Christine Otten, Inez van Dullemen, Frank Westerman, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, José Carlos Somoza, Peter Härtling, Stanisław Barańczak

De Nederlandse schrijfster en journaliste Christine Otten werd geboren in Deventer op 13 november 1961. Zie ook alle tags voor Christine Otten op dit blog.

Uit:De laatste dichters

Herfst

Hij herinnerde zich de precieze datum: 11 november 1979. Het was een donderdagnamiddag. Hij was in Ameja’s flat, een chic appartement op de achtste verdieping aan Columbus Avenue. Hij keek naar buiten. Het regende zacht. Hij keek naar de druppels op het raam die langzaam naar beneden gleden, zich kronkelend een weg baanden over het glas. Buiten waren de straatlantaarns al aan. Hij zag de bomen in Central Park, de bonte schakering van geel en groen en rood en roestbruin. De dunne waterige wolken erboven en het bleke oranjegele zonlicht dat erdoorheen probeerde te breken. Zelfs nu, ruim twintig jaar later, herinnerde hij zich ieder detail van het treurige uitzicht. Alsof alles stilstond. De glanzende weerspiegeling van zijn gezicht in het glas. De lichtjes van de auto’s en taxi’s beneden in de straat versmolten tot een langgerekt glinsterend beeld, een vervagende lichtflits die zich nestelde op zijn netvlies. Nooit eerder had hij New York zo gezien, de stad als een abstract schilderij, bevroren onder zijn blik. De stad als een perfecte weerspiegeling van zijn gemoedstoestand. Hij voelde zich kalm. Zijn hoofd was helder. Hij hoorde het trage zoemen van de verwarmingsketel. Het was alsof hij zijn hele leven naar dit moment toe had gewerkt. Alles wat hij tot nu toe had beleefd, al het geweld, de commotie, de liefdes, de seks, de teleurstelling, het succes, vloeide uit hem weg en liet hem leeg achter. Zo voelde hij zich: alsof hij klaar was te vallen, zo diep als maar kon. Ameja was weg. Ze had hem gezegd dat ze laat zou zijn, dat ze voor zaken naar Harlem moest en dat hij op haar moest wachten. Vanuit de keuken sijpelde de branderige, bittere geur van gekookte cocaïne de woonkamer in. Zaid zat in de keuken. Zaid was een vooraanstaande predikant van de Nation of Islam. Hij was niet weg te slaan bij Ameja. ‘Kom op, brother Umar, dit moet je proberen, dit is de volgende stap,’ had hij gezegd met die fluisterende, samenzweerderige stem van hem. ‘Dit gaat verder dan snuiven, dit is de hemel op aarde.’ Hij zei het nooit waar Ameja bij was. Ameja had hem verboden het spul te roken. Hij kon zoveel wit poeder van haar krijgen als hij wilde, zolang hij het maar niet rookte. ‘Dan is het afgelopen,’ zei ze. ‘Dan gooi ik je eruit.’ Die middag was hij nuchter. Hij had zich geschoren en gedoucht en een van de witte zijden overhemden aangetrokken die Ameja voor hem had gekocht bij een nicht op sa5th Street. Ameja kocht van alles voor hem.”

 

 
Christine Otten (Deventer, 13 november 1961)

Lees verder “Christine Otten, Inez van Dullemen, Frank Westerman, Timo Berger, Hadjar Benmiloud, Nico Scheepmaker, José Carlos Somoza, Peter Härtling, Stanisław Barańczak”

Bert Leston Taylor

De Amerikaanse dichter, columnist en humorist Bert Leston Taylor werd geboren op 13 november 1866 in Goshen, Massachusetts. Zijn vader, die in de walvisindustrie werkte, had tijdens de burgeroorlog als officier in de marine gediend. De Taylor’s verhuisden naar New York, waar Bert de openbare school en vervolgens de New York University bezocht. Hij studeerde oorspronkelijk rechten, maar gaf dat op om journalistiek na te streven. Hij probeerde tevergeefs zijn eigen tijdschrift te publiceren en verhuisde toen naar Vermont, waar hij voor een aantal bronnen schreef. Later begon hij zijn eigen krant, wederom onsuccesvol, het duurde maar een paar maanden. Vervolgens schreef Taylor editorials voor de Manchester Union, ontmoette zijn vrouw, Emma Bonner en verhuisde naar Minnesota, waar hij redacteur werd voor de News-Tribune. In 1899 verhuisde Taylor naar Chicago en deed mee aan een wekelijkse competitie voor bijdragen aan een column, “A Little Bit About Everything.” Taylor won drie weken op rij de competitie en kreeg de opdracht om die column te schrijven. Vanwege de populariteit van de column kreeg hij zijn eigen column, “” A Line o ‘Type or Two, “wat een succes was. Taylor nam in 1903 ontslag en verhuisde naar Connecticut. Daar werd hij redacteur van het tijdschrift, “Puck.” In 1909 werd hij terug naar Chicago gelokt om opnieuw zijn column voor de Tribune te hervatten en bleef daar toen tot aan zijn dood. Naast columns en poëzie schreef Taylor ook drie Libretto’s, waaronder “Captain Kidd, Coin Collector” dat in 1894 werd geproduceerd.

The Lazy Writer

In summer I’m disposed to shirk,
As summer is no time to work.
In winter inspiration dies
For lack of out-door exercise.
In spring I’m seldom in the mood,
Because of vernal lassitude.
The fall remains. But such a fall!
We’ve really had no fall at all.

 

On The Eve

Now fare they forth to battle,
And none for peace shall sue;
And ye who sneer and cavil —
They fight your battle, too.
Scoff if you will, but stand aside,
For there is work to do.

All ye who mock and flout them
    May go your idle ways:
They care for no man s censure,
    They ask for no man s praise.
Against Oppression s sullen ranks
A stainless flag they raise.

And every wife and mother,
    And child that hugs her knee,
And every son and father
    That is or is to be,
Shall one day rise and praise the men
    Who struck for you and me.

Then go they forth to battle,
    And high the hope they hold;
And in the time to follow
    Their story will be told:
For men have fought, and kept the faith,
    Since “the brave days of old.”

 
Bert Leston Taylor (13 november 1866 – 19 maart 1921)

Am vierundzwanzigsten Sonntage nach Pfingsten (Annette von Droste-Hülshoff)

 


De Cijnspenning door Peter Paul Rubens, ca. 1612

 

Am vierundzwanzigsten Sonntage nach Pfingsten
Evang.: Vom Zinsgroschen

Gebt Gott sein Recht und gebt’s dem Kaiser auch!
Sein Odem ist’s, der um den Obern schwebet,
Aus Hochmut nicht; in Eigenwillen hebet
Nicht eure Rechte gen den heil’gen Brauch.
Doch Gott und Welt im Streit: da, Brüder, gebet
Nicht mehr auf Kaiserwort als Dunst und Rauch.
Er ist der Oberste, dem alle Macht
Zusammen bricht, wie dürres Reisig kracht.

Den Eltern gib und gib auch Gott sein Recht!
O weh des Tiefgesunknen, dem verloren
Der frömmste Trieb, Jedwedem angeboren,
Den Freisten stempelnd zum beglückten Knecht.
Doch stell’ den Wächter an der Ehrfurcht Toren
Und halte das Gewissen rein und echt;
Er ist der Vater, dem du Seel’ und Leib
Verschuldest, mehr als irgend Mann und Weib.

Den Gatten lieb’ und denk’ an Gott dabei!
Er gab den Segen dir, als am Altare
Den Eid du sprachst, gewaltig bis zur Bahre
In Fesseln legend deine Lieb’ und Treu’.
Doch wird die Liebe Torheit, o dann wahre,
O halte deine tiefsten Gluten frei!
Er ist es, dem du einer Flamme Zoll
Mußt zahlen, die kein Mensch empfangen soll.

An deine Kinder hänge nur dein Herz,
In deren Adern rollt dein eignes Leben;
Das Gottesbild, in deine Hand gegeben,
Es nicht zu lieben, wäre herber Schmerz.
Doch siehst du zwischen Glück und Schuld es schweben,
Wend’ deine Augen, stoß es niederwärts;
Er, über tausend Kinder lieb und hehr,
Er sieht dir nach, ist deine Seele schwer.

Und auch dem Freunde halte Treue fest,
Mit der die Ehre innig sich verbunden,
Ein irdisch Gut, was Gnade doch gefunden,
So lang es nicht die Hand der Tugend läßt.
Doch nahen glänzender Versuchung Stunden,
Dann aller Erdenrücksicht gib den Rest
Und klammre an den Einen dich, der dann
Dir mehr als Freund und Ehre geben kann.

So biete Jedem, was sein Recht begehrt,
Und nimm von Jedem, was du darfst empfangen;
Dein Herz, es mag an zarten Banden hangen,
Die Gottes Huld so gnadenvoll gewährt;
Doch drüber wie ein Glutstern das Verlangen
Nach Einem leuchte, irdisch unversehrt,
Nach Einem, ohne den dein Herz so warm
Ewig verlassen bliebe doch und arm.

 

 
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)
Burg Hüllshoff, het geboortehuis van de dichteres tijdens een tuinbeurs.

 

Zie voor de schrijvers van de 12e november ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Daniël Dee, Lize Spit, Lucia Berlin, Frank Witzel, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Malcolm Guite

De Nederlandse dichter Daniël Dee werd geboren op 12 november 1975 in Empangeni, Zuid-Afrika. Zie ook alle tags voor Daniël Dee op dit blog.

 

Dit buikje is niet van het bier…
mijn leven is een leugen en ik ben een leugenaar want het door mij geschrevene is de waarheid niet

dit buikje is niet van het bier maar van de beelden
die ik te gulzig heb opgeslokt er valt niet van poëzie
te leven de mens maakt muziek zij weet hoe dat moet
jeroen brouwers schrijft een boek hij weet hoe dat moet
ik weet niet zoveel ik snap niets van de grote verdwijntruc
en dat is op dit moment erg vervelend de kamer is gevuld

op een dag – die dag hoeft nooit te komen –
zal ik hem vragen iets voor mij te doen

wat aftrekbaar is van de belasting want zelfstandig zijn is hip
kinderwensen bootmissers en trouwperikelen het bezoek
is immers dertig plus mijn demonen zijn leeftijdsloos

ik zal hem een aanbod doen dat hij niet kan weigeren

laat ik even mijn ogen sluiten en daarna drie keer met mijn ogen
knipperen
dan verdwijnt het bezoek vanzelf

 

Zo zitten we weer…

zo zitten we weer hele dagen in de tuin naar de vogels te kijken en
’s avonds
vallen we in slaap voor de televisie

sinds die nacht toen alle doden ontwaakten uit hun graven het gedoe
dat dat opleverde mag als bekend worden verondersteld zeker
met een stel van die hufters die ineens weer terug waren

hoe dood je iets dat al dood is en dan die allesoverheersende geur van
verrotting

ik was immers gelukkig toen ik jullie ineens weer zag
er waren nog zoveel onafgemaakte onbesproken zaken
hoewel het er nu gek genoeg weer niet van komt

de meeste vogels trekken reeds naar het zuiden

 

 
Daniël Dee (Empangeni, 12 november 1975)

Lees verder “Daniël Dee, Lize Spit, Lucia Berlin, Frank Witzel, Johnny van Doorn, Cristina Peri Rossi, Naomi Wolf, Malcolm Guite”

Hans Werner Richter, Michael Ende, Roland Barthes, Jacobus Bellamy, A.J.D. van Oosten, Carl Busse, Oskar Panizza, Juana Inés de la Cruz

De Duitse dichter en schrijver Hans Werner Richter werd geboren op 12 november 1908 in Bansin op het eiland Usedom. Zie ook mijn blog van 12 november 2010 en eveneens alle tags voor Hans Werner Richter op dit blog.

Uit: Spuren im Sand

»Ja … und die Tochter … ?« »Die …«, sagte meine Mutter, »… die hatte zu viel Wasser geschluckt, und Richard hat sie rausgeholt.« »Na, nun werdet ihr ja reich werden.« »Einen Taler hat er bekommen«, sagte meine Mutter, zuckte die Schultern und stellte das Bügeleisen auf einen Teller. »Ach Rosa«, begann sie wieder, »jetzt bin ich mal wieder soweit.« »Was ist denn?« »Na ja, du weißt doch, die Männer lassen einen nicht in Ruh’.« »Was«, sagte die hochgeschnürte Rosa, »schon wieder? Seit wann denn?« »Im dritten Monat«, sagte meine Mutter. So erfuhr ich, dass es einen Großherzog von Mecklenburg gab, dessen Tochter mein Vater für drei Mark gerettet hatte, dass die Männer die Frauen nicht in Ruhe lassen und dass man im dritten Monat sein konnte. Jene hochgeschnürte Frau namens Rosa hieß School mit Nachnamen, und ihr Mann Heinrich hatte nicht weit von uns einen Kolonialwarenladen und fast eben so viel Söhne und Töchter wie mein Vater. Der Ort lag am Meer, in einer weitgeschwungenen Bucht, mit Steilküsten, Buchen- und Tannenwäldern, und einer, wie im Badeprospekt stand, ozonreichen Luft. Es war ein kleiner Ort, mit etwa 500 Einwohnern, und seine Häuser, am Strand noch drei- und vierstöckig, wurden etwa einen Kilometer landeinwärts immer kleiner, bis hin zu den armseligen Hütten der Fischer. Die Sozialdemokratie, damals noch eine revolutionäre Partei, war noch nicht bis ans Meer gedrungen. Mein Vater war noch stolz darauf, herrschaftlicher Diener auf einem Gut in Hinterpommern gewesen zu sein, und meine Mutter wusch mit Hingabe die Unterwäsche der Baroninnen und Komtessen, die im Sommer kamen, um sich unter der Aufsicht meines Vaters und seiner Kollegen ins salzhaltige Ostseewasser zu begeben. Damals gab es noch keine Strandkörbe, sondern nur Badehütten, und der Strand war deshalb nur spärlich beflaggt. Aber auf den drei Bädern —schlossähnlichen Bretterbauten mit Zinnen und Türmen — wehte die schwarzweißrote Flagge und die Reichskriegsflagge. Sie kündeten von der kaiserlichen Macht und von der Ruhe und Ordnung im Lande, und oft kam es mir vor, als ständen sie ebenso wachssteif im Wind wie der Schnurrbart meines Vaters, der jeden Morgen vor dem Spiegel balsamiert und hochgezwirbelt wurde. An jenem Nachmittag nun, an dem ich erfahren hatte, dass man im dritten Monat sein konnte und dass der Großherzog von Mecklenburg meinem Vater einen Taler für die Errettung aus Badenot gegeben hatte, erschien auch unser Gemeindevorsteher, ein ehemaliger Offizier niederen Ranges, und gratulierte meinem Vater, der dabei verlegen an seinen Schnurrbartenden zupfte.“

 
Hans Werner Richter (12 november 1908 – 23 maart 1993)

Lees verder “Hans Werner Richter, Michael Ende, Roland Barthes, Jacobus Bellamy, A.J.D. van Oosten, Carl Busse, Oskar Panizza, Juana Inés de la Cruz”

William Matthews

De Amerikaanse dichter en essayist William Procter Matthews III werd geboren op 11 november 1942 in Cincinnati, Ohio. Matthews bezocht de Berkshire School en behaalde later een bachelordiploma aan de Yale University en een master aan de University of North Carolina in Chapel Hill. Naast zijn functie als writer-in-residence aan het Emerson College in Boston, bekleedde Matthews verschillende academische functies bij instellingen zoals de Cornell University, de University of Washington in Seattle, de University of Colorado in Boulder en de University of Iowa. Hij was president van Associated Writing Programs en van de Poetry Society of America. Op het moment van zijn overlijden was hij hoogleraar Engels en directeur van het programma voor creatief schrijven aan het City College van New York. Aan het City College van New York is een lezingenreeks naar hem vernoemd.  Tijdens zijn 27 jaar als auteur ontving Matthews beurzen van de Guggenheim Foundation en de National Endowment for the Arts. In 1980 was Matthews poet in residence in The Frost Place in Franconia, New Hampshire, en in 1997 ontving hij de Ruth Lilly Poetry Prize. Matthews publiceerde 11 poëziebundels, waaronder “Time & Money”,waarvoor hij in 1996 de National Book Critics Circle Award. Er werden twee postume collecties uitgegeven: “Search Party: Collected Poems” en “After All: Last Poems”.

 

The Cloister

The last light of a July evening drained
into the streets below: My love and I had hard
things to say and hear, and we sat over
wine, faltering, picking our words carefully.

The afternoon before I had lain across
my bed and my cat leapt up to lie
alongside me, purring and slowly
growing dozy. By this ritual I could

clear some clutter from my baroque brain.
And into that brief vacancy the image
of a horse cantered, coming straight to me,
and I knew it brought hard talk and hurt

and fear. How did we do? A medium job,
which is well above average. But because
she had opened her heart to me as far
as she did, I saw her fierce privacy,

like a gnarled, luxuriant tree all hung
with disappointments, and I knew
that to love her I must love the tree
and the nothing it cares for me.

 

On A Diet

Eat all you want but don’t swallow it.
—Archie Moore

The ruth of soups and balm of sauces
I renounce equally. What Rorschach saw
in ink I find in the buttery frizzle
in the sauté pan, and I leave it behind,
and the sweet peat-smoke tang of bananas,
and cream in clots, and chocolate. I give
away the satisfactions of food and take
desire for food: I’ll be travelling light

to the heaven of revisions. Why be
adipose: an expense, etc.,
in a waste, etc.? Something like
the body of the poet’s work, with its
pale shadows, begins to pare and replace
the poet’s body, and isn’t it time?

 

 
William Matthews (11 november 1942 – 12 november 1997)

St. Martin and the Beggar (Thom Gunn)

 

Bij Sint Maarten

 

 
St. Martinszug vor dem Düsseldorfer Rathaus door Heinrich Hermanns, 1905

 

St. Martin and the Beggar

Martin sat young upon his bed
A budding cenobite,
Said ‘though I hold the principles
Of Christian life be right,
I cannot grow from them alone,
I must go out to fight.’

He traveled hard, he traveled far,
The light began to fail.
‘Is not this act of mine,’ he said,
‘A cowardly betrayal,
Should I not peg my nature down
With a religious nail?’

Wind scudded on the marshland,
And, dangling at his side,
His sword soon clattered under hail:
What could he do but ride?—
There was not shelter for a dog,
The garrison far ahead.

A ship that moves on darkness
He rode across the plain,
When a brawny beggar started up
Who pulled at his rein
And leant dripping with sweat and water
Upon the horse’s mane.

He glared into Martin’s eyes
With eyes more wild than bold;
His hair sent rivers down his spine;
Like a fowl packed to be sold
His flesh was grey. Martin said—
‘What, naked in this cold?

‘I have no food to give you,
Money would be a joke.’
Pulling his new sword form the sheath
He took his soldier’s cloak
And cut it in two equal parts
With a single stroke.

Grabbing one to his shoulders,
Pinning it with his chin,
The beggar dived into the dark,
And soaking to the skin
Martin went on slowly
Until he reached an inn.

One candle on the wooden table,
The food and drink were poor,
The woman hobbled off, he ate,
Then casually before
The table stood the beggar as
If he had used the door.

Now dry for hair and flesh had been
By warm airs fanned,
Still bare but round each muscled thigh
A single golden band,
His eyes now wild with love, he held
The half cloak in his hand.

‘You recognised the human need
Included yours, because
You did not hesitate, my saint,
To cut your cloak across;
But never since that moment
Did you regret the loss.

‘My enemies would have turned away,
My holy toadies would
Have given all the cloak and frozen
Conscious that they were good.
But you, being a saint of men,
Gave only what you could.’

St Martin stretched his hand out
To offer from his plate,
But the beggar vanished, thinking food
Like cloaks is needles weight.
Pondering on the matter,
St. Martin bent and ate.

 

 
Thom Gunn (29 augustus 1929 – 25 april 2004)
St. George’s church in Gravesend, de geboorteplaats van Thom Gunn

 

Zie voor de schrijvers van de 11e november ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

 

Hans Magnus Enzensberger, Mircea Dinescu, Carlos Fuentes, Nilgün Yerli, Luigi Malerba

De Duitse dichter en schrijver Hans Magnus Enzensberger werd geboren op 11 november 1929 in Kaufbeuren. Zie ook alle tags voor Hans Magnus Enzensberger op dit blog en ook mijn blog van 11 november 2010.

 

Zungenwerk

Dein seltsamer, stockender Singsang,
jahrzehntelang fortgesetzt,
und der Singsang des Andern –
Flüstern, Summen, Keuchen, Stammeln –
wirre Wirbelstürme im Luftmeer:

Der gewandteste unter den Muskeln,
die Zunge allein – denke dir
eine einsame Zunge,
die sich vor dir auf dem Teller windet –,
die Zunge allein tut es nicht.

Seufzen, Murmeln, Schreien und Radebrechen –
»Qui la sua voce soave«, »Zu Befehl«,
»London Interbank Offered Rate«,
oder Verwickelteres
wie Koran oder Kosmologie:

Da geht es nicht ab ohne Blasebalg,
Ansatzrohr, Resonanzhöhlen;
da werden Knorpel gedreht, gekippt;
Deckel heben und senken,
Öffner und Schließer

spannen sich und erschlaffen,
Fasern, Membranen werden erregt,
immer so fort, innen,
im Andern, arbeitet es,
es arbeitet, innen, in dir:

eine Polsterpfeife, ein Zungenwerk,
unberechenbar, schwer verständlich,
ein chaotischer Oszillator,
immer so fort, bis ihr versteht,
oder bis euch die Luft ausgeht.

 

Für Karajan und andere

Drei Männer in steifen Hüten
vor dem Kiewer Hauptbahnhof –
Posaune, Ziehharmonika, Saxophon –

im Dunst der Oktobernacht,
die zwischen zwei Zügen zaudert,
zwischen Katastrophe und Katastrophe:

vor Ermüdeten spielen sie, die voll Andacht
in ihre warmen Piroggen beißen
und warten, warten

ergreifende Melodien, abgetragen
wie ihre Jacken und speckig
wie ihre Hüte, und wenn Sie da

fröstelnd gestanden wären unter Trinkern,
Veteranen, Taschendieben,
Sie hätten mir recht gegeben:

Salzburg, Bayreuth und die Scala
haben dem Bahnhof von Kiew
wenig, sehr wenig voraus.

 

 
Hans Magnus Enzensberger (Kaufbeuren,11 november 1929)

Lees verder “Hans Magnus Enzensberger, Mircea Dinescu, Carlos Fuentes, Nilgün Yerli, Luigi Malerba”

Christina Guirlande, Andreas Reimann, Kurt Vonnegut, Noah Gordon, Louis de Bougainville

De Belgische dichteres en schrijfster Christina Guirlande werd als Godelieve De Beule geboren te Moerzeke bij Dendermonde op 11 november 1938. Zie ook alle tags voor Christina Guirlande op dit blog.

 

Oude boom

Er werd een boom geslacht. Hij kende mij
al jaren. De zijne waren uitgeteld in
ringen van zijn zieke stam. Men vond
dat het nu tijd was voor de bijl. Zijn bast
liet los als huid, zijn binnenste vermolmd

en uitgevreten, maar in zijn hoofd
woonden nog vogels als gehaaide krakers,
pronkten nog takken met het groen
van malachiet. De boom verdedigde zich
niet, hij kreunde zacht tussen de slagen door.

Nu warm ik mij behaaglijk aan zijn dood,
gooi brokken van zijn leven in het vuur,
vergeet het uur. Wat weten wij over
het wrang verdriet van bomen.

 

Zekerheid

Je weet het wel, alles gaat over: het nieuwe,
het doodgewone, de oude en verse pijn,

het zwijgen, het praten, het vrezen,
de rede, de roep van het bloed,

de stilstand, het nu en het later,
de groei, net het hoofd boven water,

ontgoocheling, overmoed, schaarste
en overvloed, de valstrik verbittering,

de honger, verzadiging, grimassen
van zuur of de glimlach van zoet,

het gaat over, omdat het moet.

 

 
Christina Guirlande (Moerzeke, 11 november 1938)

Lees verder “Christina Guirlande, Andreas Reimann, Kurt Vonnegut, Noah Gordon, Louis de Bougainville”

Jacob Cats, Friedrich Schiller, Jan van Nijlen, Arnold Zweig, Rick de Leeuw, Werner Söllner, Vachel Lindsay, Henry van Dyke, Aka Morchiladze

De Nederlandse dichter en schrijver Jacob Cats werd geboren op 10 november 1577 in Brouwershaven. Zie ook mijn blog van 10 november 2010 en eveneens alle tags voor Jacob Cats op dit blog.

 

Eerste Trouw

Als van twee gepaarde schelpen
D’ene breekt, of wel verliest,
Niemand zal u kunnen helpen —
Hoe men zoekt, hoe nauw men kiest
Aan een, die met effen randen
Juist op d’ ander passen zou.
D’oudste zijn de beste panden,
Niets en gaat voor d’ eerste trouw;
D’eerste trouw, die leert het minnen,
D’eerste trouw is enkel vreugd,
D’eerste trouw, die bindt de zinnen,
Zij is ’t bloempje van de jeugd.
Naar mijn oordeel: twee-maal trouwen
Dat is veel niet zonder pijn;
Drie-maal kan niet als berouwen,
Want hoe kan der liefde zijn?
Houd uw eerste lief in waarden,
Eertse met een vollen zin;
’t Is een hemel opter aarden,
Zo je paart uit rechte min.

 

Is ´t oog verrast, ´t beest is in last

Beziet, het moedig dier de Leeuwe staat gebonden,
Omdat men zijne aard ten leste heeft gevonden:
Ach! Sampson is gevat, omdat zijn machtig haar
Werd, door een ontrouw wijf, zijn vijand openbaar.

Wil iemand in der haast zijn vijand overwinnen,
Die lere zijne grond en aangeboren zinnen.
Want zo hij dat geheim ten volle weten kan,
Daar is geen twijfel aan, hij is er meester van.

 

 
Jacob Cats (10 november 1577 – 12 september 1660)
Standbeeld in Groede

Lees verder “Jacob Cats, Friedrich Schiller, Jan van Nijlen, Arnold Zweig, Rick de Leeuw, Werner Söllner, Vachel Lindsay, Henry van Dyke, Aka Morchiladze”