Stefan Hertmans, Nichita Stănescu

De Vlaamse dichter, schrijver en essayist Stefan Hertmans werd geboren in Gent op 31 maart 1951. Zie ook alle tags voor Stefan Hertmans op dit blog.

Uit: De opgang

“Het was in het eerste jaar van het nieuwe millennium dat ik een boek in handen kreeg waaruit ik begreep dat ik twintig jaar in het huis van een voormalige ss-man had gewoond. Niet dat ik geen signalen had gekregen: zelfs de notaris had me, op de dag dat ik het huis met hem bezocht, terloops op de vorige bewoners gewezen; ik had er toen weinig aandacht voor. Misschien verdrong ik het ook, doordrenkt als ik jarenlang was geweest van de pijnlijke gedichten van Paul Celan, de getuigenissen van Primo Levi, de talloze boeken en documentaires die je sprakeloos achterlieten, de onmogelijkheid van een hele generatie om het ondenkbare te beschrijven. Nu zag ik mijn intieme herinneringen doordrongen raken van een werkelijkheid die ik me amper kon voorstellen, maar die ik ook niet meer kon wegduwen. Het was alsof er schimmen opdoemden in de kamers die ik zo goed had gekend; ik wilde ze vragen stellen, maar ze liepen dwars door me heen. Niets stond me zozeer tegen dan schrijven over het soort mens dat nu als een spook door mijn eigen leven begon te banjeren. Ik zag de dag voor me waarop ik het huis voor het eerst had opgemerkt. Dat moet in de late zomer van 1979 zijn geweest. Ik liep door een stoffig stadsparkje waaraan een rij oude huizen paalde; de achtertuintjes hadden een hek waardoor je naar binnen kon kijken. Om de roestige spijlen van één ervan slingerde zich een blauweregen met dikke, bijna zwarte takken. Enkele late bloemtrossen hingen bestoft neer, maar de geur trof me diep – hij bracht me terug naar de verwilderde tuin van mijn kinderjaren; ik ging nieuwsgierig door het hek staan kijken. Ik zag een verwaarloosd stadstuintje waar een slanke esdoorn opschoot te midden van ondefinieerbare rommel, een kolenhok met een restje hakhout onder een laag zwart stof, een vijftal meter verderop het gebroken raam van het vervallen achterhuis, ernaast een veranda met een hoog boograam dat uitzicht bood op de verre voorzijde van het huis. Ik keek dwars door de donkere, lege kamers. Het licht aan de voorzijde schemerde vaag en veraf.
Er ging een vreemde opwinding door me heen; ik liep het park uit, het blokje om en kwam in een somber straatje van een oude wijk terecht. Het bleek om een groot burgerhuis te gaan met een pokdalige gevel, waarin het vocht zich decennialang een weg had gevreten. Het pand met zijn hoge ramen en afgebladderde voordeur had betere tijden gekend; het stond duidelijk al een aantal jaren leeg. Aan een van de ramen hing een koopbrief die gerimpeld was door condens. Het begon te miezeren zoals het alleen in oude steden miezeren kan; de koperen klep van de brievenbus klapperde even mistroostig in een windvlaag.”

 

Stefan Hertmans (Gent, 31 maart 1951)

 

De Roemeense dichter en essayist Nichita Stănescu werd geboren op 31 maart 1933 in Ploieşti. Zie ook alle tags voor Nichita Stănescu op dit blog.

 

De hiëroglief

Wat een eenzaamheid
om geen betekenis te vinden
als er een betekenis is

en wat een eenzaamheid
om blind te zijn in het volle daglicht, –
en doof, wat een eenzaamheid,
temidden van het aanzwellen van een lied

maar om niets te begrijpen
als er geen betekenis is,
en om midden in de nacht blind te zijn,
en doof als de stilte compleet is, –
oh, eenzaamheid in eenzaamheid!

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nichita Stănescu (31 maart 1933 – 13 december 1983)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 31e maart ook mijn blog van 31 maart 2020 en eveneens mijn drie blogs van 31 maart 2019. 

Gerrit Komrij, Milton Acorn

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Een verre reis

Je ging, gezeten in een emmer, naar een
Zekere streek op reis, waar enkel grote,
Pokdalige dokters en goede heelkruiden waren.
Dat was een reis, die je nooit heeft verdroten.

Je was immers een emmer vol ziekte. Ja,
Een door en door krank vat, en je zocht
Beterschap. Er vloog jou een regen achterna
Van scheldwoorden van het grauw. Maar toch,

Je zocht beterschap, al het krapuul ten spijt.
En waarlijk, je kreeg hoestsiroop, en vond
Een heilzaam gewas, genas, maar sinds die tijd
Kreeg je de emmer nooit meer van je kont.

 

De vrouw in de kunst

Mevrouw haat mannen die haar met hun blik
Verslinden en haar niettemin laag aanslaan.
Zij toeft graag daar, waar met een hoofse knik
Haar slappe vlees gehuldigd wordt door maan-

Zieke artiesten, die in haar gelaat waarderen
dat het nog steeds van Voren Boven ligt.
Of ik, zo vraagt ze, ook vind dat deze wereld
Geenszins de echte is? en of ik Hans’ gedichten

(‘Die zachte Hans’) niet groots, experimenteel
En kosmisch acht? Ik antwoord met een glunder,
Doch strak gezicht: Mevrouw, ik ben uw tegendeel:
‘k Hou meer van spier-dan van gedichtenbundels.’

 

De zittende politicus

Hij heeft nog nooit gedanst. Hij kent zijn doel.
Nog nooit is op zijn vale klerkensmoel
Zomaar een lach verschenen, maar die nacht,
Nadat de gek de nar had omgebracht,
Kroop hij zijn bed uit, glimmend van de pret,
En maakte onbespied een pirouette.
Dank, dank, riep hij, het monster is geveld.
Hij oefende het woord ‘geschokt’ voor morgen
En sliep als twintig ossen kunnen slapen.
Straks is hij, voor de camera, vol zorgen.
Natuurlijk is hij zwaar tegen geweld.
Daar klinkt verdomd weer zijn belegen lied.
Hij loopt op straat, ondraaglijk rechtschapen,
En ziet nog steeds het echte monster niet.

 

Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
Portret door Peter Klashorst, z.j.

 

De Canadese dichter Milton James Rhode Acorn werd geboren op 30 maart 1923 in Charlottetown, Prince Edward Island. Zie ook alle tags voor Milton Acorn op dit blog.

 

Leef met mij op aarde onder de onzichtbare daglichtmaan

Leef met mij op aarde tussen rode bessen en de lijsters
En lommerrijke jonge twijgen die fluisteren
Binnen zulke kleine ruimtes, tussen zulke groene beddingen, zulke
…… figuren in de wolken
Dat twee van ons ons leven zouden kunnen vullen met een delicaat verlangen:

Waar sterren voorbij het sparrenbos zich vermengen met vuurvliegjes
Of het daglandschap duizend tinten licht terugwerpt naar de
…… zon-
Wees een van de kleuren van een liefhebber van de aarde;
Loop met me mee en bedek soms je schaduw met de mijne.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Milton Acorn (30 maart 1923 – 20 augustus 1986)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e maart ook mijn blog van 30 maart 2020 en eveneens mijn blog van 30 maart 2019 en ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

Geert van Istendael, R. S. Thomas

De Vlaamse schrijver, dichter en essayist Geert van Istendael werd geboren in Ukkel op 29 maart 1947. Zie ook alle tags voor Geert van Istendael op dit blog.

 

Stationsbuurt. avond

De treinen op de brug, de klok, signalen,
een spoorstation. Gestuurde regelmaat,
die mij niet baat. Ik zal de weg verliezen,
mijn wegen zijn niet recht, ik wil de straat.
Haar sporen wisselen altijd, vervagen,
een steeds weer onberekenbare raad
van steen aan schoenen.
Ramen zullen dof,
gevels lepreus en deuren verveloos zijn.
Die deur hier staat niet dicht. Ze pleegt verraad.
Het koude lokken van een lege gang,
herhaalde vragen van een kale trap.
Daarbinnen woekeren gedempt de talen.
Buiten wordt iets geroepen. Het wordt donker.
Zomer. Ik weet niet wat me te wachten staat.

 

Centrum

Lopen dus maar, de stad door. Zien wat komt,
een mengsel van vermoeidheid en verlangen.
Bij kunstlicht zijn gebouwen rijke vrienden,
de duisternis vermomt ze als despoten.
Maar zwijgen is een plicht van steen. Een mond
is ons, niet hun gegeven. En ik zwijg.
Mijn oren vullen zich met stad, mijn vel
betast de warmte. Ik loop. Toch is er wachten
in mijn hoofd. Op wat? ’s Nachts, zomers, gromt
de stad. Op wat? Ik weet het niet. Het komt.

 

Bar

Licht binnen is verlokking. Luxe dreigt.
Een stem klinkt elektronisch laag. Ze vleit.
Iets broeierigs, iets zieks waakt daar. Iemand
staat tussen flessen, lampen, duur te kijken.
Zijn pak is nacht, zijn overhemd is krijt.

Warm is het hier. Je ziet het vast tapijt.
Muziek likt giftig, lucht is gas, mijn glas
een dosis dood. De gladde binnenkant
van steden ademt onherbergzaamheid.
Ik kijk. Moet slikken. Tranen? Misselijkheid?

 

Geert van Istendael (Ukkel, 29 maart 1947)

 

De Welshe dichter Ronald Stuart Thomas werd geboren op 29 maart 1913 in Cardiff. Zie ook alle tags voor R. S. Thomas op dit blog.

 

Bosbewoners

Mannen die nauwelijks aan hun houding
in de baarmoeder
zijn ontrold. Naakt. Hoofden gebogen, niet
in gebed, maar in contemplatie
over de aarde waar ze vandaan kwamen,
die hen zoogde met de bruine
melk die bot opbouwt, geen hersenen.

Wie riep hen weg om in het groene licht,
te lopen, hun gedachten
bij duisternis? Hun vrouwen,
die geen Madonna’s zijn, hebben baby’s
aan de borst met het wijze,
door de tijd geteisterde gezicht van het Christus
kind in een schilderij van een Florentijnse

meester. De krijgers bereiden met liefdevolle zorg
gif voor de Sebastiaans
van hun pijlen. Zij hebben geen
God, maar volgen de tegenstrijdigheden
van een ritueel dat zegt
dat het leven moet sterven opdat het leven
kan doorgaan. Ze dragen bloemen in hun haar.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

R. S. Thomas (29 maart 1913 – 25 september 2000)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e maart ook mijn blog van 29 maart 2020 en eveneens mijn blog van 29 maart 2019 en ook mijn blog van 29 maart 2015 deel 2.

Palm Sunday (Eugene Gloria), Ada Limón

 

Bij Palmzondag

 

De intocht van Christus in Jeruzalem door Jan van Scorel, ca. 1526

 

Palm Sunday

Always the sky keeps expanding.
Wide as America’s brave margins,
wide as my loneliness in the Middle West.
I lean against a dust cloud behind us,
the glory sinking into a muted timberline.
I am drunk with longing. The wind is singing—

my drunken friend, the wind, hurls
sweet curses at my face.
We have learned to love
this road, which lies down like pythons,
refuses to forgive our excesses,
refuses to consider us kin. Our driver’s

sign overhead reads, Jesus is my co-pilot.
Jesus who crossed the city
gates of his ancestors
on a road carpeted by palms.
Our goodtime driver must know this—
he drives with abandon,

despite our fragile cargo: scholars and accountants,
prophets and exiles all the same to him.
The road, which suggests things, is tired of ceremony.
It lies down to sleep like the snow.
Lie down TallMountain, lie down
Serafin Syquia, lie down Li-Young, lie
down Divakaruni, lie down Eman Lacaba,
lie down pilgrims of the open road.
Shameless, we gather our light
jackets in balls. We rest our heads,
our faces upturned to a squall of stars.
I near the end, my soul recites.

O loneliness, my body responds.
This empty road is a house
where no one lives. What strange fire
we bring when we come to this house.

 

Eugene Gloria (Manila, 1957)
De kathedraal van Manilla

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

Het contract zegt: we willen dat het gesprek tweetalig is

Als je komt, breng dan je bruin-
zijn mee zodat we er zeker van kunnen zijn dat we de financiers

zullen behagen. Wil je dit vakje?
aanvinken?; we vragen een beurs aan.

Heb je gedichten die ongedurige tieners
aanspreken? Tweetalige zijn het beste.

Wil je komen eten
met de sponsors en van Patrón nippen?

Kun je ons de verhalen vertellen die ons
ongemakkelijk maken, maar niet medeplichtig?

Lees niet dat ene voor waarin jij net
bent als wij. Geboren in een groen huis,

tuin, vertel ons niet hoe je tomaten
hebt geplukt en opat in de modder,

terwijl je keek hoe gieren op de weg de botjes
van een andere vogel kapot pikten. Vertel ons dat ene

over je vader, die wieldoppen stal,
nadat een collega had gezegd dat het dat was wat

zijn soort deed. Vertel ons hoe hij naar
de bijeenkomst kwam met een poncho aan

en probeerde de man zijn wieldoppen terug
te verkopen. Vermeld niet dat je vader

leraar was , Engels sprak, hield van
bier maken, hield van honkbal, vertel ons

opnieuw over de poncho, de wieldoppen,
hoe hij ze stal, hoe hij datgene deed,

waarvan hij wilde aantonen dat hij het niet deed.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2020 en eveneens mijn blog van 28 maart 2019 en ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Heinrich Mann, Joy Ladin

De Duitse schrijver Heinrich Mann werd geboren op 27 maart 1871 in Lübeck. Zie ook alle tags voor Heinrich Mann op dit blog.

Uit: Der Untertan

„Sie betete mit dem Kind »aus dem Herzen«, nicht nach Formeln, und bekam dabei gerötete Wangenknochen. Sie schlug es auch, aber Hals über Kopf und verzerrt von Rachsucht. Oft war sie dabei im Unrecht. Dann drohte Diederich, sie beim Vater zu verklagen; tat so, als ginge er ins Kontor, und freute sich irgendwo hinter einer Mauer, dass sie nun Angst hatte. Ihre zärtlichen Stunden nützte er aus; aber er fühlte gar keine Achtung vor seiner Mutter. Ihre Ähnlichkeit mit ihm selbst verbot es ihm. Denn er achtete sich selbst nicht, dafür ging er mit einem zu schlechten Gewissen durch sein Leben, das vor den Aufgaben des Herrn nicht hätte bestehen können.
Dennoch hatten die beiden von Gemüt überfließende Dämmerstunden. Aus den Festen pressten sie gemeinsam, vermittelst Gesang, Klavierspiel und Märchenerzählen, den letzten Tropfen Stimmung heraus. Als Diederich am Christkind zu zweifeln anfing, ließ er sich von seiner Mutter bewegen, noch ein Weilchen zu glauben und er fühlte sich dadurch erleichtert, treu und gut. Auch an ein Gespenst, droben auf der Burg, glaubte er hartnäckig und der Vater, der davon nichts hören wollte, schien ihm zu stolz, beinahe strafwürdig. Die Mutter nährte ihn mit Märchen. Sie teilte ihm ihre Angst mit vor den neuen, belebten Straßen und der Pferdebahn, die hindurchfuhr, und führte ihn über den Wall nach der Burg. Dort genossen sie das wohlige Grausen.
Ecke der Meisestraße hinwieder musste man an einem Polizisten vorüber, der, wen er wollte, ins Gefängnis abführen konnte! Diederichs Herz klopfte beweglich; wie gern hätte er einen weiten Bogen gemacht! Aber dann würde der Polizist sein schlechtes Gewissen erkannt und ihn aufgegriffen haben. Es war vielmehr geboten, zu beweisen, dass man sich rein und ohne Schuld fühlte – und mit zitternder Stimme fragte Diederich den Schutzmann nach der Uhr. Nach so vielen furchtbaren Gewalten, denen man unterworfen war, den Märchenkröten, dem Vater, dem lieben Gott, dem Burggespenst und der Polizei, nach dem Schornsteinfeger, der einen durch den ganzen Schlot schleifen konnte, bis man auch ein schwarzer Mann war, und dem Doktor, der einem im Hals pinseln durfte und schütteln, wenn man schrie – nach allen diesen Gewalten geriet Diederich unter eine noch furchtbarere, den Menschen auf einmal ganz verschlingende: die Schule. Diederich betrat sie heulend und auch die Antworten, die er wusste, konnte er nicht geben, weil er heulen musste. Allmählich lernte er den Drang zum Weinen gerade dann ausnützen, wenn er nicht gelernt hatte – denn alle Angst machte ihn nicht fleißiger oder weniger träumerisch -, und vermied so, bis die Lehrer sein System durchschaut hatten, manche üblen Folgen. Dem ersten, der es durchschaute, schenkte er seine ganze Achtung; er war plötzlich still und sah ihn, über den gekrümmten und vors Gesicht gehaltenen Arm hinweg, voll scheuer Hingabe an. Immer blieb er den scharfen Lehrern ergeben und willfährig. Den gutmütigen spielte er kleine, schwer nachweisbare Streiche, deren er sich nicht rühmte. Mit viel größerer Genugtuung sprach er von einer Verheerung in den Zeugnissen, von einem riesigen Strafgericht. Bei Tisch berichtete er: »Heute hat Herr Behneke wieder drei durchgehauen.« Und wenn gefragt ward, wen: »Einer war ich.«

 

Heinrich Mann (27 maart 1871 – 12 maart 1950)

 

De Amerikaanse dichteres, schrijfster en hoogleraar transgender-wetenschappen Joy Ladin werd geboren in Rochester, New York, op 24 maart 1961. Zie ook alle tags voor Joy Ladin op dit blog.

 

Late zomer na een paniekaanval

Ik kan de druk van bladeren niet uittrekken,
de gelobde randen die tegen het raam leunen
als een ongewenste mannelijke blik op het achterwerk,
(ze willen zegenen en zegenen en zwijgen).
Wat als ik in plaats daarvan naar de duivel loop? Buig
voor de waanzin die mij maakt. Gedreun
van het maaien van de buren, een rode brievenbusvlag
staat rechtop, een hond blaft uit drie huizen verderop,
en dit is wat een dag is. Kever op de lambrisering,
dode tak die breekt, maar niet breekt, stenen
uit de zee naast stenen uit de rivier,
onbeantwoorde berichten als geesten in de keel,
een sirene die hoog huilt in de richting van de stad
dat er geen noodsituatie is, die herhaalt
dat deze luide stilte slechts is waar je woont.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Joy Ladin (Rochester, 24 maart 1961)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e maart ook mijn blog van 27 maart 2020 en eveneens mijn blog van 27 maart 2019 en ook mijn blog van 27 maart 2017 en ook mijn blog van 27 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Robert Frost, Gregory Corso

De Amerikaanse dichter Robert Lee Frost werd geboren op 26 maart 1874 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Robert Frost op dit blog.

 

Birches

When I see birches bend to left and right
Across the lines of straighter darker trees,
I like to think some boy’s been swinging them.
But swinging doesn’t bend them down to stay
As ice-storms do. Often you must have seen them
Loaded with ice a sunny winter morning
After a rain. They click upon themselves
As the breeze rises, and turn many-colored
As the stir cracks and crazes their enamel.
Soon the sun’s warmth makes them shed crystal shells
Shattering and avalanching on the snow-crust—
Such heaps of broken glass to sweep away
You’d think the inner dome of heaven had fallen.
They are dragged to the withered bracken by the load,
And they seem not to break; though once they are bowed
So low for long, they never right themselves:
You may see their trunks arching in the woods
Years afterwards, trailing their leaves on the ground
Like girls on hands and knees that throw their hair
Before them over their heads to dry in the sun.
But I was going to say when Truth broke in
With all her matter-of-fact about the ice-storm
I should prefer to have some boy bend them
As he went out and in to fetch the cows—
Some boy too far from town to learn baseball,
Whose only play was what he found himself,
Summer or winter, and could play alone.
One by one he subdued his father’s trees
By riding them down over and over again
Until he took the stiffness out of them,
And not one but hung limp, not one was left
For him to conquer. He learned all there was
To learn about not launching out too soon
And so not carrying the tree away
Clear to the ground. He always kept his poise
To the top branches, climbing carefully
With the same pains you use to fill a cup

Up to the brim, and even above the brim.
Then he flung outward, feet first, with a swish,
Kicking his way down through the air to the ground.
So was I once myself a swinger of birches.
And so I dream of going back to be.
It’s when I’m weary of considerations,
And life is too much like a pathless wood
Where your face burns and tickles with the cobwebs
Broken across it, and one eye is weeping
From a twig’s having lashed across it open.
I’d like to get away from earth awhile
And then come back to it and begin over.
May no fate willfully misunderstand me
And half grant what I wish and snatch me away
Not to return. Earth’s the right place for love:
I don’t know where it’s likely to go better.
I’d like to go by climbing a birch tree,
And climb black branches up a snow-white trunk
Toward heaven, till the tree could bear no more,
But dipped its top and set me down again.
That would be good both going and coming back.
One could do worse than be a swinger of birches.

 

Robert Frost (26 maart 1874 – 29 januari 1963)
Portret door Marcella Comès Winslow, 1952

 

De Amerikaanse dichter Gregory Corso werd geboren in New York op 26 maart 1930. Zie ook alle tags voor Gregory Corso op dit blog.

 

Ik ben 25

Met een liefde een waanzin voor Shelley
Chatterton Rimbaud
en de behoeftige schreeuw uit mijn jeugd
is van oor tot oor gegaan:
IK HAAT OUDE DICHTERS!
Vooral oude dichters die zich terugtrekken
die andere oude dichters raadplegen
die fluisterend over hun jeugd spreken,
en zeggen: –Ik heb toen dat gedaan
maar dat was toen
dat was toen-
O, ik zou oude mannen kalmeren
tegen hen zeggen: – Ik ben je vriend
wat je ooit was, via mij
zul je het weer zijn-
Dan ’s nachts in de vertrouwdheid van hun huizen
hun spijt betuigende tongen uitscheuren
en hun gedichten stelen
.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Gregory Corso (26 maart 1930 – 17 januari 2001)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e maart ook mijn blog van 26 maart 2020 en eveneens mijn blog van 26 maart 2019 en ook mijn blog van 26 maart 2017 deel 2.

Paul Meeuws, Joy Ladin

De Nederlandse dichter en schrijver Paul Meeuws werd geboren op 25 maart 1947 in Roermond. Zie ook alle tags voor Paul Meeuws op dit blog.

Uit: Een partij droog hout

“Even buiten de stad ging de weg naar Bartels, bergafwaarts, over in een karrespoor. Vandaar keek je over een rivierlandschap met weilanden, knotwilgen, een ondoordringbaar braambos en een beek die ergens tussen de lisdodden ontsprong.
Bij Bartels wachtte ons een mooie partij beuken. Al wekenlang was het volop zomer, het hout was droger dan ooit. Mijn vader veerde monter door zijn knieën bij het afdalen. Voor de zoveelste maal verklaarde hij zijn liefde aan het hout, zijn milde warmte, zijn verholen klank.
Ik kwinkeleerde op mijn fluitje dat plat en rond als een stuiver op mijn tong lag. Het membraampje kietelde mijn gehemelte en ik genoot van de virtuoze capriolen van mijn tong die mij, stotteraar, bij het spreken danig in de weg zat, terwijl mijn lippen nu gelukkig niets hoefden te doen. Hoe vaak had ik er niet van gedroomd met een onbelemmerd, hemels gegorgel te kunnen volstaan, een taal zonder die onuitsprekelijke labialen. Blaffen kon ik als een hond, brommen als een beer, snateren als een eend, en sinds kort, ook fluiten als een vogel.
Ik lette scherp op het gedrag van de vogeltjes die in de haag voor kleine ontploffinkjes zorgden. Blijkbaar hadden die het te druk met hun geruzie om op mijn gefluit te letten. In de hoge bomen rond de Stadsweide woonden tussen flarden van gestrande vliegers de grotere vogels, kraaien, eksters, duiven en hoog boven ons cirkelde een buizerd. Die stootte zo nu en dan kreten uit, overslaand van een onbegrijpelijke paniek.
‘Franciscus sprak met de vogels,’ zei mijn vader.
‘Maar Franciscus stotterde niet,’ sliste ik, zonder te stotteren. Ik begreep hoe belachelijk kunstmatig de vogels mijn gefluit moesten vinden.
‘Zie je wel dat het fluitje helpt,’ lachte mijn vader.
Hij spreidde zijn armen en zei dat daar het hele landschap in paste, tot en met de rivier achter het domein van Bartels en hij legde uit dat dat het perspectief was zoals schilders dat op hun schilderijen brengen. Ik mat de schoorstenen van de Electriciteitscentrale ginds tussen duim en wijsvinger, de rij bomen die de loop van de rivier markeerden en de spoorbrug waarover een haardunne trein kroop. In de manke vergelijking van een trein met een haar lag het geheim van de onmetelijke ruimte.”

 

Paul Meeuws (Roermond, 25 maart 1947)

 

De Amerikaanse dichteres, schrijfster en hoogleraar transgender-wetenschappen Joy Ladin werd geboren in Rochester, New York, op 24 maart 1961. Zie ook alle tags voor Joy Ladin op dit blog.

 

In de naam van de vader

voor mijn zoon op zijn 18e verjaardag

De zoon vult de naam van zijn vader in
als een man die een hut binnengaat
die jarenlang verlaten was.

Scharnieren piepen, een spin weeft
een plakkerige glans
over het enkele raam.

De man zit, slaapt,
stampt op de vloer en laat de muren schudden, schrikt vogels op,
laat het bed onopgemaakt achter. Doet de deur achter zich op slot.

De vader verandert. De naam blijft
in de diepe bossen van het worden.
Af en toe komt de zoon terug

om zich uit te strekken op het bed
en naar de spin te kijken, boven hem druk doende ,
woede tot liefde te weven.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Joy Ladin (Rochester, 24 maart 1961)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e maart ook mijn blog van 25 maart 2020 en eveneens mijn blog van 25 maart 2019 en ook mijn blog van 25 maart 2018 deel 2.

Peter Bichsel, Joy Ladin

De Zwitserse schrijver Peter Bichsel werd geboren op 24 maart 1935 in Luzern. Zie ook alle tags voor Peter Bichsel op dit blog.

Uit: Auch der Esel hat eine Seele

“Einer war in der Stadt, und es liegt mir fern, ihn hier ausführlich zu beschreiben, der kannte die Geburtsdaten der Leute. Er hatte ein riesengroßes Gedächtnis, in ihm stapelte er Geburtsdaten auf. Er fragte die Leute nicht nach ihrem Namen, er fragte sie nach dem Geburtsdatum. Er rempelte sie später, vielleicht Jahre später auf der Straße an und preßte mit seiner schweren Zunge hervor: »Du hast gestern Geburtstag gehabt« oder er sah jemanden in der Wirtschaft und sagte: »12. April.« Er täuschte sich nie. Er konnte Zwillinge auseinanderhalten, wußte, welcher der Erstgeborene war und verstand die kompliziertesten Familienverhältnisse in seinem Kopfe zu ordnen. Dabei, das muß hier gesagt sein, gab er sich nicht mit Astrologie ab, nur mit Geburtsdaten und er suchte nichts in ihren Zufälligkeiten und Unzufälligkeiten.
Es hat einen Grund, daß ich das aufschreibe.
Er war ein Trottel. Man weiß, daß Idioten oft ein überraschendes Gedächtnis haben. Ich kannte einen anderen und verehrte ihn damals, der lernte den Fahrplan und zwar den großen, internationalen – auswendig.
Dieser nun also merkte sich Geburtsdaten, doch er gratulierte niemandem zum Geburtstag. Seine Fähigkeit machte ihm Freude. Seine Fähigkeit ließ sich auch kontrollieren und die Leute sagten etwa ›großartig‹, wenn seine Behauptung zutraf und das tat sie immer. Er wußte auch auf den Tag genau, wie das Wetter in den vergangenen Jahren war, das konnte man nicht kontrollieren und man glaubte es auch nicht, trotzdem es einen gefreut hätte, wenn es zugetroffen hätte. Er war ein glücklicher Mensch, ich hörte oft sagen: »Er ist doch ein glücklicher Mensch.« Er war weder böse noch gefährlich, alle mochten ihn gut. Wenige kannten seinen Namen und vielleicht niemand sein Geburtsdatum. Vielleicht hatte er selbst keines. Ja, bestimmt, hatte er keines. Ich glaube, er hatte keinen Spitznamen, jetzt fällt mir das plötzlich auf. Es gab bestimmt Leute, die ihm hie und da etwas schenkten. Er
verrichtete auch kleine Arbeiten und war zuverlässig. Er sah immer gleich alt aus.
Es hat einen Grund, daß ich das aufschreibe.
Sicher hatte er Gewohnheiten und er fürchtete sich nicht vor ihnen und er hatte einen Sprachfehler und er hatte einen Tick. Er hatte tiefe braune Augen, die direkt ins Gedächtnis führten. In sein großes Gedächtnis, in dem die Leute in 365, oder sogar in 366 Gruppen geordnet waren. Soviel ich weiß, kannte er die Jahrgänge der Leute nicht, um eine Ordnung aufzustellen genügt das Geburtsdatum. Mehr wußte er nicht, mehr sagte er selten, mehr schien ihm nicht Freude zu machen.
Ihm war eine Ordnung gelungen und niemand hatte etwas dagegen.
Ich versuchte oft, mit ihm ins Gespräch zu kommen. Mein
Geburtsdatum kannte er nicht. Er fragte mich nie danach und ich hätte nicht gewagt, es ihm aufzudrängen.
Mein Geburtsdatum ist verzeichnet in den Kartotheken des Staates, in Verzeichnissen von Vereinen, in den Bestandeslisten der Armee und wohl noch vielerorts. Oft bedrückt mich das. Aber in seinem Gedächtnis wäre ich gern gewesen.
Ich wäre gern in seinem Gedächtnis gewesen.”

 

Peter Bichsel (Luzern, 24 maart 1935)

 

De Amerikaanse dichteres, schrijfster en hoogleraar transgender-wetenschappen Joy Ladin werd geboren in Rochester, New York, op 24 maart 1961. Zie ook alle tags voor Joy Ladin op dit blog.

 

Tijd verstrijkt

Ook de tijd is bang om te verstrijken, is doorzeefd met gaten
waardoor de tijd zichzelf voelt lekken.
De tijd zweet midden in de nacht
als alle andere dimensies slapen.
De tijd heeft elk beeld van zichzelf als kind verloren.
Nu is de tijd oud, leerachtig en traag.
Kan niemand meer besluipen,
Kan zich niet in het gras verstoppen, kan niet rennen, kan niet vangen.
Komt er niet achter hoe hij niet moet vertrappen
wat hij wil zegenen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Joy Ladin (Rochester, 24 maart 1961)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e maart ook mijn blog van 24 maart 2020 en eveneens mijn blog van 24 maart 2019 en ook mijn blog van 24 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Jonathan Ames, Billy Collins

De Amerikaanse schrijver en acteur Jonathan Ames werd geboren op 23 maart 1964 in New York. Zie ook alle tags voor Jonathan Ames op dit blog.

Uit: You Were Never Really Here

“Joe lay in bed in his mother’s house. He thought about committing suicide. Such thinking was like a metronome for him. Always present, always ticking. All day long, every few minutes, he’d think, I have to kill myself. But in the mornings and before going to bed, the thinking was more elaborate. He knew it was a waste of time—it was going to have to wait till his mother passed—but he couldn’t stop. It was his favorite story. The only one he knew the ending of for sure. The past few weeks it always involved water. His plan of late was to slip into the Hudson at night, during high tide, by the Verrazano. The currents were strong, and he would be taken out to sea. He didn’t want anyone to be bothered with the body. Once, when he first got out of the Marines, long before he had gone back to live with his mother, he had nearly done it. He had been processed out of Marine Corps base Quantico and ended up in a motel near Baltimore, drinking by himself for a few days and going to a movie theater, seeing the same three pictures over and over. Then one night in the motel, he had taken a lot of sleeping pills and wrapped his head in a few layers of black plastic bags, duct-taping them around his neck. He felt himself diminishing, a shadow around the edges of his mind, and he heard a voice say, It’s all right, you can go, you were never really here.
But then he clawed off the bags and pumped his own stomach. After that, the story never involved leaving a body behind, leaving a mess behind. That was shameful. When it was time to be removed, that’s what it would be—a complete erasure. So the sea would have him. It wouldn’t mind one more piece of waste. He had nowhere else to turn.
He heard his mother downstairs and got out of bed. He did one hundred push-ups and one hundred sit-ups. His morning ritual. That, walking a great deal, and squeezing a handball as often as possible was all he did for exercise. He especially liked his hands to be strong. It was good in a fight. You break your adversary’s fingers, you have an immediate advantage. It frightened even the hardest men to have their fingers snapped, and in a fight, like a dance, you often held hands. So his hands were weapons, his whole body was a weapon, cruel like a baseball bat. Six-two, 190, no fat. He was forty-eight, but his olive-colored skin was still smooth, which made him appear younger than he was. His jet-black hair had receded at the temples, leaving a little wedge, like the point of a knife, at the front. He kept his hair at the length of a Marine on leave. He was half-Irish, half-Italian. He had a long, twisting Italian nose and eerie Gaelic blue eyes, set back and deep, Italian but for their color. It was a mournful face, a self-involved face, with a thick forehead, another weapon, and his jaw was too big and long, like the blade of a shovel. When he passed security cameras, he tucked it in. The black baseball hat that he wore most of the time hid the rest of his face, which in its entirety was not ugly but not handsome. It was something else. It was a mask he would tear off if he could. He was aware that he was not completely sane, so he kept himself in rigid check, playing both jailer and prisoner.”

 

Jonathan Ames (New York, 23 maart 1964)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Billy Collins werd geboren in New York op 22 maart 1941. Zie ook alle tags voor Billy Collins op dit blog.

 

Ararat

Jaren later, zou hij, ondanks zijn zwakke knieën,
die vulkanische piek hebben kunnen beklimmen

om de gigantische ribben te aanschouwen
van dit ding dat hij met de hand gebouwd had, het schip

het kwam in zicht als door de ogen
van een half uitgehongerde zangvogel op zoek naar een plek

om te landen. En omdat hij het had uitgehouwen,
zou hij met zijn hand langs een el hebben kunnen strijken,

het kielstuk gebleekt als een bot
en glad, gebronsd door vele dagen onder de zon.

Daar, boven de boomgrens en onder de sneeuw,
zou hij, wankel op zijn voeten, vermoeid, beseffend dat het schip

zo krap was, toen het, op zijn best,
al die beesten in paren had ingekwartierd,

ongetwijfeld hebben gehuiverd,
niet anders dan de Heer die zijn mislukte

schepping zag. Welke bouwer zou niet kijken
tussen de verwoeste tuigage en zich bewust zijn van

modderconstructies; rook van kookvuren; gedaantes
van ezels, honden, geiten, grazende schapen in de verte?

Boven het groene plateau is er altijd verdriet,
dat, bezield, de levensadem wordt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Billy Collins (New York, 22 maart 1941)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e maart ook mijn blog van 23 maart 2020 en eveneens mijn blog van 23 maart 2019 en ook mijn blog van 23 maart 2015 deel 1 en eveneens mijn blog van 23 maart 2014 deel 1 en ook deel 2.

Billy Collins

De Amerikaanse dichter en schrijver Billy Collins werd geboren in New York op 22 maart 1941. Zie ook alle tags voor Billy Collins op dit blog.

 

AMERICAN SONNET

We do not speak like Petrarch or wear a hat like Spenser
and it is not fourteen lines
like furrows in a small, carefully plowed field

but the picture postcard, a poem on vacation,
that forces us to sing our songs in little rooms
or pour our sentiments into measuring cups.

We write on the back of a waterfall or lake,
adding to the view a caption as conventional
as an Elizabethan woman’s heliocentric eyes.

We locate an adjective for the weather.
We announce that we are having a wonderful time.
We express the wish that you were here

and hide the wish that we were where you are,
walking back from the mailbox, your head lowered
as you read and turn the thin message in your hands.

A slice of this place, a length of white beach,
a piazza or carved spires of a cathedral
will pierce the familiar place where you remain,

and you will toss on the table this reversible display:
a few square inches of where we have strayed
and a compression of what we feel.

 

THE AFTERLIFE

While you are preparing for sleep, brushing your teeth,
or riffling through a magazine in bed,
the dead of the day are setting out on their journey.

They are moving off in all imaginable directions,
each according to his own private belief,
and this is the secret that silent Lazarus would not reveal:
that everyone is right, as it turns out.
You go to the place you always thought you would go,
the place you kept lit in an alcove in your head.

Some are being shot up a funnel of flashing colors
into a zone of light, white as a January sun.
Others are standing naked before a forbidding judge who sits
with a golden ladder on one side, a coal chute on the other.

Some have already joined the celestial choir
and are singing as if they have been doing this forever,
while the less inventive find themselves stuck
in a big air-conditioned room full of food and chorus girls.

Some are approaching the apartment of the female God,
a woman in her forties with short wiry hair
and glasses hanging from her neck by a string.
With one eye she regards the dead through a hole in her door.

There are those who are squeezing into the bodies
of animals–eagles and leopards—and one trying on
the skin of a monkey like a tight suit,
ready to begin another life in a morc simple key,

while others float off into some benign vagueness,
little units of energy heading for the ultimate elsewhere.

 

FIFTIETH BIRTHDAY EVE

The figure alone is enough to keep me wide awake,
the five with its little stationmaster’s belly
and cap with a flat visor, followed by the zero,
oval of looking glass, porthole on a ghost ship,
an opening you stick your arm through and feel nothing.

I want to daydream here in the dark, listening
to the trees behind the house reciting their poems,
bare anonymous beings, murmuring to themselves
in lines that reach out like long branches in spring.
I want my mind to be a sail, susceptible to any breeze
that might be blowing across the lake of consciousness.

But I keep picturing the number, round and daunting:
I drop a fifty dollar bill on a crowded street.
I carry a fifty pound bag of wet sand on my shoulders.
I see fifty years leaping a fence in a field, one by one.
I fan the five decades before me like a poker hand.

I try contemplating the sufferings of others, Rossini,
for example, considered by many to be the Father
of Modern Insomnia for his prolonged sleeplessness
during the composition of the William Tell Overture.

But even a long meditation on the life of Brahms,
recognized by all as the Father of the Modern Lullaby,
will not dispel the fives and zeros, gnomes in the night,
perched on the bedposts, one straddling a closet doorknob.

By dawn, I have become a Catholic again,
the oldest altar boy in the parish, complete.

 

Sneeuwruimen met Boeddha

In de gebruikelijke iconografie van de tempel of de plaatselijke Chinees
zou je hem nimmer zoiets zien doen,
droge sneeuw over de berg
van zijn naakte, ronde schouder werpen,
zijn haar in een knot gebonden,
een schoolvoorbeeld van concentratie.

Zitten is meer zijn tempo, als dat het woord is
voor wat hij doet, of niet doet.

Zelfs het seizoen is het verkeerde voor hem.
Is het bij al zijn verschijningsvormen niet warm en klam?
Ligt dat niet verscholen in zijn serene gelaatsuitdrukking,
die glimlach die zo breed is dat hij zich rond het middel van het universum windt?

Maar hier zijn we, ons een weg banend langs de oprit,
schep voor schep.
We werpen de lichte poeder in de heldere lucht.
We voelen de koude nevel op onze gezichten.
En met elke schep verdwijnen we
en raken voor elkaar verloren
in deze plotselinge wolken van eigen makelij
deze fonteinuitbarstingen van sneeuw.

Dit is zoveel beter dan een preek in de kerk,
zeg ik hardop, maar Boeddha blijft scheppen.
Dit is de ware godsdienst, de godsdienst van de sneeuw,
en zonlicht en winterse gakkende ganzen in de lucht,
zeg ik, maar hij is te druk bezig om me te horen.

Hij heeft zichzelf op sneeuwruimen geworpen
alsof dat het doel van het bestaan is,
alsof het een teken van volmaakt leven is
dat je met de auto gemakkelijk achteruit kunt rijden
over een schone oprit, op weg
naar de ijdelheden van de wereld
met een kapotte ventilator en een liedje op de radio.

De hele morgen werken we zij aan zij,
ik met mijn commentaar
en hij gehuld in de gulle buidel van zijn zwijgen,
tot het bijna middag is
en de sneeuw hoog opgetast om ons heen ligt;
dan pas hoor ik hem spreken.

Kunnen we hierna, vraagt hij,
naar binnen gaan en een potje kaartspelen?

Zeker, antwoord ik, en ik zal wat melk opwarmen
en koppen chocolademelk op tafel zetten
terwijl jij de kaarten schudt,
en onze laarzen druipend bij de deur staan.

Aaah, zegt Boeddha, zijn ogen opheffend
en een ogenblik op zijn schep leunend
voor hij het dunne blad weer
diep in de glinsterende witte sneeuw drijft.

 

Vertaald door Chris Coolsma en Marijke Oomen

 

Billy Collins (New York, 22 maart 1941)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e maart ook mijn blog van 22 maart 2020 en eveneens mijn blog van 22 maart 2019 en ook mijn blog van 22 maart 2016 en mijn blog van 22 maart 2014 deel 1 en eveneens deel 2.