Édouard Louis, Paul Claes, Ezra Pound

De Franse schrijver Édouard Louis werd geboren als Eddy Bellegueule op 30 oktober 1992 in Hallencourt, Somme, in het noorden van Frankrijk. Zie ook alle tags voor Édouard Louis op dit blog.

Uit: Weg met Eddy Bellegueule (Vertaald door Edu Borger)

“Aan mijn kinderjaren bewaar ik geen enkele goede herinnering. Ik wil niet zeggen dat ik in die jaren nooit een gevoel van geluk of van vreugde heb gekend. Het is alleen zo dat leed totalitair is: alles wat niet in zijn systeem past laat het verdwijnen. In de gang doken twee jongens op, de ene lang met rood haar en de andere klein met een kromme rug. De lange met het rode haar spuugde Hier, voor in je smoel. De klodder liep langzaam over mijn gezicht, geel en dik zoals dat luidruchtige slijm dat de keel van bejaarden en van zieke mensen verstopt. Het schelle, doordringende gelach van de twee jongens. Kijk, zijn smoel zit eronder, die klootzak. Hij loopt van mijn oog naar mijn lippen. Ik durf hem niet weg te vegen. Ik zou het wel kunnen doen, ik hoef er alleen maar mijn mouw overheen te halen. Er is maar een fractie van een seconde, een piepkleine beweging voor nodig om te voorkomen dat de spuugklodder in contact komt met mijn lippen, maar ik doe het niet uit angst dat ze zich nog kwader zouden maken.
Ik had mij niet kunnen voorstellen dat ze het zouden doen. Toch was geweld mij niet vreemd, integendeel. Ik had altijd al, zo ver als mijn herinneringen teruggaan, mijn vader bij de uitgang van het café dronken met andere dronken mannen zien vechten en hun neus of tanden zien breken. Mannen die iets te nadrukkelijk naar mijn moeder hadden gekeken en mijn vader die onder invloed van de alcohol tekeerging: Wie denk je dat je bent dat je zo naar mijn vrouw staat te loeren vuile rotzak. Mijn moeder die probeerde hem te kalmeren Rustig schat rustig maar wier protesten werden genegeerd. De maten van mijn vader die natuurlijk op een gegeven moment tussenbeide kwamen, zo hoorde het, dat was ook een echte vriend zijn, een goede maat, je in het gevecht mengen om mijn vader te scheiden van de ander, het slachtoffer van zijn zuippartij, met een gezicht dat inmiddels vol wonden zat. Ik zie nog voor me hoe mijn vader, wanneer een van onze poezen kleintjes ter wereld bracht, de pasgeboren katjes in een plastic tas van de supermarkt liet glijden en de tas tegen een betonnen muurtje sloeg tot de tas volstroomde met bloed en het gemiauw ophield. Ik had hem in de tuin varkens de keel af zien snijden en het nog warme bloed zien drinken dat hij tevoorschijn haalde om er bloedworst van te maken (het bloed op zijn lippen, zijn kin en zijn T-shirt) Dat is het lekkerste, het bloed wanneer het net uit het beest komt dat de pijp uitgaat. Het gekrijs van het zieltogende varken wanneer mijn vader zijn luchtpijp doorsneed was in het hele dorp te horen.”

 

Édouard Louis (Hallencourt, 30 oktober 1992)

 

De Vlaamse schrijver, , criticus, classicus en literair vertaler Paul Claes werd geboren in Leuven op  30 oktober 1943. Zie ook alle tags voor Paul Claes op dit blog.

Uit: Omtrent ‘Het verdriet van België’

 “Where stood Belgia, – the Netherlands’
‘O, sir, I did not look so low’.
Shakespeare, The comedy of Errors, III, 2

Een criticus is lezer èn schrijver. Die tegenstrijdigheid verklaart zijn paradoxale positie. Wat een criticus bij het lezen van een boek door het hoofd gaat, mag even verward zijn als de indrukken van om het even welke lezer, toch is hij deze laatste uit hoofde van zijn schrijverschap een geordend betoog, een gefundeerde interpretatie en een gemotiveerd oordeel verschuldigd. Het definitieve van zulk een kritiek schrikt mij af, zeker waar het zo’n complex boek als Het verdriet van België van Hugo Claus betreft. Daarom wil ik graag mijn rol van alwetend schrijver voor die van geboeid lezer verwisselen. Wat volgt zijn heterogene notities bij een heterogene roman, fragmenten van een lectuur die nergens als totaliteit bestaat.
Het verdriet van België bestaat uit twee delen van samen bijna 800 bladzijden. Het eerste daarvan telt zowat 280 bladzijden, verdeeld over 27 genummerde en getitelde hoofdstukken. Het tweede heeft geen hoofdstukken meer, maar bestaat uit bijna 200 door wit van elkaar gescheiden fragmenten. De twee delen heten respectievelijk ‘Het verdriet’ en ‘Van België’. In het tweede deel vernemen we dat het eerste deel eigenlijk de autobiografie is van de hoofdfiguur, de jonge Louis Seynaeve. Overigens verschilt dit eerste deel stilistisch nauwelijks van het tweede deel, waarin de levensbeschrijving van Louis verdergezet wordt. Zo valt de fictie (de roman van Seynaeve) in de fictie (de roman van Claus) als fictie door de mand.
Tussen de ‘autobiografie’ van Louis Seynaeve en Claus’ leven bestaan merkwaardige overeenkomsten. Beiden zijn geboren op 5 april 1928, beiden brengen hun lagere-schooltijd door in een nonnenpensionaat dat aan de Heilige Jozef is toegewijd. Hun vaders zijn allebei drukker en leverancier van schoolbenodigdheden, hun grootvaders inspecteur van het katholiek lager onderwijs in West-Vlaanderen. Beide jongens verlaten de lagere school bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog.”

 

Paul Claes (Leuven, 30 oktober 1943)

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

 

Dansfiguur
Voor de Bruiloft in het Kana van Galilea

Donkerogig,
O vrouw van mijn dromen,
Ivoorgesandaald,
Geen als gij onder de danseressen,
Zo snel van voet.

Ik vond u niet binnen de tenten,
In het gebroken duister,
Ik vond u niet nabij de bronput
Onder de vrouwen met kruiken.

Uw armen zijn als het jong hout onder de schors;
Uw gelaat een rivier met lichten.

Blank als een amandel uw schouders;
Nieuwe amandelen pas gepeld.
En geen eunuch bewaakt u;
Geen stangen van koper.

Verguld turkoois en zilver zijn in de plaats van uw rust.
Een bruin kleed, met gouddraad in patroon doorweven,
hebt gij rond u geslagen,
O Nathat-Ikanaie, ‘Boom-aan-de-oever’.

Als een beekje tussen zegge zijn uw handen over mij;
Uw vingers een koele stroom.

Uw maagden zijn blank als kiezels;
Hun wijzen rondom u!

Geen als gij onder de danseressen;
Zo snel van voet.

 

Vertaald door Koos Schuur

 

Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2021 en ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Hugo Claus, Algernon Swinburne

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

Ik schrijf je neer

Mijn vrouw, mijn heidens altaar,
Dat ik met vingers van licht bespeel en streel,
Mijn jonge bos dat ik doorwinter,
Mijn zenuwziek, onkuis en teder teken,
Ik schrijf je adem en je lichaam neer
Op gelijnd muziekpapier.

En tegen je oor beloof ik je splinternieuwe horoscopen
En maak je weer voor wereldreizen klaar
En voor een oponthoud in een of ander Oostenrijk.

Maar bij goden en bij sterrenbeelden
Wordt het eeuwig geluk ook dodelijk vermoeid,
En ik heb geen huis, ik heb geen bed,
Ik heb niet eens verjaardagsbloemen voor je over.
Ik schrijf je neer op papier
Terwijl je als een boomgaard in juli zwelt en bloeit.

 

Op Thomas zijn vierde verjaardag

Later, mijn jongetje, word je een man,
Later reikhals je als een giraffe naar het hoe en het waarom.
Men zal je stempelen als bagage.
Men zal je kwetsen om je wens en je droom.
En jij zal trachten eens en voorgoed te fotograferen
het hoe en waarom van de vrouw
die kantelt in je lakens
die zingt naarmate je ontdubbelt in haar vel.
En nog later, jongetje, wordt
je leven een plakboek.
Maar nog lange niet, nog lange niet.

 

Ontdubbeling

Die nacht was ik een jaar of dertig.
Die nacht opgestaan. Het regende uiteraard.
En ik werd ontdubbeling gewaar.

Mijn klef, laf ego
vastgespeld aan mijn dubbel vel
liet los, genadig, ordentelijk.

Voorspeld: kinderen (drie),
teckels (twee), bridge, anjers,
Verzamelde werken, testament.

Ik viel. ik liet mij liggen.
Als een slagroomtaart in de regen.
Ontdubbeling, het is een woord
(van in den beginne?)
als een ziel zo wrikbaar.

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

 

De Engelse schrijver en dichter Algernon Charles Swinburne werd geboren op 5 april 1837 in Londen. Zie ook alle tags voor Algernon Swinburne op dit blog.

 

Het lied van liefdes afnemend getij

Tussen de westerzon en ’t zeegetij
Raakten der minne hand en lippen mij;
Van zoet kwam bitter, van de dag kwam nacht,
En lang verlangen korte vreugde bracht:
Ach, liefde, en wat werd er van u, van mij,
Tussen de zeeduinen en ’t zeegetij?

Tussen het zeespoor en het zeegetij
Werd blijdschap droefnis, droefenis werd mij;
Min werd tot tranen, tranen werden vlam,
En dood geluk tot nieuwe hartstocht kwam;
Der minne taal en streling leek het mij
Tussen het zeezand en het zeegetij.

Tussen zonsondergang en ’t zeegetij
Waakte de minne één uur van min met mij;
Dan, langs de algouden water-paden heen
Repte zij zich naar dagen van ’t verleên;
Ik zag haar komen, zag haar gaan van mij
Tussen het zeeschuim en het zeegetij.

Tussen het zeestrand en het zeegetij
Min beving sluimer, sluimer beving mij;
En de eerste ster zag twee tot één vergaan
Tussen de zon en ’t zwijgen van de maan;
De tweede ster geen liefde zag, maar mij
Tussen de zeekust en het zeegetij.

 

Vertaald door Victor E. van Vriesland

 

Algernon Swinburne (5 april 1837 – 10 april 1909)
Portret door Dante Gabriel Rossetti, 1862

 

Zie voor de schrijvers van de 5e april ook mijn blog van 5 april 2023 en ook mijn blog van 5 april 2020 en eveneens mijn blog van 5 april 2019 en ook mijn blog van 5 april 2018 en eveneens mijn blog van 5 april 2016.

Halloween (Hugo Claus), Joseph Boyden, John Keats

 

Bij Halloween

 

Trick or Treat at House of Shadows door Lizzy Rainey, 2015

 

Halloween

Stil als de dood van een dode die niemand kent
is het overal buiten je kamer
waar je danst in je eentje als tevoren.
Maar ook daar hoor ik wat je niet zegt
zoals ik het wil horen.
Ver van het verfomfaaid Europa
waarover het heiige dodelijke daalt binnenkort
staan wij naar elkaar te staren
bijna dood als plastic stoelen
en jij noch ik die de moord op mij of jou bekent.

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Brugge, de geboorteplaats van Hugo Claus

 

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

Uit: Door het zwarte sparrenwoud (Vertaald door Josephine Rijnaarts)

“Ze hebben hem op de bovenste verdieping gelegd, de kritieke patiënt. Ik ruik zijn rauwe geur, die is blijven hangen onder de zeep van de kleine wasbeurt die Eva, zijn verpleegster, hem zojuist heeft gegeven. Ik zit dicht bij zijn oor, dicht genoeg om er een paar grijze haren uit te zien groeien. ‘Hoort u me?’ Ik ben acht maanden weg, en dan kom ik thuis en krijg dit voor mijn kiezen. ‘Eva zegt dat ik tegen u moet praten. Het voelt idioot, maar ik zal het een paar minuten proberen, tot mama komt. Ze mag me niet betrappen.’ Ze zou het opvatten als een teken dat ik milder word, dat ik eindelijk het brave katholieke meisje word dat ze altijd al van me heeft willen maken. Ik sta op en kijk uit het raam, alles wit, een langgerekt uitzicht over de rivier, een meter sneeuw. De sparren als een smeedijzeren hek in zwarte rijen tegen het wit. Zo koud buiten. De hemel is blauw en hoog. Geen wolken om ook maar enige warmte vast te houden. Dokter Lam wilde met hem naar Kingston vliegen, maar was bang dat hij de reis niet zou overleven. Hij zal hier doodgaan. Ik kijk naar de sneeuwscooters die over de rivier aan komen rijden, het spoor vanuit Moosonee volgend. De uitlaatgassen blijven in witte slierten in de lucht hangen. Februari. De saaiste maand. Het apparaat dat hem helpt ademen klinkt als het zuchten van een robot. Een aan zijn arm aangesloten toestel piept ongeveer elke seconde. Ik neem aan dat die piep het personeel vertelt dat zijn hart nog klopt. Ik hoor gedempte voetstappen de kamer binnenkomen en draai me om in de verwachting mijn moeder te zien, acht maanden geleden nog zwartharig maar inmiddels grotendeels wit, zodat ik even helemaal de kluts kwijtraakte toen ik haar voor het eerst terugzag. Maar het is Eva, groot en breed in haar blauwe broek met tuniek, die goed past bij haar mollige, bruine gezicht. Ik dacht altijd dat verpleegsters een wit uniform dragen, met zo’n raar kapje op hun hoofd. In dit ziekenhuis kleden ze zich als monteurs. Eigenlijk zijn ze dat ook. Eva controleert zijn vitale functies en noteert haar bevindingen op zijn status. Ze draait hem op zijn zij en legt ter ondersteuning kussens tegen zijn rug. Ze heeft me verteld dat ze dat doen om doorligwonden te voorkomen. Hij ligt hier nu al een maand en het enige wat ze kunnen zeggen is dat hij in een stabiele, maar ernstig catatone toestand verkeert. De kans is klein dat hij ooit nog ontwaakt.”

 

Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

 

De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.

 

Op de dood

I
Kan dood slaap zijn, als leven dromen is
En het geluk vervliet als ijdle schijn?
De korte vreugd laat ons geen heugenis
En toch lijkt ons sterven ons de diepste pijn.

II
Vreemd is het, dat de mens op aarde zwerft
En leeft in weedom, maar geen uur verzaakt
Zijn doornig pad; en dat zijn blik hier derft
Het zicht op streken waar hij straks ontwaakt.

 

Vertaald door Bert Voeten

 

John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821)
John Keats op zijn sterfbed door Joseph Severn, 1821

 

Zie voor nog meer gedichten over Halloween ook alle tags voor Halloween op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 31e oktober ook mijn blog van 31 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Hugo Claus, Jesús Carrasco, Maya Angelou

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

MARSUA

De koorts van mijn lied, de landwijn van mijn stem
Lieten hem deinzend achter, Wolfskeel Apollo,
De god die zijn knapen verstikte en zwammen,
Botte messen zong, wolfskeel, grintgezang.

Toen vlerkte hij op, gesmaad,
En brak mijn keel.
Ik werd gebonden aan een boom, gevild werd ik, gepriemd
Tot het water van zijn langlippige woorden in mijn oren vloeide,
Die ingeweld begaven.

Zie mij, gebonden aan de touwen van een geluidloos ruim,
Geveld en gelijmd aan een koperen geur,
Gepunt,
Gericht,
Gepind als een vlinder
In een vlam van honger, in een moeras van pijn.
De vingernagels van de wind bereiken mijn ingewanden.
De naalden van ijzel en zand rijden in mijn huid.
Mij heeft niemand meer genezen.
Doofstom hangt mijn lied in de hagen.
De tanden van mijn stem dringen alleen meer tot de maagden door,
En wie is maagd nog of maagdelijke bruidegom
In deze branding?

(Een bloedkoraal ontstijgt in
Vlokken mijn hongerlippen.
Ik vervloek
Het kaf en het klaver en de horde die op mijn daken
De vadervlag uithangt – maar gij zijt van steen.
Ik zing – maar gij zijt van veren en gij staat
Als een roerdomp, een seinpaal van de treurnis.

Of zijt gij een buizerd – dáár – een wiegende buizerd?
Of in het zuiden, lager, een ster, de gouden Stier?)

Mij heeft niemand meer genezen.
In mijn kelders is de delfstof der kennis aangebroken.

 

Vogels

Vandaag
is de vogellucht
een loos gerucht

Hun gekrijs om spijs
verbluft

Zij hebben voornamen
Zij onthouden gezichten

Hun lawaai
is vervormd tot lied

Zij weten immers niet
dat een immens netwerk
de planeet omspant
om mensen
en vogels te vangen
en splinters meteoriet

Men herkent in de zwerm
de raaf
Hij verft zijn haar
met bloed

 

Behoud

Behoud de begeerte.
Vergeet waarvoor je in de kou
wou staan en sterven
toen je dacht dat de wereld een lente
was of een vrouw.

Verwacht dag en nacht
maar vergeet de vrees die je was.
Betaal geen rente voor je gedrag.

Morgen versnelt.
Gisteren zwelt
liefde doodt, gaat niet dood.

Behoud geen resten.
Stap over haar schreef.
Zij blijft de welkriekende dreef
in jouw verwoeste gewesten.

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

 

De Spaanse schrijver Jesús Carrasco werd geboren in Badajoz, Extremadura, op 5 april 1972. Zie ook alle tags voor Jesús Carrasco op dit blog.

Uit: Bring mich nach Hause( Vertaald door Silke Kleemann)

„Ende der Sechziger warfen die Felder immer weniger ab, die Fabriken suchten fortwährend nach Arbeitskräf-ten, und von einem Tag auf den anderen wurde aus dem Maultiertreiber einer, der an der Fräsmaschine stand. Juans Vater verließ das Ackerland und sein Dorf, Cruces, für eine Faserzement-Fabrik in Getafe südlich von Mad-rid. Seine Mutter wiederum tauschte den steingefliesten Boden der Mühle, in der sie zur Welt gekommen war, gegen die lackierten Dielen einer gutbürgerlichen Woh-nung im Zentrum der Hauptstadt ein. Hinten im Lichthof führte für sie eine Dienstbotentreppe direkt in die Küche. Am Haupteingang öffnete ein Concierge den Herrschaf-ten die Tür. So lernten die beiden sich kennen, durch den Concierge, der ein Freund des Vaters war. Eines Sonntag-nachmittags stellte er sie einander vor, als sie aus dem Kino kamen. Sie setzten sich in ein Straßencafd in der Nähe, wo sie ihm erzählte, dass sie aus Aldeanueva de la Vera kam, in Cdceres, und hierhergekommen sei, weil kaum noch mit Wasserkraft Mehl gemahlen wurde. Er mochte ihre schüchterne Art zu lachen. Ihr fiel die wet-tergegerbte Haut seiner Hände auf und so was wie ein Weizenduft, als sie einander zum Abschied auf die Wange küssten. Sie waren zwei Jahre verlobt, bevor sie heirate-ten. Kurz nach Isabels Geburt zahlten sie die erste Rate für eine winzige, dunkle Wohnung im Arbeiterviertel Las Margaritas, gleich dort in Getafe, wo sie auch den Groß-vater väterlicherseits nach dem Tod seiner Frau aufnah-men. Als Juan geboren wurde, ersetzten sie den kleinen Seat 600 durch einen Renault 4. Jedes Wochenende stie-gen sie ins Auto und fuhren mit dem Großvater zurück nach Cruces, um im Haus dort die Fenster aufzureißen und ihn mit auf die Felder zu nehmen, denn in Getafe hatte es den Anschein, als wollten die Ziegelsteine den alten Mann ersticken, was dann letztlich auch geschah. Nachdem der Vater von der Fabrik in Frührente geschickt worden war, zogen sie schließlich dauerhaft nach Cruces. Juan war sechs Jahre alt und seine Schwester zehn. Der Großvater kehrte nicht mit ihnen zurück. Obwohl der Vater nicht arbeiten sollte, verbrachte er die ersten Monate damit, das Land zurückzuerobern – da-mals ein Gemüsegarten mit Geräteschuppen und künst-lich angelegtem Wasserbecken, Mandelbäume, einige wenige Getreidefelder und eine Stallung, in der die Fami-lie früher einmal Zicklein gezogen hatte. Mit dem Geld, das er in Getafe als Abfindung erhalten hatte, erwarb er die Maschinen einer gerade in Iliescas pleitegegangenen Türenwerkstatt, brachte sie nach Cruces und stellte sie in den alten Stall. Elf Monate, nachdem er aufgehört hatte, Asbest einzuatmen, begann er Sägemehl einzuatmen.“

 

Jesús Carrasco (Badajoz, 5 april 1972)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Maya Angelou (eig. Margueritte Johnson) werd geboren in Saint Louis, Missouri, op 4 april 1928. Zie ook alle tags voor Maya Angelou op dit blog.

 

Aangeraakt door een engel

Wij, niet gewend aan moed
ballingen van genot
leven opgerold in schelpen van eenzaamheid
totdat de liefde haar hoge heilige tempel verlaat
en voor ons in zicht komt
om ons vrij te maken om te leven.

De liefde komt aan
en in haar gevolg komen extases
oude herinneringen aan plezier
oude geschiedenissen van pijn.
Maar als we moedig zijn,
Breekt liefde de ketenen van angst
om onze zielen.

We zijn gespeend van onze verlegenheid
In de gloed van het licht van de liefde
durven we moedig te zijn
En opeens zien we
dat liefde alles kost wat we zijn

en ooit zullen zijn.
Maar het is enkel liefde
die ons vrij maakt.

 

Frans Roumen

 

Maya Angelou (4 april 1928 – 28 mei 2014)

 

Zie voor de schrijvers van de 5e april ook mijn blog van 5 april 2020 en eveneens mijn blog van 5 april 2019 en ook mijn blog van 5 april 2018 en eveneens mijn blog van 5 april 2016.

Hugo Claus, Maya Angelou, Jesús Carrasco

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

Een kwade man

Zo zwart is geen huis
Dat ik er niet in kan wonen
Mijn handen niet langs de muren kan strekken

Zo wit is geen morgen
Dat ik er niet in ontwaak
Als in een bed

Zo waak en woon ik in dit huis
Dat tussen nacht en morgen staat

En wandel op zenuwvelden
En tast met mijn 10 vingernagels
In elk gelaten lijf dat nadert

Terwijl ik kuise woorden zeg als:
Regen en wind appel en brood
Dik en donker bloed der vrouwen

 

Achter tralies

Zaterdag zondag maandag trage week en weke dagen

Een stilleven een landschap een portret

De wenkbrauwen van een vrouw
Die zich sluiten als ik nader

Het landschap waarin blonde kalveren waden
Waar het weder van erbarmen
In het Pruisisch blauw der weiden ligt gebrand

Toen heb ik nog een stilleven geschilderd
Met onherkenbare wenkbrauwen en een mond als een maan
Met een spiraal als een verlossende trompet
In het Jerusalem van mijn kamer.

 

Repetitie

Ik wil dood
Zoals vijfenveertig procent
van de Belgen

Ik heb niemand
‘Omdat je nooit in liefde
hebt geïnvesteerd, liefje’.

Ik begin
Ga verder
Sodium thiopenthal
Zo, je bent bijna buiten westen
Dan pancurorium bromide
Je longen begeven
Dan Potassium chloride
En je hart houdt op

Dat kan ik nooit onthouden.

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Maya Angelou (eig. Margueritte Johnson) werd geboren in Saint Louis, Missouri, op 4 april 1928. Zie ook alle tags voor Maya Angelou op dit blog.

 

Sla je ogen op
Op deze dag die aanbreekt voor jou

Geef nieuw leven
Aan de Droom

Vrouwen, kinderen, mannen
Vat de droom in de palm van je handen

En kneed hem naar het model van je
Meest intieme wens. Bewerk het

Tot de voorstelling van je publieke zelf
Open je hart
Ieder nieuw uur bevat nieuwe kansen
Voor een nieuw begin

 

Vertaald door Astrid Roemer

 

Uit: Bij het gloren van de dag (On the pulse of morning):

 

Maya Angelou (4 april 1928 – 28 mei 2014)

 

De Spaanse schrijver Jesús Carrasco werd geboren in Badajoz, Extremadura, op 5 april 1972. Zie ook alle tags voor Jesús Carrasco op dit blog.

Uit: De vlucht (Vertaald door Arie van der Wal)

“De honden liepen met hem mee aan een gerafeld touw om hun nek. Het was pijnlijk om te zien hoe de man zich voortbewoog in zijn lompe apparaat, en hij had zich altijd afgevraagd waarom hij de dieren die kar niet liet trekken. Op school zeiden ze dat als een van de beesten hem niet langer beviel, hij het ophing aan een olijfboom. In zijn korte leven had hij al tientallen honden in een of andere afgelegen boom zien bungelen. Huidzakken vol ontwrichte botten als reusachtige ingesponnen poppen.
Hij merkte dat de mannen al dichtbij waren en maakte zich gereed om doodstil te blijven liggen. Hij hoorde hoe zijn naam zich vermenigvuldigde tussen de bomen als druppels op het wateroppervlak. Weggedoken in zijn schuilplaats bedacht hij dat dit misschien zijn hele beloning zou zijn: horen hoe ze hem bij het aanbreken van de ochtend keer op keer riepen tussen de olijfbomen. Hij herkende de stem van de kastelein en die van een van de ezeldrijvers die de zomer in het dorp doorbrachten. En hoewel hij ze niet kon horen, nam hij aan dat ook de stemmen van de postbode en de mandenmaker erbij waren. Hij ervoer een onverwacht leedvermaak, vochtig en warm, op de bodem van zijn kuil. Een soort doffe, kinderlijke opgewondenheid die hem kippenvel bezorgde. Hij vroeg zich af of ze op dezelfde manier naar zijn broer zouden zoeken, of híj zoveel mannen op de been zou kunnen brengen voor een speurtocht. Bij dat koor van stemmen had hij het gevoel dat hij misschien een vorm van gemeenschapszin had losgemaakt, en heel even trok zijn wrok zich terug tot ergens diep in zijn maag. Hij had de mannen van het dorp om zich heen verzameld, al die sterke, gebruinde armen die voren trokken in het land en zorgden voor het graan in de platte broden. Hij had iets teweeggebracht. Hij dacht dat de noodzaak om die groep mensen bijeen te brengen oude vijanden mogelijk had gedwongen de mouwen op te stropen en schouder aan schouder naar hem op zoek te gaan. Hij vroeg zich af of er over een paar jaar of over een paar weken iets zou overblijven van dat moment. Of het een gespreksonderwerp zou zijn bij het uitgaan van de mis of in de kroeg. Toen dacht hij aan zijn vader en hij stelde zich voor hoe hij links en rechts uitleg gaf. Hij zag hem, zoals zo vaak, hulpeloosheid veinzen, waarbij hij iedereen probeerde te laten geloven dat de jongen, terwijl hij achter een jonge patrijs aan rende, vast en zeker in een beerput gevallen was.”

 

Jesús Carrasco (Badajoz, 5 april 1972

 

Zie voor de schrijvers van de 5e april ook mijn blog van 5 april 2020 en eveneens mijn blog van 5 april 2019 en ook mijn blog van 5 april 2018 en eveneens mijn blog van 5 april 2016.

Dirk Stermann, Tatamkhulu Afrika

De Duits-Oostenrijkse schrijver, presentator en cabaretier Dirk Stermann werd geboren op 7 december 1965 in Duisburg. Zie ook alle tags voor Dirk Stermann op dit blog.

Uit: Der Hammer

„In einer Zeit, als es noch Abenteuer gab und fremde Welten, als die eigene Welt noch klein war und deshalb groß, lag in Graz eine Frau im Bett und wartete unter Schmerzen auf die Wehmutter, die nicht kam. Es war der neunte Juni siebzehnhundertvierundsiebzig. Ihr Mann Josef war Gubernialrat und seit Tagen in der Krain und in Oberkärnten auf Jesuitengütern unterwegs, um Steuern ein-zutreiben. Ninette, wie man Anna Hammer rief, war keine zwanzig Jahre alt und wischte sich selbst den Schweiß von der Stirn. Im Bett war es feucht, als hätte sich etwas aus ihr heraus entleert. Sie erschrak. Ihr Unterleib krampfte. Noch war es dunkel. Sie hatte sich zur Tür der Nachbarn geschleppt, als die Schmerzen zu groß geworden waren. Margarete, die Frau des Gelbgießers Egger, hatte ihr versprochen, nach der Wehmutter zu suchen. Sie selbst war kinderlos und traute es sich nicht zu, ihrer Nachbarin eine Hilfe zu sein. Wieder schrie Ninette auf. Das Kind in ihr gebärdete sich wie toll. Wie lang war Margarete schon fort? Ninette versuchte sich abzulenken, indem sie in Gedanken dem Weg folgte, den Margarete auf der Suche nach der Wehmutter nehmen musste. Beim Perückenmacher Gränäthä vorbei, beim Haus des Schlossbergtürmers Weeß die Gasse nach links, dort wohnte der Schiffklampfelmacher Fallwein. Dann der Wachskezzler Honig, der Kartenmaler Fetscher der Landschaftssprachmeister Nikolaus Napee. Um die Ecke der Kotzenmacher Gissl, von dem sie die grobe, zottelige Wolldecke gekauft hatten, die ihr zu schwer geworden war. Sie hatte sie in ihrem Bett weggestoßen. Der Stockfischwässerer Eybl, der Schön- und Schwarzfärber Wallgram, der Geisterbrenner Schärfer, der Zischmenmacher, der nur Ungarisch sprach, der Kapaunhändler Paull und der Wachsbossierer Pauliel. Dann links die Brüder Germain, die Pfeifenkopferzeuger, die ihre eigenen Pfeifen nur zum Essen aus dem Mund nahmen und nur aßen, um danach wieder rauchen zu können. Dort wohnte der Wochennmelbler Fuchs mit seiner Frau, der Wehmutter. Vielleicht hatte sie ihn auf einen der Wochenmärkte begleiten müssen? Fuchs war als Weinhändler viel unterwegs. Oder war Margarete gar nicht losgegangen, die Wehmutter zu rufen? Margarete war schon bald vierzig und hatte dem Gelbgießer Egger noch immer keinen Sohn geschenkt. Oft hatte Ninette das Gefühl, dass die Eggerin ihr neidische Blicke zuwarf. Sie traute ihrer Nachbarin zu, dass sie sich wieder hingelegt hatte, missgünstig grinsend, eine böse Frau. Im Haus der Hammers lebten noch der Kleinuhrmacher Khopp und der Salpetersieder Geyer, beide Großkunden des Geisterbrenners Schäffer. Ihnen traute sie daher nicht über den Weg. Ständig stritten sie sich betrunken, ob es Graz oder Grätz heißen müsse. Khopp trank so viel, dass er stark zitterte. Er bekam seine Kleinuhren kaum mehr in den Griff, was dazu führte, dass er aus Verzweiflung noch mehr trank.“

 

Dirk Stermann (Duisburg, 7 december 1965)

 

De Zuid-Afrikaanse dichter en schrijver Tatamkhulu Afrika werd geboren op 7 december 1920 in Egypte. Zie ook alle tags voor Tatamkhulu Afrika op dit blog.

Veteraan

Achter de omgekeerde ruggen
van de heuvels hoor ik nog altijd
de hoest van motors die plots zwenken
en de blauwe
rook van de lucht is de blauwe
rook van geweren en de grauw-
blauwe rook van de jaren.
En er is daar een gezang dat ik mij rekkend wil bereiken,
een harmonie van razernij die mij lieflijker
toeklinkt dan om het even welke liefde.
Maar de heuvels zijn hoog,
hoger dan mijn begerig hart, en mijn voeten
zijn verstrikt in de wieren.
Soms lijkt het alsof ik
een phut-phut-phut hoor
als een kind dat knalt met een kinderlijk
speelgoedgeweer en ik weet
dat de verre kogels opnieuw zoeken naar
de levenden tussen de gebeenten.
Maar er zijn daar geen levenden meer,
alleen doden, en zij zijn dood
zoals ik dood ben, alhoewel ik ademhaal
en mijn gehuil is dat van een wolf
tussen de schedels en mijn stap
is die van een schaduw in een plek van uilen.

 

Vertaald door Hugo Claus

 

Tatamkhulu Afrika (7 december 1920 – 23 december 2002)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e december ook mijn blog van 7 december 2018 en eveneens mijn blog van 7 december 2014 deel 2.

Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Richard Eberhart, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

Als dan het koperen keteltje

Als dan het koperen keteltje vol as
van wat ik was wordt leeggeschud
over het geduldig gras
mijn lief, sta daar niet voor schut

en veeg de rimmel van je wangen.
Denk aan de vingers die deze regels schreven
in onze tijd van verlangen
en die je streelden tijdens hun leven.

En lach om wat ik was, onder meer
het gesnurk in de bioscoop,
de onderbroek die steeds afzakte,

de debiele grap en de logge loop
naar jou keer op keer
toen ik je nu warme weelde pakte.

 

Een verteller

Hij zei dat zij zei dat hij zei –
En toen, en toen, en toen?
Het was in de tijd dat de padden dansten.
Het was in het Jaar Zoveel.

Met meer voeten in de aarde
dan je dromen kan
verenigt de verteller nonnen en stieren,
hermelijn en geweren,
karren en kentauren,
en wekt bliksem in de melk. En zet
een weerhaak in het vel
van wie alleen vermoeden wil.

 

De zanger

Vrij is de zanger niet
Maar vlug en schamper en toppen scherend als een
baard.

Vrij is hij niet want zijn doorboord geklater
En zijn sprekend wormhout hangen in zijn mond,
huig en zijn tong.
Losgelaten in zijn huid, dit huis,
Groet de zanger koekoek noch vinkenvanger

Noch de schuwe spieders in het laagland.

De zanger is zijn lied.

 


Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Op de cover van De Rode Vaan, 1985

 

De Nederlandse dichter en essayist Martin Reints werd geboren op 5 april 1950 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Martin Reints op dit blog.

 

Hoofd

Aandacht volgt op ontspanning
zoals de nacht volgt op de dag
en de droomslaap volgt op de kalme slaap

ik lig met mijn hoofd op mijn arm voor het toetsenbord:
de deadlines naderen, de deadlines komen voorbij

terwijl er – zoals dat aanvoelt – een weiland in mijn hoofd is

en een rij koeien die daar voortschrijdt, langzaam
naar het hek waar we ze staan op te wachten

door een deur die kennelijk ergens openwaait
komt er een luidruchtige vergadering mijn hoofd in golven
en ik mag kiezen:

nadenken over wat er gezegd wordt en die zaal binnenlopen

of me bewegen en mijn ogen weer open doen
en zo terugkeren naar het toetsenbord en mijn agenda
en de opengeslagen boeken om me heen

de koeien werpen hun koppen naar achteren om de vliegen te verdrijven
en de slierten kwijl aan hun lippen gaan heen en weer
als de slingers van oude uurwerken

nu kijken door hun ogen
kennelijk vanuit een wereld waar zij zijn
anderen ons in de ogen.

 

Schelp

Nu je voeten koud zijn geworden
de wreven van je voeten, je enkels, je scheenbenen
nu je de televisie uitzet
en je blik langs de meubels gaat

nu merk je de tocht die over
de vloer trekt, die hoe lang al
aan het trekken is en die je
aan jezelf komt herinneren, in dit huis

uit de schelp in de boekenkast
wentelt het ademhalen van Triton omhoog

en in die adem: de schemering van alleenspraak,
zonder klacht, zonder vreugde
verhaal voor wie bestemd, indien niet voor jou:

over verre tijden, oude stranden in de wind:
wind over zeesterren en door neusfluiten, langs
een vergeten gyroscoop zingend op de rand van een glas,
over sleutels van zolder en sleutels van,
ja, van wat?

en je staat met je schelp aan je oor
zoals dat je ooit is voorgedaan
en hij blaast je omver
en roept: niet laten vallen!

 

 
Martin Reints (Amsterdam, 5 april 1950)

 

De Nederlandse dichteres en critica Mieke van Zonneveld werd op 5 april 1989 geboren in Hilversum. Zie ook alle tags voor Mieke van Zonneveld op dit blog.

 

Dagboek van een lentemeisje

ik wilde wel vergaan
in ’t licht te loore
(Gorter)

I

Er was in mijn ogen de glinstering van één
die verlangend uit wandelen ging, het zonlicht
wenkte hoog en ver, ik wilde nooit meer
bij hem weg, er waren ook vogels en ergens
een vos, ik kon bij mijn leven niet meer
van hem los, de vogels waren opgestegen
ik kwam hem in hun hoogvlucht tegen,
de vos was in een struik gekropen
ik ben er rond om heen gelopen
de wind deed als devote zang
door heel de wereld ommegang

Alle dingen zijn zo vol verwachting en
mijn handen nog verlangensleeg
zo open vergeefs.

Hij had ook hele blauwe ogen die mij
aanblikten van boven en zijn aanraking
was zacht. Toen wilde ik verdwijnen in
de opbloeiende lentepracht.

 

Zelfportret als klaproos

nec meum respectet, ut ante, amorem,
qui illius culpa cecidit velut prati
ultimi flos, praeter eunte postquam
tactus aratrost.
(Catullus, carmen 98)

‘Ze noemt je,’ zegt hij, ‘Lilith in habijt, de sluipwesp
die ik huisvest en de slang die mij verleidt.
Als God jou tot de orde roept, span jij Hem
als een tam paard voor jouw kar
en de straat ligt geplaveid met echtgenotes.’

Dat ik niet uit mijn lijst breek en dit stilleven
tegenspreek. Dat ik de betere beelden verzwijg.

Barsten in een slakkenhuis van calciumcarbonaat
een sok op een bergtop, een handschoen op straat
een bloem benoemd tot onkruid en dan resoluut gemaaid.

 

 
Mieke van Zonneveld (Hilversum, 5 april 1989)

 

De Tsjechische dichter, schrijver en journalist Vítězslav Hálek werd geboren op 5 april 1835 in Dolínek Mělníka. Zie ook alle tags voor Vítězslav Hálek op dit blog.

 

Eveningsongs

IX
Should I tell Thee the secret tale
As nightingale in the oak forest —
Or should I weep in bitter tears
What sways my heart and gives it no rest?

Or, kneeling down, with ardent words
Should I in prayer spell my passion —
Or in a fair and tranquil night
Out of my dream breathe my confession?

Or should the hidden paradise
Sleep in my heart’s depth, never uttered,
Like in a grave, and far from Thee
My love in secret be but muttered?

O angel mine, I do confess
My love for mankind, never dying;
But toward Thee — O, don’t chide me.
That my mind’s weak and undefying!

X
My sweetheart, come, kneel down with me,
Now is the time for us to pray —
The moon has risen o’er the woods,
And my time has just passed away.

But, darling, do not clasp Thy hands;
Embrace me as I Thee with mine —
And thus, instead of clasping hands,
Two hearts will in one prayer join.

Thy lips then press Thou close to mine;
From one mouth let the prayer rise —
Let me the words press on Thy lips,
And Thou send them to Paradise.

Our prayer shall be strong, indeed.
Our offer purest in that case —
For angels, too, when they do pray,
Are praying just in such embrace.

 

Vertaald door Joseph Stybr

 

 
Vítězslav Hálek (5 april 1835 – 8 oktober 1874)
Monument in Praag

 

De Engelse schrijver en dichter Algernon Charles Swinburne werd geboren op 5 april 1837 in Londen. Zie ook alle tags voor Algernon Swinburne op dit blog.

 

A Forsaken Garden (Fragment)

The sun burns sere and the rain dishevels
One gaunt bleak blossom of scentless breath.
Only the wind here hovers and revels
In a round where life seems barren as death.
Here there was laughing of old, there was weeping,
Haply, of lovers none ever will know,
Whose eyes went seaward a hundred sleeping
Years ago.

Heart handfast in heart as they stood, “Look thither,”
Did he whisper? “look forth from the flowers to the sea;
For the foam-flowers endure when the rose-blossoms wither,
And men that love lightly may die—but we?”
And the same wind sang and the same waves whitened,
And or ever the garden’s last petals were shed,
In the lips that had whispered, the eyes that had lightened,
Love was dead.

Or they loved their life through, and then went whither?
And were one to the end—but what end who knows?
Love deep as the sea as a rose must wither,
As the rose-red seaweed that mocks the rose.
Shall the dead take thought for the dead to love them?
What love was ever as deep as a grave?
They are loveless now as the grass above them
Or the wave.

All are at one now, roses and lovers,
Not known of the cliffs and the fields and the sea.
Not a breath of the time that has been hovers
In the air now soft with a summer to be.
Not a breath shall there sweeten the seasons hereafter
Of the flowers or the lovers that laugh now or weep,
When as they that are free now of weeping and laughter
We shall sleep.

Here death may deal not again for ever;
Here change may come not till all change end.
From the graves they have made they shall rise up never,
Who have left nought living to ravage and rend.
Earth, stones, and thorns of the wild ground growing,
While the sun and the rain live, these shall be;
Till a last wind’s breath upon all these blowing
Roll the sea.

Till the slow sea rise and the sheer cliff crumble,
Till terrace and meadow the deep gulfs drink,
Till the strength of the waves of the high tides humble
The fields that lessen, the rocks that shrink,
Here now in his triumph where all things falter,
Stretched out on the spoils that his own hand spread,
As a god self-slain on his own strange altar,
Death lies dead.

 


Algernon Swinburne (5 april 1837 – 10 april 1909)
Cover

 

De Servische dichter en schrijver Bora Ćosić werd geboren op 5 april 1932 in Zagreb. Zie ook alle tags voor Bora Ćosić op dit blog.

Uit: Lange Schatten in Berlin (Vertaald door Brigitte Döbert)

„Stempel
Meine Wohnungstür ist mit geometrischen Mustern verziert, mit Vertiefungen in Form von Quadraten, Rhomben und Ellipsen, die die Ornamentik am Anfang des Jahrhunderts bildeten. Ich habe das untrügliche Gefühl, dass in diesem Haus eine zweite Tür existiert, die mit Erhebun-gen verziert ist, als habe die aus meiner Wohnung im noch weichen Zustand an jener geleimt, was den Unterschied erklären würde. Ähnlich wie man es von unserem eurasischen Kontinent an-nimmt, der sich einst, heißt es, an die amerikani-sche Platte schmiegte. Viele Dinge tragen so die Erinnerung an etwas Ähnliches, mehr oder weni-ger weit Entferntes in sich. In diesem Sinn haben alle Erscheinungen die Struktur von männlichen und weiblichen Körpern, die sich nur darin unter-scheiden, ob bestimmte Segmente ausgestülpt oder eingedellt sind. So enthüllt die Gegenständlich-keit der Welt ihre Herkunft, die sich wohl von der bürokratischen Gepflogenheit des Stempelns her-leitet. 1 )ie Entdeckung der Abhängigkeit zwischen einem Stempel und dessen Abdruck auf einem
Blatt Papier dürfte auf eine Kanzlei zurückgehen. Die kleine Handbewegung will den Entwicklungs-gang einiger Gedanken beglaubigen und keines-wegs nur ein iiberraschendes Zeichen setzen, das wir als eigenständige Verzierung bewundern.“

 


Bora Ćosić (Zagreb, 5 april 1932)

 

De Zwitserse schrijver Werner J. Egli werd geboren in Luzern op 5 april 1943. Zie ook alle tags voor Werner J. Egli op dit blog.

Uit: Tarantino

„Im Bachbett floss zu dieser Jahreszeit nur ein zähflüssiges Rinnsal, auf dem sich, wie geschwürbedeckte Riesenkrabben, schmutzige Schaumkronen bewegten. Es stank erbärmlich nach Fäulnis und Verwesung. Es stank nach Tod und Verderben.
Tarantino spürte, wie ihm die Beine einschliefen. Fast eine halbe Stunde lang befand er sich schon einige Schritte von seiner Schwester und von Jacinto entfernt und verharrte dort in der gleichen Stellung. Von seinem Versteck aus konnte er die Brücke sehen. Es war eine Brücke aus Beton. Scheinbar für die Ewigkeit gebaut. Der Bach floss unter ihr hindurch.
Tarantino versuchte das linke Bein auszustrecken. Dazu musste er sein Gewicht verlagern. Als er sich etwas aufrichtete, lösten sich Steine. Sie kollerten zwischen seinen Beinen hindurch in das Bachbett hinein und verschwanden im Schaum, der sich zwischen alten Autoreifen und einem verbeulten Kühlschrank staute. Rechts von Tarantino bewegte sich ein Schatten. Es war Jacinto.
„He”, flüsterte Jacinto.
„He”, gab Tarantino leise zurück. Das war alles. Sie mussten sich still verhalten. Absolut still. Dieser Grenzabschnitt war berüchtigt. Es gab hier mehrere Löcher im Zaun, die von den Drogenschmugglern genauso benutzt wurden wie von den Flüchtlingen. Manchmal gab es Streit. Oft fielen Schüsse und es gab Tote auf beiden Seiten des Zaunes.
Irgendwann würde auf der Brücke el indicador, ein Mann auf einem Motorrad, der ihnen als Wegweiser ein Zeichen geben sollte, wenn alles in Ordnung war, um dann sofortwieder zu verschwinden.
So war es ausgemacht. Und wenn die Luft rein war, würden sie den Bach durchqueren und zum Zaun laufen, durch das Loch im Maschendrahtzaun, an dem allerhand stinkendes Zeug hing, und auf der anderen Seite, in Amerika, würde ein anderer Gringo mit einem Auto warten, um sie aus der Gefahrenzone heraus zu bringen, Und sobald sie in Sicherheit waren, konnten sie endlich aufatmen und sich umarmen und vor Glück weinen, denn dann waren sie endlich drüben in Amerika, und für Marcela und Tarantino und natürlich auch für Jacinto würde ein neues und gutes Leben beginnen.“

 

 
Werner J. Egli (Luzern, 5 april 1943)
Cover

 

De Amerikaanse dichter Richard Ghormley Eberhart werd geboren op 5 april 1904 in Austin, Minnesota.Zie ook alle tags voor Richard Eberhart op dit blog.

 

A New England Bachelor

My death was arranged by special plans in Heaven
And only occasioned comment by ten persons in Adams, Massachusetts.
The best thing ever said about me
Was that I was deft at specifying trump.
I was killed by my father
And married to my mother
But born too early to know what happened to me,
And as I was an only child
I erected selfishness into a personal religion,
Sat thinking forty years saying nothing.
I observed all. I loved to drink gin,
Would not have thought to go farther
Into arcane episodes of the heavier drugs,
And, being New England, always remained sober.
However, I confess now, I was
Always afraid of women,
I don’t know why, it was just the way it was,
I could never get very close to any woman.
Knowledge and intelligence allowed me
The grand rationalization of this; also, I respected
Delicacy, but would not go too far in any direction.
I thought I was a good man. I was.

I did not obstruct the state, nor religion,
But I saw through both and maintained my independence.
I kept my counsels among the learned.
My learning was more private and precious than worldly.
The world had no sense of the devious,
So my private vicissitudes were mine alone.

I say all this with a special sort of grace
For I avoided many of the pitfalls of fallen man
And while I did not have heroic size, the
Creative grandeur, or mastership of the mind
I earned my bread by cynicism alone,
And blow you all a kiss from the tomb.

 

 
Richard Eberhart (5 april 1904 – 9 juni 2005)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster en columniste Marente de Moor werd geboren in Den Haag in 1972. Zie ook alle tags voor Marente de Moor op dit blog

Uit: Foon

“Ik hoor niets, maar het begint al licht te worden. Voor mij tekent zich het behang af met de kegeltjes en driehoekjes, achter mij wacht de kamer. Met de half verduisterde ramen en de gebroken vensterbanken. Met het fluwelen stoeltje waarop mijn overgooier hangt alsof ik er nog in zit. Met de eettafel, vier poten in het tapijt, de kast met de porseleinen dieren en nog maar drie kristallen glazen. Met de drempel die me zo de kolere wenst, en de gang die me zal spiegelen als een zwarte sloot. In de gang staan twee deuren op een kier, de een leidt naar de keuken met de afwas, de ander naar de kamer met hem erin.
De voordeur is goed dicht. Toch glijdt tussen deur en drempel het ijs van de veranda naar binnen en duwt tegen die veranda de tuin, waarop nog zo’n dertig centimeter sneeuw ligt. Achter de tuin staat het hek naar het pad, daarop zullen mijn voetstappen de eerste zijn en de laatste, zoals de meeste dagen. Laten we daar niet te lang bij stilstaan, laten we doorlopen, links het huis van Serpjakov passeren, met de ramen die dof en grijs zijn geworden als de ogen van een staarlijder, en rechts de bushalte, ook al verlaten. Zo’n tien jaar, schat ik, misschien langer. In ieder geval was het in hetzelfde jaar dat de bussen wegbleven en onze enige buurman vertrok. In het jaar dat ik me liever niet herinner.
We noemden hem Serpjakov de Vriendelijke. In deze streek was zijn karakter al even uitzonderlijk als zijn complete gebit. We houden het erop dat hij het zich in ieder geval kon veroorloven breeduit te lachen. En hij dronk niet, zelfs niet toen zijn vrouw overleed. We weten niet waarom hij is weggegaan, hij had juist de daklijsten van zijn huis in de lak gezet. Misschien nam hij wel die laatste bus en kon hij gewoon niet meer terug, misschien is het niet meer dan dat.
Na de bushalte komt het veld, dat eens een akker was, met nog een stuk of twintig gebouwen, kleine en grote, waaronder een schooltje, de bakkerij en de artsenpost. En daarachter ligt het complex van de oude batterijenfabriek. Alles is leeg en verlaten, en vanbinnen met hetzelfde grijze gruis bestoven.”

 

 
Marente de Moor (Den Haag, 1972)
Cover

 

Zie voor de schrijvers van de 5e april ook mijn blog van 5 april 2018 en eveneens mijn blog van 5 april 2016.

Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Uit: Het verdriet van België

“Zonder adem te halen, brulde hij: ‘Ma-ri-a!’
Een graatmager wezen, een honderdjarig weeskind in een krakerig wit schort, verscheen en keek Louis aan met een blik vol haat.
‘Maria, schenk die jonge gasten een portootje in! Het is wel niet van hun jaren, maar wij kunnen ze niet vroeg genoeg losbandigheid leren, wie weet wat de dag van morgen brengt, nietwaar, heren?’ Zij schonk in. De port was mierzoet en lauw.
‘En?’
‘Een beetje te warm,’ zei Maurice.
De Puydt nipte. ‘’t Is godverdomme nog waar ook. Maria, zet die fles direct in de kelder. Nee, laat maar. Hoeveel staan er nog in de kelder?’
‘Vier.’
‘Er is hier iemand die achter mijn rug…’ Met een dreun die de Vlaamse Koppen aan de muur deed trillen sloeg zij de deur dicht.
‘Zij drinkt,’ fluisterde Marnix de Puydt. ‘Van mij mag ze, maar niet van deze porto. Want ik heb er twaalf flessen van gekregen na mijn recital bij mijnheer Groothuis.’
‘Mijn grootvader heeft er mij over gesproken,’ zei Louis, ‘hij vond het prachtig.’
‘Ja, onze Seynaeve heeft een zwak voor Debussy.’
De Puydt schonk zijn glaasje weer vol en dronk het in één slok leeg.
‘Mijn vriend Joris Diels van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen heeft mijn Dood van Descartes uiteraard als eerste in het manuscript doorgenomen en heeft er mij oprecht mee gecomplimenteerd.’
‘Is het in vijf bedrijven?’ vroeg Louis, want hij moest toch iets zeggen, zeker in aanwezigheid van Maurice-de-stille.
De Puydt knikte lang. Hij dronk van de fles. ‘Ik zie u denken, jongeman, is dat niet al te klassiek? En dan antwoord ik u, ja, het is klassiek, de tijd van het experiment is achter de rug, thans breekt de tijd aan van de re-con-struc-tie, niet alleen van onze gemeenschap, maar ook van zijn vormen. Ik heb recht van spreken, want ik kom uit het kamp van de durvers, van hen die de grenzen van de taal hebben verlegd, in het spoor van mijn betreurde kompaan Van Ostaijen.”

 

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Scene uit de gelijknamige film uit 1994

Lees verder “Hugo Claus, Martin Reints, Mieke van Zonneveld, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Michael Georg Conrad, Marente de Moor”

Hugo Claus, Martin Reints, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Uit:Het verdriet van België

‘‘Staan er fouten in?’
‘Met de beste wil van de wereld… nee, geen fout te ontwaren.’
‘Maar moet de datum van uw voordracht er…’
‘Godverdomme, natuurlijk, dedju, dat hadden wij bijna… dedju!…’
Hij ging aan tafel zitten, het kleed had overal brandgaatjes, hij hijgde alsof hij de 500 meter had gelopen. Maurice zei nooit wat, dus nu ook niet, maar hij was wel onder de indruk.
‘Zet u, zet u.’
‘Derangeren wij u niet?’
‘Jongeman, ik heb de hele nacht gewrocht, een zekere verpozing is me zeker toegestaan. Alhoewel… verpozen… als dat zou kunnen… is de grondtoon van de mens niet het irrequietum?’ Gelukkig wachtte hij niet op een antwoord, hij blies felle rookwalmen in Maurice’s snufferd.
‘Ik zou u met genoegen enkele passages voorlezen uit het derde bedrijf van het stuk dat mij thans bezighoudt, een nogal nauwkeurige evocatie van Zannekin. Dokter Leevaert die een eminent kenner is van de veertiende eeuw verzekert mij dat ik de historische waarheid geen geweld aan doe, maar, jongens, ik ben óp. Alhoewel ik me realiseer dat gij, de jeugd van Vlaanderen, er alle belang bij zoudt hebben kennis te nemen van mijn kijk op ons verleden. Gij leest toch boeken, ik bedoel, naast uw verplichte schoollectuur?’
Zij knikten beiden gedwee. Maurice zat ongemakkelijk te draaien op zijn stoel, moest waarschijnlijk plassen. Van de weeromstuit moest Louis ook ineens zeer dringend.
‘Help me onthouden dat ik u straks mijn Psalmen en Palinodieën moet meegeven, ge zult sommige hexameters beslist amusant vinden. En het is spijtig dat de uitgeverij de Kogge me deerlijk in de steek heeft gelaten, vanwege zogezegde papierschaarste, anders had ik u als primeur mijn Dood van Descartes kunnen overhandigen, vijf bedrijven, waarin ik, vanuit de Germaanse gedachte definitief afreken met het Latijnse quasi-geredeneer dat ons volk, via de Franse overheersing, zo lamentabel heeft verschraald, om niet te zeggen verdord.’

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

Lees verder “Hugo Claus, Martin Reints, Vítězslav Hálek, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Marente de Moor”

Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari, Marente de Moor

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

Uit:Het verdriet van België

“Met zijn door de Kei zo zijdelings fnuikend nonchalant aangevochten vriend Maurice de Potter (eerste in latijn en wiskunde, hoe kan het anders als je vier-vijf lessen leert vóór dat de klas er aan toe is en als je alles onthoudt?) belde Louis aan bij Marnix – Commissielid voor Herstelbetaling – de Puydt. Louis had de drukproef bij zich van een strooibiljet. In rondo cursief bovenaan in corps 8 tussen aanhalingstekens: ‘Mij worgt mijn wijdheid, ik stik van eindeloosheid, Cyriel Verschaeve.’ In het midden, in de gerekte Hidalgo met forse voet: Vlaanderen, werkelijkheid en oerbeeld. In de Egmont daaronder: Voordracht door de heer M. de Puydt, dichter en toneelauteur. Onderaan, in Rondo cursief corps 12: Ingang vrij. Zaal Groeninghe, Wannegem. De datum had Papa vergeten te noteren.
De dichter gleed hen vóór op de roodleren slofjes zonder hiel, hij knoopte de gevlochten ceintuur van zijn kamerjas goed vast, schikte zijn haar.
De eetkamer hing vol met portretten van bejaarden met baarden en brillen, zij leken op elkaar, weldoorvoed, borstelige wenkbrauwen, peinzend. Louis herkende Ernest Claes. En Stijn Streuvels uiteraard, die hing ook bij Papa in het atelier. (Want het geheim van Papa is dat hij Boer Vermeulen, de nukkige grimmige grijsaard uit De Vlaschaard, nadoet, die rots van boerentrots, doorploegd door de storm van het leven als een akker, enzovoort.)
‘Dat zijn allemaal Vlaamse Koppen, hé, Meneer de Puydt?’
‘Aan wie zegt ge het?’ Hij stak een stenen pijp tussen zijn natte smakkende lippen. ‘Ik heb gelukkig de gave van bewondering. In dit land bewondert men niet genoeg. Kenmerk van een klein land.
Daarom is de titel van Verschaeve zo verheffend, Uren Bewondering.’
Zijn kuiten waren haarloos en papierwit, de enkels hadden een violetachtige gloed. Hij hield de drukproef vlak tegen zijn neus.
‘Uitstekende arbeid, uw vader is een begenadigd artiest, in de lijn van onze grote drukkers die helaas in onze rampzalige Spaanse tijd naar Holland zijn getrokken.’

 
Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Scene uit de gelijknamige tv-miniserie uit 1995

Lees verder “Hugo Claus, Algernon Swinburne, Bora Ćosić, Werner J. Egli, Mieke van Zonneveld, Michael Georg Conrad, Arthur Hailey, Paolo Ferrari, Marente de Moor”