Bart Koubaa, John Montague

De Vlaamse schrijver Bart Koubaa (pseudoniem van Bart van den Bossche) werd geboren op 28 februari 1968 in Eeklo. Zie ook alle tags voor Bart Koubaa op dit blog.

Uit: Het leven en de dood van Jacob Querido

“Op 23 augustus 1630 stond Jacob Querido op het halfdek van De Gouden Salamander toe te kijken hoe een zwartbonte koe door vier matrozen vanuit een schuit aan boord van het schip werd gehesen, boven de kuil werd geduwd en er licht heen en weer slingerend in verdween. Op de schuit waarboven mantelmeeuwen in een zilvergrijze wolkenhemel opgewonden krijsten, stonden nog drie koeien zij aan zij te wachten om onder Hollandse aanmoedigingskreten in het ruim te worden geladen, terwijl in de verte, tussen een walvisvaarder en een ander compagnieschip dat ook deel uitmaakte van het kleine konvooi waarmee De Gouden Salamander naar Brazilië ging zeilen, een kloeke stier door twee aangeschoten Duitse en twee Deense soldaten in een sloep naar de driemaster werd geroeid. Vlak voor de sloep de ronde romp van het schip bereikte, wist de stier zich echter los te wringen van de twee Duitse soldaten die hem in bedwang hielden en sprong hij in het water, waarbij hij de dronken Duitsers meetrok in het paarlemoeren sop. De in paniek geraakte stier brulde onafgebroken en spartelde woest tussen de bevoorradingssloepen en de kleine bootjes van de zoetelaars die drank, tabak en suikerwaren aan de aangemonsterde bemanning probeerden te slijten. Een paar tellen ging hij kopje-onder en steeg direct daarna als een driftig zeemonster uit de zee op om naar adem te happen terwijl de twee Duitse soldaten zich vastklampten aan een roeispaan die hun werd aangereikt. Ondanks zijn agitatie en een aanzwellende noordoostenwind slaagde de stier erin het eiland te bereiken, waar hij het zilte water en het schuim van zich afschudde. Hij stampte zijn rechtervoorpoot een paar keer in het fijne zand en begon te slalommen tussen soldaten, matrozen, familieleden van de bemanning, werklieden, bedelaars, koeien, pluimvee, varkens en schapen, tonnen en kisten tot hij een jonge schilder, die zich niet op tijd uit de voeten had kunnen maken, met ezel en al in de lucht slingerde, waarbij het doek, waarop enkel wat blauw was aangebracht, aan zijn horens werd gespietst. Drie van de vier met stomheid geslagen matrozen op De Gouden Salamander lieten de gespannen touwen spontaan los, waardoor de andere matroos in de hoogte schoot en de zwartbonte koe fel en angstig loeiend naar beneden viel en de schuit met de soldaten en de twee andere koeien deed kapseizen. Terwijl de soldaten haar probeerden te bevrijden van het lederen draaghengsel waarin ze verstrikt zat, sprong de bootstimmerman van De Gouden Salamander overboord om de andere koeien te redden.
De hele rede was in rep en roer, overal werd geroepen, gevloekt en getierd, er werden zelfs een paar schoten gelost in de ijzeren lucht en in de richting van de vluchtende stier die met het doek van de schilder op zijn horens af en toe stilhield om het canvas vruchteloos van zich af proberen te werpen en te kijken in welke richting hij het best verder kon rennen. Op zee, tussen de dansende masten en zeilen, het krakende hout en de klotsende golven, waren ondertussen alle activiteiten gestaakt en stonden matrozen, soldaten, werklui, vrouwen en kinderen en officieren en onderofficieren het schouwspel stomverbaasd en hoogst belangstellend gade te slaan.”

 

Bart Koubaa (Eeklo, 28 februari 1968)
Bart Koubaa, getekend door Peter van Dongen

 

De Ierse dichter John Montague werd geboren in New York op 28 februari 1929. Zie ook alle tags voor John Montague op dit blog.

 

Ontworteling

Mijn lief, terwijl we praatten
Hebben ze het dak verwijderd. Toen
Begonnen ze aan de muren,
Het glas van de ruiten uit het hout
Te rukken, als tanden.
Maar jij praatte kalm verder,
Jouw voorbeeld van beleefdheid
Dwong me om te antwoorden.:
Toen we de laatste lettergreep
Bereikten, onze posities
Bijna accepteerden, zag ik dat
De vloerdelen waren verdwenen:
Het was klei waarop we stonden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

John Montague (28 februari 1929 – 10 december 2016)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e en de 29e februari ook mijn blog van 28 februari 2020 en ook mijn blog van 28 februari 2019 en eveneens mijn blog van 28 februari 2018 deel 2.

Cynan Jones, Elisabeth Borchers

De Welshe schrijver Cynan Jones werd geboren op 27 februari 1975 in Aberystwyth, Wales. Zie ook alle tags voor Cynan Jones op dit blog.

Uit: De wetten van water (Stillicide, vertaald door Jona Hoek)

“De droom is als een droge mond.
Het gesuis in het oortje bracht Branner bij zinnen, en hij zag de rode stip knipperen op de omgevingsscanner in zijn hand. Zo tegen de wilg bij de vijftigmetergrens aangedrukt was hij gedeeltelijk tegen de regen beschut. De regen kwam met bakken omlaag. Temperde het ochtendlicht.
De afleiding was een verademing. Toen hij de woorden van de dokter hoorde, klonken ze alsof ze onder water werden uitgesproken. Waren nadien elke seconde in omvang en soliditeit toegenomen. Leken nu te tikken tegen de schaal van de droom die hij al weken had. Een herhaling waartegen hij zich bij het slapen schrap zet. De droom lijkt inmiddels een waarschuwing.
‘Ik heb het gezien,’ zei Branner in zijn microfoontje.
Hij zag hoe de rode stip over de scanner gleed, aarzelde en toen schijnbaar tot rust kwam. Hoe een lichte condens aan de randen van het scherm ontstond.
Je kon op geen enkele manier weten wat de rode stip was, maar het was in de sector en groot genoeg om de sensoren te activeren.
Hert. Hond. Mens. Als het nog leefde en aanwezig was wanneer de watervracht passeerde, zou het afweergeschut van de trein automatisch vuren.
Ze namen nu geen enkel risico meer. Aanvallen op de spoorlijn waren toegenomen.
Branner stond voor de keuze om uit de buurt te blijven of om zelf het gevaar te neutraliseren. Hij kon schieten, of, als hij het als ongevaarlijk kon beoordelen, het bij de toren melden en dan konden zij het geschut van de trein uitschakelen.
‘Kun je er komen?’ De stem van de brigadier klonk door het oortje, door het tikken van de regen tegen Branners capuchon.
‘Ik kan er komen,’ antwoordde Branner. Het was redelijk dichtbij. Aan de andere kant van het spoor.
‘Laat het geschut van de trein het pakken,’ zei de brigadier.
Branner voelde hoe het oude litteken op zijn kaak lichtjes aan de voering van zijn capuchon bleef haken.
‘Nee, ik ga wel.’
Het zal een dier zijn, dacht Branner. Het hoeft niet onnodig te sterven.
De druppels kwamen samen en vielen log van de lange wilgenbladeren.
Branner controleerde zijn geweer en liep de regen in.”

 

Cynan Jones (Aberystwyth, 27 februari 1975)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Februari

Er komt een tijd

dan zegt de kraai
Ik maak nu een lange reis

Hij gaat op een ijsschots zitten
en drijft de rivier af
De wereld is wit

van louter sneeuw
alleen ik ben zwart

Krah-krah zegt de kraai
dit betekent
Zwart zwart
In de zomer wil ik wit zijn
sneeuwwit

In de zomer wil ik
een meeuw zijn
die zijn witte veren
over blauwe zeeën draagt

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e februari ook mijn blog van 27 februari 2019 en eveneens mijn blog van 27 februari 2016 deel 2.

Philip Gross

De Engelse dichter, schrijver en academicus Philip Gross werd op 27 februari 1952 geboren in Delabole in het noorden van Cornwall, vlakbij de zee, als het enige kind van Juhan Karl Gross, een Estse vluchteling in oorlogstijd, en Jessie, dochter van de plaatselijke dorpsschoolmeester. Hij groeide op en werd opgeleid in Plymouth. Op de lagere school begon hij verhalen te schrijven en in zijn tienerjaren begon hij ook met poëzie. Hij studeerde aan de Universiteit van Sussex, waar hij zijn BA in het Engels behaalde. Hij werkte voor een correspondentieschool en in verschillende bibliotheken, aangezien hij een diploma als bibliothecaris behaalde. Sinds het begin van de jaren tachtig is hij freelance schrijver en schrijfdocent en meer recentelijk bekleedde hij functies aan verschillende universiteiten.  Toen hij in Bristol woonde, begon hij als workshopleider rond te reizen op scholen in Groot-Brittannië en later ging hij naar Bath Spa University om Creative Studies te doceren. In 2000 trouwde hij met zijn tweede vrouw, Zélie. In 2004 werd hij benoemd tot Professor of Creative Writing aan de University of Glamorgan, nu de University of South Wales, een functie die hij nog steeds bekleedt. In 2009 ontving hij de T.S. Eliot Prize voor de dichtbundel, “The Water Table”. Hij heeft verschillende poëziewedstrijden gejureerd. In de zomer van 2015 was hij writer in residence op het Poetry on the Move internationale festival aan de Universiteit van Canberra. Philip Gross publiceerde o.a. de dichtbundels “The Ice Factory”, “Cat’s Whisker”, “The Son of the Duke of Nowhere”, “I.D”., “The Wasting Game” – allemaal verzameld in “Changes of Address: Poems 1980-98”. Tot de tien romans van Gross voor jongeren behoren “Going For Stone”, “The Lastling” en “The Storm Garden”. Hij heeft ook toneelstukken geschreven, werk voor de radio, een kinderopera en in 2015 “The King In The Car Park”, een schoolcantate over de dood en herbegrafenis van Richard III, naar een partituur van Benjamin Frank Vaughan. Hij heeft veelvuldig samengewerkt met musici, schilders, dansers en andere schrijvers. Zijn gedichten en geschriften over poëzie verschijnen in een breed scala aan bladen en tijdschriften.

 

The Boat Made of Poem

sings and hums and talks and whispers to itself.
It never sleeps.
It groans, it shudders to the rhythm of the waves.
Its timbers creak
in the language of every port it has put into –
the backchat, the patois,
the babble, the Babel, the smuggled rich lingo
of each dockside bar.
But hush: don’t tell the captain or the bosun
or the loosely rhyming crew:

there’s really nothing to it, poetry,
just air, hot air and paper, oh, and skill
and love and hope, between them
and the deep dark silent sea.

 

The Duke Of Nowhere

I was the son of the Duke of Nowhere.
Nowhere was home. The first sound I remember

was engines sawing steam, the butt
and squeal of wagons full of clunk

shunted cruelly. Lifted to the window sill
I had my first sight of our exile

as I thought: Here, me,

watching . . . There, trains going away . . .

*

He was living incognito
but his secret was safe with me.

I was the solitary heir to everything
he never once mentioned. I guessed

from his brooding, his whole silent days,
it must be vast. The lost estates

grew vaster in the weeks,
then months, he went away and stayed.

*
Beyond the roofs, beyond the dockyard wall
were cranes, then the edge of the world.

On a clear day I could watch grey frigates
climb it and slip over. I woke one night

to singing in the streets that suddenly
grew small as all the hooters of the fleet

brawled up together, blurting
Home . . . as if any such place

existed, over the horizon, anywhere.

 

Borrowed Light

Sunup in the financial quarter, sheer
mirrorglass empires lit each by each other’s light

reflected. Cool moon-brightness, each
transaction stripping some heat out in passing it on:

value subtracted: that blue-silvery face
to my north-west now, too fiercely pale to look at—

a snowblinding dazzle, like the brilliance

that a climber as the blizzard eases might think

has been sent to show him where to go…

 

Philip Gross (Delabole, 27 februari 1952)

Victor Hugo, Hermann Lenz

De Franse dichter en schrijver Victor Hugo werd geboren in Besançon (Franche-Comté) op 26 februari 1802. Zie ook alle tags voor Victor Hugo op dit blog.

Uit: Les Miserables (Vertaald door  Isabel F. Hapgood)

“When Jean Valjean left the Bishop’s house, he was, as we have seen, quite thrown out of everything that had been his thought hitherto. He could not yield to the evidence of what was going on within him. He hardened himself against the angelic action and the gentle words of the old man. “You have promised me to become an honest man. I buy your soul. I take it away from the spirit of perversity; I give it to the good God.”
This recurred to his mind unceasingly. To this celestial kindness he opposed pride, which is the fortress of evil within us. He was indistinctly conscious that the pardon of this priest was the greatest assault and the most formidable attack which had moved him yet; that his obduracy was finally settled if he resisted this clemency; that if he yielded, he should be obliged to renounce that hatred with which the actions of other men had filled his soul through so many years, and which pleased him; that this time it was necessary to conquer or to be conquered; and that a struggle, a colossal and final struggle, had been begun between his viciousness and the goodness of that man.
In the presence of these lights, he proceeded like a man who is intoxicated. As he walked thus with haggard eyes, did he have a distinct perception of what might result to him from his adventure at D—-? Did he understand all those mysterious murmurs which warn or importune the spirit at certain moments of life? Did a voice whisper in his ear that he had just passed the solemn hour of his destiny; that there no longer remained a middle course for him; that if he were not henceforth the best of men, he would be the worst; that it behoved him now, so to speak, to mount higher than the Bishop, or fall lower than the convict; that if he wished to become good he must become an angel; that if he wished to remain evil, he must become a monster?
Here, again, some questions must be put, which we have already put to ourselves elsewhere: did he catch some shadow of all this in his thought, in a confused way? Misfortune certainly, as we have said, does form the education of the intelligence; nevertheless, it is doubtful whether Jean Valjean was in a condition to disentangle all that we have here indicated. If these ideas occurred to him, he but caught glimpses of, rather than saw them, and they only succeeded in throwing him into an unutterable and almost painful state of emotion. On emerging from that black and deformed thing which is called the galleys, the Bishop had hurt his soul, as too vivid a light would have hurt his eyes on emerging from the dark. The future life, the possible life which offered itself to him henceforth, all pure and radiant, filled him with tremors and anxiety. He no longer knew where he really was. Like an owl, who should suddenly see the sun rise, the convict had been dazzled and blinded, as it were, by virtue.”

 

Victor Hugo (26 februari 1802 – 22 mei 1885)
Portret door Léon Bonnat, 1879

 

De Duitse dichter en schrijver Hermann Lenz werd op 26 februari 1913 in Stuttgart geboren. Zie ook alle tags voor Hermann Lenz op dit blog.

 

Oude villa

I.
Paarse aders en ouderdomsvlekken op de slapen,
Plus schoenen met gebarsten lak.
Bedienden eleganter dan hun gebieders.

Bedienden zijn er niet meer, alleen
Een werkend stel dat hier gratis mag wonen,
Omdat de vrouw poetst en kookt,
Maar toch loon krijgt. Voor
Het helpen op feestjes.

De gastheer proost op “onze helpers”,
En alles lijkt alsof het nog is zoals het vroeger was:
Met de gevel, ondersteund door pilaren,
De tuin die een gepensioneerde nog steeds verzorgt.

II.
Dames en heren,
Die worden uitgenodigd voor het diner, praten over de tijd,
Toen de villa werd gebouwd:
“De gevel en pilaren bij de ingang
Zouden nu weg moeten,
Dan zou het een modern huis zijn. “

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Hermann Lenz (26 februari 1913 – 12 mei 1998)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook mijn blog van 26 februari 2019 en eveneens mijn blog van 26 februari 2017 deel 2.

Amin Maalouf, Stephen Spender

De Libanese (Franstalige) schrijver Amin Maalouf werd geboren in Beiroet, Libanon, op 25 februari 1949. Zie ook alle tags voor Amin Maalouf op dit blog.

Uit: Origins: A Memoir (Vertaald door Catherine Temerson)

“My research began with a false start: an experience I had at age thirty, an experience I should never have had. In fact, none of the protagonists should have had it. In the past, whenever I wanted to bring it up, I managed to persuade myself it was still too soon. Of course it is not too soon now It is almost too late.
It was a Sunday, a Sunday in the summer, in a village in the Mountains. My father had died shortly before dawn, and I had been given the most painful task imaginable—to go to my grandmother’s and hold her hand when she was told she had just lost a son. My father was her second child, and we had agreed that my uncle, her eldest son, would phone her to give her the news. Told this way, things have a semblance of normality. But in my family, normality is always an illusion. For instance, before that summer I had seen this uncle, who had just turned sixty-seven, only once before in my life. So I had come in the morning, and my grandmother had clasped me in her arms for a long time, as she always did. Then, inevitably, she asked the question I dreaded most: “How is your father doing this morning?” I had prepared an answer, coaching myself on my way over. “I’ve come directly from the house. I didn’t stop by the hospital …” This was both the absolute truth and the most horrid lie.
A few minutes later the telephone rang. Normally I would have hurried to answer it so my grandmother would be spared the effort of getting up. On that day, I just asked if she wanted me to answer for her. “If you could just bring the phone closer to me …” I moved it closer, picked up the receiver, and handed it to her. I couldn’t hear what was being said on the other end, but I’ll never forget my grandmother’s response. “Yes, I’m sitting down.” My uncle was afraid that she might be standing and might fall to the ground after hearing what he was going to tell her. I also remember the look in her eyes as she said, “Yes, I’m sit-ting down.” It was the look of someone condemned to death who has just seen the gallows looming in the distance. Later, when I thought about it, I realized it was probably she who had advised her children to make sure a person is sitting down before announcing devastating news. As soon as her son asked the question, she knew to expect the worst. We cried, she and I, sitting side by side, holding hands, for a long time. Then she said to me, “I still expected to hear that your father had regained consciousness.” “No. From the minute he collapsed, it was over.”

 

Amin Maalouf (Beiroet, 25 februari 1949)

 

De Engelse dichter, essayist en schrijver Stephen Spender werd geboren op 28 februari 1909 in Londen. Zie ook alle tags voor Stephen Spender op dit blog.

 

Mijn ouders hielden me weg bij kinderen die ruw waren

Mijn ouders hielden me weg bij kinderen die ruw waren
en die met woorden als stenen gooiden en gescheurde kleren droegen.
Hun dijen waren zichtbaar door lompen. Ze renden op straat
En klommen over rotsen en kleedden zich uit bij akkerbeekjes.

Ik was banger voor hun ijzeren spieren dan voor tijgers
En hun rukkende handen en hun knieën strak om mijn armen.
Ik was bang voor de bittere grofheid van die jongens
Die mijn gelispel imiteerden op de weg achter me.

Ze waren lenig, ze sprongen achter heggen tevoorschijn
Zoals honden die naar onze wereld blaffen. Ze gooiden modder
En ik keek een andere kant op, deed alsof ik glimlachte,
Ik wilde ze graag vergeven, maar ze glimlachten nooit.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Stephen Spender (28 februari 1909 – 16 juli 1995)
Portret door Wyndham Lewis, 1969

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e februari ook mijn blog van 25 februari 2019 en ook mijn blog van 25 februari 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Alain Mabanckou, Robert Gray

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: The Death of Comrade President (Vertaald door Helen Stevenson)

“That’s the third time Maman Pauline’s asked us to switch off the radio because it’s time to sit down to eat. She says it’s not good to eat while you’re listening to Soviet music, you won’t appreciate the flavour of the food. Also, if you’re at table it’s better not to know what’s going on in the world, that way if you hear bad news it will be too late, you’ll already have eaten and belched.
My father and I don’t budge, even though Maman Pauline’s calling, we stay put under the old mango tree, which is one of our three fruit trees, along with the papaya and the orange tree outside the kitchen. Maman Pauline planted this tree when she bought the land; she likes to tell you how she brought the seed directly from her native village, because the best mango trees in the whole country grow there, and not in Pointe-Noire, where the mangoes look beautiful on the outside but are rotten on the inside. Besides, the mangoes from here are not as sweet as the ones from Louboulou, even the flies know that, they leave them alone.
This tree is a kind of second school for me, and sometimes my father jokingly calls it the ‘talking tree’. This is where he always comes to listen to the radio when he gets home from the Victory Palace Hotel. His work is very tiring, so at the weekends he rests here, from morning till sundown, just sitting in his cane chair, with the radio right up close. He could go and lie in his bed and take it easy, but the trouble is, the aerial doesn’t really work inside the house, it’s like you can hear the sound of popcorn bursting in boiling oil coming from inside the Grundig. Also, it’s often just when the news is really important that the voices get all jumbled up and in the end the transistor tells stories that are just not true. A radio should never lie, especially if it was really expensive, and the batteries are still new, because my father sends me to buy them at Nanga Def’s, the West African seller with a shop two minutes on foot from Ma Moubobi’s.
I’m serious about this thing with a school under the mango tree. For example, this is where my father told me lots of secrets about the war in Biafra, because the Voice of the Congolese Revolution was always talking about it. Our radio informed us that Olusegun Obasanjo, the President of Nigeria, where the war took place, had been congratulated that year by Pope Paul VI for organising a huge meeting of blacks from all over the world. Our journalists, who wanted to be in the good books of the government and Comrade President Marien Ngouabi, started off saying it was a scandal, shouldn’t they be congratulating our leader of the Revolution, who’d been working 24/7 to develop our country? They criticised President Olusegun Obasanjo, saying he never wore a collar and tie, he never smiled, he was a disgrace to our continent, and anyway, their war in Biafra was just a war between prostitutes about who was in charge of the streets in Lagos.”

 

Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

Vlammen en bungelende draden

Op een snelweg door het moerasgebied.
Aan de ene kant, de rook van verschillende vuren op een rij,
als vingers gespreid en versleept om uit te vegen.
Het is de altijd brandende vuilnisbelt.

Achter ons, de stad
als palen in de aarde gedreven.
Een watervogel stijgt op boven dit moeras
Zoals een schildpad beweegt op de Galapagos-kust.

We slaan een grindweg in,
naderen de vuilnisbelt. De hele lucht trilt
in een goedkope spiegel.
Er hangt een mist voor de hete zon.

Nu zijn de verre gebouwen in de rook geprint.
En we komen bij een landschap van blikjes,
van auto’s als schedels,
dat rolt in zijn zandduinvormen.

Tussen deze enorme grijze plastic platen van hitte,
schimmige figuren
die bezig lijken met het identificeren van de doden –
het zijn de assistenten, in overall en stofbril,

die tussen het afval in de smeulende vuren snuffelen.
Een zure rook
wordt overal naar buiten geblazen,
dun, als touw. En er beweegt nog iets anders – aaseters.

Zoals in de hel de duivels
misschien porren door onze ziel, naar restjes
van eetlust
om zich te herstellen,

zo lijken deze figuren
wanhopig rond te dwalen, in een eeuwigheid
waarin ze een eigenaardige sensatie
zouden kunnen vinden.

We stappen uit en lopen ook wat rond.
De stank is enorm,
blaast onze mond droog:
de tonnen rotte kranten, en grote ballen gras of stof …

En waar ik sta, met de luchtspiegeling van de stad voor ogen
realiseer ik me dat ik in de toekomst ben.
Dit is hoe die zal zijn als er geen mensen zijn.
Die zal bestaan uit dingen die hebben gewerkt.

Een arbeider hijst een niet-identificeerbare brei
op zijn vork, gooit hem in de vlammen:
er klapt iets
zoals de lap die wordt opgehouden in ‘Het vlot van de Medusa’.

We naderen een ander, door de rook
en even lijkt hij die demon met de vaarboom.
Het is een man die zijn ogen afveegt.
Iemand die hier werkt, moet huilen,

en zo praten we. De randen onder zijn ogen zijn nat
als een oester, en rood.
Alles wetend wat hij over ons weet,
hoe kan het dat hij mensen niet haat?

Terwijl ik verder loop, zie ik een oude radio die
zijn bungelende draden uitspuwt-
en ik realiseer me dat ergens de stemmen die hij ontving
nog steeds rondreizen,

wegglijdend, oplossend, rond de boog van het universum;
en met hen, het luide gelach en de Chopin
die het geluid was van de gordijnen die zich openden,
ooit, naar een kust van licht.

 

Vertaaald door Frans Roumen

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e februari ook mijn blog van 24 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Etel Adnan

De Syrisch-Amerikaanse dichteres, essayiste en beeldend kunstenares Etel Adnanwerd op 24 februari 1925 in Beiroet, destijds de hoofdstad van Frans-Libanon, geboren. Haar moeder was een Grieks-orthodoxe vrouw uit Smyrna, terwijl haar vader een Turkse officier uit Damascus (Ottomaans Syrië) was. Haar ouders ontmoetten elkaar in Smyrna tijdens de Eerste Wereldoorlog, waar haar vader als gouverneur van Smyrna diende. Nadat het Ottomaanse Rijk was ingestort en Smyrna verbrand werd tijdens de bezetting, vluchtten haar ouders naar Beiroet. Adnan groeide op in Beiroet en sprak thuis Turks en Grieks, terwijl Arabisch de belangrijkste taal van de Libanese samenleving was. Ze kreeg onderwijs op Franse kloosterscholen en Frans werd de taal waarin ze haar vroege werk schreef. Ze studeerde later ook Engels, waardoor haar latere werk vooral in deze taal is geschreven. Ze volgde opleidingen aan de Universiteit van Parijs, Harvard en de Universiteit van Californië – Berkeley. In haar latere leven identificeerde Adnan zichzelf als lesbienne en verruilde Beiroet in de jaren tachtig samen met haar partner Simone Fattal (geb. 1942) voor Californië.In 2003 werd Adnan door het academische tijdschrift MELUS “de meest gevierde en ervaren Arabisch-Amerikaanse auteur die vandaag de dag schrijft” genoemd. Naast haar literaire output, bleef Adnan visuele werken produceren in verschillende media, zoals olieverfschilderijen, films en wandtapijten, die in galerieën over de hele wereld zijn tentoongesteld.In 2017 was het werk van Adnan opgenomen in ‘Making Space: Women Artists and Postwar Abstraction’, een groepstentoonstelling georganiseerd door het MoMA, die prominente kunstenaars samenbracht, waaronder Ruth Asawa, Gertrudes Altschul, Anni Albers, Magdalena Abakanowicz, Lygia Clark en Lygia Pape.

Uit: In the Heart of the Heart of Another Country

 To Be In A Time Of War

To say nothing, do nothing, mark time, to bend, to straighten up,
to blame oneself, to stand, to go toward the window,
to change one’s mind in the process, to return to one’s chair, to

stand again, to go to the bathroom, to close the door, to then open
the door, to go to the kitchen, to not eat nor drink, to return to
the table, to be bored, to take a few steps on the
rug, to come close to the chimney, to look at it, to find it dull,
to turn left until the main door, to come back to the
room, to hesitate, to go on, just a bit, a trifle, to stop, to
pull the right side of the curtain, then the other side, to stare
at the wall.

To look at the watch, the clock, the alarm clock, to listen to
the ticking, to think about it to look again, to go to the tap, to
open the refrigerator, to close it, to open the door, to feel the
cold, to close the door, to feel hungry, to wait, to wait for –
dinner time, to go to the kitchen, to reopen the fridge, to take
out the cheese, to open the drawer, to take out a knife, to carry
the cheese and enter the dining room, to rest the plate on the
table, to lay the table for one, to sit down, to cut the cheese in
four servings, to take a bite, to introduce the cheese in the ;
mouth, to chew and swallow, to forget to swallow, to day-dream,
to chew again, to go back to the kitchen, to wipe one’s mouth,
to wash one’s hands , to dry them, to put the cheese back into the
refrigerator, to close that door, to let go of the day.

To listen to the radio, to put it off, to walk a bit, to think,
to give up thinking, to look for the key, to wonder, to do nothing,

to regret the passing of time, to find a solution, to want to go to
the beach, to tell that the sun is coming down, to hurry, to go down
with the key, to open the car’s door, to sit, to pull in the door,
put in the key, turn it on, heat the engine, to listen, to make
sure nobody’s around, to pull back, to go ahead, to turn right, then
left, to drive straight on, to follow the road, to take many
curbs, to drive down the coast, look at the ocean, to admire it,
to feel happy, to go up the hill, to reach the other side, then
go straight, to stop, to make sure that the ocean has not disappeared,
to feel lucky, to stop the engine, to open the door, to exit, to
close the door, to look straight ahead, to appreciate the breeze,
to advance into the waves.

 

XLIV from The Arab Apocalypse

Where do you want ghosts to reside?
In our wakeful hours there are flowers which produce nightmares
We burned continents of silence the future of nations
the breathing of the fighters got thicker became like oxen’s

there is in that breath sparkles of scorched flesh and the fainting of stars

we crucify Gilgamesh on a TANK Viking II reaches Mars
Imam Ali dances over a nuclear blast
cursed are the clouds which repel water
cursed are the Arabs who fell tall and haggard eucalyptus trees

 

Etel Adnan (Beiroet, 24 februari 1925)

César Aira, Robert Gray

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook alle tags voor César Aira op dit blog.

Uit: Een episode uit het leven van een landschapsschilder (Vertaald door Adri Boon)

“In het Westen zijn er maar weinig echt goede landschapsschilders geweest. De beste die we kennen, en over wie veel documentatie bestaat, was de onvolprezen Rugendas, die twee keer in Argentinië is geweest; de tweede keer, in 1847, kreeg hij de gelegenheid in het Río de la Plata-gebied landschappen en de bewoners ervan op het doek vast te leggen – en dat deed hij zo geestdriftig dat het aantal schilderijen dat op deze plek van de wereld in handen van particulieren is gekomen op wel tweehonderd stuks wordt geschat. Daarmee verloochende hij zijn vriend en bewonderaar Humboldt, of liever gezegd leende hij zich voor een simplistische interpretatie van de theorie van Humboldt, die het talent van deze schilder had willen reserveren voor de orografische en botanische weelde van de Nieuwe Wereld. Maar de kiem van die verloochening was in feite al tien jaar eerder gelegd, tijdens het eerste korte en dramatische bezoek, onderbroken door een opmerkelijke episode die een blijvende stempel op zijn leven zou drukken.
Johann Moritz Rugendas werd geboren op 29 maart 1802 in de keizerstad Augsburg als zoon, kleinzoon en achterkleinzoon van prestigieuze genreschilders; een voorzaat, Georg Philipp Rugendas, was befaamd om zijn doeken van veldslagen. Op zoek naar een vriendelijker klimaat voor hun protestantse geloofsovertuiging was het gezin Rugendas in 1608 weggetrokken uit Catalonië (hoewel de familie een Vlaamse afkomst had) om neer te strijken in Augsburg. De eerste Duitse Rugendas was een artistieke klokkenmaker; diens nakomelingen waren stuk voor stuk schilder. Al op vierjarige leeftijd gaf Johann Moritz blijk van zijn roeping. Begaafd tekenaar als hij was viel hij eerst op in het atelier van Albrecht Adam en vervolgens op de kunstacademie van München. Op zijn negentiende kreeg hij de kans om een reis te maken naar Amerika als lid van een expeditie onder leiding van baron Langsdorff en gefinancierd door de tsaar van Rusland. Zijn taak was iets waarvoor honderd jaar later een fotograaf zou worden meegevraagd: de vondsten die ze deden en de landschappen die ze doorkruisten in beeld vastleggen.
Om een duidelijker idee te krijgen van datgene waaraan de jonge kunstenaar begon moeten we eerst een stukje teruggaan in de tijd. De familiegeschiedenis was minder lang dan uit het bovenstaande wellicht lijkt. Johanns overgrootvader, Georg Philipp Rugendas (1666-1742), was de grondlegger van het schildersgeslacht.”

 

César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

Vleugelslag

Als er een laatste balans wordt opgemaakt
zal ik een seizoen zijn kwijtgeraakt,
de zomer
die een andere hemisfeer me heeft ontnomen.
Voor wie daarheen de evenaar
oversteekt, treft in het jaar
een tweede winter. Bladen van ijs in hun folianten
staan er op planken van lucht, en kantelen
een voor een als scherp papier in de wind – ik zal gaan
naar de kreupele sneeuw die langzaam
over de kruispunten dwalend
hinkt in de koplampen van een vroege avond.
Hoe heerlijk is niet de zomer voor iemand
die maar een glimp van de zoom ervan opvangt.
‘Een kleine ruimte, vijftig lentes’, zo is het misschien
voor een kenner van verliezen, maar statistisch gezien
mag ik nog een tiental zomers begroeten
voordat de blauwe hoogten sluiten.
Al ben ik noordwaarts gegaan,
wanneer de tuin en de bomen in bloei staan,
zal ik het grasveld thuis, op mijn gemak,
oversteken, in de spiegel in een leeg vertrek.

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e februari ook mijn blog van 23 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Arnon Grunberg, Ishmael Reed

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Bezette gebieden

“Het transport van moeder naar Amsterdam is voor alle betrokkenen ingrijpend. Moeder wilde eerst niet naar Zeeland, nu wil ze daar niet weg en Michettes vader zegt: ‘Ik begin te beseffen dat het definitief is, Michette komt niet terug.’
‘Vermoedelijk niet definitief,’ antwoordt Kadoke, ‘maar langdurig, zo langdurig dat ik mijn moeder niet alleen in dit hotel wil achterlaten.’
Gelukkig heeft moeder niet veel spulletjes. In afwachting van het definitieve einde gooide ze het meeste al weg.
Ze rijden zwijgend naar Amsterdam. Moeder is nukkig en als ze in de namiddag aan haar vertrouwde eettafel zit begint ze te klagen. ‘Wat heb je met mijn huis gedaan?’ vraagt ze. ‘Het stinkt hier naar zweetvoeten.’
‘Ik ruik niets,’ antwoordt Kadoke, maar na een paar minuten moet hij toegeven dat er een eigenaardige lucht in het huis hangt. ‘Ik zal de boel eens goed laten doorluchten,’ belooft hij.
‘En dan die rotzooi,’ zegt moeder, ‘wat een vreselijke rotzooi. Alsof hier beesten hebben gewoond, geen mensen.’
‘Je bent onverwacht thuisgekomen, ik had niet veel tijd alles zo in te richten als jij het graag wil.’
Hij zet thee, zoekt een sweater voor moeder tegen de kou. Als hij terugkomt ziet hij dat ze haar pruik heeft afgetrokken en de medicijnen die voor haar stonden op de grond heeft gegooid.
‘Wat doe je nou?’ vraagt Kadoke. ‘Je bent toch geen kind.’
‘Het heeft te lang geduurd,’ antwoordt ze.
‘Wat?’ vraagt Kadoke. ‘Wat heeft te lang geduurd?’
‘Deze onzin.’
‘Welke onzin?’
‘Dit,’ zegt ze. Ze wijst op de pruik. ‘Nu ik hier terug ben voel ik het. Waar is moeder? Waar is ze?’
‘Jij bent moeder,’ zegt Kadoke.
Ze schudt haar hoofd en Kadoke begint de medicijnen op te rapen.
‘Voor wie doen we dit?’ vraagt ze. ‘Voor wie voeren we deze komedie op? Zolang het meisje er was, was zij mijn publiek. Maar nu ze me verlaten heeft, weet ik dat zij er ook nooit echt in heeft geloofd. Hoe heb je me al die tijd zo voor de gek kunnen houden, waarom ben je erin meegegaan, waarom heb je me niet tegen mezelf beschermd, waarom heb je me deze komedie laten opvoeren?’
Kadoke mist een tablet. Hij zoekt verder.
‘Deze farce,’ roept moeder. ‘Hoor je me? Ik ben moeder niet. Ik wil het ook niet meer zijn. Ik kan het niet meer zijn. Ze is dood. Ze is morsdood.’ En opnieuw gooit moeder haar medicijnen op de grond.
Nog steeds op zijn knieën pakt Kadoke moeders hand en hij zegt: ‘Je moet ophouden. Ik begrijp dat dit ingrijpende veranderingen zijn, maar zo gaat dit niet. Je kunt je niet als een opstandig kind gedragen, lieverd. Je moet blijven wie je bent.”

 

Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

 

De Afro-Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Ishmael Scott Reed werd geboren op 22 februari 1938 in Chattanooga, Tennessee. Zie ook alle tags voor Ishmael Reed op dit blog.

 

Gezichtspunten

De pioniers en de indianen
zijn het over veel dingen oneens
de pionier zegt bijvoorbeeld dat
als je een beer in het bos tegenkomt
je naar hem moeten schreeuwen en als dat
niet werkt, je hem moet neerslaan
De indianen zeggen dat je
hem zachtjes moet toefluisteren en roepen met
liefdevolle koosnaampjes
Niemand nam de moeite de beer te vragen
wat hij denkt

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ishmael Reed (Chattanooga, Tennessee, 22 februari 1938)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn blog van 22 februari 2019 en ook mijn blog van 22 februari 2015 deel 1 en ook deel 2.

Herman de Coninck, W. H. Auden

De Vlaamse dichter, essayist, journalist en tijdschriftuitgever Herman de Coninck werd geboren in Mechelen op 21 februari 1944. Zie ook alle tags voor Herman de Coninck op dit blog.

 

Ballade van de traagheid

ik hou van de traagheid van liggen in gras, als een vorst:
ik, uitkijkend over mijn aanhangers,
mijn ledematen, zeggend tot mijn linkerarm:
jij daar, breng mijn hand eens voor
mijn mond, dat ik geeuw, in orde,
ga maar weer liggen, goed zo,
tucht moet ik hier hebben.

ik hou van de traagheid van zijn,
zen, zegt men in het oosten, ik geloof dat het
hetzelfde is.
ik hou van de traagheid van liggen in bed,
jij naast mij, je knieën in mijn knie-
holtes, als twee s-sen, de traagheid waarmee je me
niet gezegd hebt dat je al wakker was,
je uit lippen bestaande ontvankelijkheid,
de traagheid waarmee ik sneller en sneller kom,
de kalmte waarmee ik wilder en wilder word
de traagheid van jouw diplomatisch lichaam
dat geeft en neemt, jouw corps diplomatique,

en de traagheid van een sigaar nadien,
de traagheid van grandeur, de traagheid van wie
zich te pletter rijdt tegen een boom in vertraagde
film, het majestuoso van een ontploffing, plechtig,
plechtig eindigt dit leven.

 

Ik

ik, de bij gebrek aan beter
dan maar mezelf zijnde: een soort
De Slegte voor tweedehandse
onverkochte emoties,

ik kwam mezelf tegen, je was zo lief
voor mijn melancholie, dat soort
reuma van het gevoelsleven,
maar als ik het warmhield,
bijvoorbeeld in jouw armen,
viel het best te harden.

eigenlijk pasten we zo mooi bij elkaar
dat ik sinds je weggaan een derde
ben geworden.
ik herinner me nu na 2 jaar nauwelijks wie het is
die jou mist.

 

44

Zonder ik, zonder onderwerp.
Lier aan wilgen gehangen.
Ander instrument aangeschaft.

Met voorhamer van grote
gevoelens op xylofoon
van ziel. Ziel kapot, natuurlijk.

Met hark ziel in hoek
geveegd en opgestookt.
Meer ziel dan hij dacht.

En vervolgens op hark viool
gespeeld, met zaag als strijkstok.
Een liedje.

 

Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

Johnny

O ’s zomers in de dalen waar ik met mijn John
Langs de brede rivier zo fijn wandelen kon,
Bloemen in het gras en vogels in het blauw
We zeiden wel duizend keer: ik hou zoveel van jou
Ik hing aan zijn schouders: Johny, ik ben smoor”
Maar hij ging er als de donder en bliksem ervandoor.

Op vrijdag voor Kerstmis, nooit raak ik het kwijt,
Op een matinee voor de liefdadigheid
De vloer was zo glad en de band was zo knots
En Johny zo knap en ik was zo trots
Ik zei: “Johnny, we dansen de hele nacht door”
Maar hij ging er als de donder en bliksem ervandoor.

Die keer in de Opera vergeet ik nooit meer
Die muziek en die sterren, die fantastische sfeer;
Parels, juwelen in duizendvoud
Zijden japonnen van zilver en goud
“Dit is de hemel, John,” zei ik in zijn oor
Maar hij ging er als de donder en bliksem ervandoor.

O hij was de knapste, een bloem in het gras
Zo slank en zo groots als de Euromast
We walsten en walsen, zijn blik en zijn lach
Troffen mijn hart elke keer als ‘k hem zag.
“Jij bent de man, die ik toebehoor”
Maar hij ging er als de donder en bliksem ervandoor.

Vannacht in mijn droom, John, zag ik je staan
Met in je armen de zon en de maan
Het gras was groen, de zee was blauw
De sterren maakten muziek op jou;
Diep was de put waarin ik lag en in mijn oor
Klonk jouw donder en bliksem …. en je ging er vandoor.

 

Vertaald door Arie van der Krogt

 

W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973)    

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e februari ook mijn blog van 21 februari 2019 en ook mijn blog van 21 februari 2016 deel 2.