De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer) werd geboren in het Zwitserse Thun op 24 augustus 1919. Zie ook alle tags voor Drs. P op dit blog.
Sestina
U ziet hier, leuk hè? een sestina staan Een rijmende nog wel, al hoeft dat niet Maar rijmloos zou het minder sierlijk wezen Want dit is geen gedragen of bevlogen lied Het is lectuur; dus komt het er op aan Dat die zich ietwat lekker weg laat lezen
De woorden (als u even mee wilt lezen) Die aan het einde van de regels staan Zijn minder pluriform dan in een lied Het moeten steeds precies dezelfde wezen Bijvoorbeeld niet treedt telkens op als niet Geniet of eboniet, dat gaat niet aan
Er is daarom niet veel opwindends aan Om zo’n sestina door of voor te lezen Hoe onkunstzinnig het dan ook mag staan Ik zie nog liever een huisbakken lied Met waanzin over weduwen of wezen Maar goed, daarover hebben we het niet
O ja, gepaard rijm mag hier ook al niet Sestinavolk heeft daar een hekel aan Nu blijkt hier, als u goed kijkt, wezen-lezen Gepaard en wel dus, in ’t envoi te staan (Daar komt weer dat verrekte rijmwoord lied) Als sluitstuk, dunkt me, mag het er wel wezen
Kom, laat ons eerlijk zijn, het loont in wezen De moeite en de vindingrijkheid niet En dat ik deze vorm niet uit kan staan Was in mijn eerste woorden al te lezen Zes strofen plus envoi – het tikt wel aan Toch wordt het nooit een echt verhaal of lied
Of wel? Veronderstel, dit is een lied: Waar zijn zij thans, die eens de weg mij wezen? In ’s levens loterij trok ik een niet Al trek ik mij het lot van derden aan Van Congo-, Ango- en nog veel meer -lezen Ik blijf alleen – geen Hindu ziet me staan…
Een mooi (laat staan bezield of lustig) lied Is ’t zeker niet, en kan het ook niet wezen Dus raad ik aan: nooit maken, hoogstens lezen
Drie jaar geleden, ’s middags, Zat ik hier vaak en probeerde ik Aan de eenvoudige rekenkunde van mijn leven te beantwoorden, Maar ik kon het nooit becijferen – Dit object en dat object Behelsden nooit het landschap noch al zijn implicaties, Deze boom en die struik Voldeden nooit helemaal aan de som of het quotiënt Die ik aftrok of meenam naar, noch doen ze dat nu, hoewel ik hier weer terug ben, kijkend wat ik kan berekenen, Op zoek naar wat klopt.
Alles komt ergens vandaan alleen iets komt uit het niets, Zegt Lao Tse min of meer. Bij uitstek verstandig, zeg ik, Ik wrijf dit kleine slakkenhuis tussen mijn duim en twee vingers. Delicaat als een oorring, draagt het zijn leegte als een kind Waar het vanaf zou zijn. Ik wrijf het met de klok mee en tegen de klok in, in de hoop op iets Luisterrijks in zijn vocabulaire of vermomming- Maar een en een maken niets, voegt hij eraan toe, eindeloos en overal, De schaduw die alles afwerpt.
Minister of our coming doom, preaching On the car radio, how right Your Hell and damnation sound to me As I travel these small, bleak roads Thinking of the mailman’s son The Army sent back in a sealed coffin. His house is around the next turn. A forlorn mutt sits in the yard Waiting for someone to come home. I can see the TV is on in the living room, Canned laughter in the empty house Like the sound of beer cans tied to a hearse.
“There is nothing very appealing about showbusiness memoirs. A linear chronology of successes, failures and blind ventures into new fields is dull enough. And then there is the problem of how to approach descriptions of collaborators and contemporaries: ‘She was adorable to work with, incredibly funny and always intensely cheerful and considerate. To know her was to worship her.’ ‘I was captivated by his talent, how marvellously he shone in everything he did. There was a luminosity, a kind of transcendence.’ ‘She always had time for her fans, no matter how persistent they were.’ ‘What a perfect marriage they had, and what ideal parents they were. A golden couple.’ I could be describing actors, TV show presenters or producers with total accuracy, leaving out only their serial polygamies, chronic domestic abuse, violent orgiastic fetishes and breathtaking assaults on the bottle, the powders and the pills. Is it right of me to be searingly, bruisingly honest about the lives of others? I am quite prepared to be searingly, bruisingly honest about my own, but I just don’t have it in me to reveal to the world that, for example, producer Ariadne Bristowe is an aggressively vile, treacherous bitch who regularly fires innocent assistants just for looking at her the wrong way; or that Mike G. Wilbraham has to give a blow-job to the boom operator while finger-banging the assistant cameraman before he is prepared so much as to think about preparing for a scene. All these things are true, of course, but fortunately Ariadne Bristowe doesn’t exist and neither does Mike G. Wilbraham. OR DO THEY? The actor Rupert Everett in his autobiographical writings manages to be caustic in what you might call a Two Species manner: bitchy and catty. The results are hilarious, but I am far too afraid of how people view me to be able to write like that. Very happy to recommend both his volumes of autobiography/memoir to you, however: Red Carpets and Other Banana Skins and The Vanished Years. Ideal holiday or Christmas reading.”
De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer) werd geboren in het Zwitserse Thun op 24 augustus 1919. Zie ook alle tags voor Drs. P op dit blog.
Alweer een nieuw patroon
Alweer een nieuw patroon, en wel de (d)e(e)F En wat me hiertoe dreef, dat is de macht (Ik hoop dat niemand lacht) van ’t nodeloze Geen geestdrift of neurose, maar een gril Daar ik eens kijken wil hoe dat voldoet Wanneer je rijmen moet als hier gedaan: Het binnenrijm sluit aan bij ’t eindrijm dat Je vlak daarboven had, en bovendien – Dat zult u strakjes zien – de hele woorden Waarin die rijmen gloorden aan ’t begin (Dus in de aanhefzin): patroon en (d)e(e)F Welnu, die woorden geef ik nog een beurt Aan ’t slot, en u bespeurt dat ik verdomd Niet weet wanneer dat komt. In elk geval Betwijfel ik of al die fraaie toeren Wel boeien of ontroeren of zoiets Misschien een goede witz? Een sterk verhaal? Je kunt het minimaal eenmaal proberen Hij had er zeven keren om gevraagd Zij vond het te gewaagd en indecent Tenslotte riep hij: ‘Kent je hart dan niet Het zinderende lied van roes en lust?’ Ze werd wat ongerust en zei: ‘Maar Jan Het spijt me erg, ik kan zoiets niet doen Nog niet voor tien miljoen, bij al ’t gedruis In zulk een warenhuis, zo fel verlicht Dat is toch geen gezicht! Dat hoort niet, daar Ja, als het nu nog maar fellatio was…’ Hij pulkte aan zijn das, en ging – mishaagd Ze heeft hem níet gevraagd, terug te keren Zo kunt ook u het leren; volg gewoon Het voorbeeld (wonderschoon) dat ik hier schreef Wij noemen dit de (d)e(e)F, een nieuw patroon.
Katholieke roman Paul Lemmens S.J.
In ’t oude huis heerst droefenis en schrik De bleke vader loopt vertwijfeld rond Eenieder ziet zijn triest omfloerste blik
De zeven zoons, zij houden braaf hun mond En ook de meisjes, negen in totaal Ontzien hun lieve vader in deez’ stond
Want in de stille kamer, hoog en kaal Ligt zij, de moeder van de kinderschaar Nu opgebaard, haar lichaam koud als staal
Ze ligt, met zoete bloempjes in het haar Als slapend op het bed dat werd tot baar
Uit: Herenspraak
De employé, voorop, in grijze pas Vervoerde een container met de as Van iemand die – wat opgedragen was Per wilsbeschikking, want je weet maar nooit –
In Westerveld te water werd gestrooid Bezocht u deze dodenakker ooit? Dan weet u dat het daar behoorlijk glooit De gasten bleven op het pad en zwegen
De man moest naar beneden daarentegen Daar kon hij, door een handgreep te bewegen De bus van onder openen, dus legen Een vuilwit gruis belandde op de plas
Veel eenden kwamen smakkend aangesneld En werden als zo vaak, teleurgesteld
“Er wordt beweerd dat een mens zich niets van voor zijn vierde levensjaar kan herinneren. Maar mijn moeder, inmiddels zesentachtig, vertelt over de ontdekking van de kinderverlamming, die haar leven en aldus ook het mijne heeft bepaald, met telkens meer details. Melanie Krijger, door haar zussen en broers Mee genoemd, was drie, bijna vier toen ze aan Raymond, haar jongere broertje, vroeg: ‘Mag ik je pistool?’ Raymond draaide zich van haar weg, roepend: `Pief! Dood!’ Daarop liet Boelé, haar oudere zus, zich giechelend op de modderige grond vallen. En Raymond, wankelend op zijn koddige beentjes en zijn bolle buikje vooruit, mikte recht op Melanie. Zij reikte met haar linkerhand naar zijn wapen. Haar broertje negeerde dat gebaar. Met zijn twee knuistjes stevig om de bamboestok geklemd schreeuwde hij: `Henzup!’ Haar oudste broer, Han, had het pistool van bamboe en elastiekjes gemaakt. Speciaal voor Raymond, die nota bene nog geen zin kon zeggen. Wel losse woordjes. Ze was jaloers dat zij geen wapen had. Ze kon al tot tien tellen, ook in het Maleis. Wellicht sloeg ze soms een cijfer over als ze het te snel wilde doen. En Han had haar geleerd hoe ze haar eigen letter in de vulkanische aarde moest schrijven. Een moeilijke letter. Als ze hem per ongeluk ondersteboven had getekend, ging ze aan de andere kant staan en was hij weer goed. En zij wist al wat dood was. Want haar hond had ze door elkaar geschud, aan zijn lange zwarte haar getrokken, in zijn oren geschreeuwd, en toch werd hij niet wakker. Han had gezegd: ‘Ga van hem af, Mee. Hij is morsdood, we moeten hem begraven.’ Haar oudste zus, Yola, bemoeide zich er niet mee, evenmin als Boelé, maar zij mocht Han helpen omdat Hon van haar was. Zij noemde hem zo sinds ze had leren praten. Het was geen afkorting, geen verbastering. Ze wist niet beter of dat was de naam van haar eerste hond. Iedereen was zijn vorige vergeten. Han groef een kuil vlak bij de wc van de bediendes. ‘Daar liggen er nog twee,’ had hij gezegd, ‘honden gaan eerder dood dan mensen.’ Raymond was een lopende baby. Hij dacht nog dat je dood was als je in de modder viel en je ogen dichthield. En hij dacht dat dood iets was waaruit je even later op kon staan alsof er niets gebeurd was. Haar broertje was schattig, zoals wanneer hij balanceerde terwijl hij met de aan elkaar gebonden bamboestokken in haar richting wees. Hij porde ermee in haar buik. Ze weet zeker dat ze bij aankomst Tante en Oom met haar goede hand had begroet. Al herinnert ze zich niet hoe ze na de lange treinreis het tuinpad van Tantes erf op liepen. Als het toen niet gelukt was om haar rechterhand omhoog te brengen, hadden ze het immers meteen gemerkt. Wanneer de arm haar in de steek begon te laten, is voor haar een raadsel. Misschien logeerden ze al twee handen bij Tante, misschien pas zes vingers. Wie nog niet naar school gaat, begrijpt niks van tijd. Voor een kind duurt plezier altijd te kort, verveling te lang, en angst lijkt nooit te stoppen. Angst beklijft. Naderhand vertelde niemand haar de details. Mammie zeker niet.
“En om het allemaal af te maken was in de verte heel zachtjes maar duidelijk het piepen en knarsen van een huifkar te horen, getrokken door een lomp boerenpaard. Het was de symbolische huifkar van een vergeten afspraak. Na nog een minuut of tien over straat slenteren als een menselijke wijnvlek in het witte damast van het leven viel het hem eindelijk allemaal te binnen. ‘conjo’ schreeuwde hij zowel in het Spaans als in het Nederlands. Hij keek uit het raam van de taxi naar de voorbij glijdende gevels die op een speelse manier modern en klassiek met elkaar afwisselden. In zijn hoofd woedde een wervelstorm van tijdstippen, adressen, mensen om teleur te stellen en dingen om niet te vergeten. Hij had zich verdwaald gewaand in een stadsdeel uit de jaren tachtig tot er ineens uit het niks een onooglijke taxi van de elektrische variant was opgedoemd, waar hij zich nog net niet op had geworpen. De meter stond vooralsnog op zevenentwintig euro en een slordige vijfendertig centen. Op dit moment was het olijke tweetal, bestaande uit hemzelf en de taxichauffeur met psoriasis, nog steeds onderweg om zijn laptop op te halen bij zijn atelier. De honger vrat hem van binnenuit op en de kater vervloekte hem voor het tot tweemaal toe afslaan van een gebakken ei. In zijn portemonnee woonde helaas nog maar één briefje van vijftig euro, en daarbij had de chauffeur met het huidprobleem eerder nogal nors en negatief gegromd bij de notie dat hij niet direct naar de bestemming van zijn afspraak bliefde te gaan, maar dit via een stopplek op de locatie van zijn creativiteitsbunker wenste te doen. De meter stond inmiddels op een bescheiden zesenveertig euro met een verwaarloosbaar aantal centen achter de komma. Het ritje had zich ontwikkeld tot een expeditie de treurnis in, zo leek het. Niet alleen wilde hij gillend alle haren uit zijn hoofd trekken en zijn ogen eruit krabben vanwege de stress en de vijfenveertig minuten die hij inmiddels te laat was; maar ook maakte het urbane landschap een dusdanig deprimerende indruk op hem dat hij zijn ziel in brand wenste te steken met wasbenzine, zodat het vuur hem van binnenuit zou kunnen verteren. De plaats van afspreken was op een dreef dan wel een kade, waar zowel hij als zijn roodgevlekte mobiele metgezel nog nooit van gehoord had. Van tijd tot tijd draaide de chauffeur zich om en wees naar wat façades die opgetrokken waren in een ‘leuke’ niet-leuke klassieke stijl. Vaak stelde de chauffeur hier ook nog een vraag bij, die hij dan niet goed kon verstaan. Druppels uitgezwete alcohol dansten via zijn voorhoofd, wangen en nek zijn kraag in. Eerder al had hij zijn laptop geopend, de vingers gekruist dat de e-mail met de bevestiging van de desbetreffende afspraak nog openstond.”
De Amerikaanse schrijver John Green werd geboren in Indianapolis, Indiana, op 24 augustus 1977. Zie ook alle tags voor John Green op dit blog.
Uit:The Fault in Our Stars
“Once
we got around the circle, Patrick always asked if anyone wanted to
share. And then began the circle jerk of support: everyone talking about
fighting and battling and winning and shrinking and scanning. To be
fair to Patrick, he let us talk about dying, too. But most of them
weren’t dying. Most would live into adulthood, as Patrick had. (Which
meant there was quite a lot of competitiveness about it, with everybody
wanting to beat not only cancer itself, but also the other people in
the room. Like, I realize that this is irrational, but when they tell
you that you have, say, a 20 percent chance of living five years, the
math kicks in and you figure that’s one in five…so you look around and
think, as any healthy person would: I gotta outlast four of these
bastards.) The
only redeeming facet of Support Group was this kid named Isaac, a
long-faced, skinny guy with straight blond hair swept over one eye. And
his eyes were the problem. He had some fantastically improbable eye
cancer. One eye had been cut out when he was a kid, and now he wore the
kind of thick glasses that made his eyes (both the real one and the
glass one) preternaturally huge, like his whole head was basically just
this fake eye and this real eye staring at you. From what I could gather
on the rare occasions when Isaac shared with the group, a recurrence
had placed his remaining eye in mortal peril. Isaac
and I communicated almost exclusively through sighs. Each time someone
discussed anticancer diets or snorting ground-up shark fin or whatever,
he’d glance over at me and sigh ever so slightly. I’d shake my head
microscopically and exhale in response. ••• So
Support Group blew, and after a few weeks, I grew to be rather
kicking-and-screaming about the whole affair. In fact, on the Wednesday I
made the acquaintance of Augustus Waters, I tried my level best to get
out of Support Group while sitting on the couch with my mom in the third
leg of a twelve-hour marathon of the previous season’s America’s Next
Top Model, which admittedly I had already seen, but still. Me: “I refuse to attend Support Group.” Mom: “One of the symptoms of depression is disinterest in activities.” Me: “Please just let me watch America’s Next Top Model. It’s an activity.” Mom: “Television is a passivity.” Me: “Ugh, Mom, please.”
De Amerikaanse schrijver John Green werd geboren in Indianapolis, Indiana, op 24 augustus 1977. Zie ookalle tags voor John Greenop dit blog.
Uit:The Fault in Our Stars
“Late in the winter of my seventeenth year, my mother decided I was depressed, presumably because I rarely left the house, spent quite a lot of time in bed, read the same book over and over, ate infrequently, and devoted quite a bit of my abundant free time to thinking about death.
Whenever you read a cancer booklet or website or whatever, they always list depression among the side effects of cancer. But, in fact, depression is not a side effect of cancer. Depression is a side effect of dying. (Cancer is also a side effect of dying. Almost everything is, really.) But my mom believed I required treatment, so she took me to see my Regular Doctor Jim, who agreed that I was veritably swimming in a paralyzing and totally clinical depression, and that therefore my meds should be adjusted and also I should attend a weekly Support Group.
This Support Group featured a rotating cast of characters in various states of tumor-driven unwellness. Why did the cast rotate? A side effect of dying.
The Support Group, of course, was depressing as hell. It met every Wednesday in the basement of a stone-walled Episcopal church shaped like a cross. We all sat in a circle right in the middle of the cross, where the two boards would have met, where the heart of Jesus would have been.
I noticed this because Patrick, the Support Group Leader and only person over eighteen in the room, talked about the heart of Jesus every freaking meeting, all about how we, as young cancer survivors, were sitting right in Christ’s very sacred heart and whatever.
So here’s how it went in God’s heart: The six or seven or ten of us walked/wheeled in, grazed at a decrepit selection of cookies and lemonade, sat down in the Circle of Trust, and listened to Patrick recount for the thousandth time his depressingly miserable life story—how he had cancer in his balls and they thought he was going to die but he didn’t die and now here he is, a full-grown adult in a church basement in the 137th nicest city in America, divorced, addicted to video games, mostly friendless, eking out a meager living by exploiting his cancertastic past, slowly working his way toward a master’s degree that will not improve his career prospects, waiting, as we all do, for the sword of Damocles to give him the relief that he escaped lo those many years ago when cancer took both of his nuts but spared what only the most generous soul would call his life.
AND YOU TOO MIGHT BE SO LUCKY!
Then we introduced ourselves: Name. Age. Diagnosis. And how we’re doing today. I’m Hazel, I’d say when they’d get to me. Sixteen. Thyroid originally but with an impressive and long-settled satellite colony in my lungs. And I’m doing okay.”
Im bleichen Sommer, wenn die Winde oben Nur in dem Laub der großen Bäume sausen Muß man in Flüssen liegen oder Teichen Wie die Gewächse, worin Hechte hausen.
Der Leib wird leicht im Wasser. Wenn der Arm Leicht aus dem Wasser in den Himmel fällt Wiegt ihn der kleine Wind vergessen Weil er ihn wohl für braunes Astwerk hält.
Der Himmel bietet mittags große Stille. Man macht die Augen zu, wenn Schwalben kommen. Der Schlamm ist warm. Wenn kühle Blasen quellen Weiß man: Ein Fisch ist jetzt durch uns geschwommen.
Mein Leib, die Schenkel und der stille Arm Wir liegen still im Wasser, ganz geeint Nur wenn die kühlen Fische durch uns schwimmen Fühl ich, daß Sonne überm Tümpel scheint.
Wenn man am Abend von dem langen Liegen Sehr faul wird, so, daß alle Glieder beißen Muß man das alles, ohne Rücksicht, klatschend In blaue Flüsse schmeißen, die sehr reißen.
Am besten ist´s, man hält´s bis Abend aus. Weil dann der bleiche Haifischhimmel kommt Bös und gefräßig über Fluß und Sträuchern Und alle Dinge sind, wie´s ihnen frommt.
Natürlich muß man auf dem Rücken liegen So wie gewöhnlich. Und sich treiben lassen. Man muß nicht schwimmen, nein, nur so tun, als Gehöre man einfach zu Schottermassen.
Man soll den Himmel anschauen und so tun Als ob einen ein Weib trägt, und es stimmt. Ganz ohne großen Umtrieb, wie der liebe Gott tut Wenn er am Abend noch in seinen Flüssen schwimmt.
Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956) Augsburg. Bertolt Brecht werd geboren in Augsburg.
De Amerikaanse schrijver John Green werd geboren in Indianapolis, Indiana, op 24 augustus 1977. Zie ook alle tags voor John Green op dit blog.
Uit:Paper Towns (Vertaald door Aleid van Eekelen-Benders)
“Zoals ik het zie krijgt ieder mens een wonder. Dat zit zo: ik zal wel nooit door de bliksem worden getroffen of een Nobelprijs winnen of dictator van een eilandje in de Stille Zuidzee worden of terminale oorkanker krijgen of spontaan in brand vliegen. Maar als je alle onwaarschijnlijke dingen bij elkaar neemt, krijgt ieder van ons vast wel met minstens één ervan te maken. Ik had het kikkers kunnen zien regenen. Ik had voet op Mars kunnen zetten. Ik had door een walvis verslonden kunnen worden. Ik had met de koningin van Engeland kunnen trouwen of maanden op zee kunnen overleven. Maar mijn wonder was anders. Mijn wonder was dit: dat van alle huizen in alle woonwijken in heel Florida, het huis waar ik kwam wonen nu net het huis naast dat van Margo Roth Spiegelman was.
Onze woonwijk, Jefferson Park, was vroeger een marinebasis. Maar toen had de marine die niet meer nodig en gaven ze het land terug aan de burgers van Orlando, Florida, die besloten er een enorme woonwijk te bouwen, want dat doen ze in Florida met land. Vlak nadat de eerste huizen waren gebouwd, kwamen mijn ouders en die van Margo er wonen, naast elkaar. Margot en ik waren twee jaar.
Voor Jefferson Park een soort Pleasantville werd, en voor het een marinebasis was, was het eigendom van een echte Jefferson, een man die Dr. Jefferson Jefferson heette. Er is een school in Orlando die naar Dr. Jefferson Jefferson is genoemd, en ook een grote liefdadigheidsinstelling, maar het fascinerende en raar-maar-ware aan Dr. Jefferson Jeffferson is dat hij helemaal geen doctor was.
Hij was gewoon iemand die sinaasappelsap verkocht en Jefferson Jefferson heette. Toen hij rijk en machtig werd stapte hij naar de rechter en maakte van Jefferson zijn tweede voornaam door als eerste voornaam ‘Dr.’ te kiezen. Hoofdletter D. Kleine letter r. Punt.
Margo en ik waren negen. Omdat onze ouders bevriend waren, speelden we soms met elkaar. Dan reden we op onze fiets langs de doodlopende stratennaar Jefferson Park, de naaf van het wiel dat onze wijk vormde.”
De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P is gisteren op 95-jarige leeftijd in Amsterdam overleden. Dat heeft zijn uitever laten weten. Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer) werd geboren in het Zwitserse Thun op 24 augustus 1919. Zie ook mijn blog van 24 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Drs. P. op dit blog.
De geneugten van de roem
Het volk is hier op literair gebied Nu niet bepaald tot geeuwens toe verwend Vandaar ook, dat men in de houding schiet Zodra men een auteur/auteuse ziet Dit wordt de jeugd zo duchtig ingeprent Dat zelfs de meest a-culturele blagen Je respecteren als een exponent Van al wat men moet hebben om te slagen Je vindt je roem verwoord in heldensagen Wanneer je een bekende schrijver bent Als schrijver ga je door voor erudiet Ervaren psycholoog en leuke vent En (monkelend verteld of impliciet) Een artistiek verantwoord sybariet – Erotisch liberaal en vrij potent Zodat je, waar je ook maar op komt dagen Uitbundig wordt begroet, en geen moment Om exclusieve aandacht hoeft te vragen Men doet hier alles om je te behagen Omdat je een bekende schrijver bent De overheid, van allerhoogste piet Tot onbezoldigd hulpverkeersagent Het huisdier en de koekoek en de griet Ja, al wat stem heeft zingt het hoogste lied En dat dit jou betreft, is evident In alle streken en bevolkingslagen Bewierookt men je kwistig en frequent En blijft men van je meesterschap gewagen Geen mens, geen recensent zal aan je knagen Zolang je een bekende schrijver bent O willekeurling, doet het u verdriet Dat niemand nergens nimmer u herkent? Dan mag u zich, wat mij betreft, beklagen Het leven is veel beter te verdragen Indien je een bekende schrijver bent
K.P. Kaváfis Hij heeft het nooit gezien, zijn vaderland Maar was en bleef een Griek, wat heet, Helleen Zowel in tijd als plaats een vreemdeling Alexandrië bruiste langs hem heen Hij vond er in ’t geheim bevrediging Maar niet de rust der Elyzeese velden En buiten een beperkte vriendenkring Wist niemand van zijn dromen en zijn helden – Bestond hij slechts als kennis of passant Een pennelikker die op jongens viel Maar met de jeugd der Oudheid in zijn ziel
Nazomer ’t Is prachtig weer; we profiteren Van deze dag vol kleur en licht, En dragen opgewekte kleren. ‘Iets koeler,’zegt het weerbericht. Men hoort een dikke bromvlieg zoemen; De lucht is onmiskenbaar blauw; Er hangt een ijle geur van bloemen. Toch valt de avond al weer gauw. ’t Is prachtig weer; we zitten samen Te zonnen op ’t café-terras. Een windstoot rammelt aan de ramen; Er valt een herfstblad in mijn glas. We laten onze blikken dwalen En praten over ‘t mooie weer. Maar na de laatste zonnestralen Is het ineens geen zomer meer.
U zult het niet geloven Maar mensen, het is waar Ik heb alweer een beetje minder zin dan vorig jaar Een beetje minder adem Een beetje minder kracht Wat had u anders van zo’n hoogbejaarde man verwacht
Mijn knecht die staat te lachen En huppelt op en neer O nee, dat doet mijn paard, enfin, het hoeft voor mij niet meer Het is hier in het noorden Zo schemerig en koud En wat ik ook vertel of doe, de kinderen blijven stout
Als ik in mijn kazuifel Door Kathedralen schuifel Dan kan het leven er nog wel mee door Maar komt de maand november Dan denk ik aan december En met een holle stem bereid ik mij op ’t ergste voor
Illustratie uit St. Nikolaas en zijn knecht, Jan Schenkman (1905)
’t Is altijd weer die poespas En steeds in vol ornaat Ze noemen mij kapoentje, ik weet niet waar dat op slaat En altijd die gezichten Dat snerpende gezang En niemand die beseft hoe ik naar mijn pensioen verlang
Ze hebben immers weken Hier naar me uitgekeken Belust op speculaas en pepernoot Toe jongens, niet zo dringen En geen beschadigingen Hij komt, hij komt, de goede Sint, hij zit weer in de boot
De maan schijnt door de bomen Het bos niet meer te zien Maar ja, die zit daar lekker boven in zijn vliegmachien En ik loop hier beneden Van ’t kastje naar de muur Er moet toch wel iets mis zijn met de maatschappijstructuur Maar ik moet eerlijk zeggen Ik vind het toch wel fijn Om net zo populair als Drs. P te zijn..
De Amerikaanse schrijver John Greenwerd geboren in Indianapolis, Indiana, op 24 augustus 1977. Zie ook alle tags voor John Green op dit blog.
Uit: An Abundance of Katherines
“The morning after noted child prodigy Colin Singleton graduated from high school and got dumped for the 19th time by a girl named Katherine, he took a bath. Colin had always preferred baths; one of his general policies in life was never to do anything standing up that could just as easily be done lying down. He climbed into the tub as soon as the water got hot, and he sat and watched with a curiously blank look on his face as the water overtook him. The water inched up his legs, which were crossed and folded into the tub. He did recognize, albeit faintly, that he was too long, and too big, for this bathtub—he looked like a mostly grown person playing at being a kid.
As the water began to splash over his skinny but unmuscled stomach, he thought of Archimedes. When Colin was about four, he read a book about Archimedes, the Greek philosopher who’d discovered you could measure volume by water displacement when he sat down in the bathtub. Upon making this discovery, Archimedes supposedly shouted “Eureka! ” and then ran naked through the streets. The book said that many important discoveries contained a “Eureka moment.” And even then, Colin very much wanted to have some important discoveries, so he asked his mom about it when she got home that evening.
“Mommy, am I ever going to have a Eureka moment?”
“Oh, sweetie,” she said, taking his hand. “What’s wrong?”
“I wanna have a Eureka Moment,” he said, the way another kid might have expressed longing for a teenage mutant ninja turtle.
She pressed the back of her hand to his cheek and smiled, her face so close to his that he could smell coffee and make-up. “Of course, Colin baby. Of course you will.” But mothers lie. It’s in the job description.
Colin took a deep breath and slid down, immersing his head. I am crying, he thought, opening his eyes to stare through the soapy, stinging water. I feel like crying so I must be crying, but it’s impossible to tell because I’m underwater. But he wasn’t crying. Curiously, he felt too depressed to cry. Too hurt. It felt as if she’d taken the part that cried from him.”
De Nederlands-Zwitserse schrijver, tekstschrijver, componist, zanger en pianist Drs. P (eig. Heinz Hermann Polzer werd geboren in het Zwitserse Thun op 24 augustus 1919. Zie ook mijn blog van 24 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Drs. P. op dit blog.
Peer
De rozen zijn uitgebloeid, het is geen zomer meer
Ik ben alleen en heb een peer
De avond valt ook steeds vroeger, wat ik ook probeer Ik schil de peer en snij de peer
In weemoedige, herfstige sfeer Peuzel ik mijn stukje peer
De koude sluipt nader en de regen druizelt neer Ik ben alleen en zonder peer
Troostvogel
Wanneer je soms iets naars beleeft Je niet mag uitgaan door de regen Of slaande ruzie hebt gekregen Met iemand waar je veel om geeft
Als speelgoed door een mankement Niet meer zo leuk is als tevoren Je kwartje ergens is verloren Kortom, als je verdrietig bent
Dan komt de vogel met een lied Je hoort het, maar je ziet hem niet En als hij voor je heeft gezongen Dan vliegt hij weg met jouw verdriet
Zolang er kinderen bestaan Is hij ze altijd komen troosten In Doesburg of in ’t Verre Oosten Of waar hij ook naar toe moest gaan
De vogel is in al die tijd Nog nooit beschreven of geschilderd Is hij beeldschoon of erg verwilderd? Daarover heerst onzekerheid
In elk geval, hij meent het goed Hoewel door alles wat hij doet Je kans hebt dat je noodgedwongen Een tijdje op hem wachten moet
Dan komt de vogel met een lied Je hoort hem, maar je ziet hem niet En als hij voor je heeft gezongen Dan vliegt hij weg met jouw verdriet
88/1
Nu maak ik eens van een getal gewag ‘Dat wordt vervelend’, zegt u bij uzelf Of maakt het u misschien wat zenuwachtig?
’t Is tweemaal vierenveertig, acht maal elf… Komaan, u bent de rekenkust toch machtig? Of kom er een machientje aan te pas?
Het is – jawel, u weet het – achtentachtig U had al zo’n idee dat dat het was Zo blijkt weer wat goed onderwijs vermag
Dus achtentachtig is waarom het gaat Lees door: ik ben nog lang niet uitgepraat.
Het is een dorp
Niet ver van hier
Een boerendorp
Aan een rivier
Het is niet groot
En vrij obscuur
Maar ’t heeft een naam
En een bestuur
Er is een school
Een harmonie
Een bankfiliaal
Een kerk of drie
Een communist
Een zonderling
En zelfs een zang-
vereniging
Nu is ’t er stil ’t Is wintertijd Er heerst de griep En knorrigheid De dag is kort De hemel grauw En pas maar op Je vat nog kou
Don Quichot
Spaanse romanfiguur
Zelfbenoemd edelman
Met een soort schildknaap
En op een soort paard
Werd door zijn schromelijk Amateurischtische Heldenverrichtingen Wereldvermaard.
Filosofie
Filosofie, ook leuk
Waar dient het leven voor?
Wat is instinct
En waar komt het vandaan?
Ach, zulke vragen zijn Onbeantwoordelijk (Dit adjectief – Zou het mogen bestaan?)