Nelleke Noordervliet, K. Schippers, Colson Whitehead, Michael Cunningham, Robert Musil, Bea Vianen, Bert Vanheste, Chris van Abkoude, Johannes Petrus Hasebroek, Lucebert

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook alle tags voor Nelleke Noordervliet op dit blog.

Uit: Aan het eind van de dag

“Vlagen natte sneeuw dweilen langs de ramen. De vlokken plakken even vast, zakken dan smeltend weg. Een lieve kleuterjuf had me ooit verteld dat dan de engelen huilden, maar dat idee werd er door mijn vader meteen uit geschamperd. Ha! Engelen! Toch zie ik de druppels nog steeds als tranen. We hebben ons goeie goed aan, ook al is eerste kerstdag bestemd voor de huiselijke kring en zullen we niemand zien. Papa draagt een wit overhemd met een donkerblauwe stropdas. Het zit iets te ruim om zijn tengere schouders en doordat het licht gesteven is, lijkt zijn bovenlijf een half opgeblazen ballon. Het wit vraagt aandacht in de deemstere kamer, waar uit spaarzaamheid geen licht mag worden ontstoken tot het echt gaat schemeren; mijn blikken glijden voortdurend naar de helle vlek die hij vormt naast de kachel, waar hij zijn sjekkies rookt met nerveuze geelbruin bevlekte vingertoppen, soms diep rochelt, zijn luchtpijp een mijnschacht, en ongeduldig fronsend de puzzel in de krant probeert op te lossen. Als medewerker van de krant mag hij niet meedoen, maar hij levert in onder valse naam. Nooit wint hij. De uitslag wordt door hem steeds luidkeels betwist.
De tweeling, in ouwelijke bordeauxrode wollen jurkjes met crèmekleurige kanten kraagjes, doet een doventaalspelletje dat ze hebben uitgevonden omdat papa hun eeuwige gekwetter niet verdraagt, en ze begeleiden hun gebaren met het uitstoten van gedempte geluiden, waardoor ze het gevaar lopen alsnog te worden afgeblaft, afhankelijk van de graad van ergernis die hij vandaag zal bereiken. Mama, elegant in een zwarte kokerrok en een roze blouse met volants waaroverheen haar zondagse schort met ruches langs de strikbanden de gelijkenis met een lampenkap compleet maakt, is in de keuken bezig met groentesoep, de enige soep die ze beheerst. Ze zingt een kerstliedje, hoor ik, ‘Er is een roos ontsprongen’.
‘Blijf je zingen? Dan kan de radio wel uit!’ Mijn vaders stem is scherp als het mes waarmee ze prei snijdt. De radio heeft, naar de gids meldt, op dat moment ‘religieuze negermuziek’. Abrupt zwijgt ze, zonder commentaar. ‘Zet de radio dan maar uit,’ zou ik hebben willen zeggen in haar plaats. Maar ja, dan is de boot aan.
Het huis is klein, we horen elkaar altijd; we horen ook de buren, soms allemaal tegelijk in verschillende geluidssoorten en sterkte. Hollende voetstappen van de kinderen Koek boven, harmonium en samenzang links bij de familie Groenendijk, het oefenen op de accordeon van roodharige Rini van Klaveren rechts, de nieuwsberichten op vol volume beneden bij opa Van As, die een Engelse schoondochter heeft, die Grace heet (Krees), net als Grace Kelly.”

 

 
Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter, werd geboren in Amsterdam op 6 november 1936. Zie ook alle tags voor K. Schippers op dit blog.

 

Naaste omgeving

Je verwijdert je op straat van
waar je niet naar kijkt. Het
liefst wil je iets zien dat
je zelf hebt uitgezocht of toch

iets bewaren van wat je nauw-
keurig omgeeft, zonder je om
te draaien. Een dakrand, een wolk,
wat je vanuit een ooghoek hebt

gezien. Je draait je om. Het
blauw zoekt de grijze hemel.
Het wacht op de jurk van het
meisje dat straks voorbij zal

gaan. De muur is klaar voor de
echo van je voetstap. Dit alles
blijft uit. Scherpte verlaat een
krom geslagen spijker. Dat wel.

Het veranderende omgeeft je zo
teruggetrokken, dat het je ontgaat,
er bijna niet is. Wat ga je doen
als je hier even weg bent.

 

Bloemen geuren

Elke bloem heeft een speciale
geur. De roos, tulp, margriet,

narcis, leeuwebekje, heide,
lelietje van dalen, klaproos,

anjer, madeliefjes krokussen,
de korenbloem. Niet allemaal

ruiken ze lekker. Bij voorbeeld
de anjer ruikt niet zo

lekker als de roos. De lelie
van dalen ruikt erg lekker.

Veel en veel lekkerder dan de
anjer. Dus ruik vooral niet

aan de anjer. Dit weten we
dan ook weer. Dag allemaal.

 

Repeteertekst

Zie de laatste zin.
Zie de eerste zin.

 

 
K. Schippers (Amsterdam, 6 november 1936)

 

De Amerikaanse schrijver Colson Whitehead werd geboren op 6 november 1969 en groeide op in Manhattan. Zie ook alle tags voor Colson Whitehead op dit blog.

Uit: The Underground Railroad

“Cora’s grandmother knew nothing about the ship’s fate. For the rest of her life she imagined her cousins worked for kind and generous masters up north, engaged in more forgiving trades than her own, weaving or spinning, nothing in the fields. In her stories, Isay and Sidoo and the rest somehow bought their way out of bondage and lived as free men and women in the City of Pennsylvania, a place she had overheard two white men discuss once. These fantasies gave Ajarry comfort when her burdens were such to splinter her into a thousand pieces.
The next time Cora’s grandmother was sold was after a month in the pest house on Sullivan’s Island, once the physicians certified her and the rest of the Nanny’s cargo clear of illness. Another busy day on the Exchange. A big auction always drew a colorful crowd. Traders and procurers from up and down the coast converged on Charleston, checking the merchandise’s eyes and joints and spines, wary of venereal distemper and other afflictions. Onlookers chewed fresh oysters and hot corn as the auctioneers shouted into the air. The slaves stood naked on the platform. There was a bidding war over a group of Ashanti studs, those Africans of renowned industry and musculature, and the foreman of a limestone quarry bought a bunch of pickaninnies in an astounding bargain. Cora’s grandmother saw a little boy among the gawkers eating rock candy and wondered what he was putting in his mouth.
Just before sunset an agent bought her for two hundred and twenty-­six dollars. She would have fetched more but for that season’s glut of young girls. His suit was made of the whitest cloth she had ever seen. Rings set with colored stone flashed on his fingers. When he pinched her breasts to see if she was in flower, the metal was cool on her skin. She was branded, not for the first or last time, and fettered to the rest of the day’s acquisitions. The coffle began their long march south that night, staggering behind the trader’s buggy. The Nanny by that time was en route back to Liverpool, full of sugar and tobacco. There were fewer screams belowdecks.
You would have thought Cora’s grandmother cursed, so many times was she sold and swapped and resold over the next few years. Her owners came to ruin with startling frequency. Her first master got swindled by a man who sold a device that cleaned cotton twice as fast as Whitney’s gin. The diagrams were convincing, but in the end Ajarry was another asset liquidated by order of the magistrate. She went for two hundred and eighteen dollars in a hasty exchange, a drop in price occasioned by the realities of the local market. Another owner expired from dropsy, whereupon his widow held an estate sale to fund a return to her native Europe, where it was clean. Ajarry spent three months as the property of a Welshman who eventually lost her, three other slaves, and two hogs in a game of whist. And so on.”

 

 
Colson Whitehead (New York, 6 november 1969)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952. Zie ook alle tags voor Michael Cunningham op dit blog.

Uit: Specimen Days

“I don’t need school. I have Walt’s book.”
“You know the whole thing, don’t you?”
“Oh no. There’s much more, it will take me years.”
“You must be careful at the works,” she said. “You must-” She stopped speaking, though her face didn’t change. She continued offering her profile, which was as gravely beautiful as that of a woman on a coin. She continued looking out at the street below, waiting for the heavenly entourage to parade by with Simon up top, the pride of the family, a new prince of the dead.
Lucas said, “You must be careful, too.”
“There’s nothing for me to be careful about, my dear. For me it’s just tomorrow and the next day.”
She slipped the locket chain back over her head. The locket vanished into her dress. Lucas wanted to tell her-what? He wanted to tell her that he was inspired and vigilant and recklessly alone, that his body contained his unsteady heart and something else, something he felt but could not describe: porous and spiky, shifting with flecks of thought, with urge and memory; salted with brightness, flickerings of white and green and pale gold, like stars; something that loved stars because it was made of the same substance. He needed to tell her it was impossible, it was unbearable, to be so continually mistaken for a misshapen boy with a walleye and a pumpkin head and a habit of speaking in fits.
He said, “I celebrate myself, and what I assume you shall assume.” It was not what he’d hoped to tell her.
She smiled. At least she wasn’t angry with him. She said, “I should go now. Will you walk me home?”
“Yes,” he said. “Yes.”

 

 
Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

De Oostenrijkse schrijver Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Robert Musil op dit blog.

Uit: Der Mann ohne Eigenschaften

“Die Straße, in der sich dieser kleine Unglücksfall ereignet hatte, war einer jener langen, gewundenen Verkehrsflüsse, die strahlenförmig am Kern der Stadt entspringen, die äußeren Bezirke durchziehn und in die Vorstädte münden. Sollte ihm das elegante Paar noch eine Weile weiter gefolgt sein, so würde es etwas gesehen haben, das ihm gewiß gefallen hätte. Das war ein teilweise noch erhalten gebliebener Garten aus dem achtzehnten oder gar aus dem siebzehnten Jahrhundert, und wenn man an seinem schmiedeeisernen Gitter vorbeikam, so erblickte man zwischen Bäumen, auf sorgfältig geschorenem Rasen etwas wie ein kurzflügeliges Schlößchen, ein Jagd- oder Liebesschlößchen vergangener Zeiten. Genau gesagt, seine Traggewölbe waren aus dem siebzehnten Jahrhundert, der Park und der Oberstock trugen das Ansehen des achtzehnten Jahrhunderts, die Fassade war im neunzehnten Jahrhundert erneuert und etwas verdorben worden, das Ganze hatte also einen etwas verwackelten Sinn, so wie übereinander photographierte Bilder; aber es war so, daß man unfehlbar stehen blieb und »Ah!« sagte. Und wenn das Weiße, Niedliche, Schöne seine Fenster geöffnet hatte, blickte man in die vornehme Stille der Bücherwände einer Gelehrtenwohnung.
Diese Wohnung und dieses Haus gehörten dem Mann ohne Eigenschaften.
Er stand hinter einem der Fenster, sah durch den zartgrünen Filter der Gartenluft auf die bräunliche Straße und zählte mit der Uhr seit zehn Minuten die Autos, die Wagen, die Trambahnen und die von der Entfernung ausgewaschenen Gesichter der Fußgänger, die das Netz des Blicks mit quirlender Eile füllten; er schätzte die Geschwindigkeiten, die Winkel, die lebendigen Kräfte vorüberbewegter Massen, die das Auge blitzschnell nach sich ziehen, festhalten, loslassen, die während einer Zeit, für die es kein Maß gibt, die Aufmerksamkeit zwingen, sich gegen sie zu stemmen, abzureißen, zum nächsten zu springen und sich diesem nachzuwerfen; kurz, er steckte, nachdem er eine Weile im Kopf gerechnet hatte, lachend die Uhr in die Tasche und stellte fest, daß er Unsinn getrieben habe. – Könnte man die Sprünge der Aufmerksamkeit messen, die Leistungen der Augenmuskeln, die Pendelbewegungen der Seele und alle die Anstrengungen, die ein Mensch vollbringen muß, um sich im Fluß einer Straße aufrecht zu halten, es käme vermutlich – so hatte er gedacht und spielend das Unmögliche zu berechnen versucht – eine Größe heraus, mit der verglichen die Kraft, die Atlas braucht, um die Welt zu stemmen, gering ist, und man könnte ermessen, welche ungeheure Leistung heute schon ein Mensch vollbringt, der gar nichts tut.
Denn der Mann ohne Eigenschaften war augenblicklich ein solcher Mensch.
Und einer der tut?
»Man kann zwei Schlüsse daraus ziehen« sagte er sich.”

 


Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)
Cover

 

De Surinaamse dichteres en schrijfster Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935. Zie ook alle tags voor Bea Vianen op dit blog.

Uit: Het paradijs van Oranje

“Wanneer Sirdjal zich ’s ochtends voor de spiegel stond te scheren, zijn tanden poetste, of op het toilet zat, ging hem in gedachten een reeks van gebeurtenissen voorbij, die hem bracht op een vraagstuk dat hem heel erg interesseerde.
Nu, net uit bed, gezeten op het toilet, herinnerde hij zich het gisteravond door de nos gebrachte televisieprogramma over het vaderland. Hij keek zelden naar de televisie – hij had meer belangstelling voor de dingen die hij zelf maakte, de dingen die hij moest afmaken. Bovendien had hij een toestel dat steeds méér kuren kreeg en steeds weer andere afstellingstechnieken van hem eiste. Het was een rot oud kreng, hem aangesmeerd door een zekere firma Brandtjes, in één van die Amsterdamse buurten waar je denkt goedkoper af te zijn dan ergens anders. Hij had er honderdvijftig gulden voor uitgegeven en dat juist in een tijd dat hij nauwelijks geld had om zich in leven te houden. Hij had het in twee termijnen betaald en wat graag, omdat hij toen zo’n enorme behoefte had aan verstrooiing, maar hij was belazerd, men had misbruik gemaakt van zijn technische onkunde.
Klagen was volkomen zinloos – hij moest het ding gewoon wég doen, in het holst van de nacht op straat zetten voor een voddenman, een student, of een knutselend type. Dat hij het nog altijd niet gedaan had, kwam doordat zijn vader hem had ingehamerd nooit iets weg te doen als hij verder wilde komen in de maatschappij. Goed, hij was erin gestonken, zoiets kon je gebeuren. Het toestel kon altijd nog gebruikt worden als een soort bijzettafeltje, voor een paar boeken, een asbak, een pakje sigaretten, een schaartje. Hij had fantasie genoeg en op een avond ging hij zelfs zo ver zijn miskoop te beschouwen als een zeer geslaagde stommiteit. Er was toen een uitzending van ‘Kort Geding’ over de onafhankelijkheid van het vaderland. Vertegenwoordigers van de twee grootste Surinaamse bevolkingsgroepen, de Hindoe-stanen en de creolen, redetwistten met elkaar. Hoewel hij wist dat er weer om de dingen heen gepraat zou worden, was Sirdjal een en al oor. Als een waanzinnige had hij aan het toestel zitten morrelen om vooral Mohan M. niet te kort te doen. Hij was zelfs voornemens geweest hem een brief te schrijven in de trant van:
‘Beste, brave Mohan, je haar zat weer voortreffelijk. Prima, schitterende coupe. Twee ravenzwarte, naar voren toe soepel over elkaar heen geslagen bloembladen à la Raj Kapoor, uit de film Paigam, de Grote Boodschap aan de verdrukte, vertrapte Indiase onderlaag, de chamars.”

 


Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)

 

De Vlaamse literatuurwetenschapper en auteur Gilbert (Bert) Vanheste werd geboren in Pervijze op 6 november 1937. Zie ook alle tags voor Bert Vanheste op dit blog.

Uit: Van Kerststal tot kristal. Lucebert verwoordt de verwording

“In Luceberts ‘voorjaar’ lijkt in het begin nog de kinderlijke naoorlogse ‘Cobra’-hoop door te klinken (‘kinderen zingen in de klassen’); in de laatste strofe kunnen we de vernietigende kracht van de atoombom beluisteren (‘verwoed de woede koelt de woede/de mensen verwelken en smelten als toevallige vlokken’). Lijkt, schreef ik spontaan, nu bewust. Het lezen van literatuur als antwoord van de schrijver ook op de maatschappelijke realiteit, maakt de interpretatie niet zonder meer objectiever. Ik kom immers niet verder dan een visie op de Nederlandse samenleving in Luceberts tijd, een selectie van feiten die ik – vanzelfsprekend met de hulp van historici – samenhang en structuur probeer te geven. Maar zelfs als het mogelijk zou zijn een wetenschappelijk verantwoord beeld van de tweede helft van de jaren veertig en van Luceberts positie daarin te verkrijgen, dan nog is het gevaar groot – zoals menige lezer na het voorafgaande al bedacht zal hebben – dat Luceberts woorden te snel en te rechtstreeks gezien worden als lelies door hem opgedregd uit een wereld van ‘slaapwandelaars in een koud circus’.
Om die reden leg ik hierna de lat aanmerkelijk lager. Ik probeer ‘het vlees is woord geworden’ niet te verklaren als antwoord op december 1948, ik streef er slechts naar het gedicht te lezen met in mijn achterhoofd mijn kennis van die naoorlogse tijdgeestwendemaand. Ik vereenzelvig mij met de dichter die volgens hemzelf de werkelijkheid met open fontanel tegemoet treedt: ‘als babies zijn de dichters niet genezen/van een eenzaam zoekend achterhoofd’. Ik ga na of een (mede) literatuursociologische lezing bijdraagt aan een beter inzicht in het gedicht, of een zesde interpretatie iets toevoegt aan de vijf vorige. Als Oegema’s Parmentier-essay iets duidelijk heeft gemaakt, is het wel dat de vijf interpretaties licht werpen op het gedicht, maar dat ‘“het vlees is woord geworden” (…) een raadselachtige tekst (blijft), waar het laatste woord nog niet over is gezegd’”.

 


Bert Vanheste (6 november 1937 – 23 februari 2007)
Lucebert

 

De Nederlandse schrijver Christiaan Frederik (Chris) van Abkoude werd geboren in Rotterdam op 6 november 1880. Zie ook alle tags voor Chris van Abkoude op dit blog.

Uit: Hollandsche jongens

“Het had des nachts weer flink gevoren. Sneeuw lag er weinig of niet, en dat was voor een dag als heden een meevallertje, want worden niet dikwijls de prachtigste ijsbanen door één enkele sneeuwbui bedorven? En al de banen op den Plas bij den theetuin wàren prachtig! Als je er naar keek voelde je dadelijk den lust opkomen om er eens een toertje te maken! En de afsluitboomen, touwen en hekken, waarboven een ontelb’re massa vlaggen en vlaggetjes vroolijk in ’t frissche morgenkoeltje wapperden, vertelden al, dat de banen vandaag een bijzonder schouwspel te zien zouden geven: een wedstrijd op schaatsen voor jongens!
Om half negen brak het zonnetje door de morgennevelen, en verlichtte de wit-bevroren velden en wegen met een gouden glans. De ijskristalletjes schitterden als vurige diamantjes in het heldere morgenlicht, de mistige dampen trokken op en alles blonk helder-blank in den schoonen wintermorgen.
Zooals gezegd is, de banen zagen er feestelijk uit! Het waren er twéé, door palen en touwen van elkander gescheiden. Iedere baan was juist 250 Meter lang, en zorgvuldig aan weerskanten afgesloten.
In den tuin van het koffiehuis liepen de knechts van den eigenaar met vlaggen en stokken te sjouwen; hier timmerde er een aan den ingang een wapentrofee, ginds werden vlaggetjes aan de hekken gespijkerd, en aan een zijdeur werd een bordje getimmerd, waarop met zwarte letters te lezen stond:
INGANG VOOR DE RIJDERS
WACHTKAMER
Op een tafeltje lagen roode en witte seinvlaggetjes voor de baancontroleurs, die moesten zorgen, dat geen der mededingers zich aan oneerlijkheid schuldig maakte, b.v. door onder de touwen door te kruipen voor het eindpunt, enz. – Het zwakke Oostenwindje deed de vlaggen lustig wapperen, en het scheen wel, alsof er een bijzonder groot feest op handen was.”

 


Chris van Abkoude (6 november 1880 – 2 januari 1960)

 

De Nederlandse schrijver, dichter en predikant Johannes Petrus Hasebroek werd geboren in Leiden op 6 november 1812. Zie ook alle tags voor Johannes Petrus Hasebroek op dit blog.

 

Aan een jongen vriend, op zijn vijftienden verjaardag.

Verheug u, Jongeling! ten dage van uw jeugd!
Geen ouderlijk gemoed wraakt argelooze vreugd.
Ja, gulle scherts kan vaak den geest weldadig wetten,
Gelijk de Lentewind het jonge gras verfrischt.
Maar wen u te gelijk op d’ uitgang streng te letten
Van ’t hart dat, onbewaakt, zich zelf zoo ligt vergist.
’t Hart, o mijn jonge Vriend! dan vroeg gekeerd naar Boven!
Men zoekt zijn Heiland nooit óf te ijvrig óf te vroeg.
Van dat uw moeder u naar ’t heilig doopbad droeg
Ontfingt gy stof en wenk, om biddend Hem te loven.
Wees vrolijk, jongeling! ten dage van uw jeugd.
Maar meng’ zich de ernst dier vraag, beslissend voor het leven:
‘Wien hoor ik? wie alleen kan my behoudnis geven?’
By de u van gantscher ziel gegunde levensvreugd.

 

In eenen bijbel

By ’t openslaan van ’t Boek der boeken
Gedenk, o Christen! dag aan dag,
Dat wie dat Woord wil onderzoeken,
Geen eigen licht vertrouwen mag.
Geen menschenwijsheid zou hier baten,
Geen vlijtige arbeid hier volstaan;
Alle eigenwijsheid dient verlaten –
Een ander oog moet opengaan.
Voor dat ge u dan begeeft tot lezen,
Val, Christen! val uw God te voet!
En dat een heilig, heilzaam vreezen
Zich meester maak’ van uw gemoed!
Vraag, eer gy verder gaat, een zegen!
Vraag oogen, ooren, en een hart!
En – Jesus zelve kome u tegen
In dit Zijn woord by vreugd en smart

 

 
Johannes Petrus Hasebroek (6 november 1812 – 29 maart 1896)
Borstbeeld door Johan Keller, 1893

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e november ook mijn blog van 6 november 2017 en ook mijn blog van 6 november 2016 deel 2.

Chloe Aridjis

De Engels-Mexicaanse schrijfster Chloe Aridjis werd geboren in New York op 6 november 1971 (en dus niet op 14 november zoals eerder vermeld). Zie ook alle tags voor Chloe Aridjis op dit blog.

Uit: Assunder

“Until then, it is true, I envied my colleagues at the new Tate, and when this sun first rose I would, on days off, walk along the river to the museum and spend long whiles on my back staring upwards. A mirror had been fastened to the ceiling and there’d be dozens of us lying in random configurations on the concrete floor, waving at our reflections above, and I felt like I was at a site of pagan worship, all eyes converging on this great yellow sphere whose emanations remained a mystery – that is, until the guards began complaining of headaches and dizziness and cursing the fumes released from the artificial astral body, especially Martin Strake who, already prone to migraines and sensitivity to light, made a point from the start of looking the other way. After a few weeks the monofrequency lamps really took their toll; Martin succumbed to their haze, his legs grew weaker, his eyesight began to blur, his movements trance-like as if dictated by this overhead sun, attached to it by invisible strings.
And I succumbed, I too, and for several weeks went to worship the ephemeral god, until I found out this supposed orb wasn’t even a whole but a semicircle. We had been going to pay our respects to a semicircle, made whole by its reflection in a mirror. To this day I wish I hadn’t looked at the catalogue and had continued with my fantasy of the whole, but in the end, all that matters is that the Scandinavian’s piece was eventually replaced by something else of monstrous proportions yet not as precarious and that Martin Strake gradually regained his former self and could turn his eyes towards the Turbine Hall without dissolving. I used to envy those who were assigned temporary rather than permanent exhibits before realising that temporary is too risky; you never know what you are going to get.
Life at our Gallery is more predictable.
Early each week we are assigned different sections of a wing and, within these sections, four rooms a day. In the morning we shed our civvy clothes and slip on our uniform: a mouse-grey jacket with matching trousers or skirt, a pale lilac shirt and a shiny purple tie. We are given twenty-four minutes a day to change, an iron always available in the changing room, and in my nine years working here those twelve minutes in the morning and twelve in the evening, during which all kinds of little transformations take place, have gone by in a flash.”

 
aridjis
Chloe Aridjis (New York, 6 november 1971)

Bert Wagendorp, Andreas Stichmann, Hanns-Josef Ortheil, Joyce Maynard, Maurice Kilwein Guevara, Ulla Berkéwicz, Dmitri Prigov, Ella Wheeler Wilcox, Anna Maria van Schurman

De Nederlandse schrijver en journalist Bert Wagendorp werd geboren in Groenlo op 5 november 1956. Zie ook alle tags voor Bert Wagendorp op dit blog.

Uit: Masser Brock

“Ze trok haar jasje uit en wachtte tot de premier was uitgesproken. Ze vond het altijd weer verbazingwekkend dat het land werd bestuurd vanuit deze Hollandse huiskamer – en ook wel weer toepasselijk. Buiten landden een paar eenden in de Hofvijver – misschien waren het als eend vermomde drones met een explosieve lading, dacht Mia. Het zou niet lang meer duren voor het luchtruim rond het Torentje zou worden gesloten, ook voor alle soorten van gevogelte, want het waren rare tijden.
‘Mia!’ riep de premier. ‘Ik ben blij dat je er bent. Godsamme, wat een toestand. Iets drinken?’
‘Watertje,’ zei Mia. Ze pakte de afstandsbediening van de tv en zette hem vast aan – over vijf minuten begon het zesuurjournaal.
De premier schonk een glas in. ‘Als je een tekstje hebt voor Twitter, gooi het er dan meteen op. Een snelle reactie van de premier is belangrijk.’
‘Staat er al op,’ zei Mia. ‘Getroffen en geschokt door gebeurtenissen in Pantsjagan. Mijn diepe medeleven aan alle familieleden.’
‘Heel sterk en to the point. Moet er nog een scherpe veroordeling van de aanslag in? Of past dat niet in 140 tekens? Oké, dat is misschien meer iets voor mijn toespraak op tv. Heb je een Engelse vertaling? Knal ik die er meteen achteraan zodat mijn reactie ook wordt opgepikt door de internationale media.’
‘Ik heb het wel zo’n beetje in mijn hoofd,’ zei Mia. ‘In de eerste plaats staan we stil bij de slachtoffers. Hebben we hun namen? Oké, dat is belangrijk, dat trekt die jongens uit de anonimiteit. Waarom waren ze daar? Ik bedoel, waarom zijn wij daar eigenlijk, in die ellendige woestijn?’
Mia wist dat ze vrijuit kon praten en dat ze tegenover de premier geen façade hoefde op te houden. Andersom gold dat ook.
‘Voor de vrijheid,’ zei de premier. ‘En voor de westerse waarden. We strijden daar tegen de laffe terroristen. En voor de vrouwenrechten, geloof ik. En er zit veel olie in de grond, maar dat doet niet ter zake. Wél natuurlijk, maar niet voor de speech.’
‘Eén ding tegelijk,’ zei Mia, ‘we moeten het niet te ingewikkeld maken. De bestrijding van het laffe terrorisme lijkt me in dit geval het best, want daardoor zijn die jongens per slot van rekening omgekomen. En dan fiets ik het woord vrijheid er nog wel even tussendoor, dat is ook altijd goed.”

 

 
Bert Wagendorp (Groenlo, 5 november 1956)

 

De Duitse schrijver Andreas Stichmann werd op 5 november 1983 in Bonn geboren. Zie ook alle tags voor Andreas Stichmann op dit blog.

Uit: Die Entführung des Optimisten Sydney Seapunk

“Die Bewohner, diese Herzchen, sind alle mit irgendwas beschäftigt. Der lange Dürre, dessen Namen sie sich nicht merken kann, heizt auf dem fahrbaren Rasenmäher über die Wiese hinter dem Kräutergarten. Es kommt kein Gras mehr hinten raus, er war gestern schon fertig, aber er heizt einfach weiter, weil er wohl Bock drauf hat. Und wenn er gerade keinen Bock auf gar nichts hat, parkt er hinter den krummen Bäumen, wo das Moor beginnt, und macht ein Nickerchen im Sitz – anstatt zum Beispiel den Hühnerstall auszumisten. Das ist so eine der Sachen, über die Ramafelene sich beschwert. Ludwig, der alte Mann, steht mit einer Forke in der Hand neben dem Komposthaufen. Er kratzt sich den dicken weißen Bart und scheißt, so wie er schaut, wahrscheinlich in diesem Moment in seine Windeln. Die meiste Zeit ist er auf seine heißgeliebte Vogelscheuche konzentriert, er scharwenzelt um sie rum. Die beiden haben eine Art Lovestory am Laufen. Aber am coolsten ist Wendy, die Zwergen-Omi. Gerade kommt sie mit dem Stützräder-Fahrrad angefahren. Sie hält vor ihrem Häuschen und lädt Jutebeutel aus dem Fahrradanhänger. Bibi geht zu ihr. Wendy ist so unkompliziert und herzlich, dass sie gleich mit ihr klarkam. Sie hat zwar ein Faible für Reime, das manchmal irritiert, aber sie kann auch ganz normal reden, und eigentlich ist sie gar nicht so absonderlich. Ihr eines Auge sieht aus wie ein Spiegelei, wo einer mit einer Gabel reingepikst hat. Auf ihrem Kopf sitzt eine selbstgehäkelte Reggaemütze. «Moin, Wendy.» «Bibi! Hast du Sorgen? Guten Morgen!»
Wendy zeigt ihre sich kreuzenden Vorderzähne, als sie lächelt. Mit ihren kräftigen Händen reicht sie Beutel voll abgelaufener Lebensmittel aus dem Fahrradanhänger. Sie ist besonders gut darin, in Supermarktcontainer reinzuklettern, und weil der Sonnenhof chronisch pleite ist, macht sie das fast jeden Tag.”

 

 
Andreas Stichmann (Bonn, 5 november 1983)

 

De Duitse schrijver Hanns-Josef Ortheil werd geboren op 5 november 1951 in Keulen. Zie ook alle tags voor Hanns-Josef Ortheil op dit blog.

Uit: Was ich liebe – und was nicht

“Der französische Zeichendeuter und Schriftsteller Roland Barthes hat viele Bücher geschrieben. Über den Eiffelturm, die Mode, die Sprache der Liebe. Als er sechzig war, stellte er solche Themen aber einmal zurück und schrieb ein entspanntes Buch nur über sich selbst. Warum er gerne Zigarren raucht. Wie er sich hinter einem Vortragspult fühlt. Was er besonders liebt (Salat, Zimt, Käse, Rosen, Schreibfedern etc.) und was er überhaupt nicht mag (Geranien, das Telefonieren, das Cembalo etc.). Es wurde ein übermütiges und auch heiteres Buch, in dem der Autor sich in vielen Facetten porträtiert. Mit bloßen Benennungen seiner Passionen begnügte er sich jedoch nicht. Vielmehr ging er ihnen detailliert nach: Wie waren sie entstanden (Ursprünge)? Woraus bestanden sie (Strukturen)? Und als welchen Typus oder Charakter ließen sie ihren Darsteller erscheinen (Zugehörigkeit zu einer Spezies)? In Barthes’ Buch Über mich selbst habe ich seit seinem Erscheinen (1975) immer wieder gelesen. Und jedes Mal erlebte ich während der Lektüre, wie »anregend« es wirkte und dass es mich darüber nachdenken ließ, was ich selbst liebe und was eben nicht. Als befragte das Buch mich ganz direkt und redete auf mich ein: Gib doch zu …, lass mal hören …, denk mal drüber nach …!
Oft legte ich es schon nach wenigen Seiten Lektüre zur Seite und überließ mich meinen Ideen und Gedanken. Viele davon habe ich aufgeschrieben und mit den Jahren gesammelt. Jetzt sind die meisten in dieses Buch eingegangen. Insgeheim schielen sie danach, dass auch die Leserin oder der Leser sich selbst befragen. Damit das Ganze nicht nur mein eigenes Selbstporträt in kurzen Fragmenten bleibt, sondern zu einer Art Spiegel wird, in dem Leserin oder Leser sich selbst genauer erkennen.
Im Grunde handelt es sich bei einem solchen Vorhaben um ein traditionsreiches, schon seit der Antike bekanntes Projekt. Es geht dabei um so etwas wie Lebenskunst, das heißt um die Fragen, wie ich mein Leben einrichte und meine fortlaufenden Überlegungen dazu begründe. Einerseits schaut man dabei auf all die subjektiven Passionen, die sich in einem Leben mehr oder minder zufällig herausgebildet haben, schließlich aber bewusst angenommen und kultiviert wurden. Der Ursprung dieser Passionen liegt in der Kindheit und Jugend. Daher werde ich, um viele von ihren Ursprüngen her genauer zu erkennen, immer wieder in diese frühen Zeiträume zurückgehen müssen.
Andererseits schaut man aber auch darauf, welche Strukturen und Hintergründe die gelebten Passionen im Zusammenhang mit den Überlegungen, die sie stabilisieren und formen, im Laufe der Zeit ausgebildet haben. Solche Fragen betreffen Räume und Zeiten, Architekturen des Lebens und lebenslang ausgebildete Rituale.”

 

 
Hanns-Josef Ortheil (Keulen, 5 november 1951)

 

De Amerikaanse schrijfster Joyce Maynard werd geboren op 5 november 1953 in Durham, New Hampshire. Zie ook alle tags voor Joyce Maynard op dit blog.

Uit:An 18-Year-Old Looks Back On Life

“Every generation thinks it’s special–my grandparents because they remember horses and buggies, my parents because of the Depression. The over-30’s are special because they knew the Red Scare of Korea, Chuck Berry and beatniks. My older sister is special because she belonged to the first generation of teen-agers (before that, people in their teens were adolescents), when being a teen-ager was still fun. And I–I am 18, caught in the middle. Mine is the generation of unfulfilled expectations. “When you’re older,” my mother promised, “you can wear lipstick.” But when the time came, of course, lipstick wasn’t being worn. “When we’re big, we’ll dance like that,” my friends and I whispered, watching Chubby Checker twist on “American Bandstand.” But we inherited no dance steps, ours was a limp, formless shrug to watered-down music that rarely made the feet tap. “Just wait till we can vote,” I said, bursting with 10-year-old fervor, ready to fast, freeze, march and die for peace and freedom as Joan Baez, barefoot, sang “We Shall Overcome.” Well, now we can vote, and we’re old enough to attend rallies and knock on doors and wave placards, and suddenly it doesn’t seem to matter any more.
My generation is special because of what we missed rather than what we got, because in a certain sense we are the first and the last. The first to take technology for granted. (What was a space shot to us, except an hour cut from Social Studies to gather before a TV in the gym as Cape Canaveral counted down?) The first to grow up with TV. My sister was 8 when we got our set, so to her it seemed magic and always somewhat foreign. She had known books already and would never really replace them. But for me, the TV set was, like the kitchen sink and the telephone, a fact of life.
We inherited a previous generation’s hand-me-downs and took in the seams, turned up the hems, to make our new fashions. We took drugs from the college kids and made them a high-school commonplace. We got the Beatles, but not those lovable look-alikes in matching suits with barber cuts and songs that made you want to cry. They came to us like a bad joke–aged, bearded, discordant. And we inherited the Vietnam war just after the crest of the wave–too late to burn draft cards and too early not to be drafted. The boys of 1953–my year–will be the last to go.
So where are we now? Generalizing is dangerous. Call us the apathetic generation and we will become that. Say times are changing, nobody cares about prom queens and getting into the college of his choice any more–say that (because it sounds good, it indicates a trend, gives a symmetry to history) and you make a movement and a unit out of a generation unified only in its common fragmentation. If there is a reason why we are where we are, it comes from where we have been.”

 

 
Joyce Maynard (Durham, 5 november 1953)

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en hoogleraar Maurice Kilwein Guevara werd geboren op 5 november 1961 in Belencito. Zie ook alle tags voor Maurice Kilwein Guevara op dit blog.

 

My Grandmother’s White Cat

When fiber-optic, sky blue hair became the fashion, my father began the
monthly ritual of shaving his head. It was August, and we were still living in the
Projects without a refrigerator. The sound of my mother fluttering through the
rosaries in another room reminded me of the flies I’d learned to trap in mid-
flight and bring to my ear.
“Vecchio finally died,” my father said, bending to lace his old boots. “You
want to come help me?”
My grandparents lived in a green-shingled house on the last street before
the Jones & Laughlin coke furnaces, the Baltimore & Ohio switching yard, and
the sliding banks of the Monongahela. The night was skunk-dark. The spade
waited off to the side.
Before I could see it, I could smell the box on the porch.
We walked down the tight alley between the houses to get to the back yard
where fireflies pushed through the heat like slow aircraft and tomato plants hung
bandaged to iron poles. My father tore and chewed a creamy yellow flower from
the garden.
After a few minutes of digging, he said, “Throw him in.”
I lifted the cardboard box above my head, so I could watch the old white
cat tumble down, a quarter moon in the pit of the sky.

 

 
Maurice Kilwein Guevara (Belencito, 5 november 1961)
Cover

 

De Duitse schrijfster, uitgeefster en actrice Ulla Berkéwicz werd geboren op 5 november 1948 in Gießen als Ursula Schmidt. Zie ook alle tags voor Ulla Berkéwicz op dit blog.

Uit: Überlebnis

“Zunehmend hysterischer agierend erlebt sie die Apparatemedizin als unmenschliches Schauspiel im letzten Akt des Lebens. Mit Haut und Haaren verteidigt sie ihre Daseinsberechtigung, lässt sich nicht vertreiben, ignoriert Vorschriften und Weisungen. Drastisch, derb und ohne Rücksichtnahme schildert Berkéwicz den Krankenhausalltag aus der Sicht ihrer Ich-Erzählerin, die am Bett ihres sterbenden Mannes den Verstand zu verlieren droht und an das „Ende seiner Kraft“ gelangt, wie es heißt. Auf dem Balkon raucht sie Kippen, die auf dem Boden liegen und kotzt sich in der Toilette den Inhalt ihres Magens heraus; dem Krankenhauspersonal ist sie in Feindschaft verbunden. Ihre subjektive Suada steigert sich zu einem kräftezehrenden Monolog der Verzweiflung und des Widerstands.
Die Tage auf der Intensivstation sind der Höhepunkt in diesem Drama des Leids und der Trauer. Berkéwicz schreibt darüber wie im Wahn, rasend vergreift sie sich immer wieder im Ton, wird anmaßend: der kahlköpfige Pfleger wird kurzerhand zum „Fascho“ degradiert, die Ärzteschaft auf Visite als „Herrenmenschentheater“ verunglimpft. Die Beschimpfungen sind Ausdruck des Außer-sich-Seins, und doch wirkt die mit der Wortwahl intendierte Pose des Naziopfers deplaziert.
Ohne Distanz zu sich selbst, sich vielmehr in Selbstmitleid und Schmerz windend, schildert die Erzählerin, was um sie herum geschieht. Dabei entwickelt der Text eine unbändige Kraft. Am Nebenbett liegt derweil ein fremder Mann im Sterben. Während die Ärzte zu ihm eilen und versuchen, sein Herz wieder in Gang zu bringen, erzählen sie sich, was sie zu Mittag gegessen haben:
„Am Nebenbett schrillt der Alarm, Herzstillstand! Alle rennen. Ich höre: ‚Laden!‘, ‚Hundertsechzig, hundertachtzig, zweihundert‘, höre ich, ‚zweihundertzehn!‘ Elektroschock, ein Menschenopfer. Die Bühne eines Dramas oder totgeborenes Theater?Brüllen und Stille, Schrecken und Mitgefühl. Im Theater ist immer die Nacht, während draußen die Tage vergehn. Ich sitze auf dem Hocker, der Mann schläft schwerer, ich halte ihm die Ohren zu, der Schlauch läuft leer.Erich, den Vaterbruder, haben sie so umgebracht, in einer Klinkerkliniknacht. Wer ahndet solche Klinikarbeit? Wer zahlt sie heim, wer rächt Totgestorbenwordensein? Das Blut blieb in ihm stehn, die Blase platzte, der Onkel war noch keine sechzig Jahre alt. ‚Schock‘, schreit es hinter der weißen Plastikwand, ‚zweihundertzwanzig‘, schreit es, ‚zweihundertfünfundzwanzig‘. ‚Gestern‘, schreit es, gab’s bei uns Lachs, zweihundertdreißig, zweihundertfünfunddreißig, in Dillrahm‘, schreit es, ‚lecker!‘, schreit es und schreit, ‚zweihundertfünfundvierzig, hab ich in meiner Küche keinen Umluftofen.‘“

 

 
Ulla Unseld-Berkéwicz (Gießen, 5 november 1948)

 

De Russische dichter en beeldend kunstenaar Dmitri Aleksandrovitsj Prigov werd geboren in Moskou op 5 november 1940. Zie ook alle tags voor Dmitri Prigov op dit blog.

 

Seven New Stories about Stalin

1.
One day, in his youth, Stalin and a friend walked by a butcher shop. Stalin grabbed a piece of meat and took off. They caught him and asked him, “did you steal it?” “No,” he answered, “he did it.” And his friend was torn to pieces.

2.
Life had gotten completely awful for the people. Riots were breaking out. The tsar summoned Stalin and said: “line up the people on Senate Square.” Stalin brought the people there, and gendarmes were waiting. They began to fire, and killed everyone. Over a million.

3.
One day Trotsky, Zinov’ev and Bukharin came to Stalin and said, “you’re not right. Let’s talk about it.” Stalin whipped out a pistol from his desk and killed them right on the spot. And he ordered that the corpses be buried quickly.

 

 
Dmitri Prigov (5 november 1940 – 16 juli 2007)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Ella Wheeler Wilcox werd geboren op 5 november 1850 in Johnstown, Wisconsin. Zie ook alle tags voor Ella Wheeler Wilcox op dit blog.

 

The Song Of The Allies

We are the Allies of God to-day,
And the width of the earth is our right of way.
Let no man question or ask us why,
As we speed to answer a wild world cry;
Let no man hinder or ask us where,
As out over water and land we fare;
For whether we hurry, or whether we wait,
We follow the finger of guiding fate.

We are the Allies. We differ in faith,
But are one in our courage at thought of death.
Many and varied the tongues we speak,
But one and the same is the goal we seek.
And the goal we seek is not power or place,
But the peace of the world, and the good of the race.
And little matters the colour of skin,
When each heart under it beats to win.

We are the Allies; we fight or fly,
We wallow in trenches like pigs in a sty,
We dive under water to foil a foe,
We wait in quarters, or rise and go.
And staying or going, or near or far,
One thought is ever our guiding star:
We are the Allies of God to-day,
We are the Allies-make way! make way!

 

 
Ella Wheeler Wilcox (5 november 1850 – 30 oktober 1919)
Cover

 

De Nederlandse schrijfster Anna Maria van Schurman werd geboren in Keulen op 5 november 1607. Zie ook alle tags voor Anna Maria van Schurman op dit blog.

Uit: Brief aan prinses Anne de Rohan

“Mevrouw,
Ik ben eerder van mening geweest dat, om uw uitnemende deugden op waarde te schatten en te eren, men ze liever zou moeten bedekken met een sluier van gewijde stilte dan ze door de laagheid van mijn eenvoudige stijl onrecht aan te doen. Maar nadat meneer Rivet mij de brief heeft doorgegeven waar u hem onlangs genadiglijk mee heeft willen vereren, moet ik bekennen dat uw goedheid die er zo helder van afstraalt meer reden was om mijn hand aan de pen te zetten dan die overwegingen van eerbied die mijn hand nog langer zouden laten zwijgen.
Want, eerlijk gezegd, zou dat het negeren van mijn geluk en van de waarde van uw goedgunstigheid zijn, om er niet onmiddellijk op in te gaan wanneer u even grootmoedig bent om ze mij aan te bieden als ik onbekwaam ben haar aan mij te bieden. Om toegang verleend te worden tot zo’n groot goed, dat is om deel te nemen aan de kostbaarste schatten van de deugd zelf, die geen behoefte heeft om ons andere wetten te geven dan deze die zich vormen uit uw voorbeeld.
Ik heb niet de verwaandheid om een loftrompet uit te steken, maar ik zal slechts zeggen dat in u twee dingen zijn gecombineerd die normaalweg onverenigbaar zijn, namelijk aanzien in de wereld gecombineerd met christelijke wijsheid. Hoezeer ook al de hoge staat van uw zeer illustere Huis me nooit zal toelaten om mijn ziel met de uwe te verenigen door een vriendschapsband – dit vereist immers dat men op gelijke voet staat – is het toch zo dat zij zich verbindt door een vastere knoop dan deze van de politiek, in zoverre dat al mijn wensen overeenkomen met de uwe in de liefde van deze hemelse deugd, namelijk wijsheid die, zoals de meest wijze der Koningen zegt: beter is dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken.
Ik ontken niet dat de voortgang die ik in dit strijdperk gemaakt heb zeer klein is, maar dat zal me niet verhinderen om me uw voorbeeld ter harte te nemen als een schitterende ster temidden van de duisternissen van deze verdorven eeuw, en dat ik mijn hele leven zal blijven,
Mevrouw,
uw zeer-nederige en zeer toegewijde dienares
Anna Maria van Schurman

 

 
Anna Maria van Schurman (5 november 1607 – 4 of 14 mei 1678)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e november ook mijn blog van 5 november 2017 deel 2.

Richard Rognet

De Franse dichter Richard Rognet werd geboren op 5 november 1942 in Val-d’Ajol, in de Vogezen. Zijn moeder was lerares en zijn vader werkte in de textielindustrie, Hij hield als kind al van lezen en hij schreef zijn eerste gedichten toen hij twaalf was. Hij voltooide de lerarenopleiding in Mirecourt, en studeerde vervolgens letteren aan de Universiteit van Nancy. Hij publiceerde zijn eerste bundel in 1966. In 1969 werd hij leraar aan in Mirecourt vervolgens in Epinal, voordat hij tot zijn pensioen in 2002 lid werkte aan het Jules-Ferry College als docent literatuur. Zijn ontmoeting met Alain Bosquet in 1971 markeerde voor hem een ​​belangrijke fase in zijn carrière als dichter. In 1994 werd hij “chevalier dans l’ordre des Arts et des Lettres”. In 2002 ontving hij de Grand prix de poésie de la Société des gens de lettres voor al zijn werk. Ook ontving hij talloze andere prijzen en werd zijn werk vertaald in het Italiaans, Spaans, Duits, Russisch en Bulgaars.

Détachement Intérieur

Chemin poudreux, dit-il,
celui que j’ai laissé
s’ouvrir au
Minotaure,
croisée perdue, ajoute-t-il,
pour ne plus attendre mes pas,
ma parole, mes rebuffades.
Il est celui qui se répète pour
oublier qui le tourmente,
il est de ceux que je suppose
aux frontières des mots brisés.
Est-il ce frère épouvanté qui n’eut
jamais le temps de reconnaître
dans ses rêves les marges
noires du visible ?
Non, rien n’est plus accablant que
les instants qu’on peut nommer,
ils épouvantent le mystère, la fable,
son retour en elle.
Ni
Minotaure ni chemin,
dit celui que j’avais cru voir,
le voilà qui serpente en moi
sans laisser traces ni reflets.

 

Seigneur Vocabulaire

S’il pleut sur ce matin où le mystère a peur, s’il se fait un grand trou dans mon corps et l’espace,
si les arbres sans bruit s’effondrent sous ma peau, si ma présence
épouse un jardin ravagé,
s’il faut que sous les fleurs s’accusent le soleil
et la foule des yeux qui ne comprennent plus
où commence le jour, où s’impose la nuit,
si j’engrange des noms qui tournent sur eux-mêmes,
c’est pour ne rien répondre aux questions impatientes
pas plus qu’à ce hasard qui cogne à ma
fenêtre, c’est pour me faufiler
sous les portes aveugles,
pour ne jamais savoir où se battent mes ombres,
pour déserter tout rêve attaché à mes traces,
c’est pour ouvrir ma vie aux troubles de l’absence.

 
Richard Rognet (Val-d’Ajol, 5 november 1942)

November Sun (Derek Walcott)

 

Dolce far niente

 

 
November Sun Hardwoods door John Olin Gardner, z.j.

 

November Sun

In our treacherous
seasonless climate’s
dry heat or muggy heat or rain
I’m measuring winter by this November sun’s
diagonals shafting the window pane,
by my crouched shadow’s
embryo on the morning study floor. Once

I wallowed in ignorance
of change, of windfall, snowfall,
skull-cracking heat, sea-threshing hurricane.
Now I’d prefer to know.
We age desiring
these icy intuitions
that seasons bring.

Look, they’ll be pierced with knowledge
as with light! One boy, nine years in age
who vaults and tumbles, squirrelling
in his perpetual spring,
that ten-month, cautious totterer
my daughter.
I rarely let them in.

This is a sort of
death cell
where knowledge of our fatality is hidden.
I trace here, like a bent astronomer

the circle of the year,
nurturing its inner seasons’
mulch, drench, fire, ash.
In my son’s
restless gaze
I am time-ridden,
the sedentary dial of his days.
Our shadows point one way,
even their brief shadows on the cropped morning grass.

I am pierced with this. I cannot look away.
Ah Christ, how cruelly the needles race!

 


Derek Walcott (23 januari 1930 – 17 maart 2017))
St. Lucia, de geboorteplaats van Derek Walcott

 

Zie voor de schrijvers van de 4e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Judith Herzberg, Willem van Toorn, Peter W.J. Brouwer, Arthur van Amerongen, Klabund, Charles Frazier, C. K. Williams, Marc Awodey, Felix Braun

De Nederlandse dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg werd geboren op 4 november 1934 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Judith Herzberg op dit blog.

 

Dozen

Omdat je in de oorlog altijd hoorde
van vóór de oorlog, hoe argeloos
ze waren, ben ik nu heel voorzichtig.
Gooi ik iets weg, bijvoorbeeld
een kartonnen doos, dan hoop ik
dat die doos mij nooit meer zal
heroveren in vorm van zelfverwijt:
weet je nog wel, hoe zorgeloos,
we gooiden gewoon dozen weg!
Als we er één hadden bewaard,
één hadden bewaard!

 

Hardop voelen

Het leven wordt plotseling ontroerend
als je denkt aan de posterijen,
niet aan de bezorgers langs de huizen,
maar aan de hele organisatie.
En aan de hagelwitte Zweedse broden
na de oorlog, en aan de hond
die zijn baas aan zijn kraag
naar het dorp trok, en aan
mevrouw E., die er niet
teleurgesteld uitziet.
En aan de Ile de France
die na dertig jaar varen
in Japan werd gesloopt.

Zo niet dan is het ook al
ontroerend genoeg.

 

Deut. 20

Wie op het schiereiland van de vervulling staat
moge de dood nog worden bespaard.
Hij die een wijngaard heeft geplant
maar de vruchten nog niet heeft geproefd,
hij die een huis heeft gebouwd
maar er nog niet in heeft gewoond,
hij die een vrouw heeft genomen
maar nog niet met haar heeft geslapen.
Hij die een leeg schrift, een onbegonnen
potlood of een schone zakdoek heeft.
Hij die ziet dat het gaat regenen.

Maar wie perfect de weg kent in een stad,
een lied kan blazen op een sprietje gras
of wie zich op een korrel heeft verschanst
en deze als de wereld ziet, zijn paard
niet afdroogt na een rit, zijn bril
beslagen laat, de regen heeft zien vallen,
zijn zakdoek gebruikt, zijn tranen gehuild heeft –
Of wie met hart en ziel terug wil draven
begraven botten op wil graven
dode dingen leven in wil blazen of gaat sparen;
een herfstblaadje, een bioscoopkaartje
een schaamhaartje bewaren –
Stuur hem desnoods dan maar de veldslag in,
alleen – verwacht niet van hem dat hij wint.

 

 
Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Willem van Toorn werd geboren in Amsterdam op 4 november 1935. Zie ook alle tags voor Willem van Toorn op dit blog.

 

Wij zijn al bijna weer weg

Ik weet het, wij lopen maar
wat door uw dorp, en uw ramen
kijken ons na, kamers staren
naar ons met lamp en dressoir.

En niet alleen uw, ook ons huis
bekijkt ons met koele ogen,
ons naambordje is gelogen,
wij zijn achter de deur nooit thuis.

Wij lopen maar wat, van de gang
naar de kamer, als figuranten
in een gek stuk, met linkerhanden
in de ogen van het behang.

Wij durven haast niet te gaan slapen:
misschien zouden wij wakker worden
pas als alle treinen vertrokken,
autoos stuk, wij gevangen waren.

De melkboer zet eens zijn fles
vroeg op de stoep voor niets, we
zijn hier maar op visite,
we zijn al bijna weer weg.

 

Dorp ’s avonds, ’s nachts en ’s morgens

Het avondbrood in de buiken
nog nauwelijks aangetast
door vlijtige sappen, ras
sluiten wij deuren en luiken.

Nu stopt het ademhalen,
oren stulpen naar buiten
in het dalende duister,
huiverend van schandalen.

Late voorbijgangers haasten
gebogen zich langs de blinde
ruiten, stel je voor: binnen
worden met norse gebaren

bedden opengeslagen,
knopen losgemaakt, borsten
bevrijd van banden, haren
in nachthemden weggeborgen,

poos onder bedden gezet,
schichtig in godsnaam de lichten
uitgeknipt en gezichten
sinds lange jaren verlept

van verveling, vervangen door vreemde,
zacht in het donker, nog nooit
bezetene die wenend
opengaan, oeverloos.

Slaap de ontmantelaar opent
de dromen vol roodbehaarde
aaiplaatsen en bewaarde
kindernachten, kijkogen.

Door het rillend vlies morgen stoten
honend de hanen, honend.

 

Abstract

Je wordt al haast abstract.
Het dagelijks landschap roept
je overal op: een vrouw uit een boek.
Hier liep ze langs het pad

naar het huis toe. Woonde ze daar?
Was ze maar op bezoek?
Onder de woorden vermoedt
een andere taal tekens van haar.

Vertrekken. Is zij hier geweest?
Trap. Deuren omgeslagen
als bladzijden. Ik blader
het huis door tot ik je lees.

 

 
Willem van Toorn (Amsterdam, 4 november 1935)

 

De Nederlandse dichter Peter W.J. Brouwer werd op 4 november 1965 in Eindhoven geboren. Zie ook alle tags voor Peter W.J. Brouwer op dit blog.

 

Bobslee

Op een bobslee, je rug naar hem toe
probeer je met honderd in het uur in de baan te blijven

terwijl hij zich vasthoudt
zijn vingers om je helm, zijn adem in je haar

wat is je dode vader
weer druk met al je stuurmanskunst

je probeert hem niet te horen, zijn mond niet te geloven
de kuip op het ijs te houden

je overweegt hem af te werpen maar hebt geen idee
wie zich nog over hem ontfermen zal

dan wordt je vader stil en durf je niet om te zien
bang voor de tekens op zijn dode gezicht

er is geen baan meer en om je heen
groeit het landschap leeg

voel je het bloed door je hals gaan
en hoe het in je vaders koude handen blijft?

herinner je je zijn adem
boven de kleine slee die hij trok?

 

Groei

Wie zijn wij dan
dat we al in onze gedachten
elkaar kinderen kunnen maken?

Onderhand weten we wel
bij wie de maaltijd ons
het best smaken zal.

Vanavond trakteer ik je op ijs,
kies elke smaak op kleur

en bedenk woorden
die later bij je ogen
zullen passen.

Maar gisteren ging alles
stromen wat ik schreef,
verlieten vrouwen hun huizen,
zijn kinderen gaan lopen

en raakte de aarde
voordat ik er erg in had
blauw van lobelia’s, groeide
wat ik in tuinen verzon

haastig voorbij mijn oog.
En zag ik

aan de tafel in een krant
hoe de sneeuw onder zijn voet
alvast was gaan schuiven.

 

 
Peter W.J. Brouwer (Eindhoven, 4 november 1965)

 

De Nederlandse schrijver, columnist en journalist Arthur van Amerongen werd geboren op 4 november 1959 in Ede. Zie ook alle tags voor Arthur van Amerongen op dit blog.

Uit: Bij de dood van Winnetou (Column)

“Enfin, tijdens die sterfscène van Winnetou dacht ik: wat is mannenvriendschap toch mooi, misschien moet ik mij aanmelden bij het COC in Lunteren maar ‘s anderendaags stond Janneke uit de Spechtlaan alweer voor de deur, zogenaamd omdat ze met mij en mijn witte hondje Blackie over de Ginkelse Heide wilde zwerven. Zij trok mij dan in een uitgebrande tank af voor een gevulde koek en een zakje salmiak maar dat is voor deze doodsbrief verder irrelevant.
In die gitzwarte jaren waren de rechterhand van Janneke, bioscoop Buitenlust en de Duitse televisie de enige middelen om te ontsnappen aan de wurgende werkelijkheid. Ik identificeerde mij met de talloze cowboyfilms en – cowboyseries op de ARD en het ZDF: Bonanza, Rauchende Colts, High Chapparal en er was altijd wel iets van Karl May.
In de oostelijke grenstreek keek iedereen naar de Duitse televisie in die tijd. Waar men zich in het zogenaamd beschaafde westen des lands moest behelpen met Okkie Trooy keken wij al naar blote tetten – waar men letterlijk mee strooide – op de Duitse verrekijk. In Ede had 90 procent van de bewoners gecollaboreerd met de bezetter dus men kon de gesynchroniseerde avonturen van de cowboys prima volgen. Ik liep tot mijn achttiende jaar in een cowboy-uitrusting die mama speciaal voor mij genaaid had. Daar werden wel eens grappen over gemaakt, temeer toen de Village People in zwang raakten en toen ben ik op de punk overgestapt, met name onder invloed van Plastic Bertrand en Tedje & de Flikkers uit het verre Nijmegen
Ik rekende een pondje bacalhau af bij de helleveeg van Paulo Polio en dacht hoe ik gevormd was door de Duitse televisie. Die was geweldig in de jaren zestig en in de vroege jaren zeventig: Dr. Mabuse, Edgar Wallace, Die Monkees, Flipper, Fury, Lassie, Tarzan, Don Camillo, Daktari, de Hitparade van Ilja Richter, Klimbim en op zaterdagmiddag Zum Blauen Bock, voor de epische Sportschau begon. Nu ben ik een ander mens geworden en verafschuw ik de treurbuis. Met name de Nederlandse televisie wordt gemaakt door intellectueel uitgedaagden en bekeken door ééncelligen.

 
Arthur van Amerongen (Ede, 4 november 1959)

 

De Duitse dichter en schrijver Klabund werd als Alfred Henschke geboren op 4 november 1890 in Crossen an der Oder. Zie ook alle tags voor Klabund op dit blog.

 

Berliner Ballade

Sie hing wie eine Latte
Vom Schranke steif und stumm.
Am Morgen sah′s ihr Gatte,
Lief nach dem Polizeipräsidium.

»Meine Frau«, so schrie er, »ist verschieden…«
Doch der Polizeiwachtmeister Schmidt
Rollte blutig seine Augen:
»Wie denn, ha′m Sie den Jeburtsschein mit?«

Dieses hatte er mitnichten,
Und er setzte sich in Trab,
Spät entsann er sich der ehelichen Pflichten,
– schnitt sie ab.

Und er legt den Strick an seine Kehle,
Vor dem Spiegel, peinlich und honett.
Nimmt noch einen Schluck, befiehlt Gott seine Seele
– schwapp, schon baumelt er am Ehebett.

 

Dies ist das Lied, das Villon sang…

Dies ist das Lied, das Villon sang,
Als man ihn hängen wollte.
Er fühlte um den Hals den Strang,
Er sang das Lied den Weg entlang,
Der Schinderkarren rollte.

Hängt mich den Schurken zum Alarm
Nur hoch in alle Winde!
Wegweiser schlenkere mein Arm,
Er weist den Weg dem schlimmen Schwarm
Und manchem braunen Kinde.

Einst hat der Teufel mich gekirrt,
Nun hör ich Bäume singen.
Ich fühle Gott. Mein Auge schwirrt.
Mein Leib, mein armer Leib, er wird
Als Aveglocke schwingen.

 

Mystik

Ich gehe langsam durch die Stadt
Zum Ein- bis Zweifamilienbad.
Schon hebt sich aus der weißen Flut
Ein brauner Bauch, der trübe tut.
Der Bauch tut nichts. Je nun: ich weiß:
Die andre Seite ist der Steiß.
Ein jedes erntet hier sein Heil
Vom Gegen-Teil. Im Gegen-Teil.

 

 
Klabund (4 november 1890 – 14 augustus 1928)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Charles Frazier werd geboren op 4 november 1950 in Asheville, North Carolina. Zie ook alle tags voor Charles Frazier op dit blog.

Uit: Varima

“V drifts into talking about generations. How grandparents and grandchildren so often get along very well. Remove one generation—twenty-five years at least—and the anger in both directions dissipates. All the failed expectations and betrayals become cleansed by an intervention of time. Resentment and bitter need for retribution fall away. Love becomes the operative emotion. On the old side, you’re left with wrinkled age and whatever fractured, end-of-the-line knowledge might have accrued. Wisdom as exhaustion. And on the other side—which V still remembers with molecular vividness—youth and yearning and urgency for something not yet fully defined. Undiluted hope and desire. But by fusing the best of both sides, a kind of intertwining consciousness arises—grandmother and granddaughter wisdom emerging from shared hope, relieved of emotions tainted by control and guilt and anger. —I’ll assume you’re right, James says. But I wouldn’t know much about long family relationships.
(…)

After years of loss and reflection, your old deluded decisions click together like the works of a watch packed tight within its case–many tiny, turning, interlocking wheels….the force of every decision transferring gear to gear, wheel to wheel, each one motivating a larger energy going in no direction but steep downward to darkness at an increasing pitch. And then one morning the world resembles Noah’s flood, stretching unrecognizable to the horizon and you wonder how you go there. One thing for sure, it wasn’t from a bad throw of dice or runes or an unfavorable turn of cards. Blame falls hard and can’t be dodged by the guilty.
(…)

.Subtract everything inessential from America and what’s left? Geography and political philosophy, V says. The Declaration of Independence and Constitution. The Federalist Papers. –I’d say geography and mythology, James says. Our legends. He gives examples, talks about Columbus sailing past the edge of the world, John Smith at Jamestown and Puritans at Plymouth Rock, conquering the howling wilderness. Benjamin Franklin going from rags to riches with the help of a little slave trading, Frederick Douglass escaping to freedom, the assassination of Lincoln, annexing the West, All those stories that tell us who we are—stories of exploration, freedom, slavery, and always violence. We keep clutching those things, or at least worn-out images of them, like idols we can’t quit worshipping.”

 

 
Charles Frazier (Asheville, 4 november 1950)

 

De Amerikaanse dichter Charles Kenneth Williams werd geboren op 4 november 1936 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor C. K. Williams op dit blog.

 

I Hate

I hate how this unsummoned sigh-sound, sob-sound,
not sound really, feeling, sigh-feeling, sob-feeling,
keeps rising in me, rasping in me, not in its old disguise
as nostalgia, sweet crazed call of the blackbird;

not as remembrance, grief for so many gone,
nor either that other tangle of recall, regret
for unredeemed wrongs, errors, omissions,
petrified roots too deep to ever excise;

a mingling rather, a melding, inextricable mesh
of delight in astonishing being, of being in being,
with a fear of and fear for I can barely think what,
not non-existence, of self, loved ones, love;

not even war, fuck war, sighing for war,
sobbing for war, for no war, peace, surcease;
more than all that, some ground-sound, ground-note,
sown in us now, that swells in us, all of us,

echo of love we had, have, for world, for our world,
on which we seem finally mere swarm, mere deluge,
mere matter self-altered to tumult, to noise,
cacophonous blitz of destruction, despoilment,

din from which every emotion henceforth emerges,
and into which falters, slides, sinks, and subsides:
sigh-sound of lament, of remorse; sob-sound of rue,
of, still, always, ever sadder and sadder sad joy.

 

The Gaffe

1.
If that someone who’s me yet not me yet who judges me is always with me,
as he is, shouldn’t he have been there when I said so long ago that thing I said?

If he who rakes me with such not trivial shame for minor sins now were there then,
shouldn’t he have warned me he’d even now devastate me for my unpardonable affront?

I’m a child then, yet already I’ve composed this conscience-beast, who harries me:
is there anything else I can say with certainty about who I was, except that I, that he,

could already draw from infinitesimal transgressions complex chords of remorse,
and orchestrate ever undiminishing retribution from the hapless rest of myself?

 

 
C. K. Williams (4 november 1936 – 20 september 2015)

 

De Amerikaanse dichter en beeldend kunstenaar Marc Awodey werd geboren op 4 november 1960 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook alle tags voor Marc Awodey op dit blog.

 

Our Empty Sea

1.
Under our empty sea a turquoise world exists
as a sickly changeling beyond recollection
in trench, plateau, plain, barrow of cloudy schist.
On tossing desert continuum resides a pacific mind
and in ocean mind there is no drying soil.
Only whales consider the possibility of a surface
above bright heaven¹s sky of amethyst.

2.
At pencil thin ends of falling daylight beams
in trench, plateau, plain, barrow of cloudy schist;
a coterie of philosophers gathers to theorize
of crossing high oceans under clouds of full sail.

3.
We may follow the descent of black backed emperor penguins
from above bright heaven¹s sky of amethyst,
into the open jaws of unimpressed killer whales
compelled to sing on ocean floor the prayers of killer whales.

 


Marc Awodey (4 november 1960 – 13 oktober 2012)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Felix Braun werd op 4 november 1885 in Wenen geboren. Zie ook alle tags voor Felix Braun op dit blog.

Uit: Jadwiga und die Waldtiere

“Jadwiga, die junge Gemahlin des Herzogs Jagello von Polen, war schlank, hoch gewachsen, voll mädchenhaften Stolzes, und liebte über alles die Jagd. Ein Künstler, dem der Herzog aufgetragen hatte, ihm ihr Bildnis zu malen, stellte sie als die griechische Göttin Artemis dar und empfing für diese glückliche Eingebung einen Beutel voll Dukaten. Als er im Verfolg eines so gewinnbringenden Gedankens auf einem zweiten Bilde Jadwiga neuerlich als Göttin der Jagd und des Mondes, von Nymphen umschwärmt, im Walddickicht überrascht von Aktäon, malte und diesen, dem im Augenblick der Verwandlung ein zackiges Hirschgeweih aus dem Haupte dringt, arglos mit den Zügen des Herzogs begabte, wäre er beinahe seines so erfinderischen Kopfes verlustig gegangen. Der erzürnte Fürst begnadigte ihn im letzten Augenblick gegen das Entgelt der rechten Hand des unglücklichen Malers, der sich hinfort daran gewöhnen mußte, mit der Linken den Pinsel zu führen, wenn anders ihm dieses gefährliche Tun nicht schon zur Gänze verleidet war.
Die Liebe der Herzogin zur Jagd war so groß, daß ihr Gemahl sie mit nichts anderem erfreuen konnte als einem Geschenk, das sich auf diese Leidenschaft bezog, vornehmlich Waffen, unter denen sie die Wurfgeschosse alter Völker, Speer und Pfeile, bevorzugte, so nun wahrhaft der Griechengöttin gleichend, was sie nicht ohne eitle Genugtuung selbst empfand. Der Herzog, der nicht in der Welt so gern sah wie ihr Gesicht in glücklicher Überraschung, verschwendete reiche Summen Goldes, um seltene Tiere für ihre Jagd zu erstehen: Steinböcke, die auf den Felsen der Schweiz frei unter dem Himmel leben; weiße Hirsche; weiße Füchse aus den skandinavischen Eisländern, Antilopen und Gazellen aus Afrika, und suchte immer noch nach einem Einhorn, dem keuschen Waldtier, das außer den Griechen – denn eben dieses Einhorns Fell war das berühmte goldene Vlies gewesen – nur ein Dichter erblickt hatte. Als Jagello gegeben hatte, was aufzubringen war, schenkte er seiner Gemahlin einen riesigen Waldgrund, den er einem Bauern mit Gewalt fortnahm, führte von drei Seiten hohe Mauern herum; auf der vierten ging das Gebiet in Urwald über.”


Felix Braun (4 november 1885 – 29 november 1973)
Borstbeeld door  Gustinus Ambrosi, 1924

So jemand spricht: Ich liebe Gott (Christian Gellert)

Bij de 31e zondag door het jaar

 

 
De barmhartige Samaritaan door Pelegrí Clavé i Roqué, 1838

 

So jemand spricht: Ich liebe Gott

So jemand spricht: Ich liebe Gott,
und hasst doch seine Brüder,
der treibt mit Gottes Wahrheit Spott
und reißt sie ganz danieder.
Gott ist die Lieb und will, dass ich
den Nächsten liebe gleich als mich.

Wer dieser Erde Güter hat
und sieht die Brüder leiden
und macht die Hungrigen nicht satt,
will Dürftige nicht kleiden,
ist untreu seiner ersten Pflicht
und hat die Liebe Gottes nicht.

Wer seines Nächsten Ehre schmäht
und gern sie schmähen höret,
sich freut, wenn sich sein Feind vergeht,
und nichts zum Besten kehret,
nicht dem Verleumder widerspricht,
der liebt auch seinen Bruder nicht.

Wir haben einen Gott und Herrn,
sind eines Leibes Glieder;
drum diene deinem Nächsten gern,
denn wir sind alle Brüder.
Gott schuf die Welt nicht bloß für mich,
mein Nächster ist sein Kind wie ich.

Ein Heil ist unser aller Gut.
Ich sollte Brüder hassen,
die Gott durch seines Sohnes Blut
hat hoch erkaufen lassen?
Dass Gott mich schuf und mich versühnt,
hab ich dies mehr als sie verdient?

Vergibst mir täglich so viel Schuld,
du Herr von meinen Tagen;
ich aber sollte nicht Geduld
mit meinen Brüdern tragen,
dem nicht verzeihn, dem du vergibst
und den nicht lieben, den du liebst?

Was ich den Nächsten hier getan,
den Kleinsten auch von diesen,
das sieht er, mein Erlöser, an
als hätt ichs ihm erwiesen.
Und ich, ich sollt ein Mensch noch sein
und Gott in Brüdern nicht erfreun?

Ein unbarmherziges Gericht
wird über den ergehen,
der nicht barmherzig ist, der nicht
die rettet, die ihn flehen.
Drum gib mir Gott, durch deinen Geist
ein Herz, das dich durch Liebe preist.

 

 
Christian Gellert (4 juli 1715 – 13 december 1769)
De Trinitatiskirche in Hainichen, de geboorteplaats van Christian Gellert

 

Zie voor de schrijvers van de 4e november ook mijn volgende blog van vandaag.

 

Der November (Erich Kästner)

 

Dolce far niente

 

 
November Freshet door John Ottis Adams, 1897

 

Der November

Ach, dieser Monat trägt den Trauerflor …
Der Sturm ritt johlend durch das Land der Farben.
Die Wälder weinten. Und die Farben starben.
Nun sind die Tage grau wie nie zuvor.
Und der November trägt den Trauerflor.

Der Friedhof öffnete sein dunkles Tor.
Die letzten Kränze werden feilgeboten.
Die Lebenden besuchen ihre Toten.
In der Kapelle klagt ein Männerchor.
Und der November trägt den Trauerflor.

Was man besaß, weiß man, wenn man’s verlor.
Der Winter sitzt schon auf den kahlen Zweigen.
Es regnet, Freunde, und der Rest ist Schweigen.
Wer noch nicht starb, dem steht es noch bevor.
Und der November trägt den Trauerflor …

 


Erich Kästner (23 februari 1899 – 29 juli 1974)
Een nevelachtig Dresden, de geboorteplaats van Erich Kästner

 

Zie voor de schrijvers van de 3e november ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Joe Queenan, Oodgeroo Noonuccal, Jan Boerstoel, Koen Frijns, André Malraux

De Amerikaanse schrijver, humorist en criticus Joe Queenan werd geboren op 3 november 1950 in Philadelphia, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Joe Queenan op dit blog.

Uit: My 6,128 Favorite Books

“A case can be made that people who read a preposterous number of books are not playing with a full deck. I prefer to think of us as dissatisfied customers. If you have read 6,000 books in your lifetime, or even 600, it’s probably because at some level you find “reality” a bit of a disappointment. People in the 19th century fell in love with “Ivanhoe” and “The Count of Monte Cristo” because they loathed the age they were living through. Women in our own era read “Pride and Prejudice” and “Jane Eyre” and even “The Bridges of Madison County”—a dimwit, hayseed reworking of “Madame Bovary”—because they imagine how much happier they would be if their husbands did not spend quite so much time with their drunken, illiterate golf buddies down at Myrtle Beach. A blind bigamist nobleman with a ruined castle and an insane, incinerated first wife beats those losers any day of the week. Blind, two-timing noblemen never wear belted shorts.
Similarly, finding oneself at the epicenter of a vast, global conspiracy involving both the Knights Templar and the Vatican would be a huge improvement over slaving away at the Bureau of Labor Statistics for the rest of your life or being married to someone who is drowning in dunning notices from Williams-Sonoma . No matter what they may tell themselves, book lovers do not read primarily to obtain information or to while away the time. They read to escape to a more exciting, more rewarding world. A world where they do not hate their jobs, their spouses, their governments, their lives. A world where women do not constantly say things like “Have a good one!” and “Sounds like a plan!” A world where men do not wear belted shorts. Certainly not the Knights Templar.
I read books—mostly fiction—for at least two hours a day, but I also spend two hours a day reading newspapers and magazines, gathering material for my work, which consists of ridiculing idiots or, when they are not available, morons. I read books in all the obvious places—in my house and office, on trains and buses and planes—but I’ve also read them at plays and concerts and prizefights, and not just during the intermissions. I’ve read books while waiting for friends to get sprung from the drunk tank, while waiting for people to emerge from comas, while waiting for the Iceman to cometh.
In my 20s, when I worked the graveyard shift loading trucks in a charm-free Philadelphia suburb, I would read during my lunch breaks, a practice that was dimly viewed by the Teamsters I worked with. Just to be on the safe side, I never read existentialists, poetry or books like “Lettres de Madame de Sévigné” in their presence, as they would have cut me to ribbons.”

 


Joe Queenan (Philadelphia, 3 november 1950)

 

De Australische dichteres en schrijfster Oodgeroo Noonuccal (eig. Kathleen Jean Mary Ruska) werd geboren op 3 november 1920 in Minjerribah (Stradbroke Island) in Moreton Bay. Zie ook alle tags voor Oodgeroo Noonuccal op dit blog.

 

Dawn Wail for the Dead

Dim light of daybreak now
Faintly over the sleeping camp.
Old lubra first to wake remembers:
First thing every dawn
Remember the dead, cry for them.
Softly at first her wail begins,
One by one as they wake and hear
Join in the cry, and the whole camp
Wails for the dead, the poor dead
Gone from here to the Dark Place:
They are remembered.
Then it is over, life now,
Fires lit, laughter now,
And a new day calling.

 

Entombed Warriors
Xian, September 20, 1984

Qin Shi Huang
(first Emperor of China)
Plotted his burial,
With careful and clear detail.
Called in his artists
To prepare for his resurrection.
Clay warriors and horses,
A legion of foot soldiers,
Cavalry,
Archers and Generals.
Swords, lances and spears,
And battle axes in bronze,
His artists
made for him,
And
All guarded his secret
For 2,000 years
The Earth Mother
Nursed her son,
Until
By chance,
A pick and shovel,
Revealed his secret.
The earth opened up
And exposed to the world,
His fear,
His insecurity.

 

 
Oodgeroo Noonuccal (3 November 1920—16 September 1993)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jan Boerstoel werd geboren in Den Haag op 3 november 1944. Zie ook alle tags voor Jan Boerstoel op dit blog.

 

Leve de jalousie de métier

De mens is gierig, wreed en dom en daarbij nogal snel
geneigd zijn brave buurvrouw zelfs haar snorfiets te misgunnen,
al hoort zoiets sinds jaar en dag natuurlijk niet te kunnen
en kwam je vroeger om die afgunst ook nog in de hel.

Maar is de mens een kunstenaar, dan helpt de uitlaatklep
van broeders in het vak hem niet zozeer om te verheffen
als om te evenaren, sterker nog, te overtreffen,
want niets werkt inspirerender dan andermans geschep.

Ergo: wat buurmans gras aangaat, laat naijver je sieren,
als daardoor wordt bereikt, dat je nóg beter gaat tuinieren.

Uit: Acht kroegverzen

Dorst

De dorst
die voor de baat uitgaat,
maakt op den duur
dat niets meer baat.

 

Natuurliefhebber

Het mooiste uitzicht
volgens mij,
zijn veertig flessen
op een rij

 

 
Jan Boerstoel (Den Haag, 3 november 1944)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, performer en bassist Koen Frijns werd geboren op 3 november 1993 in Eindhoven. Zie ook alle tags voor Koen Frijns op dit blog.

 

Hoe God toch De Bruin versloeg

Scootmobiels zaten vast in de modder,

vrouwen werden op de rug weggedragen
en krukken vlogen door de lucht..

Het stormde in Lourdes.

Hinkelend en proestend keken
de geredde pelgrims

naar mevrouw De Bruin die achterbleef

en rustig in haar rolstoel zat.

Het water trad buiten haar oevers en
steeg

tot een mythische hoogte.

De Bruin duwde haar arm door haar keel

en trok via haar luchtpijp een long uit haar
kas

Ze zette de long op de ventielen van haar banden

en pompte tot ze geen adem meer bezat.

De banden groeiden en groeiden

Tot een vlot geboren was.

Ze deinde mee op Gods water, zeven
dagen lang.

Tot ze strandde op een eiland in de
oceaan.

Ze teerde op het laatste beetje zuurstof

dat nog in haar bloedvaten zat.

Een engel dook op uit het water.

Ze boog zich over De Bruin en vroeg:

Was Gods woord niet voldoende?

Waarom hebt gij niet gedaan wat God u
beval? ‘

Dat heb ik niet.’ zei De Bruin

Ik wilde eigenlijk terug naar Kerkrade.’

 


Koen Frijns (Eindhoven, 3 november 1993)

 

De Franse schrijver en kunstfilosoof André Malraux werd geboren op 3 november 1901 in Parijs. Zie ook alle tags voor André Malraux op dit blog.

Uit: Antimémoires

“1965 au large de la Crète
Je me suis évadé, en 1940, avec le futur aumônier du Vercors. Nous nous retrouvâmes peu de temps après l’évasion, dans le village de la Drôme dont il était curé, et où il donnait aux israélites, à tour de bras, des certificats de baptême de toutes dates, à condition pourtant de les baptiser : « Il en restera toujours quelque chose… » Il n’était jamais venu à Paris : il avait achevé ses études au séminaire de Lyon. Nous poursuivions la conversation sans fin de ceux qui se retrouvent, dans l’odeur du village nocturne. « Vous confessez depuis combien de temps ? — Une quinzaine d’années… — Qu’est-ce que la confession vous a enseigné des hommes ? — Vous savez, la confession n’apprend rien, parce que dès que l’on confesse, on est un autre, il y a la Grâce. Et pourtant… D’abord, les gens sont beaucoup plus malheureux qu’on ne croit… et puis… » Il leva ses bras de bûcheron dans la nuit pleine d’étoiles : « Et puis, le fond de tout, c’est qu’il n’y a pas de grandes personnes… » Il est mort aux Glières. Réfléchir sur la vie — sur la vie en face de la mort — sans doute n’est-ce guère qu’approfondir son interrogation. Je ne parle pas du fait d’être tué, qui ne pose guère de question à quiconque a la chance banale d’être courageux, mais de la mort qui affleure dans tout ce qui est plus fort que l’homme, dans le vieillissement et même la métamorphose de la terre (la terre suggère la mort par sa torpeur millénaire comme par sa métamorphose, même si sa métamorphose est l’ceuvre de l’homme) et surtout l’irrémédiable, le : tu ne sauras jamais ce que tout cela voulait dire.”

 

 
André Malraux (3 november 1901 – 23 november 1976)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Ann Scott, Dieter Wellershoff, Hanns Heinz Ewers, William Cullen Bryant, Laura Accerboni

De Franse schrijfster Ann Scott (pseudoniem) werd geboren op 3 november 1965 in Boulogne-Billancourt. Zie ook alle tags voor Ann Scott op dit blog.

Uit: Cortex

“D’après ses calculs, il ne se trouve plus qu’à quelques centaines de mètres du dernier barrage de sécurité. Aux deux précédents il a donné chaque fois la même excuse : « Mon hôtel est dans ce périmètre, voilà la clé de ma chambre, mon smoking n’a pas de rapport avec la cérémonie, je rentre d’une fête qui a duré toute la nuit », et les deux fois les flics n’ont pas eu de mal à le croire tant il empeste l’alcool. Pénétrer dans cette zone sécurisée n’était pas nécessaire à ce qu’il vient accomplir ici mais le spectacle valait la prise de risque : d’un point de vue purement jubilatoire, cette artère désertée où se succèdent tous ces théâtres et restaurants et magasins fermés lui fait l’effet de traverser la ville fantôme d’I Am Legend où les mutants tapis dans la pénombre des portes cochères attendent que le soleil se couche pour sortir dévorer les survivants ; et d’un point de vue strictement factuel, Hollywood Boulevard débarrassé de ses touristes laisse place à une coquille vide, ce qu’est cette ville pour lui, ce contre quoi il lutte et vient lutter une fois encore. C’est à ça que sa vie se mesure, au déluge de pensées qui l’assaillent dès le réveil, au flot d’allégories qui jaillissent de son cerveau à la moindre bribe d’image ou de conversation qu’il capte et s’efforce de contenir en notant tout ce qu’il peut où qu’il se trouve. Les poches de ses vestes sont bourrées de bouts de papier couverts de taches de graisse et de traces de verres qui font baver son écriture microscopique que lui seul est capable de relire, et c’est à ça que sa vie se résume, à cette brillance qu’il sécrète malgré lui, à la Red Bull qui le maintient éveillé le jour et au bourbon qui l’aide à s’oublier la nuit parce qu’être autant complexé que décomplexé le détruit. Les trois flics qui discutent derrière la barrière décroisent les bras en le voyant approcher. Les deux plus jeunes portent discrètement la main à la crosse de leur arme tandis que le troisième, moustachu grisonnant proche de la soixantaine avec des cheveux en brosse et des yeux bleus très délavés, contourne tranquillement la barrière en lui demandant où il croit aller comme ça. Burt sort son carton d’invitation qu’il tend avec sa pièce d’identité. Le policier y jette un oeil sans les prendre, et Burt entreprend d’expliquer qu’il serait reconnaissant qu’on le laisse entrer par ce côté, qu’il voudrait éviter la remontée entière du tapis rouge parce qu’il est claustrophobe et risquerait de faire un malaise devant les caméras. “

 
Ann Scott (Boulogne-Billancourt, 3 november 1965)

 

De Duitse schrijver en essayist Dieter Wellershoff werd geboren op 3 november 1925 in Neuss. Dieter Wellershoff overleed op 15 juni jongstleden op 92-jarige leeftijd. Zie ook alle tags voor Dieter Wellershoff op dit blog.

Uit: Der Ernstfall

“Damals, heute. Warum wieder zurückblicken nach fast einem halben Jahrhundert? Was suchte ich? Was erwartete ich zu finden, als ich mich Ende März 1994 auf den Weg nach Bad Reichenhall machte, wo ich den Kriegswinter 1944/45 im Lazarett verbracht hatte? Meine chronisch erkrankten Nasennebenhöhlen zu kurieren, war das praktische Ziel meiner Reise. Doch zugleich und vielleicht sogar vor allem war es für mich eine Reise in die Vergangenheit.
Der von mir gewählte Kurort sei »gut für die Atemwege«, hatte der Angestellte der Krankenkasse gesagt. Ich wusste es, denn ich hatte mit meinem Arzt darüber gesprochen und das Bäderhandbuch studiert. Aber als der Angestellte es noch einmal sagte, so beiläufig, wie man etwas Bekanntes bestätigt, kam die Erinnerung aus dem Körper zurück. Es war wie ein innerer Luftzug. Die Erinnerung an einen tiefen Atemzug.
Sanitäter hatten mich auf einer Bahre aus dem Lazarettzug getragen und in der langen Reihe der Verwundeten auf dem Bahnsteig abgestellt. Und bevor ich von anderen Trägern wieder hochgehoben und zu einem der wartenden Sanitätsautos gebracht wurde, wandte ich den Kopf und sah zum ersten Mal in meinem Leben die verschneiten Alpen. Das war für mich so unerwartet und wunderbar, als seien sie eben aus dem Boden gewachsen, ein mächtiger Schutzwall, hinter dem ich in Sicherheit war. Klare Winterluft, gierig eingesogen, füllte meine Lungen und durchströmte mich mit einem Gefühl von Zuversicht.
Ich war vor zehn Tagen neunzehn Jahre alt geworden und hatte bisher immer in flachen Landschaften gelebt: am Niederrhein, wo ich aufgewachsen, in Holland, Berlin und der Mark Brandenburg, wo ich militärisch ausgebildet worden war, und zuletzt in Litauen und Ostpreußen an der Front, von wo ich im weiten Umweg über Polen und Schlesien gekommen war, verwundet durch einen Granatsplitter, doch inzwischen operiert und wieder transportfähig und zur weiteren Genesung hierher verfrachtet, denn die oberschlesischen Lazarette mussten geräumt werden für die neuen Massenlieferungen verwundeter und verstümmelter Menschen, die dort Tag für Tag von der näher gerückten Ostfront eintrafen.”

 

 
Dieter Wellershoff (3 november 1925 – 15 juni 2018)

 

De Duitse schrijver, filmmaker en cabaretier Hanns Heinz Ewers werd geboren op 3 november 1871 in Düsseldorf. Zie ook alle tags voor Hanns Heinz Ewers op dit blog.

Uit: The Spider (Vertaald door Joe Bandel)

“The lover struggled in vain, reaching his weak legs out again and again in an effort to escape this wild embrace. His beloved would not let him go. In a few minutes she spun a cocoon around him so tightly that he couldn’t move a single limb. Then she sank her sharp pinchers into his body and sucked in full pulls the young blood of her beloved. I saw then how she finally cut loose the miserable, unrecognizable lump, legs, skin and thread and contemptuously threw it out of the net. That is how love is with these creatures. I’m glad I’m not a boy spider.

Monday 14 March

I don’t even look at my books any more. I just spend my days at the window. When it gets dark I still sit there. She is not there, but I close my eyes and then I see her. Hmm, this journal has really become something much different than what I thought it would be. It tells of Mrs. Dubonnet and the commissioner, of spiders and of Clarimonde. But there is not one syllable about the discovery I wanted to make. What can I write instead?

Tuesday 15 March

We have discovered an unusual game, Clarimonde and I. We play it all day long. I greet her, immediately she greets me back. Then I drum with my hand against the windowpane. She scarcely sees it before she begins drumming as well. I nod to her, she nods back. I move my lips as if I’m speaking to her and she does the same. Then I stroke the hair back on my temples and her hand is on her forehead as well.”

 

 
Hanns Heinz Ewers (3 november 1871 – 12 juni 1943)

 

De Amerikaanse dichter, journalist en jurist William Cullen Bryant werd geboren op 3 november 1794 in Cummington, Massachusetts. Zie ook alle tags voor William Cullen Bryant op dit blog.

 

My Autumn Walk

On woodlands ruddy with autumn
The amber sunshine lies;
I look on the beauty round me,
And tears come into my eyes.

For the wind that sweeps the meadows
Blows out of the far Southwest,
Where our gallant men are fighting,
And the gallant dead are at rest.

The golden-rod is leaning,
And the purple aster waves,
In a breeze from the land of battles,
A breath from the land of graves.

Full fast the leaves are dropping
Before that wandering breath;
As fast, on the field of battle,
Our brethren fall in death.

Beautiful over my pathway
The forest spoils are shed;
They are spotting the grassy hillocks
With purple and gold and red.

Beautiful is the death-sleep
Of those who bravely fight
In their country’s holy quarrel,
And perish for the Right.

But who shall comfort the living,
The light of whose homes is gone:
The bride that, early widowed,
Lives broken-hearted on;

The matron whose sons are lying
In graves on a distant shore;
The maiden, whose promised husband
Comes back from the war no more?

I look on the peaceful dwellings
Whose windows glimmer in sight,
With croft and garden and orchard,
That bask in the mellow light;

And I know that, when our couriers
With news of victory come,
They will bring a bitter message
Of hopeless grief to some.

Again I turn to the woodlands,
And shudder as I see
The mock-grape’s blood-red banner
Hung out on the cedar-tree;

And I think of days of slaughter,
And the night-sky red with flames,
On the Chattahoochee’s meadows,
And the wasted banks of the James.

Oh, for the fresh spring-season,
When the groves are in their prime,
And far away in the future
Is the frosty autumn-time!

Oh, for that better season,
When the pride of the foe shall yield,
And the hosts of God and Freedom
March back from the well-won field;

And the matron shall clasp her first-born
With tears of joy and pride;
And the scarred and war-worn lover
Shall claim his promised bride!

The leaves are swept from the branches;
But the living buds are there,
With folded flower and foliage,
To sprout in a kinder air.

 

 
William Cullen Bryant (3 november 1794 – 12 juni 1878)
Portret door Thomas Le Clear, ca. 1876

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Italiaanse dichteres Laura Accerboni werd in 1985 geboren in Genua. Zie ook alle tags voor Laura Accerboni op dit blog.

 

Kou

Kou
is niet echt aangenaam.
Als je rilt
daalt je geloofwaardigheid
tot het nulpunt.
Daarom heb ik geleerd
spijkers
in mijn handen te slaan.
Nu ben ik
een onwankelbaar mens.

 

Vertaald door Frans Denissen en Hilda Schraa

 

I could be a wild boar

I could be a wild boar
if I wanted
and shoot myself between the eyes
if I wanted
and no one
would think anything of it.
Someone
would worry
about removing the lead
from the carcass.
Should it end up
between teeth,
should it injure
cheeks
at midday.

 

Vertaald door George Tatge

 

 
Laura Accerboni (Genua, 1985)