A Rhyme for Halloween (Maurice Kilwein Guevara)

 

Bij Halloween

 

 
Halloween door Emma Brownlow, 1860

 

A Rhyme for Halloween

Tonight I light the candles of my eyes in the lee
And swing down this branch full of red leaves.
Yellow moon, skull and spine of the hare,
Arrow me to town on the neck of the air.

I hear the undertaker make love in the heather;
The candy maker, poor fellow, is under the weather.
Skunk, moose, raccoon, they go to the doors in threes
With a torch in their hands or pleas: “O, please . . .”

Baruch Spinoza and the butcher are drunk:
One is the tail and one is the trunk
Of a beast who dances in circles for beer
And doesn’t think twice to learn how to steer.

Our clock is blind, our clock is dumb.
Its hands are broken, its fingers numb.
No time for the martyr of our fair town
Who wasn’t a witch because she could drown.

Now the dogs of the cemetery are starting to bark
At the vision of her, bobbing up through the dark.
When she opens her mouth to gasp for air,
A moth flies out and lands in her hair.

The apples are thumping, winter is coming.
The lips of the pumpkin soon will be humming.
By the caw of the crow on the first of the year,
Something will die, something appear.

 

 
Maurice Kilwein Guevara (Belencito, 5 november 1961)
The Bloomfield Halloween parade in Pittsburgh, 2012

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en hoogleraar Maurice Kilwein Guevara werd geboren op 5 november 1961 in Belencito, Colombia, en groeide op in de buurt van Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Maurice Kilwein Guevara op dit blog.

 

Zie voor de schrijvers van de 31e oktober ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Carlos Drummond de Andrade

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

Uit: Through Black Spruce

“I hit hard ice this time, and it knocked the little breath left out of me. My jeans and jacket were already frozen worse than a straitjacket, and the shivers came so bad my teeth felt like they were about to shatter. I knew my Zippo was in my coat pocket but probably wet to uselessness. Push bad thoughts away. One thing at a time. First things first. I crawled quick as I could, trying to stand and walk, and I frankensteined my way to the trees and began snapping dry twigs from a dead spruce.
After I made a pile, I reached into my chest pocket, breaking the ice from the material that felt hard as iron now. My fingers had lost all feel. I reached for my cigarettes, struggled to pull one from my pack, and clinked open the lighter. I’d decided that if the lighter worked, I‘d enjoy a cigarette as I started a fire. It the lighter didn’t work, I’d freeze to death and searchers would find me with an unlit smoke in my mouth, looking cool as the Marlboro Man. On the fifteenth thumb roll I got the lighter going. I was saved for the first time. I reached for my flask in my ass pocket and struggled to open it. Within five minutes I had a fire going. Within fifteen I’d siphoned fuel from my tank and had one of the greatest fires of my life burning, so hot I had to stand away from it, slowly rotating my body like a sausage.
The darkness of a James Bay night in January is something you two girls know well. Annie, you’re old enough to remember your grandfather. Suzanne, I don’t know. I hope so.Your moshum, he liked nothing more than taking you girls out, bundled up like mummies, to look at the stars and especially the northern lights that flickered over the bay. He’d tell you two that they danced just for you, showed you how to rub your fists together to make them burn brighter. Do you remember?
My first crash ended good. My old friend Chief Joe flew out to me the next morning. found me by the smoky fire I’d kept burning all night. We got my plane unstuck and had a couple of good drinks and he gave me a spare pair of boots. Then Joe went to find those trappers and I got my gas lines unfrozen and flew home to Helen.
Joe quit flying soon after that. He was ready for something else. Me, I kept going. I had no other choice. A wife who wanted children, the idea of a family to feed coming to us like a good sunrise on the horizon. I made my choices. I was young still, young enough to believe you can put out your gill net and pull in options like fish.
The snow’s deep here, nieces. I’m tired, but I have to keep walking. I’m so tired, but I‘ve got to get up or I’ll freeze to death. Talking to you, it keeps me warm.”

 

 
Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

Lees verder “Joseph Boyden, Bruce Bawer, John Keats, Carlos Drummond de Andrade”

Jean Améry, Nick Stone, Irina Denezhkina, Ernst Augustin

De Oostenrijkse schrijver Jean Améry werd geboren op 31 oktober 1912 in Wenen. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Jean Améry op dit blog.

Uit: Die Schiffbrüchigen

„Vollends verflogen war nun der Dämmer des Morgens, fordernd und hart war der Tag heraufgebrochen. Eugen hatte seinen Mantel genommen und das Fenster geöffnet. Nun also galt es fortzugehen, das Wehen des Aprilwindes, der durch das offne Fenster brach, die halbdunkle Stube reinigen zu lassen von Nacht und Traum und dem Duft von Agathe. An der Zeit war es nun, Überschriften der Morgenblätter zu ertragen, die tagblassen Mädchen, die Beamten – und Zughunde vor Fleischerwagen. Schwer ächzte draußen das Haustor. Eugen stand auf der Straße.
Die kommenden Stunden niederzuringen, war außerordentlich schwierig. Um diese Zeit saß Agathe gebückt vor einer grünbeschirmten Lampe und übertrug Zahlen aus vielen färbigen Zetteln in ein unmäßig großes Buch. Und unweit von dort, an einem niedrigen Pulte sitzend, schrieb Heinrich Hessl ebenfalls an Zahlen. So verschiedener Art die Zahlen auch waren, in deren engen Kreisen Agathe, die Geliebte, und Heinrich Hessl, der Freund, lebten, hielt sie doch der schmale Gurt irgend eines Gemeinsamen zusammen. Denn: wirklich waren die Geschäftsfälle gewesen, die Agathes Feder zu selbständigen geistigen Dingen machte, und wirklich waren die Kriege, Belagerungen und Stadteinnahmen gewesen, deren Jahrzahlen Heinrich Hessl kalt und entseelend in seine blauen Kolleghefte schrieb. Ein Mensch hatte von Agathes Firma am 16. Jänner fünf Fässer Wein gekauft und sie entsprechend bezahlt. Ein kleiner Mensch vielleicht, mit rundlich wintergerötetem Antlitz und blinkenden, dicken, ungefaßten Brillen. Unmenschlich aber und kalt, jedoch klar und bestimmt stand in Agathes Buch: Jänner 16., M. Korn & Sohn, 5 Faß Burgunder A.
Und auch aus Heinrich Hessls Zahlen stieg kein Geruch von Lagerküchen, oder Stampfen von Pferdehufen. Und dennoch waren Agathe, die Geliebte, und Heinrich Hessl, der Freund, noch hineinverwoben in ein Allgemeines, das man Sinn oder Leben oder Gesellschaft nennen mag, waren umstützt und gehalten von einer äußeren Gestalt der Dinge. Sorgsam geführt waren sie vom vorbestimmten Lauf ihrer Stunden, der hinführen mochte, wohin er wollte: in irgend einen Traum oder eine ferne Landschaft, der aber da sein mußte, den sie mitliefen, hungrig und voller Angst, ihn zu verlieren.“

 

 
Jean Améry (31 oktober 1912– 17 oktober 1978)
Cover

Lees verder “Jean Améry, Nick Stone, Irina Denezhkina, Ernst Augustin”

Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym

De Vlaamse schrijver Jan Van Loy werd op 30 oktober 1964 geboren te Herentals, in de Antwerpse Kempen. Zie ook alle tags voor Jan Van Loy op dit blog.

Uit: Ik, Hollywood

‘Is het ver?’ vroeg hij.
‘Half uur,’ zei Mooney.
De bebouwing dunde spoedig uit en ze snelden over een lange weg van stof en steenslag tussen hoofdzakelijk ‘niets’, zoals Charlie geneigd was om landbouwgronden te noemen. Er reden bijna evenveel auto’s als rijtuigjes. Louie en Charlie hadden hun hoeden afgenomen en lieten de lauwe wind door hun haren spelen. De zon scheen en het was warm genoeg voor hemdsmouwen. Goed dat ze hun overjassen hadden verpand.
‘Is het waar dat het hier nooit regent?’ riep Louie.
‘Nee,’ zei Mooney.
Louie vond dat ze snel reden, tot ze werden ingehaald door een rode tram.
‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ riep Charlie. ‘Het huis was toch in de stad?’
Ze zaten in een vallei, aan de horizon begrensd door een mistige heuvelkam. Of het mooi was, kon Louie niet meer zeggen, want hij had tijdens de vijfdaagse treinreis over het continent meer dan zijn portie bergen en dalen gezien.
Het was Charlies affaire met Eleanor Whitfield, enig kind van een rijke vader, die hen hierheen had gebracht. Charlie zag eruit als een heer en gedroeg zich als een heer, meestal, maar in feite was hij een niksnut uit de Bowery en hoe hij op intieme voet was geraakt met een erfgename, was Louie een raadsel.
Vader Whitfield wilde niet minder dan een halve aardbol afstand tussen de geliefden. Hij verscheepte Eleanor naar Londen, Engeland, en wilde dat Charlie minstens een jaar naar de westkust ging. Het huis van Whitfield waar hij in mocht wonen, zou na dat jaar zijn eigendom worden. Charlie tekende een contract. Het sprak vanzelf dat Louie met hem mee zou gaan.
Sinds ze voor de poort van een weeshuis waren gedropt, had Charlie zijn driejarige broer onder zijn hoede genomen. Zelf was hij toen nog maar zeven, maar van meet af aan een man. Stilaan wilde Louie ook wel als een man worden beschouwd. Die bolhoed was misschien een start.
Mooney sloeg een onverharde zijstraat in en stopte aan de kant van de weg, waar normaal een stoep zou zijn geweest. Toen de motor zweeg, waren er plots tjilpende vogels en ruisende bomen te horen. En vervolgens het tikken van afkoelend autometaal.
‘We zijn er,’ zei Mooney.”

 



Jan Van Loy (Herentals, 30 oktober 1964)

Lees verder “Jan Van Loy, Fjodor Dostojevski, Ezra Pound, Paul Valéry, Georg Heym”

Andrew Solomon

De Amerikaanse schrijver, psychiater en journalist Andrew Solomon werd geboren op 30 oktober 1963 in New York. Hij voltooide zijn middelbare school in 1981 cum laude. Hij behaalde zijn Bachelor in 1985 magna cum laude aan de Yale University. Zijn master in Engels behaalde hij aan het Jesus College, Cambridge. In 2013promoveerde hij in de psychologie aan dezelfde universiteit. Andrew Solomon is de oudste zoon van Carolyn Bower Solomon en Howard Solomon, een CEO van het farmaceutische bedrijf Forest Laboratories. De ervaring, aanwezig te zijn bij de geplande zelfmoord van zijn moeder, die leed aan een ongeneeslijke kanker van de eierstokken heeft Solomon onder andere beschreven in een artikel voor The New Yorker, in zijn roman “A Stone Boat” en in zijn boek “The Noonday Demon”. Solomon leed na de zelfmoord van zijn moeder aan een depressie, die hij met psychotherapie en een antidepressivum onder controle kreeg. Als volwassene verwief Solomon de dubbele nationaliteit van zowel de VS als het Verenigd Koninkrijk. Hij woont samen met de journalist John Habich in een geregistreerd partnerschap. Het paar trouwde in 2009 een tweede keer in Connecticut, zodat hun huwelijk ook in de Amerikaanse staat New York zou worden erkend. In 2003 besloten Solomon en zijn oude vriendin Blaine Smith om samen om een ​​kind te krijgen. Hun dochter werd geboren in november 2007. Moeder en dochter wonen in Texas. Een gemeenschappelijke zoon, George Charles Habich Salomon werd geboren in 2009 en woont in New York, samen met Solomon en Habich. Habich is zijn adoptievader. Habich is ook de biologische vader van twee kinderen die door een lesbisch stel worden opgevoed. De ontwikkeling van deze patchwork familie was het onderwerp van een essay, dat Solomon in Newsweek heeft beschreven en die ook geportretteerd werd in The Observer. Onder de tijdschriften en kranten, waarin hij heeft gepubliceerd, onder andere The New York Times, The New Yorker, Artforum en Travel and Leisure. Hij ontving o.a. de National Book Award 2001 en werd genomineerd in 2002 voor de Pulitzer Prize. The Times koos “The Noonday Demon”. als een van de honderd beste boeken van het decennium. Voor zijn 2012 gepubliceerde boek “Far from the Tree: Parents, Children, and the Search for Identity.ontvangen” kreeg Solomon onder meer de National Book Critics Circle Award 2012, de Anisfield-Wolf Book Award en de Dayton Literary Peace Prize

Uit: A Stone Boat

“I need to write this as quickly as possible, because it is about my mother. I want to write it while we can still remember how we hoped that she would get well. “lhat is sentimental and extravagant, I know. I once told my mother that I would never forget her because there is so much of her in me, but this year, I’m not so sure that I can rely on myself to recall everything about her, and I need to remember everything I possibly can. Did I get this sentimental and extravagant streak from her? Five years ago, I would have said that it came from my father, but now I’m not so sure.
Yesterday I was on a plane. I remember when that was an event in my life-to take a plane somewhere-but now planes are the most regular occurrence of all; I am the emperor of baggage claim, the king of check-in, the prime minister of in-flight meals. I am as savvy as a flight attendant, with a profound knowledge of the location of the emergency exits and an aficionado’s grasp of the technology of seat belts. I can guess within a fraction of a second when the “No Smoking” sign will go on.
I have figured out how to angle myself so that the overhead reading light illuminates my book and not my hair, and I know where the further extra pillows are stored when the first cache of extra pillows has been distributed. I have mastered the look that bores customs oflicers, and even when I am carrying great misshapen boxes and large cumbersome suitcases, I am not stopped on my way out of the airport.
On Friday I will take a plane to Istanbul to play in a Brahms festival in the gardens of the Topkapi Palace. No doubt the piano will be sliding out of tune. Next Monday I will return to London. Next Tuesday I will go to New York, and then for a few days to Berlin to play Schubert, and then the following Friday I will go back to New York for an indefinite period of not more than nine days. That’s the plan, unless my mother needs to go in for surgery. If my mother needs to go in for surgery, I’ll just go straight to New York and miss some more of the rest of my life and stay for as long as I have to and cancel all my performances.”

 
Andrew Solomon (New York, 30 oktober 1963)

Matthias Zschokke, Harald Hartung, Mohsen Emadi, Dominick Dunne, Claire Goll, Zbigniew Herbert, Lodewijk van Oord

De Zwitserse dichter, schrijver en filmmaker Matthias Zschokke werd geboren op 29 oktober 1954 in Bern. Zie ook mijn blog van 29 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Matthias Zschokke op dit blog.

Uit: Der Mann mit den zwei Augen

„Eine rumänische Pflegerin hob den Hörer ab und gab ihn weiter an die Frau im Liegestuhl. Die murmelte: »Io dormo, io dormo.« Der Mann mit den zwei Augen lachte und sagte: »Seit wann können Sie Italienisch? Ich bin’s, hören Sie? Sie schlafen nicht, Sie telefonieren mit mir.« Daraufhin bekam sie einen Hustenanfall, und er verabschiedete sich. Io dormo, io dormo waren ihre letzten Worte gewesen. Am Abend starb sie. Einen Tag vorher war auch ihre einundzwanzigjährige Katze gestorben. Das hatte der Mann ihr eigentlich mitteilen wollen.
Die Katze war ihr als halbwüchsiges, verwildertes Tier zugelaufen und blieb bis zuletzt schmal und scheu. Sie hatte auffallend große, fast durchsichtige Ohren und machte nur selten, völlig unerwartet, zwei, drei Schritte auf Menschen zu, um sich dann ohne übertriebene Eile wieder von ihnen zu entfernen. Den Mann mit den zwei Augen hatte sie grundsätzlich nicht beachtet. Nur ein einziges Mal hatte sie sich ihm vorsichtig genähert, war ihm ums rechte Bein gestrichen und danach mit senkrecht erhobenem Schwanz davongegangen. Wie es dazu gekommen war, lässt sich nicht rekonstruieren. Er freute sich jedenfalls sehr darüber und dachte, nun hätte er sie für sich gewonnen.
Als junges Tier hatte sie eine porzellanzarte, rosarote Nase. Manchmal vergaß sie, die Zungenspitze ins Maul zurückzuziehen. Den Ausdruck ihres Gesichts hätte man dann als leicht besorgt umschreiben können. Sie erweckte ihr ganzes Leben lang den Eindruck, schwere Verantwortung zu tragen zu haben. Was für ein Ernst!
Was für ein zierlicher Körper! Was für kühle, weiche Pfoten! Wer keine Katzen mag, wird verständnislos den Kopf schütteln über diese Zeilen. Der Mann mit den zwei Augen konnte nicht anders, ihm gefielen Tiere. In deren Umgebung war ihm wohl, und die Freude, am Leben zu sein, flammte jeweils kurz in ihm auf. Von Pferden zum Beispiel wusste er, dass sie schlecht schlafen, wenn man sie nachts allein draußen lässt. Pferde bewachen wechselseitig ihren Schlaf. Dies zu wissen beglückte ihn.“

 

 
Matthias Zschokke (Bern, 29 oktober 1954)

Lees verder “Matthias Zschokke, Harald Hartung, Mohsen Emadi, Dominick Dunne, Claire Goll, Zbigniew Herbert, Lodewijk van Oord”

Lee Child

De Engelse schrijver Lee Child (pseudoniem van Jim Grant) werd geboren op 29 oktober 1954 in Coventry. Hij groeide echter op in Birmingham, waar hij de school bezocht waar onder andere J.R.R. Tolkien ook leerling geweest was. Hij studeerde rechten, maar ging na zijn studie in het theater werken. Hij werd in dienst genomen door Granada Television in Manchester en werkte in de 18 jaren die volgden onder andere aan series als “Brideshead Revisited”, “The Jewel in the Crown”, “Prime Suspect” en “Cracker”. In 1995 werd hij vanwege een reorganisatie ontslagen en besloot hij in zijn levensonderhoud te voorzien als schrijver. Hij schreef zijn eerste boek met de hand aan de eettafel omdat hij met de aanschaf van een computer wilde wachten tot hij succes had als schrijver. Dat succes kwam met dat eerste boek. “Killing Floor” en sindsdien is Child professioneel schrijver. Hij woont voornamelijk in Manhattan, maar heeft ook een huis in Zuid-Frankrijk. Alle boeken van Lee Child hebben de Amerikaanse ex-militair Jack Reacher als hoofdpersoon. Reacher, die uit eigen beweging het leger heeft verlaten, leidt een zwervend bestaan in de Verenigde Staten, waar hij zijn avonturen beleeft. Cilds roman “One Shot” werd verfilmd onder de titel “Jack Reacher” en de film is eind 2012 première gegaan met Tom Cruise in de rol van Jack Reacher..

Uit: KillingFloor

“I was arrested in Eno’s diner. At twelve o’clock. I was eating eggs and drinking coffee. A late breakfast, not lunch. I was wet and tired after a long walk in heavy rain. All the way from the highway to the edge of town.
The diner was small, but bright and clean. Brand-new, built to resemble a converted railroad car. Narrow, with a long lunch counter on one side and a kitchen bumped out back. Booths lining the opposite wall. A doorway where the center booth would be.
I was in a booth, at a window, reading somebody’s abandoned newspaper about the campaign for a President I didn’t vote for last time and wasn’t going to vote for this time. Outside, the rain had stopped but the glass was still pebbled with bright drops. I saw the police cruisers pull into the gravel lot. They were moving fast and crunched to a stop. Light bars flashing and popping. Red and blue light in the raindrops on my window. Doors burst open, policemen jumped out. Two from each car, weapons ready. Two revolvers, two shotguns. This was heavy stuff. One revolver and one shotgun ran to the back. One of each rushed the door.
I just sat and watched them. I knew who was in the diner. A cook in back. Two waitresses. Two old men. And me. This operation was for me. I had been in town less than a half hour. The other five had probably been here all their lives. Any problem with any of them and an embarrassed sergeant would have shuffled in. He would be apologetic. He would mumble to them. He would ask them to come down to the station house. So the heavy weapons and the rush weren’t for any of them. They were for me. I crammed egg into my mouth and trapped a five under the plate. Folded the abandoned newspaper into a square and shoved it into my coat pocket. Kept my hands above the table and drained my cup.
The guy with the revolver stayed at the door. He went into a crouch and pointed the weapon two-handed. At my head. The guy with the shotgun approached close. These were fit lean boys. Neat and tidy. Textbook moves. The revolver at the door could cover the room with a degree of accuracy. The shotgun up close could splatter me all over the window. The other way around would be a mistake. The revolver could miss in a close-quarters struggle and a long-range shotgun blast from the door would kill the arresting officer and the old guy in the rear booth as well as me. So far, they were doing it right. No doubt about that. They had the advantage. No doubt about that, either. The tight booth trapped me. I was too hemmed in to do much. I spread my hands on the table. The officer with the shotgun came near.
“Freeze! Police!” he screamed.”

 
Lee Child (Coventry, 29 oktober 1954)

Evelyn Waugh, Jan Weiler, JMH Berckmans, John Hollander, Al Galidi, Uwe Tellkamp

De Britse schrijver Evelyn Waugh werd geboren in Londen op 28 oktober 1903. Zie ook alle tags voor Evelyn Waugh op dit blog.

Uit: Brideshead Revisited

‘It wasn’t one of my party. It was someone from out of college.’
‘Well, it’s just as nasty clearing it up, whoever it was.’
‘There’s five shillings on the sideboard.’
‘So I saw and thank you, but I’d rather not have the money and not have the mess, any morning.’
I took my gown and left him to his task. I still frequented the lecture-room in those days, and it was after eleven when I returned to college. I found my room full of flowers; what looked like, and, in fact, was, the entire day’s stock of a market-stall stood in every conceivable vessel in every part of the room. Lunt was secreting the last of them in brown paper preparatory to taking them home.
‘Lunt, what is all this?’
‘The gentleman from last night, sir, he left a note for you.’
The note was written in conté crayon on a whole sheet of my choice Whatman H.P. drawing paper: I am very contrite. Aloysius won’t speak to me until he sees I am forgiven, so please come to luncheon today. Sebastian Flyte. It was typical of him, I reflected, to assume I knew where he lived; but, then, I did know.

 

 
Anthony Anfrews (Sebastian), Diana Quick (Julia) en Jeremy Irons (Charles) in de tv-serie Brideshead Revisited uit 1981

 

‘A most amusing gentleman, I’m sure it’s quite a pleasure to clean up after him. I take it you’re lunching out, sir. I told Mr Collins and Mr Partridge so—they wanted to have their commons in here with you.’
‘Yes, Lunt, lunching out.’
That luncheon party—for party it proved to be—was the beginning o f a new epoch in my life.
I went there uncertainly, for it was foreign ground and there was a tiny, priggish, warning voice in my ear which in the tones of Collins told me it was seemly to hold back. But I was in search of love in those days, and I went full of curiosity and the faint, unrecognized apprehension that here, at last, I should find that low door in the wall, which others, I knew had found before me, which opened on an enclosed and enchanted garden, which was somewhere, not overlooked by any window, in the heart of that grey city.”

 

 
Evelyn Waugh (28 oktober 1903 – 10 april 1966)

Lees verder “Evelyn Waugh, Jan Weiler, JMH Berckmans, John Hollander, Al Galidi, Uwe Tellkamp”

Sylvia Plath, Dylan Thomas, Zadie Smith, Nawal el Saadawi, Albrecht Rodenbach, Jamie McKendrick, Reza Allamehzadeh

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sylvia Plath werd geboren op 27 oktober 1932 in Jamaica Plain, een buitenwijk van Boston. Zie ook mijn blog van 27 oktober 2010 en eveneens  alle tags voor Sylvia Plath op dit blog.

 

Child’s Park Stones

In sunless air, under pines
Green to the point of blackness, some
Founding father set these lobed, warped stones
To loom in the leaf-filtered gloom
Black as the charred knuckle-bones

Of a giant or extinct
Animal, come from another
Age, another planet surely. Flanked
By the orange and fuchsia bonfire
Of azaleas, sacrosanct

These stones guard a dark repose
And keep their shapes intact while sun
Alters shadows of rose and iris —
Long, short, long — in the lit garden
And kindles a day’s-end blaze

Colored to dull the pigment
Of azaleas, yet burnt out
Quick as they. To follow the light’s tint
And intensity by midnight
By noon and throughout the brunt

Of various weathers is
To know the still heart of the stones:
Stones that take the whole summer to lose
Their dream of the winter’s cold; stones
Warming at core only as

Frost forms. No man’s crowbar could
Uproot them: their beards are ever-
Green. Nor do they, once in a hundred
Years, go down to drink the river:
No thirst disturbs a stone’s bed.

 

Doom of Exiles

Now we, returning from the vaulted domes
Of our colossal sleep, come home to find
A tall metropolis of catacombs
Erected down the gangways of our mind.

Green alleys where we reveled have become
The infernal haunt of demon dangers;
Both seraph song and violins are dumb;
Each clock tick consecrates the death of strangers

Backward we traveled to reclaim the day
Before we fell, like Icarus, undone;
All we find are altars in decay
And profane words scrawled black across the sun.

Still, stubbornly we try to crack the nut
In which the riddle of our race is shut.
 

 

Family Reunion

Outside in the street I hear
A car door slam; voices coming near;
Incoherent scraps of talk
And high heels clicking up the walk;
The doorbell rends the noonday heat
With copper claws;
A second’s pause.
The dull drums of my pulses beat
Against a silence wearing thin.
The door now opens from within.
Oh, hear the clash of people meeting —
The laughter and the screams of greeting :

Fat always, and out of breath,
A greasy smack on every cheek
From Aunt Elizabeth;
There, that’s the pink, pleased squeak
Of Cousin Jane, out spinster with
The faded eyes
And hands like nervous butterflies;
While rough as splintered wood
Across them all
Rasps the jarring baritone of Uncle Paul;
The youngest nephew gives a fretful whine
And drools at the reception line.

Like a diver on a lofty spar of land
Atop the flight of stairs I stand.
A whirlpool leers at me,
I cast off my identity
And make the fatal plunge.         

 

 
Sylvia Plath (27 oktober 1932 – 11 februari 1963)
Hier met dichter en echtgenoot Ted Hughes

Lees verder “Sylvia Plath, Dylan Thomas, Zadie Smith, Nawal el Saadawi, Albrecht Rodenbach, Jamie McKendrick, Reza Allamehzadeh”

Jan Wolkers, Marja Pruis, Andrew Motion, Maartje Wortel, Stephen L. Carter, Karin Boye

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Zie ook alle tags voor Jan Wolkers op dit blog.

Uit: Terug naar Oegstgeest

“Met een vies gezicht zei ze dat ik mijn handen moest wassen, maar toen we naast elkaar door een van de kleine raampjes over de omgeving keken was ze dat al vergeten, want toen ik haar hand voorzichtig beetpakte trok ze die niet terug. Ze draaide hem om, omdat ik aan de verkeerde kant mijn vingers tussen de hare had gestoken en ging ineens met haar spitse nagels onder mijn afgebroken nagels. Ik rilde, zodat ze vroeg of ik het koud had. Ik wees haar een reiger die zo vlak langs de grond zweefde dat het leek of hij door zijn eigen schaduw achterna werd gezeten. En we zagen twee priesters in hun zwarte gewaden in het weiland achter het seminarie. Ze gaven elkaar een hand en bleven zo heel Iang staan alsof ze elkaar nooit meer zouden zien. Toen gingen ze allebei een andere kant op met fladderende rokken door het groene gras. Daar lagen we even later samen in aan de slootkant. Zij met mijn zwarte regenjas vol verfklodders onder zich omdat ze bang was dat haar nok vuil zou worden, want daar keken ze thuis altijd meteen naar als ze weg geweest was. Toen ik haar een kleverig zoentje gaf begon ze zo snel te ademen dat ik voorzichtig met mijn hand onder haar rok de warmte binnensloop. Met mijn vingertoppen op het elastiek in haar broekje bleef ik liggen, onhandig toen ik haar niet meer zoende, want toen werd mijn hand ineens een ding dat daar niet thuishoorde. Onwillekeurig keek ik naar het raampje in de toren waar wij net voor gestaan hadden, maar het weerspiegelde alleen de hemel. Ze drukte haar lippen op mijn mond en stak het puntje van haar tong naar binnen. Toen sloot ze haar ogen, zodat ik met mijn hand in haar broekje durfde te gaan. Haar gezicht was zo rood geworden dat je haar sproeten niet duidelijk meer kon zien. Ineens draaide ze wild met haar onderlichaam en deed haar dijen van elkaar, zodat ik met mijn vinger in haar wegzakte. Verschrikt trok ik mijn hand terug en ze keek me aan of ze plotseling wakker werd. En toen kwam de natuur mij te hulp want naast haar hoofd zat een zeldzame rugstreeppad die ik alleen van plaatjes kende.”

 

 
Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)
In 1966

Lees verder “Jan Wolkers, Marja Pruis, Andrew Motion, Maartje Wortel, Stephen L. Carter, Karin Boye”