Saki, Christopher Fry, Thomas Strittmatter, Gatien Lapointe, Heinrich Smidt

De Birmees – Britse schrijver Saki (pseudoniem van Hector Hugh Munro, een naam gekozen uit de Rubaiyat van Omar Khayyam) werd geboren op 18 december 1870 in Akyab, Birma. Zie ook alle tags voor Saki op dit blog.

Uit: The toys of peace

“What does he do?” asked Eric wearily.
“He sees to things connected with his Department,” said Harvey. “This box with a slit in it is a ballot-box. Votes are put into it at election times.”
“What is put into it at other times?” asked Bertie.
“Nothing. And here are some tools of industry, a wheelbarrow and a hoe, and I think these are meant for hop-poles. This is a model beehive, and that is a ventilator, for ventilating sewers. This seems to be another municipal dust-bin — no, it is a model of a school of art and public library. This little lead figure is Mrs. Hemans, a poetess, and this is Rowland Hill, who introduced the system of penny postage. This is Sir John Herschel, the eminent astrologer.”
“Are we to play with these civilian figures?” asked Eric.
“Of course,” said Harvey, “these are toys; they are meant to be played with.”
“But how?”
It was rather a poser. “You might make two of them contest a seat in Parliament,” said Harvey, “and have an election –“
“With rotten eggs, and free fights, and ever so many broken heads!” exclaimed Eric.
“And noses all bleeding and everybody drunk as can be,” echoed Bertie, who had carefully studied one of Hogarth’s pictures.
“Nothing of the kind,” said Harvey, “nothing in the least like that. Votes will be put in the ballot-box, and the Mayor will count them — and he will say which has received the most votes, and then the two candidates will thank him for presiding, and each will say that the contest has been conducted throughout in the pleasantest and most straightforward fashion, and they part with expressions of mutual esteem. There’s a jolly game for you boys to play. I never had such toys when I was young.”
“I don’t think we’ll play with them just now,” said Eric, with an entire absence of the enthusiasm that his uncle had shown; “I think perhaps we ought to do a little of our holiday task. It’s history this time; we’ve got to learn up something about the Bourbon period in France.”

 

 
Saki (18 december 1870 – 14 november 1916)
Cover 

Lees verder “Saki, Christopher Fry, Thomas Strittmatter, Gatien Lapointe, Heinrich Smidt”

Jakov Polonski

De Russische dichter en schrijver Jakov Petrovitsj Polonski werd geboren in Rjazan op 18 december 1819 als zoon van een ambtenaar en studeerde aan de Universiteit van Moskou, waar hij de jonge dichters Apollon Grigojev en Afanasi Fet leerde kennen. In 1844 publiceerde hij zijn eerste bundel met lyrische poëzie, welke geplaatst kan worden in de school van de ‘zuivere kunst’, welke in die periode, in navolging van van Aleksandr Poesjkin, opgang deed. Polonski werkte in de jaren 1840 als secretaris voor Michail Vorontsov, onder andere in Tiflis en Odessa. De nabijheid van de Zwarte Zee leek zijn romantische gevoelens alleen maar verder aan te wakkeren en in deze periode schreef hij volgens velen zijn beste gedichten. In 1851 vestigde hij zich in Sint-Petersburg, deed daar aanvankelijk vooral journalistiek werk en trad vanaf 1860 in overheidsdienst, bij het departement voor de censuur. Zijn latere gedichten vertonen in toenemende mate een sociale betrokkenheid. Op late leeftijd voerde Polonski nog een correspondentie met Anton Tsjechov. Hij overleed op 78-jarige leeftijd in Sint-Petersburg en werd begraven in zijn geboortestad Rjazan. Hoewel Polonski in het Rusland van voor de revolutie grote bekendheid genoot is hij in de Twintigste Eeuw enigszins in de vergetelheid geraakt. Tegenwoordig is hij vooral nog bekend door zijn gedichten die aan het einde van de negentiende eeuw op muziek werden gezet door vooraanstaande componisten als Pjotr Tsjaikovski, Sergej Rachmaninov, Sergej Tanejev en Anton Rubinstein.

Der Morgen

Seht, ob steilen Bergen,
die zum Himmel streben,
dort aus Blüthenthalen
Nebel sich erheben!

Seht, wie er gleich Rauch
sich zu den Wolken windet,
die mit Gold sich säumen,
bis er unter ihnen,
den verwandten, schwindet!

Und jetzt zittert unten
Frühroth auf den Wellen.
Schon beginnt der Osten
flammend sich zu hellen.

Ha, schon strahlt des Morgens,
jungen Morgens Sonne!
Nacht entweicht und alles
grüßt den Tag mit Wonne,
grüßt die Sonne!

Am Azur, den blauen,
ist nur Licht zu schauen.

Genius der Menschheit,
freue dich! zur Trauer
seit jeher verurtheilt,
fühle Wonneschauer!

Freue dich und glaube,
enden muß das Leiden,
wenn auch währt das Ringen,
enden muß das Leiden!

 

Vertaald door Josef Wenzig

 

De Zwaan (Fragment)

Een park, een strijkstok, lampionnen,
Mensen maken blij gerucht,
Alleen de wind sliep, aardedonker
Was de nachtelijke lucht.

Ook donker was de groene vijver
En het dichte oeverriet,
Waar een gedoemde zwaan verkwijnde
In de stilte, onbespied.

Gebroken, tam, volslagen eenzaam,
Is hem stervende ontgaan
Dat ergens boven hem een vuurpijl
Vonkenregens deed ontstaan.

 

Vertaald door Peter Zeeman

 
Jakov Polonski (18 december 1819 – 30 oktober 1898)
Portret door Ivan Kramskoy, 1875

Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Lieve

“Uitgerekend op de eerste draaidag van Lieve moesten ze de scène spelen waar ze beiden het meest tegen opzagen. Overigens zonder dat ze dat van elkaar wisten. Zelfs zonder dat ze elkaar persoonlijk kenden. Ze woonden al twee jaar in dezelfde stad, waar ze dezelfde winkels, koffiehuizen, feesten en premières bezochten. Achteraf gezien was het vreemd dat ze elkaar nooit tegen het lijf waren gelopen in de nachtkroegen waar ze met hun collega’s na afloop van voorstellingen en opnames samenschoolden. Dat ze elkaar niet kenden voelde later als een hoger ingrijpen. Het moest zo zijn, hun ontmoeting. Althans, dat vond hij.
Uiteraard had zij Bison gezien in Vertedering, de Nederlandse Oscarinzending waarin hij de hoofdrol speelde van een filosofische postkamermedewerker die tijdens zijn lunchpauze een doos met kittens had gevonden. Het was zijn grote doorbraak, en natuurlijk spraken ook zijn uiterlijk en bijzondere voornaam bij het grote publiek tot de verbeelding. Zijn ouders — jong in de jaren tachtig — hadden de naam Bison voor hem gekozen omdat hij was verwekt op doortocht over de prairies van Amerika. ‘Bison blijft plakken’, kopte Vice bij de juichrecensie van zijn debuutrol. Sindsdien werd hij door meisjes- en vrouwenbladen genoemd in lijstjes met cuties en begeerlijke vrijgezellen. Een foto van Bison van Beerschot gezeten in zijn sierlijke zwarte Triumph cabrio uit 1967 — een sportwagentje dat hij zichzelf had toegestaan na het succes van Vertedering — was dat jaar de meestbekeken foto van een Nederlandse acteur, aldus een onderzoeksbureau dat dit soort zaken bijhield (of verzon).
Op zijn beurt kende hij Liv Minnema eigenlijk niet, behalve haar gezicht en naam. Ze was het model van een opvallende mascarareclame en hij wist dat ze was vernoemd naar Liv Ullmann. ‘De Nederlandse Liv’ werd ze in de Volkskrant betiteld. Toen ze de naam bedacht had haar moeder uiteraard niet kunnen vermoeden dat haar dochter daadwerkelijk uiterlijke overeenkomsten met Ingmar Bergmans lievelingsactrice zou delen. De uiteenlopende rollen die Liv bij Het Zuidwestelijk had gespeeld, waren door kenners lovend besproken. Bison had geen van haar voorstellingen gezien. Met enige afgunst had hij gelezen dat Liv werd getipt voor de tweejaarlijkse Jonge Toneelturk, een ereprijs die hij niet had gekregen toen zijn naam een paar jaar geleden rondging.”

 

 
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

Lees verder “Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek”

Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt, Ford Madox Ford, Penelope Fitzgerald, Alphonse Boudard

De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg.Zie ook alle tags voor Hans Henny Jahn op dit blog.

Uit: Werke und Tagebücher

“Seit Tagen wieder habe ich einen Spaziergang gemacht, um mich zu beruhigen. Nebel verhüllte die Landschaft. Allmählich löste sich Regen daraus. Ich ging wie im Traum. Ich kenne diesen Zustand aus der Norweger Zeit. Es ist eigentlich das einzige Glücksgefühl, das ich kenne, in das Unwirkliche, in das Unmögliche unterzutauchen. Ich nehme keinerlei Beziehung zur Landschaft auf. Sie bleibt etwas Fremdes, und doch ist sie das Mittel, durch das meine Vorstellungen geweckt werden. Es ist eigentlich etwas ganz Unnatürliches, Erschöpfendes, seine bewußten Gedanken auf etwas zu konzentrieren, das in keiner Umsetzung Wirklichkeit werden kann. Eine krankhafte Zuflucht, die mich davon entbindet, etwas zu schaffen, weil sie mich ähnlich erschöpft wie das Schreiben. Aber es ist ein unmittelbares Glücksgefühl, das nur allmählich dem Katzenjammer weicht.”
(…)

“Der Anlaß zu meinem expansiven und (vielleicht darf ich es sagen) tieferen Werken ist mein persönliches Leben. Meine Angst, meine Trauer, meine Verlassenheit, meine Gesundheit, die Störungen in mir und die Zeiten des Gleichgewichts, die Art meiner Sinne und meiner Liebe, meine Besessenheit in ihr, haben auch meine musikalischen Gedanken und Empfindungen gestaltet. Kunst wächst auf dem Felde des Eros; darum einzig haftet ihr die Schönheit an.”

 

 
Hans Henny Jahnn (17 december 1894 – 29 november 1959)
Monument in Hamburg

Lees verder “Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt, Ford Madox Ford, Penelope Fitzgerald, Alphonse Boudard”

John Kennedy Toole, Albert Drach, John Whittier, Thomas Haliburton, Władysław Broniewski, Érico Veríssimo

De Amerikaanse schrijver John Kennedy Toole werd geboren op 17 december 1937 in New Orleans. Zie ook alle tags voor John Kennedy Toole op dit blog.

Uit: Een samenzwering van idioten (Vertaald door Paul Syrier)

“Een grote jagerspet zat om de bovenkant van een vlezig, ballonrond hoofd geklemd. De groene oorkleppen, gevuld met grote oren en ongeknipt haar en met de fijne borstels die uit de oren zelf groeiden, staken aan weerszijden uit als richtingaanwijzers die beide kanten tegelijk op wezen. Volle,
opeengeknepen lippen stulpten uit onder de struikachtige zwarte snor en verzonken in de hoeken in kleine plooien die overstroomden van misprijzen en kruimels chips. In de schaduw onder de groene klep van de pet keken de hooghartige blauw-met-gele ogen van Ignatius]. Reilly aflandere wachtenden onder de klok van D.H. Holmes-warenhuis en bestudeerden de menigte mensen, speurend naar tekenen van slechte smaak in kleding. Enkele van de uitmonsteringen, zo merkte Ignatius op, waren nieuw en duur genoeg om in alle redelijkheid als een aanslag op de goede smaak en het fatsoen te worden beschouwd. Het bezit van iets nieuws of duurs was slechts een weerspiegeling van het gebrek aan theologie en geometrie bij de betreffende. Het deed zelfs twijfel rijzen met betrekking tot diens ziel.
Ignatius zelf was comfortabel en verstandig gekleed. De jagerspet behoedde hem voor verkoudheid. De volumineuze tweed broek was duurzaam en bood een ongewone bewegingsvrijheid. De plooien en hoekjes herbergden bellen warme, bedorven lucht, die Ignatius op zijn gemak stelden. Het flanellen
plaidhemd maakte een jasje overbodig, terwijl de shawl het stuk blootliggende Reilly-huid tussen de oorkleppen en de boord beschermde. De uitmonstering was aanvaardbaar volgens iedere theologische en geometrische maatstaf, hoe duister ook, en suggereerde een rijk innerlijk leven.
Door zijn gewicht op zijn logge, olifanteske manier van de ene heup op de andere te verplaatsen stuurde Ignatius golven vlees op en neer onder het tweed en flanel, golven die kapotsloegen op knopen en zomen. Aldus herschikt overwoog hij hoe lang hij nu al op zijn moeder stond te wachten.”
In de eerste plaats besteedde hij aandacht aan het ongemak dat hij begon te voelen. Het leek of zijn hele wezen op het punt stond uit zijn met wol gevoerde, suède woestijnlaarzen te barsten, en, als om dit te controleren, richtte Ignatius zijn merkwaardige ogen op zijn voeten. Deze zagen er inderdaad gezwollen uit. Hij nam zich vo or zijn moeder de aanblik van deze uitpuilende laarzen te bieden
als bewijs van haar onnadenkendheid.”

 

 
John Kennedy Toole (17 december 1937 – 26 maart 1969)

Lees verder “John Kennedy Toole, Albert Drach, John Whittier, Thomas Haliburton, Władysław Broniewski, Érico Veríssimo”

Adriaan van Dis, Jane Austen, Adriaan van der Veen, Noël Coward, Tip Marugg, Rafael Alberti, Pierre Lachambeaudie

De Nederlandse schrijver en televisiemaker Adriaan van Dis werd op 16 december 1946 geboren in het Noord-Hollandse Bergen aan Zee. Zie ook alle tags voor Adriaan van Dis op dit blog.

Uit: Nathan Sid

‘Nathan lag, terwijl zijn moeder bij het aanrecht rommelde, op zijn rug op de keukenvloer. Hij soesde met zijn ogen dicht in de zon. Hij kon veel met zijn ogen dicht. Hij bladerde dagdromend door de mooiste albums en schreef blind verhalen met een tien voor spelling. Achter zijn oogvel zweefde een wereld zonder fouten.’ Hij kijkt naar zijn moeder, hij sluit zijn ogen en ‘zag een Indische tuin waar vogels vlogen, zoals op de postzegels van tante Una uit Nieuw-Guinea. Hij zag wilde kembang sepatoe en water met verse groene sprietjes en, zoals altijd, bergen die op duinen leken, maar nu met een pluimpje rook eruit. Net zoals op het schilderij schuin boven het dressoir. Zijn vader liep er ook, met een geweer en oranje medailles op zijn borst. Nu keek hij hem strak aan. Nathan deed zijn ogen weer open. Hij wilde zijn strenge vader helemaal niet zien. Stiekem dacht hij hoe fijn het was een halve wees te zijn, nooit meer slaag en veel meer knuffels.’ Maar zijn moeder vertelt Nathan hoe beroerd de jeugd van Pa Sid is geweest; de roos van Soerabaja, Pa Sids moeder, was een gemeen type, dat haar kinderen sloeg en in het weeshuis plaatste. Nathan besluit de vader te verdedigen. Maar de vrees bekruipt hem net zo te zijn of te worden als zijn vader, want hem is gezegd dat hij even driftig en gulzig is als Pa Sid, spilziek en onbeheerst: ‘Nathan wilde niet verder alleen op de wereld. Het liefst bleef hij klein en kroop hij voor altijd weg onder zijn moeders jurk. Bij dat witte, waar het was zoals achter zijn gesloten wimpers, een veilige wereld waarin hij niets fout kon doen.’
(…)

“Niemand wist waar die bramen bloeiden, want niemand was lid van Nathans club. Daarvoor waren er te weinig bramen. Wel stuurde hij veel briefjes. Daar schreef hij vieze woorden op. Nathan zei dan dat hij zo’n briefje in het duin gevonden had en las ze thuis hard op voor. Op één van de uit zijn vaders la gepikte bruine kartonnetjes had hij met een mengsel van bloed en bramensap “lulkak je word vermoord” gekrast.
Voor de grap had Nathan het bij zijn vaders bord gelegd, onder een pitriet tafelmatje waar het wit ge-
bloemde zeil altijd wat bobbelde van de warme schotels. Pa Sid zag het liggen, las het vluchtig, zei niets en keek streng voor zich uit. Nathan had geen honger meer en zijn dijen kleefden erger dan ooit aan de houten stoel.
Toen hij eindelijk van tafel mocht, gaf zijn vader hem in het voorbijgaan plotseling een harde pets. Zijn vingers kleurden wit op Nathans wangen. “Wordt schrijf je met dt”, zij hij. Voortaan moest Nathan zalf en pleisters op zijn korstjes.”

 


Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)
Cover

Lees verder “Adriaan van Dis, Jane Austen, Adriaan van der Veen, Noël Coward, Tip Marugg, Rafael Alberti, Pierre Lachambeaudie”

Klaus Rifbjerg, Indrek Hirv, Jan Greshoff, Ingo Schulze, Simone van der Vlugt, Edna O’Brien, Hans Carossa, Nicolas Gilbert

De Deense dichter en schrijver Klaus Rifbjerg werd geboren op 15 december 1931 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Klaus Rifbjerg op dit blog.

 

Die Stühle

Die Dünung ist ruhig
regelmäßig
kommt und geht.

Es ist nicht tief hier
und wenn das Meer sich zurückzieht
sitzen alle meine Freunde
auf ihren Stühlen.

Mit bloßen Füßen
die Hosenbeine hochgerollt.
Sie haben keine Angst.

Die Wellen brausen und schäumen
laufen über ihre Füße
verschwinden dann wieder
murmelnd.

Meine Freunde sitzen etwas
zu weit voneinander entfernt
um ein Gespräch zu führen.
Das Meer macht Lärm
und tatsächlich sieht es so aus
als wären sie nur interessiert an
ihrer eigenartigen Lage.
Dämmerung herrscht
die Sonne rollt sichtbar widerwillig
im Westen hinab.
Die Dunkelheit naht.

Ich strenge meine Augen an
um sie allesamt zu sehen.
Schwer unterscheidbar. Schwer
in all dem einen Sinn zu erkennen.
Ich lächele und lächele
hebe die Hand und winke.

Jetzt kommt die Gezeitenwelle
es steigt die Flut.
Das Wasser reicht schon übers Knie.
Doch keiner erhebt sich.
Nicht einer der Freunde verläßt seinen Platz.

Einige verbergen das Gesicht
in den Händen
und einer sieht weg
doch selbst als das Wasser den Hals erreicht
bleiben sie sitzen.

Unter dem glühend ins Schwarz sich färbenden Himmel
renne ich
angstvoll und verwirrt
umher auf dem Strand
niedergedrückt von der ertränkenden Unbeweglichkeit.
Schließlich zerbricht das Meer die Stühle
und hier und dort greift eine Hand
nach den Resten
ein Gesicht leuchtet weiß
es gurgelt in einem Mund.

Der Arbeit ist nicht nachzukommen am Strand
die verfügbaren Rettungsmethoden
sind ineffektiv und veraltet.
Stöhnend werfe ich mich
über die offenen Münder
schnell aber bin ich ermattet
und wer hat den Vorrang
wer?

Der Morgen spült letzte Wrackteile
den Strand hinauf
während der Himmel zerreißt:
ein aufgeblähtes Lungengewebe
über den letzten Krämpfen.

 

Vertaald door Lutz Volke

 

 
Klaus Rifbjerg (Kopenhagen, 15 december 1931)

Lees verder “Klaus Rifbjerg, Indrek Hirv, Jan Greshoff, Ingo Schulze, Simone van der Vlugt, Edna O’Brien, Hans Carossa, Nicolas Gilbert”

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Helle Helle, Regina Ullmann

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

Uit: Op weg naar het einde

“Intussen is, terwijl we nog niet eens vertrokken zijn, de plee om de hoek al volgekotst en grondig verstopt. Het is, als altijd op een schip, veel te warm, en de lucht van minerale olie en opgewarmde gebakken vis, gemengde wierook der maritieme zwaarmoedigheid, maakt mijn stemming niet joliger.
Het montere tweetal gaat, misschien wegens mijn voortdurende geloer, verder weg zitten en plaatst zich vlak voor een zeer knap gelijkend, elektriek gevoed, imitatie kolenvuur. (Door welks aanblik ik mij opeens herinner dat ik jaren geleden, in een hotel in Bremen, snacht op de overloop, op een guéridon, in een vaas, een bos rozen met lampjes erin heb gezien — niet van het gewone, vulgaire soort zoals men ze op de Nieuwendijk kan kopen, maar elke roos verschillend wat betreft de dichtheid van de kelk, elke roos om zo te zeggen een individu.)
Inmiddels wordt mijn bewering over de eersteklasse reizigers aangevochten: een jongen van omtrent zeventien jaar, in verschoten blauwe lifterskleding, komt de lounge binnen, blijft enige tijd zitten, eet een appel, en spreekt zijn reisgezel die even lelijk is als hij hartverscheurend mooi, in een stoterige, hese woordenstroom toe, die mij dwingt om sneller en dieper adem te halen. Hij wijzigt gelukkig niets aan zijn kleding, noch doet hij iets aan zijn haar, dat regen en wind op volmaakte wijze boven zijn grijze ogen hebben gearrangeerd. Mijn droomprins gaat achterover liggen op een van de zwart
lederen zitbanken, en dit is het ogenblik waarop de kellner moet ingrijpen: heeft meneer een hut? Neen. Reist hij eersteklas? Neen. Dan mag hij hier alleen blijven als hij zestien shilling suppletie betaalt, en voor nog enige shillings meer kan hij een bed huren. Het tweede bed in mijn hut is onbezet.
Een dagdroom suist door mij heen, een avonddroom, een zeedroom. Maar hoe moet ik hem door al die gangen krijgen, waar bij iedere kruising weer een andere zieke penguin op wacht zit achter een met kaartjes, volgnummers en sleutels belegd tafeltje? De jongen grijnst brutaal, verdwijnt met zijn reisgezel, en ik ga nu maar naar bed. Niet mijn, maar uw wil geschiede. Zo vaak ik een hut op een schip met een ander gedeeld heb, is het trouwens altijd een jongeman geweest van weliswaar nog een eind onder de dertig, maar met reeds een dik en uitdrukkingsloos gezicht, een lijkwitte huid onder twee lagen ondergoed, een zeer slecht figuur, een nare zeeplucht, en een das met stippeltjes — generlei herkomst, noch enig doel bezittend, en geen enkele opmerking of mededeling van mij begrijpend, zodat ik tenslotte meer en meer neig naar de overtuiging dat het doden zijn geweest, door wraakzuchtige landgoden veroordeeld om in eeuwigheid des nachts over de zeeën te varen. Men kan beter een hut alleen hebben, dan deze met zulke onheildragers te delen.”

 
Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)
In 1963

Lees verder “Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Helle Helle, Regina Ullmann”

P. C. Hooftprijs 2017 voor Bas Heijne

P.C. Hooftprijs 2017 voor Bas Heijne

De P.C. Hooft-prijs 2017 gaat naar de Nederlandse schrijver, essayist, columnist en vertaler Bas Heijne. Bas Heijne werd geboren op 9 januari 1960 in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Bas Heijne op dit blog.

Uit: Onbehagen

“Op 7 januari 2015 stond ik in een Parijse boekhandel de op die dag verschenen nieuwe roman van Michel Houellebecq af te rekenen, toen ik een be¬richt op mijn telefoon voelde binnenkomen.
Op mijn scherm stond: Charlie Hebdo!
Even dacht ik dat de vriend die het stuurde me wilde attenderen op een bijzonder grappige of pro-vocerende cover van het beruchte satirische blad. Al snel volgden sms’jes van anderen. Daarna ver-scheen het nieuws van de krantensites op mijn scherm.
Omdat ik me niet zo ver van de redactie van Charlie Hebdo bevond, besloot ik ernaartoe te lopen, ik wist eigenlijk niet goed waarom. Op de boulevard waar de redactie in een zijstraatje was gevestigd, niet ver van Place de la Bastille, hing een vreemd verstilde sfeer. Het was zo’n twee uur nadat de bloedige aanslag op de redactie had plaatsgevonden. Er was politie. Het straatje waar de redactie zich bevond was afgesloten met linten. Hier en daar stonden tv-journalisten met een microfoon in hun hand te wachten tot de camera zou gaan lopen. Maar er klonken nauwelijks geluiden. Er was weinig publiek. Verderop liepen mensen met boodschappentassen, alsof er niks gebeurd was.
Het nieuws leek nog niet doorgedrongen. Er was alleen het naakte feit, maar het was nog niet ingedaald, er was nog niets geduid. De daders waren voortvluchtig. Hier was niets meer. Het was alsof ik in een vacuüm stond, daar op die winterse boulevard. Er was iets ontzagwekkends gebeurd, maar het had nog geen betekenis gekregen.
In de dagen, weken, maanden daarna liep dat vacuüm vol met woorden, duizenden, miljoenen woorden, en evenveel beelden. Je suis Charlie werd eerst een geuzenleus, toen een alomtegenwoordige slogan en vervolgens een meme, een cultureel stopwoordje, onderwerp van ironie en parodie. Al die woorden en beelden gaven betekenis – en vlakten die toen onvermijdelijk weer af.
Maar dat eigenaardige gevoel die middag is me bijgebleven – de gewaarwording dat ik tegenover iets stond dat ik niet kon bevatten, iets rauws en elementairs, dat zich heel even onttrok aan al mijn redelijke verklaringen en beschouwingen. De slachtpartij die zich daar had afgespeeld liet zich een paar uur lang niet inpassen in mijn werkelijkheid.”

 
Bas Heijne (Nijmegen, 9 januari 1960)

Dolce far niente, Mary Oliver, Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa

Dolce far niente

 

 
Vor Weihnachten door Ernst Bosch, 1868.

 

Making the House Ready for the Lord

Dear Lord, I have swept and I have washed but
still nothing is as shining as it should be
for you. Under the sink, for example, is an
uproar of mice –it is the season of their
many children. What shall I do? And under the eaves
and through the walls the squirrels
have gnawed their ragged entrances –but it is the season
when they need shelter, so what shall I do? And
the raccoon limps into the kitchen and opens the cupboard
while the dog snores, the cat hugs the pillow;
what shall I do? Beautiful is the new snow falling
in the yard and the fox who is staring boldly
up the path, to the door. And I still believe you will
come, Lord: you will, when I speak to the fox,
the sparrow, the lost dog, the shivering sea-goose, know
that really I am speaking to you whenever I say,
as I do all morning and afternoon: Come in, Come in.

 

 
Mary Oliver (Maple Heights, 10 september 1935)

Lees verder “Dolce far niente, Mary Oliver, Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa”