Dolce far niente, Tom van Deel, Anneke Brassinga, Etgar Keret, James Rollins, Clemens Meyer, Arno Surminski

 

Dolce far niente

 

 
Het Rijksmuseum in Amsterdam

 

Uit: De middelmoot is het smakelijkste van de vis. Over beeldgedichten van S. Vestdijk

“Een museum weet niet wat het teweeg brengt. Neem het museum waar we vandaag te gast zijn, het Rijksmuseum te Amsterdam. Het hangt boordevol met de allermooiste beelden en elke dag lopen daar honderden mensen langs. Wat ze erbij denken komen we niet te weten, een enkele keer vangen we wel eens een eenvoudige uitdrukking op, zoals ‘prachtig’ of ‘vreselijk’, maar in het algemeen geeft het museum alles en krijgt het bijna niets terug.
Een enkele keer loopt er tussen de bezoekers een dichter en dan kan het voorkomen dat de indruk die een of ander kunstwerk op hem maakt wordt uitgesproken in een gedicht. Zo was, naar eigen zeggen, de jonge Pierre Kemp niet weg te slaan bij ‘Het Joodse Bruidje’.
(…)

Kemp is niet de enige dichter die in het Rijksmuseum een indruk voor het leven onderging. Hans Faverey kwam geregeld even langs bij het kleine, transparante stilleven met asperges van Adriaan Coorte, waarin hem vooral de lichtval aantrok. J. Bernlef zag zichzelf weer zitten in de Haarlemse St. Bavo toen hij naar het schilderij van Pieter Saenredam keek en zelfs meende hij in de minuscule figuur achter de pilaar, boven op de gaanderij, de gebochelde schilder te herkennen. H.H. ter Balkt moet naar de Hercules Seghers-tentoonstelling in het Rijksprentenkabinet zijn geweest, in 1967, want uit zijn gedichten over leven en werk van Seghers blijkt dat hij de catalogus met vrucht heeft gelezen.
(…)

De schrijver S. Vestdijk, over wie ik het nu in het vervolg wil hebben, is door het Rijksmuseum gevormd. Op tienjarige leeftijd bezocht hij het, samen met zijn tante, geheel tegen de regels die bepaalden dat kinderen beneden de twaalf, zelfs onder geleide, geen toegang hadden.[…] Maar het meest en wel tot in het diepst van zijn ziel werd hij getroffen door een schilderij dat Sint Sebastiaan voorstelde, dat toen nog aan A. Cano werd toegeschreven, maar tegenwoordig aan de Spaanse schilder Juan Carreño de Miranda. Het schilderij had een zelfde ingrijpende werking als, ongeveer in diezelfde tijd, de Apollo-tors uit Milete in het Louvre op Rilke had. Het veranderde zijn leven.”

 

 
Tom van Deel (Apeldoorn, 21 februari 1945)
Apeldoorn, Raadhuisplein

Lees verder “Dolce far niente, Tom van Deel, Anneke Brassinga, Etgar Keret, James Rollins, Clemens Meyer, Arno Surminski”

Maren Winter, Edgar Guest, Charles de Coster, Tarjei Vesaas, Salvatore Quasimodo, Colin MacInnes

De Duitse schrijfster Maren Winter werd geboren op 20 augustus 1961 in Lübeck. Zie ook alle tags voor Maren Winter op dit blog.

Uit: Das Erbe des Puppenspielers

„Ihre Glieder waren von oben bis unten mit angetrocknetem Lehm bekleckst, man konnte die ursprüngliche Farbe ihrer Kleider nicht mehr erkennen, und aus der verfilzten Zottelmähne bröselte Staub. Das Gesicht war streifig verschmiert, aber ihre Augen glänzten wie polierte Kastanien. Ich stammelte etwas von “Küchenjunge”, und sie brach in Gelächter aus.
“Du Mickerling willst Küchenjunge sein?”, gluckste sie. “Ich heiße Gisela, und ich zeige dir lieber den Weg, sonst kommst du noch vor dem Essen unter die Hufe.”
Schon rannte sie los, und ich hastete hinter ihr her zu einem steinernen Nebengebäude. “Warte nur, in ein paar Wochen bist du fett wie Bertha.” Sie öffnete die Tür und schubste mich hinein.
Es duftete warm nach Suppe. Ein langer Tisch bestimmte das riesige Gewölbe. Hier wurden Fische geschuppt und Berge von Gemüse geschnitten.
An der Stirnseite stand der Koch, brummte Anweisungen und walkte kräftig den Teig. Seine Oberarme waberten dabei wie kalte Grütze. Ich überlegte, ob ich wohl zu ihm gehen und mich vorstellen musste. Doch da rollte aus dem dunstgeschwängerten Teil des Raumes eine Magd heran, ein mächtiges Weib, in dessen Busen man gewiss ersticken konnte. Das musste Bertha sein. Sie entdeckte mich und schob sich um den Tisch. “Wer ist das?”
“Mein Name ist Meginhard, der Meier hat gesagt, ich soll … “
“He, Eigil!”, rief sie gellend. “Du bekommst Unterstützung. Der Bastard hier will dir das Wasser tragen.”

 

 
Maren Winter (Lübeck, 20 augustus 1961)
Cover

Lees verder “Maren Winter, Edgar Guest, Charles de Coster, Tarjei Vesaas, Salvatore Quasimodo, Colin MacInnes”

Sylvie Richterová, Ernst-Jürgen Dreyer, Boleslaw Prus, Menno Lievers, Vasili Aksjonov, Jacqueline Susann

De Tsjechische schrijfster Sylvie Richterová werd geboren op 20 augustus 1945 in Brno. Zie ook alle tags voor Sylvie Richterová op dit blog en ook  mijn blog van 20 augustus 2007 en ook mijn blog van 20 augustus 2010.

Uit: Abc-Buch der Vatersprache

„Hinter ihr die beiden Mädchen, die Susanna beim Aussteigen nicht aus den Augen ließ, um zu sehen, wie sie die Emigration aufnahmen.
Markétka war sieben Jahre alt, Tereska fünf, sie sahen vor sich ihren Vater, ihre Tante, also mich, die Cousine Milena, die Freundin Ivana, deren Eltern, und eine Stadt, die sie nur am Rande wahrnahmen, die sich aber auf den ersten Blick keineswegs von Brünn unterschied, namentlich in Schwechat nicht, wohin alle gleich fuhren. Markétka bemerkte zwar, daß die Wohnung kleiner war, schmutziger und dunkler, aber Susanna begann gleich aufzuräumen und zu waschen, was ging und was nicht ging, und sie versicherte ihr auch, daß die Wohnung mit der Zeit besser und besser und vielleicht auch größer werden würde. Aleš war inzwischen mit der Toilette beschäftigt, die zum Empfang verstopft war oder gleich nach dem Empfang und mit einer Aufschrift in Tschechisch: /I/ Nichts, auch kein Papier hineinwerfen, versehen war, was die Kinder nicht durchgelesen hatten. Für die Kinder war es das beste, irgendwohin spielen zu gehen, bis die Wohnung wenigstens etwas wohnlich hergerichtet war, aber nicht auf die Straße, weil da außer dem Gehsteigrest nur der nicht abreißende Strom von mit Autobahngeschwindigkeit dahinrasenden Autos war. Und auch nicht in den Hof, denn dort bestand ein schriftliches Verbot, daß Kinder keinen Zutritt haben, auf einem Zettel, der am Eingang hing. Die Mama übersetzte es ihnen in einer Pause zwischen zwei Flugzeugen aus dem Deutschen ins Tschechische.
Mama, sagte darauf Tereska mit Hoffnung in der Stimme, wenn wir zur Großmutter gehen, kaufst du mir an der Ecke zur Palackýstraße ein Eis, ja! In diesem Moment begann Susanna zu begreifen, daß für Kinder das Emigrationsproblem äußerlich unsichtbar ist.
Und wahrscheinlich um so größer. Sie versprach Tereska ein österreichisches Eis, wenn sich auch das Kind unter diesem Eigenschaftswort nichts vorzustellen vermochte. Die Assoziation mit Eis verlieh Österreich immerhin doch etwas Verlockendes. Bevor es zu dem Eis kam, erhielten die Kinder noch ein Brot mit Marmelade, beides aus der Kiste aus Brünn ausgepackt, und aßen es im Park, der auch in Brünn hätte sein können, aber er war in Schwechat. Daß es auch das Eis in Brünn hätte sein können, merkte Tereska am Geschmack. Besser gesagt, sie erkannte keinen Unterschied.“

 

 
Sylvie Richterová (Brno, 20 augustus 1945)

Lees verder “Sylvie Richterová, Ernst-Jürgen Dreyer, Boleslaw Prus, Menno Lievers, Vasili Aksjonov, Jacqueline Susann”

Alfred Birney

De Nederlandse schrijver, essayist en columnist Alfred Alexander Birney werd geboren in Den Haag op 20 augustus 1951. Zie ook alle tags voor Alfred Birney op dit blog.

Uit:De tolk van Java

“Je was een grote man voor me, en een angstwekkende verschijning, toen je me dit lachend vertelde in een kille Holland-se huiskamer. De gitaar had jou en je kornuiten vergezeld, al schrijf je er nergens over, en zo lang het instrument leefde, leek de oorlog op een gezellig schoolreisje: beetje rondlopen, beetje keten, beetje kanen, lekker krontjongen* in de desa en gluren naar vrouwen die zich wassen in de rivier, al die schelmenverhalen die ik als kleine jongen avond na avond van jou moest aanhoren. Boven het voeteneinde van je bed in Soerabaja had het portret van de Koningin der Nederlanden gehangen, terwijl die makkers van je, met die groene baretten, pin-ups op hun tanks plakten. Jouw grote droom was voor hen een aardig betaalde klus, en voor de gekken onder hen een avontuur. Die mariniers van het eerste uur waren opgeleid in Amerika, en helden in jouw ogen. Hardleers als jij bent, zou je je hele leven naar die idiote Amerikaanse speelfilms blijven kijken waarin oorlog voor helden is en vrede voor lafaards. Je weigerde volwassen te worden, je bent altijd die jongen van twintig gebleven, niet?
Op een avond, ik was een jaar of achttien, nam je me plotseling mee uit, een zeldzaamheid. Nou ja, ik had vijf jaar lang niet bij je in huis gewoond, was op mijn dertiende door de Kinderbescherming bij jou weggehaald en, om met jou te spreken, naar een ‘internaat gedeporteerd’. Ik at er Hollandse kost en toch vond de Kinderbescherming het passend om na die jaren in het internaat broer Phil en mij in een Indisch kosthuis te plaatsen.
Onze hospita liep daar rond alsof ze nog in het koloniale Indië leefde. Wat een idiote manier van doen van die Kinderbescherming was dat. Je wordt eerst vijf jaar lang onder de Hollandse knoet opgevoed en vervolgens naar een tempo-doeloefamilie gestuurd. Tijdens jouw bezoekuren in het internaat had je aldoor gezegd dat je je kinderen terug wilde, je riep ons strijdvaardig toe dat je de ene na de andere rechtszaak voerde, dat wij bij jou hoorden, dat wij ‘jouw bloed’ waren en ga zo maar door.
Ondanks de waarschuwingen van broer Phil besloot ik dat benauwde Indische kosthuis te ontvluchten om te gaan naar waar ik volgens jou thuishoorde. Ik nam de tram naar Hollands Spoor, stapte op de bus en belde na een rit langs Voorburg en Leidschendam aan in een akelig schoon portiek in een nieuwbouwwijk in Voorschoten, op een kilometer afstand van mijn oude internaat.”

 
Alfred Birney (Den Haag, 20 augustus 1951)