Thijs Feuth

De Nederlandse schrijver en arts Thijs Feuth werd geboren in Nijmegen op 8 oktober 1981. Feuth studeerde geneeskunde in Amsterdam en werkt als arts in Fins Lapland bij een lokaal gezondheidscentrum. Hij behoort als hardloper tot de Nederlandse marathontop en schreef als columnist voor o.a. Runner’s World. Als vrijwilliger in Afrika ontmoette hij de Finse Laura en een paar jaar later volgde hij Laura naar haar geboorteland. Feuth debuteerde in 2015 met de roman “Zwarte ogen”. In 2017 verscheen “Achter de rug van God, een vreemdeling in Lapland”. In dat boek beschrijft hij hoe hij samen met Laura naar Lapland reizst om negen maanden lang als artsen stage te lopen in de gezondheidspost van het kleine stadje Posio, en hoe hij verliefd wordt op het land.

Uit: Zwarte ogen

“De waarheid is dat Alex nooit een vlieg kwaad zou doen. Hij was zachtaardig en broos en verzamelde elpees van Chet Baker. Dat hij op een zondagochtend om elf uur achttien de halsslagaders van Presa zo lang dichtkneep dat zij vanaf die dag in vegetatieve toestand in het ziekenhuis van Enschede moest verblijven, bewijst dat feiten zich niet altijd aan de waarheid houden.
Die ochtend brandden zijn wangen alsof hij koorts had. Hij zag apen door de slaapkamer rennen en de muren bolden als de zeilen van een schip op volle zee. Opeens was daar een slang. Geen adder of ringslang, maar een tropische wurgslang die naast hem in bed lag.
Zodra haar lichaam verslapte, nam de wereld weer normale proporties aan en drong de verschrikkelijke werkelijkheid zich aan hem op. Paniek sloeg door zijn lijf. Eerst dacht hij dat ze dood was. Hij meende een soort van reanimatie toe te moeten passen, maar toen hij haar gezicht in zijn handen had en zijn mond op de hare wilde drukken, bemerkte hij dat ze ademde. Ze had een vreemdsoortige, diepe ademhaling, die de forensisch arts later Cheyne-Stokes zou noemen en die volgens zijn expertise zonder enige twijfel het gevolg was van hypoxie in de hersenstam.
Maar dat wist Alex op dat moment nog niet. Hij gaf Presa met de vlakke hand mepjes tegen de wang en toen dat geen effect had, greep hij haar naakte schouders en schudde. Dat zou later bevestigd worden door dezelfde forensisch arts, die ongevraagd ‘nogal hardhandig’ toevoegde, wat hem op een protest van Alex’ verdediging kwam te staan, maar wat door de rechter, een oudere vrouw met zachte, haast vleiende stem, door de vingers werd gezien.
Het strafbare feit lag als een bloedend hart op een weldadig gevulde fruitschaal, meende Marsman, de Amsterdamse topadvocaat die door de vermogende familie van Alex was ingeschakeld. Een juiste interpretatie van de feiten was slechts mogelijk als de rechter bereid was alle omstandigheden, ook de minder directe, in ogenschouw te nemen. De fruitschaal dankte zijn vermelding overigens aan de biografische gegevens van de rechter, die de advocaat ter beschikking had: schildert in haar vrije tijd stillevens.
Het was van belang om Alex’ jeugd onder de loep te nemen. Op het eerste gezicht had het hem aan niets ontbroken, als telg van een welvarende familie die aan de wieg had gestaan van een Hengeloos bedrijf van wereldfaam dat in signaalapparatuur gespecialiseerd was. Juist dit gebrek aan gebreken was echter de grote tekortkoming in de ontwikkeling van Alex, zo stelde de advocaat.”

 
Thijs Feuth (Nijmegen, 8 oktober 1981)

Simon Carmiggelt, Rachel Kushner, Thomas Keneally, Dirkje Kuik, Steven Erikson

De Nederlandse schrijver en dichter Simon Carmiggelt werd geboren op 7 oktober 1913 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Simon Carmiggelt op dit blog.

 

Tekst voor een wijnkaart

O,drank, je hebt zoveel verpest.
Toch ben je in mijn dorstig leven
altijd die ene hoer gebleven,
die mij het diepste heeft gelest,

want hoe je me ook hebt geflest
door altijd (en ik kon het weten)
al je beloften te vergeten,
als je weer klaar lag voor de rest,

en hoe je m’ook hebt uitgemest
door alles wat je van me nam,
ik leefde als ik bij je kwam,
bij jou alleen. Dat weet je best.

Je grokstem en je valse streken,
de stomme platheid van je spreken
en van je bed de wulpse stank,

’t was niets, als ik maar weg mocht zinken
in jou om steeds weer in te drinken
jouw zoete leugen-bitt’re drank.

 

De schilder

Zijn vrees staat als een bevend spook
te kijk op zijn Picasso-doeken.
Steeds angst, op al die Talens-koeken.
En in de keuken staat ze ook.

Want deze vrouw, zo fel en kloek,
verdreef hem uit de luwe sferen
van landschap en van jutteperen,
te hoop gelopen op het doek.

O kalme jaren, toen hij dat nog deed:
de lichtvlek mikken op de vaas,
de gaatjes nadoen van de kaas.
Dat stille werk dat niemand leed.

Maar zij dreef blauwzuur in zijn coloriet.
Haar strengheid tormenteert zijn kwast,
en als zijn angst zich paars ontlast,
ageert hij tegen haar ‘Kom eten, Piet.

 

Mijn zoontje

Mijn zoontje wil de sneeuw bewaren
en vlinders op zijn petje dragen.
Aan mij komt hij gewillig vragen,
hoe hij zijn dartel schip moet varen.

Vertrouwen glinstert in zijn oog
en maakt mij wel eens moedeloos.
Ik knijp zijn handje en ben boos
omdat ik hem zo vaak bedroog.

Ik weet dat eens het uur zal komen,
dat hij mijn ganse onmacht kent
en hoogstens glimlacht om de vent
die heldje speelde in zijn dromen.

Als dan mijn dag ten einde spoedt
en reeds verschemert naar de nacht,
is hij een man, die leeft en lacht.
Want alles gaat, zoals het moet.

 

 
Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 – 30 november 1987)
Cover

Lees verder “Simon Carmiggelt, Rachel Kushner, Thomas Keneally, Dirkje Kuik, Steven Erikson”

Georg Hermann, James Whitcomb Riley, Wilhelm Müller, Sohrab Sepehri, Chigozie Obioma

De Duitse schrijver Georg Hermann (oorspronkelijk Georg Hermann Borchardt) werd op 7 oktober 1871 in Berlijn geboren. Zie ook alle tags voor Georg Hermann op dit blog.

Uit: Eine Zeit stirbt

„Doch das ist eine durchaus falsche Annahme gewesen. Weder blieb das Geld Geld. Noch die Ware Ware. Noch die Menschen Menschen. Der Staat hat nur die Zauberformel »Inflation« gemurmelt, hat nur seinen Zauberstab geschwungen: Hokus Pokus Trallala! Und alles ist anders geworden: das Geld ist kein Geld mehr. Die Ware Ersatzware. Und was aus den Menschen geworden ist, ist schwer zu sagen. Doch eines kann man mit Bestimmtheit feststellen: keine Menschen.
Genug davon. Nur soviel: die Siedlung hier ist damals, als man noch gar nicht ahnte, was werden würde, begonnen worden, und hat deshalb lange halbfertig gestanden, und ist endlich noch so gerade notdürftig aus allerhand unerprobten Surrogaten von Baumaterialien zusammengeleimt und unter Dach gebracht und dann ganz schnell bezogen worden.
Der Hauptvorzug dieser Ersatzstoffe besteht darin, daß sie durchweg vorzügliche Schalleiter sind.
Wenn z. B. jemand jetzt in der Nebenwohnung oder zwei Wohnungen weiter Klavier spielt und dazu singt, von der Oma ihrem kleinen Häuschen, das versoffen werden muß, oder wenn er auch nur seiner Frau ein Geheimnis anvertraut, hört man es fünfzehn Meter höher oder tiefer oder weiter, im Waschkeller und auf dem Trockenboden, im Schlafzimmer oder auf der Diele, genau so gut wie im Kleinviehstall. Jedes Ei, das dort gelegt wird, erleben alle Parteien ringsum. Und all das hört man dank der Vorzüglichkeit der neuen Baustoffe fast noch deutlicher und reiner und ohne Nebengeräusche als an Ort und Stelle selbst.
Die anderen Eigenschaften dieser Bausurrogate sind jedoch weniger angenehm. Sie machen es z. B., daß im Spätherbst und mehr noch im Vorfrühling die Wände schwitzen, als hätten sie Aspirin genommen. Daß im Winter kein Ofen, ganz gleich welcher Konstruktion, je ein Zimmer warm und mollig kriegt.“

 

 
Georg Hermann (7 oktober 1871 – 19 november 1943)
Portret door Hermann Struck, ca. 1920 – 1930

Lees verder “Georg Hermann, James Whitcomb Riley, Wilhelm Müller, Sohrab Sepehri, Chigozie Obioma”

Hendrik Groen

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijver Hendrik Groen (pseudoniem van Peter de Smet) werd geboren in Amsterdam-Noord in 1930. Hij is de auteur van het in 2014 verschenen boek “Pogingen iets van het leven te maken: Het geheime dagboek van Hendrik Groen, 83¼ jaar”. Dat boek werd in 2016 bekroond met de Publieksprijs voor het Nederlandse Boek. Het vervolg “Zolang er Leven is: Het nieuwe geheime dagboek van Hendrik Groen, 85 jaar” verscheen in 2016. Jarenlang was onbekend wie er schuilging achter het pseudoniem. Dit leidde tot speculatie over wie het kon zijn. De namen Sylvia Witteman tot Arnon Grunberg werden genoemd. Zowel de Volkskrant als het NRC Handelsblad onthulden in 2016 vrijwel gelijktijdig dat het zou gaan om de toen 62-jarige Peter de Smet. De Smet heeft daarop gereageerd met de woorden dat ‘hij niet zit te wachten op publiciteit’ en ‘geen zin in de heisa van bekendheid heeft’. “Pogingen iets van het leven te maken” won in 2016 de Publieksprijs voor het Nederlandse Boek. Deze prijs werd door de auteur niet persoonlijk opgehaald. In 2017 werden de boeken verfilmd en door Omroep Max als televisieserie “Het geheime dagboek van Hendrik Groen uitgezonden”. De scenarioschrijver Martin van Waardenberg bevestigde wederom dat De Smet de man achter het pseudoniem is.

Uit: Pogingen iets van het leven te maken: het geheime dagboek van Hendrik Groen, 83 1/4 jaar

“Dinsdag 1 januari 2013
Ik hou ook het komend jaar niet van bejaarden. Dat geschuifel achter die rollators, dat misplaatste ongeduld, dat eeuwige klagen, die koekjes bij de thee, dat zuchten en steunen.
Ik ben zelf 83 1/4 jaar.
Woensdag 2 januari
Er was royaal poedersuiker gemorst. Om de tafel beter af te kunnen nemen met een vaatdoekje zette mevrouw Smit de schaal met appelflappen even op een stoel. Mevrouw Voorthuizen kwam aanlopen en ging met haar enorme reet midden in de schaal met flappen zitten zonder het zelfs maar te merken. Pas toen mevrouw Smit de schaal ging zoeken om hem terug te zetten kwam iemand op het idee onder mevrouw Voorthuizen te kijken. Toen die opstond plakten er drie appelflappen aan haar bloemetjesjurk. ‘Ze passen mooi bij het motiefje,’ zei Evert. Ik stikte haast van het lachen. Dit prachtige begin van het nieuwe jaar had moeten leiden tot algemene hilariteit maar gaf, in plaats daarvan, aanleiding tot drie kwartier gezemel over de schuldvraag. Ik werd van verschillende kanten boos aangekeken vanwege het feit dat ik het blijkbaar grappig had gevonden. En ik, ik mompelde excuses. In plaats van nog harder te lachen, mompelde ik excuses. Ik, Hendrikus Gerardus Groen, ben namelijk altijd correct, innemend, vriendelijk, beleefd en behulpzaam. Niet omdat ik dat ook allemaal ben maar omdat ik niets anders durf te zijn. Zelden zeg ik wat ik zeggen wil. Altijd kies ik voor de veilige weg. Mijn specialiteit: het sparen van kool én geit. Mijn ouders hadden een vooruitziende blik toen ze mij Hendrik noemden: veel braver zul je ze niet snel tegenkomen. ‘Kent gij Hendrik niet, die altijd zoo beleefd zijnen hoed afneemt als hij voorbij gaat?’ Dat ben ik. Ik word nog depressief van mezelf, dacht ik. Toen heb ik het besluit genomen om ook iets van de ware Hendrik Groen te laten horen: precies één jaar lang zal ik mijn ongecensureerde kijk geven op het leven in een bejaardenhuis in Amsterdam-Noord. Als ik voor het eind van het jaar doodga is dat overmacht. In dat geval zal ik mijn vriend Evert Duiker vragen om op mijn begrafenis een kleine bloemlezing te houden uit mijn dagboek. Als ik opgebaard lig in de kleine zaal van crematorium ‘De Einder’, netjes gewassen en gestreken, zal de ongemakkelijke stilte doorbroken worden door de raspende stem van Evert die enkele aardige passages zal voorlezen aan het onthutste publiek. Over één ding maak ik mij zorgen: stel dat Evert eerder doodgaat dan ik? Dat zou niet netjes zijn van hem, vooral omdat ik nóg meer ziektes en gezwellen heb dan hij. Op je beste vriend moet je kunnen rekenen. Ik zal het er met hem over hebben.”

 
Hendrik Groen (Amsterdam-Noord, 1930)
Cover

Victor Vroomkoning, Ulrike Ulrich, Yaşar Kemal, Heinrich Federer, Ludwig Begley, Maria Dąbrowska, Horst Bingel, Peter Gosse, Lennart van Nieuwenhuijzen

De Nederlandse dichter Victor Vroomkoning (pseudoniem van Walter van de Laar) werd geboren op 6 oktober 1938 in Boxtel. Zie ook mijn blog van 6 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Victor Vroomkoning op dit blog.

Laatste bezoek

Tussen vreemden ligt hij
onder marmeren Latijn.
In dode taal spreekt hij
niet aan.

Na die foto stierf hij
vijftien jaar
tot hier.

Het paars van de azalea’s
herinnert aan
zijn laatste lippen.

Dag vader, zeg ik
tegen niemand meer.

 

Vrije val

Als giervalk hing ik in de ijle lucht aan
de vlerken van mijn vindingrijke vader.
Ontstegen aan zijn dwaaltuin raakte ik
buiten mijzelf. Al maar hoger vogel
kreeg ik weidser zicht. Naar de hemel
streefde ik, naar het zonneklare licht.
Godzucht bracht me in extase, lang-
zaamaan smolt alles wat ik was.

In mijn val doorzag ik het ijdele van
mijn vlucht, de draagwijdte van wat
vader me had meegegeven. Onderste-
boven viel ik naar het alledaagse

terug. Wie redt mijn gezicht, mijn daze
kop, wie brengt mij weer tot stand?

 

Zoiets

Er kwam sneeuw over de wereld,
spierwit en naakt begonnen we ons
hardop te herinneren wie we waren,
wie we hadden willen zijn.

‘Zoiets,’ antwoordde ik op al haar vragen
en ik ging er nog eens goed voor liggen
om me meer voor haar geest te halen
maar spreken was er niet meer bij.

Later dwarrelde ze blank en licht
van me vandaan en weer later hield ook
het sneeuwen op en dekte ik me toe
met het laken dat haar warmte nog had.

En nog later kwam er opnieuw sneeuw
over de wereld en over me heen.

 
Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)
Hier na zijn benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau in 2014

Lees verder “Victor Vroomkoning, Ulrike Ulrich, Yaşar Kemal, Heinrich Federer, Ludwig Begley, Maria Dąbrowska, Horst Bingel, Peter Gosse, Lennart van Nieuwenhuijzen”

Václav Havel, Roberto Juarroz, Stig Dagerman, K.L. Poll, Flann O’,Brien, Denis Diderot, Charlotte Link, José Donoso, Sven Cooremans

De Tsjechische schrijver en politicus Václav Havel werd op 5 oktober 1936 in Praag geboren. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2009 en ook mijn blog van 5 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Václav Havel op dit blog.

Uit:The Power of the Powerless (Vertaald door Paul Wilson)

A specter is haunting Eastern Europe: the specter of what in the West is called “dissent.” This specter has not appeared out of thin air. It is a natural and inevitable consequence of the present historical phase of the system it is haunting. It was born at a time when this system, for a thousand reasons, can no longer base itself on the unadulterated, brutal, and arbitrary application of power, eliminating all expressions of nonconformity. What is more, the system has become so ossified politically that there is practically no way for such nonconformity to be implemented within its official structures.
Who are these so-called dissidents? Where does their point of view come from, and what importance does it have? What is the significance of the “independent initiatives” in which “dissidents” collaborate, and what real chances do such initiatives have of success? Is it appropriate to refer to “dissidents” as an opposition? If so, what exactly is such an opposition within the framework of this system? What does it do? What role does it play in society? What are its hopes and on what are they based? Is it within the power of the “dissidents”—as a category of subcitizen outside the power establishment—to have any influence at all on society and the social system? Can they actually change anything?
I think that an examination of these questions—an examination of the potential of the “powerless”—can only begin with an examination of the nature of power in the circumstances in which these powerless people operate.
Our system is most frequently characterized as a dictatorship or, more precisely, as the dictatorship of a political bureaucracy over a society which has undergone economic and social leveling. I am afraid that the term “dictatorship,” regardless of how intelligible it may otherwise be, tends to obscure rather than clarify the real nature of power in this system. We usually associate the term with the notion of a small group of people who take over the government of a given country by force; their power is wielded openly, using the direct instruments of power at their disposal, and they are easily distinguished socially from the majority over whom they rule. One of the essential aspects of this traditional or classical notion of dictatorship is the assumption that it is temporary, ephemeral, lacking historical roots. Its existence seems to be bound up with the lives of those who established it. It is usually local in extent and significance, and regardless of the ideology it utilizes to grant itself legitimacy, its power derives ultimately from the numbers and the armed might of its soldiers and police. The principal threat to its existence is felt to be the possibility that someone better equipped in this sense might appear and overthrow it.”

 
Václav Havel (5 oktober 1936 – 18 december 2011)

Lees verder “Václav Havel, Roberto Juarroz, Stig Dagerman, K.L. Poll, Flann O’,Brien, Denis Diderot, Charlotte Link, José Donoso, Sven Cooremans”

John Taggart

De Amerikaanse dichter en criticus John Taggart werd geboren op 5 oktober 1942 in Guthrie Center, Iowa. Hij studeerde cum laude af in 1965 aan het Earlham College in Indiana, met een B.A. in Engelse literatuur en filosofie. In 1966 ontving hij een M.A. in Engelse literatuur en creatief schrijven aan de Universiteit van Chicago, en in 1974 voltooide hij een Ph.D. In het Humanities Interdisciplinary Studies programma aan de Universiteit van Syracuse. Tijdens de late jaren 1960 en begin jaren 70 was Taggart de redacteur en uitgever van Maps, een bekend literaire tijdschrift. In 1978 redigeerde hij een aflevering van “Truck” gewijd aan het werk van Theodore Enslin. Zijn werk is wijd verspreid en gebloemleesd, en vanaf 1978 had zijn unieke stijl invloed op zijn collega’s, en dichters zoals Rachel Blau DuPlessis en Gil Ott. Gedurende vele jaren was hij hoogleraar Engels en directeur van het Interdisciplinary Arts programma aan de universiteit van Shippensburg; In 2001 ging hij met pensioen. Taggart’s benadering van het gedicht is sterk geworteld in de objectivistische poëzie, met name het werk van Louis Zukofsky en George Oppen.

 

Orange Berries Dark Green Leaves

Darkened not completely dark let us walk in the darkened field
trees in the field outlined against that which is less dark
under the trees are bushes with orange berries dark green leaves
not poetry’s mixing of yellow light blue sky darker than that
darkness of the leaves a modulation of the accumulated darkness
orange of the berries another modulation spreading out toward us
it is like the reverberation of a bell rung three times
like the call of a voice the call of a voice that is not there.

We will not look up how they got their name in a book of names
we will not trace the name’s root conjecture its first murmuring
the root of the berries their leaves is succoured by darkness
darkness like a large block of stone hauled on a wooden sled
like stone formed and reformed by a dark sea rolling in turmoil.

 

Precious Lord

1
Not sweet sixteen not even sweet sixteen and she’s moaning
not even sixteen years old and she’s moaning
not even sweet sixteen and she’s moaning the words
moaning out the words to “Precious Lord”
she says “ain’t no harm to moan” and she’s moaning
it’s Aretha in the New Bethel Baptist Church in Detroit in 1956
words moaned out so that she becomes denuded
no more little black dress she has nothing to hide
no more little black dress she has nothing left to hide.

Thomas Dorsey wrote the words wrote the words and the music
Thomas Dorsey wrote the words and the music for “Precious Lord”
Thomas Dorsey aka Georgia Tom wrote other songs
one of the other songs “Deep Moaning Blues”
Thomas Dorsey: “I like the long moaning groaning tone”
Georgia Tom moaned “Deep Moaning Blues” with Ma Rainey
Georgia Tom and Ma Rainey moan they moan and groan
their moaning and groaning make you see
moaning and groaning you’re made to see they have nothing.

 
John Taggart (Guthrie Center, 5 oktober 1942)

Nobelprijs voor Literatuur 2017 voor Kazuo Ishiguro

Nobelprijs voor Literatuur 2017 voor Kazuo Ishiguro

De Nobelprijs voor Literatuur 2017 is toegekend aan de Engels-Japanse schrijver Kazuo Ishiguro. Dat heeft de Zweedse Academie donderdag in Stockholm bekendgemaakt. Kazuo Ishiguro werd op 8 november 1954 geboren in Nagasaki. Zie ook mijn blog van 8 november 2009 en ook mijn blog van 8 november 2010 en eveneens alle tags voor Kazuo Ishiguro op dit blog.

Uit: The Remains of the Day

“Strange beds have rarely agreed with me, and after only a short spell of somewhat troubled slumber, I awoke an hour or so ago. It was then still dark, and knowing I had a full day’s motoring ahead of me, I made an attempt to return to sleep. This proved futile, and when I decided eventually to rise, it was still so dark that I was obliged to turn on the electric light in order to shave at the sink in the corner. But when having finished I switched it off again, I could see early daylight at the edges of the curtains.
When I parted them just a moment ago, the light outside was still very pale and something of a mist was affecting my view of the baker’s shop and chemist’s shop opposite. Indeed, following the street further along to where it runs over the little round-backed bridge, I could see the mist rising from the river, obscuring almost entirely one of the bridge-posts. There was not a soul to be seen, and apart from a hammering noise echoing from somewhere distant, and an occasional coughing in a room to the back of the house, there is still no sound to be heard. The landlady is clearly not yet up and about, suggesting there is little chance of her serving breakfast earlier than her declared time of seven thirty.
Now, in these quiet moments as I wait for the world about to awake, I find myself going over in my mind again passages from Miss Kenton’s letter. Incidentally, I should before now have explained myself as regards my referring to ‘Miss Kenton’. ‘Miss Kenton’ is properly speaking ‘Mrs Benn’ and has been for twenty years. However, because I knew her at close quarters only during her maiden years and have not seen her once since she went to the West Country to become ‘Mrs Benn’, you will perhaps excuse my impropriety in referring to her as I knew her, and in my mind have continued to call her throughout these years. Of course, her letter has given me extra cause to continue thinking of her as ‘Miss Kenton’, since it would seem, sadly, that her marriage is finally to come to an end. The letter does not make specific the details of the matter, as one would hardly expect it to do, but Miss Kenton states unambiguously that she has now, in fact, taken the step of moving out of Mr Benn’s house in Helston and is presently lodging with an acquaintance in the nearby village of Little Compton.
It is of course tragic that her marriage is now ending in failure. At this very moment, no doubt, she is pondering with regret decisions made in the far-off past that have now left her, deep in middle age, so alone and desolate. And it is easy to see how in such a frame of mind, the thought of returning to Darlington Hall would be a great comfort to her. Admittedly, she does not at any point in her letter state explicitly her desire to return; but that is the unmistakable message conveyed by the general nuance of many of the passages, imbued as they are with a deep nostalgia for her days at Darlington Hall. Of course, Miss Kenton cannot hope by returning at this stage ever to retrieve those lost years, and it will be my first duty to impress this upon her when we meet. I will have to point out how different things are now – that the days of working with a grand staff at one’s beck and call will probably never return within our lifetime. But then Miss Kenton is an intelligent woman and she will have already realized these things. Indeed, all in all, I cannot see why the option of her returning to Darlington Hall and seeing out her working years there should not offer a very genuine consolation to a life that has come to be so dominated by a sense of waste.“

 
Kazuo Ishiguro (Nagasaki, 8 november 1954)

Coen Peppelenbos, Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Matthieu Gosztola, Gabriel Loidolt, Koos Schuur, Roy Alton Blount Jr., Mary Elizabeth Braddon, André Salmon

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. Zie ook alle tags voor Coen Peppelenbos op dit blog.

Uit: De valkunstenaar

“Ik kan vliegen. Ik weet dat het een kwestie van definitie is, maar als je je zonder gebruik van mechanica kunt bewegen door de lucht, dan kun je vliegen. Ik weet elke seconde van mijn vlucht nog. Het uitzicht van het dak was feeëriek. Kun je dat zeggen? De zon was al bijna onder, maar je kon de akkers nog zien. In de tuin stonden tientallen kleine lampjes die het zonlicht dat ze die dag gevangen hadden teruggaven. Af en toe gloeide een sigaret op. Ik ging staan op de rand, draaide me om en wachtte op het fluitsignaal dat het teken was om me in beweging te zetten. Ik strekte mijn armen en toen, het leek minuten te duren, dan eindelijk het schelle gefluit klonk, kromde ik mijn rug, trok mijn armen terug voor mijn borst en liet me in een koprol achterover vallen. Daardoor kreeg ik vaart. Mijn schouders raakten de dakpannen het eerst en ik rolde door van de glooiende dakpannen over de knik naar het steile deel van het dak. Had ik bij de eerdere vlucht die avond nauwelijks respons gekregen, nu hoorde ik gekrijs, ik hoorde glazen op de tegels kletteren, ik hoorde de dakpannen in een trage lawine achter me aan schuiven, ik voelde aan mijn eigen lichaam dat ik me moest omdraaien zodat ik me kon afzetten onder aan het dak. Ik strekte me uit en vloog.
En vloog.
Ik vloog over de coniferen en zag de paniek in de gezichten onder mij; er gebeurde iets onverwachts en het leek of ik wel voor eeuwig door kon vliegen met dat lichaam van mij, dat lichaam dat voldeed aan al mijn eisen, dat lijf dat met ongeloof bekeken werd en ook wel met angst omdat er iets groots en donkers naar beneden kwam. En tussen de menigte zag ik een jongen die als enige voluit lachte en een meisje dat me met een brutale glimlach volgde.
En vloog.
Ik vloog en zag het zwembad onder me, in het midden dreef een strandbal en ik besloot dat ik me aan de wetten van de zwaartekracht zou overgeven, van de duizenden sprongen uit het verleden een ultieme duik zou maken en strekte mijn lichaam naar het water dat ik doorkliefde met slechts een kleine waterverplaatsing en terwijl het water boven me sloot en ik in de stilte van het water mijn vlucht afmaakte, eerst verder neerwaarts en daarna opwaarts, wist ik dat deze val perfect was en voor altijd zou bestaan in de hoofden van de toeschouwers die aanwezig waren geweest. En alleen daar.”

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)

Lees verder “Coen Peppelenbos, Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Matthieu Gosztola, Gabriel Loidolt, Koos Schuur, Roy Alton Blount Jr., Mary Elizabeth Braddon, André Salmon”

Peter Terrin, Gore Vidal, Kira Wuck, James Herriot, Stijn Streuvels, Alain-Fournier, Sergej Jesenin, Bernard Cooper, Louis Aragon

De Vlaamse schrijver Peter Terrin werd geboren in Tielt op 3 oktober 1968. Zie ook alle tags voor Peter Terrin op dit blog.

Uit: Monte Carlo

“De prins glundert. De belangrijkste dag van het jaar verloopt helemaal volgens plan. Met het verplichte diner achter de rug, met de praatjes tot een bevredigend einde gebracht, zoekt hij de hand van zijn Amerikaanse vrouw. Ze is zo elegant als haar ouders met haar naam hebben voorspeld.
De sfeer is gemoedelijk, het gezelschap is inmiddels aan elkaar gewend. Door de grote glaspartijen van de ontvangstruimte stroomt het zonlicht naar binnen, in de verte weerkaatst door de azuurblauwe zee, een schittering die men bijna kan horen. Een vogel in zweefvlucht trekt zijn aandacht, hoog tegen de hemel maakt hij steeds opnieuw rondjes, glijdt hij met de luchtstroom mee en keert zich er weer tegenin, als naait hij met zijn scherpe snavel lus na lus een onzichtbare scheur in de luchtlagen. En de prins wordt die vogel, hij kijkt neer op dit lapje grond tegen de flank van een berg, als een adelaar, hij kijkt mee over Gods schouder naar de menselijke bedrijvigheid, deze concentratie van inspanning en energie en intellect, deze roemruchte opeenhoping van buitengewone welvaart en architectuur, het romantische rijm met de kleuren van het gesteente hogerop, het verblindende wit van de gerangschikte jachten in de haven eronder – een prinsdom, bedenkt hij ouder en wijzer, en nostalgisch door de wijn, als een voortdurende, nooit in te lossen belofte. Daar pal middenin, haarscherp afgetekend, het circuit voor de grand prix. Een grillige ring van geladen afwezigheid.
Hij neemt de trouwring van zijn vrouw tussen de vingers en spreekt in stilte de hoop uit dat er vandaag geen doden zullen vallen, niet zoals vorig jaar. Met zijn andere hand strijkt hij zijn snor. Daarna keert de prins zich om naar zijn genodigden, maar in gedachten is hij bij Deedee.
Jack Preston was dertien toen hij aan de tractor van boer Colin sleutelde. Het was een oude Massey Ferguson, uit de vroege jaren dertig. Hij stond tegen een van de monumentale loodsen die dwars op de weg waren gebouwd, sommige zonder muren om het hooi droog te houden, zes aan weerskanten van de straat, die daardoor toch de indruk wekte een privéweg te zijn door het landbouwbedrijf van boer Colin. Sinds twee jaar was Jack Preston een zwijgzame jongen geworden; hij stond naast zijn moeder toen een man van het leger, met zijn pet tegen de glimmende knopen van zijn uniform, over hun hoofden heen het huis in staarde en woordelijk herhaalde wat hem was opgedragen.”

 

 
Peter Terrin (Tielt, 3 oktober 1968)

Lees verder “Peter Terrin, Gore Vidal, Kira Wuck, James Herriot, Stijn Streuvels, Alain-Fournier, Sergej Jesenin, Bernard Cooper, Louis Aragon”