Koen Stassijns, Owen Sheers

De Vlaamse dichter, schrijver en vertaller Koen Stassijns werd geboren op 18 september 1953 in Ninove. Zie ook alle tags voor Koen Stassijns op dit blog.

 

Opdracht

Zij is de beste dood, die van het zwijgen,
nog niet in. Taal hapert aan haar slaap.

Noem haar geen boom meer, zwaaiarm, twijgen
die ik van tussen het gestamel raap,

maar schrijf haar weg naar waar zij thuishoort,
in het leeggoed van een woord zoals voortaan.

Het touw wil uit haar vlees, en zeg het voort:
Ook taal brengt wat wij missen niet tot staan.

Zij is te moe van al dat reizen om haar heen,
dus trek de jas die zij ooit was maar uit,

ruim sneeuw, december wordt haar nieuwe huid.
Begraaf de woordbijl, leg hem onder steen.

Behandel haar met eerbied: niet. Ruim baan,
en weet: Wie stilstaat kan ook verdergaan.

 

Pars poëtica

1
Sla dit gedicht als een jas om je heen
en laat het wandelen, ik wil op de rug
van een meisje aan zee en terug
kunnen gaan. Naar de stad door een kluwen

van straten waar een plein over valt.
Daar middenin zon uitdagend staan
wuiven: kleed mij uit en kijk mij aan,
tijd heeft geen vat meer op mij, houd halt

en lees mij, doe mij aan. Want ik blijf
langer dan een rooksignaal in het oog
van de boodschapper leven. Zwijg

mij maar dood, ik sta pas neergeschreven
overeind, loop als een druppel door regen
over in zee, waar amper een meisje kan gaan.

2
Ik leg mij neer bij dit gedicht,
kijk waar zijn benen staan en hoe
die verder moeten groeien. Soms gaan ze
door de knieën onder het gewicht

van een belegen woord als dood
en daar ondoorgrondelijk in blijven
dromen. Soms hangen ze wat rond,
groen fruit terloops aan magere twijgen

opgeknoopt en vallen voor het rijpen.
Daar grijp ik in, en leg het vuur vast aan
hun schenen, snoei op het gevoel af, herbegin.

Omdat ik nog een zin zoek voor dat ene
volkomen gedicht dat enkel blijft staan
wanneer ik wankel in mijn benen.

 

Koen Stassijns (Ninove, 18 september 1953)

 

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

Thuiskomen

De omhelzing van mijn moeder is ongemakkelijk,
Alsof de ruimte tussen haar open armen
is gereserveerd voor een kind, niet voor dit lichaam van een man.
In de keuken kneedt ze het deeg,
draait het om en klopt het voordat zij het weer in de vorm legt.
De bloem zorgt voor een make-over, bestuift
De haren op haar wang, strijkt rimpels glad.

Papa dompelt zichzelf nog altijd onder in de regen.
Tot aan zijn ellebogen in de heg werkt hij
aan een gat dat elke winter weer verschijnt,
de randen zijn doorregen met natte wol –
bevroren adem blijft hangen aan de sleedoorn.
Als hij weer binnenkomt is zijn haar wild,
en zijn zijn zakken gevuld met hooivijlsel.

Als iedereen zit schenkt mijn grootvader de wijn in.
Zijn onvaste hand laat de hals van de fles
trillen op de rand van elk glas;
het is een deuntje dat hij elk jaar sneller speelt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e september ook mijn blog van 18september 2020 en ook mijn blog van 18 september 2018 en ook mijn blog van 18 september 2016 deel 1 en eveneens deel 2 en eveneens deel 3.

Koen Stassijns, Owen Sheers

De Vlaamse dichter, schrijver en vertaller Koen Stassijns werd geboren op 18 september 1953 in Ninove. Zie ook alle tags voor Koen Stassijns op dit blog.

 

De werkster

Moeder, aanrecht en dweil
zoals zij door de kamers dwaalt
van het belommerd huis de gang
doorkruist en mompelend de ramen aait.

Zij spreekt de kasten dierbaar aan
of zij hun sleutel goed bewaren
en van elke lade het geheim dat
zij ooit dierbaar samen waren.

Zij boent haar angst voor slechte
tijden met het bergkristal en
zilver op, en veegt de vloer aan
met de twijfel dat wie eenmaal
liefheeft meermaals achterblijft.

Wie haar niet kent zal zwijgen
en haalt het stof onder de nagels weg
vóór hij haar aanraakt met het hard
verwijt dat zij slechts aanrecht was
en dweil. Terwijl zij veeleer aaide.

 

De krant

Het sneeuwt. Op het plein worden de sporen
gewist. De man zoekt in zijn krant wat hij mist,
wat hem stoort, boven het hoofd hangt en wie
zich vergist. De vrouw slaapt, wordt niet gehoord.

De torenklok, op de tijd achteruit, slaat geloofd
zij de heer om zich heen en de huizen rollen
als egels op elkaar in. Een schoorsteen hoest,
werpt een koord, sputtert tegen. Het dorp dooft.

Nog steeds zet de man geen voet aan de trede,
hij volhardt in de krant die hij vreest. Nog steeds
dat litteken tussen de kaken, niets dat geneest.

Nog steeds geen krakende trap naar beneden.
De vrouw slaapt, de man ontleedt het weerbericht.

Hij vindt haar, boven een plas, ijs op het gezicht.

 

Dit huis

Laat hier geen twijfel over bestaan, dit huis
zal bouwval worden met de grond gelijk
ook dit gedicht. Omdat ik stenen met een zin
en met cement elk voegwoord vergelijk,

de gangen met mezelf en daar dan in
verdwalen. Ramen, trappen, deuren, in en uit
van kinderen die bij hun moeders blijven
zwijgen, in de tuin een schrikbewind van kruid.

Geef dit huis geen uitstel meer,
het denkt zo lang al aan een landschap
toe te horen dat hij blijven zal. Ik keer

terug tot een boom, in de aarde, meet omvang
van woorden aan restwarmte af en beken dat
ik nog droom van een gedicht. Pijnbanken lang.

 

Koen Stassijns (Ninove, 18 september 1953)

 

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

De visboer

Dit is dus het tijdperk van de visboer, niet van de visser –
zijn pet schuin als die van een sergeant, wankel op zijn gewatteerde hoofd
terwijl hij duikers schat en hun bewegingen meet.

Hij grijpt net zo gemakkelijk naar een karper als jij of ik
onze hand in een emmer appels zouden dompelen,
tast naar de vis, zijn ingegroeide nagel doet pijn in het zoute water,

en tilt hem eruit, vol begrip, zoals alleen hij dat kan.
de folieschijf van het zilveren oog. het gewicht van het mes,
de motorslag van zijn hart. fijn afgestemd op deze wrede vriendelijkheid!

Vol begrip, zoals alleen hij dat kan, de plek tussen de knokkels
waar een nagel zou kunnen binnendringen als door boter,
hoe vlees te snijden zoals anderen selderij snijden.

hoe hij zijn toespraak zou inkorten zoals hij dat bij mannen zou doen
ware hij gewond geraakt en gedwongen om te vechten.
Maar zoals bij een door de bliksem getroffen boom, is er geen genezende bast

rond zijn getroffen hart en het hout in het midden van de stam
pulseert en snakt naar groei als een vis
die vecht voor zijn laatste adem, alsof hij in de lucht hapt naar water.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e september ook mijn blog van 18september 2020 en ook mijn blog van 18 september 2018 en ook mijn blog van 18 september 2016 deel 1 en eveneens deel 2 en eveneens deel 3.

125 jaar Bertolt Brecht

 

125 jaar Bertolt Brecht

 

De Duitse dichter en schrijver Bertolt Brecht werd op 10 februari 1898 in de Zuid-Duitse stad Augsburg geboren. Zie ook alle tags voor Bertolt Brecht op dit blog. Dat is vandaag precies 125 jaar geleden.

 

Lied der Galgenvögel

Dass euer schlechtes Brot uns nicht tut drunken
Spüln wir’s hinab mit eurem schlechten Wein-
Dass wir uns ja nicht schon zu früh verschlucken.
Auch werden einst wir schrecklich durstig sein.

Wir lassen euch für eure schlechten Weine
Neidlos und edel euer Abendmahl…
Wir haben Sünden. – Sorgen han wir keine.
Ihr aber habt dafür eure Moral.

Wir stopfen uns den Wanst mit guten Sachen
Das kost’ euch Zähren viel und vielen Schweiß.
Wir haben oft das Maul zu voll zum Lachen
Ihr habt es oft zu voll vom Kyrieleis.

Und hängen wir einst zwischen Himmel und Boden
Wie Obst und Glocken, Storch und Jesus Christ
Dann, bitte, faltet die geleerten Pfoten
Zu einem Vater Eurer, der nicht ist.

Wir haun’ zusammen wonnig eure Frauen
Und ihr bezahlt uns heimlich eure Schmach…
Sie werden mit Wonne zusammengehauen
Und laufen uns noch in die Kerker nach.

Den jungen Weibern mit den hohen Busen
Sind wir viel leichter als der Herr Gemahl
Sie liebt den Kerl, der ihr vom Bett weg Blusen
Die ihr Gemahl bezahlt, beim Abschied stahl.

Sie heben ihre Augen bis zum Himmel
Und ihre Röcke bis zum Hinterteil.
Und ist er frech, so macht der Dümmste Lümmel
Bloß mit dem Adamsapfel sie schon geil.

Dein Rahm der Milch schmeckt schließlich nicht ganz übel
Besonders wenn du selbst ihn für uns kaufst
Wir tauchen dir das Schöpflein in den Kübel
Dass du in der entrahmten Milch versaufst…

Konnt in den Himmel uns der Sprung nicht glücken
War eure Welt uns schließlich einerlei.
Kannst du herauf schauen, Bruder mit dem krummen Rücken?
Wir sind frei, Bruder, wir sind frei!

 

Bertolt Brecht monument voor het Berliner Ensemble (Theater am Schiffbauerdamm)

 

Terzinen over de liefde

Kijk ginds die kraanvogels in grote bogen!
De wolken die hun mee werden gegeven
Trokken al mee met hen van toen ze vlogen
Van het ene leven naar een ander leven.
Op eendere hoogte en met eender ijlen
Leek het of beiden maar bijkomstig bleven.
Laat van die twee geen langer hier verwijlen,
Laat kraanvogels en wolken zo verdelen
De mooie hemel waar zij kort in vliegen.
En laat geen een iets anders zien dan het wiegen
Van de ander in de wind die beide voelen
Die nu al vliegend bij elkander liggen.
Dat zo de wind hen naar het niets ontvoere,
Als zij maar niet vergaan en bij elkander blijven,
Zolang kan geen van beide iets beroeren,
Zolang kan men hen overal verdrijven
Waar regens dreigen of waar schoten knallen.
Zo, onder zon en maan, welhaast verwante schijven,
Vliegen zij weg, elkaar zo welgevallig.
Waarheen dan?
Nergens heen.
Van wie vandaan?
Van allen.
Jullie vragen hoelang die twee al bij elkaar zijn?

Sinds kort.
Wanneer zij uit elkaar gaan?
Gauw.
Zo komt geliefden liefde voor als trouw.

 

Vertaald door Koen Stassijns & Geert van Istendael

 

Liefdesgewoonten

Het is niet zo dat het genot zomaar beklijft.
Vaak dient geconsumeerde kus zich nogmaals aan.
Het nog een keer te doen, al hebben we ’t net gedaan
Dat is wat ons zo naar elkander drijft.

Die kleine beving van je kont, zo lang
Verwacht al! O, jouw sluwe vlees!
Hoe aangenaam, wanneer je hees
Opnieuw te kennen geeft je geile drang!

Hoe jij je knieën buigt! Hoe jij mij weet te geven!
Jouw beven dan, waardoor mijn vlees herkent
Dat je in al je lust nog niet bevredigd bent!
Dat lome draaien! het achteloze naar mij tasten
Terwijl je al glimlacht!
Ach, steeds als je het doet:
Was ’t niet al vaak gedaan, was ’t niet zo goed!

 

Vertaald door Gerda Meijerink

 

Bertolt Brecht (10 februari 1898 – 14 augustus 1956)
Portret door Shubnum Gill, z.j.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e februari ook mijn blog van 10 februari 2022 en ook mijn blog van 10 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente, Isabel Ecclestone Mackay, Michaël Zeeman, Koen Stassijns, Armando, Ton Anbeek, Stephan Sarek, Nicolien Mizee

 

Dolce far niente

 


Indian Summer door William Trost Richards, 1875

 

Indian Summer

I have strayed from silent places,
Where the days are dreaming always;
And fair summer lies a-dying,
Roses withered on her breast.
I have stolen all her beauty,
All her softness, all her sweetness;
In her robe of folden sunshine
I am drest.

I will breathe a mist about me
Lest you see my face too clearly,
Lest you follow me too boldly
I will silence every song.
Through the haze and through the silence
You will know that I am passing;
When you break the spell that holds you,
I am gone!

 

 
Isabel Ecclestone Mackay (25 november 1875 – 15 augustus 1928)
Woodstock, Ontario, de geboorteplaats van Isabel Ecclestone Mackay

 

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en literair criticus Michaël Zeeman werd geboren op Marken op 18 september 1958. Zie ook alle tags voor Michaël Zeeman op dit blog.

 

Harlingen
Foar Geart, Gosta en Liesbeth

Bijna ijsheiligen op zondagochtend en
de Waddenzee stelt hier de wereld vast
men vocht tot aan het einde van de dag
om Vestdijks leven en vertrok met veel gerucht
benoemde haar charmante stad na vier, vijf uur.

Als ik alleen ontbeten heb een stille omgang
heb gemaakt langs troosteloos ontworpen schepen
benepen pakhuizen die stoer de kaart beschrijven
(Rusland, Java, Petersburg, Sumatra, Polen)
wie hier woonde sloop schichtig langs de huizenrij.

In al die stilte zijn vanmorgen vroeg twee bootjes
weggevaren van wie hier schoolkind was droomt tot
de zwarte mannen hem gaan halen van een duister
ruim dat naar het onbestemde elders voert men
streed hier gisteren nog om zijn lijk.

Ik bood geleerde heren die het beter weten nachtverblijf
zij prezen stad en straat vertrokken nochtans opgetogen
naar oorden mij genoemd waar zondagsmorgens vroeg
gebeier van een klok een aardse melodie verwaait
en winterdagen in luidruchtigheid hun rust verzorgen.

Wie hier zijn winters slijt vindt zelfs geen graf in zee
ik hoor het kerkvolk vechten met een nieuwerwets gezang
ter hoogte van het hereknechtenkamersstraatje.

 

Afscheid

Afscheid gaat abrupter dan je dacht
op een zondag tegen het einde van de morgen
als achteloos een boot vertrekt
zonder hoorn of omhaal van vlaggen.

Niet dat ik wuivend op een kade stond
zelfs dat niet, men verneemt het telefonisch
‘nu ga ik weg’ en gaat dan ook
de toon rekt zich te veel aan ruimte.

De volgende dagen is er een spoor
dat eerst ik nog nauwkeurig volgen kan
maar dat nadien vervaagt; mijn zolderbed is klam
als kind heb ik dat nooit geweten.

Afscheid is een misverstand dat fonkelt
bij gebrek aan tijd en uren nog nadien
de stilte onherbergzaam het uitzicht groezelig
de deuren van mijn kamers zwaarder maakt.

 

 
Michaël Zeeman (18 september 1958 – 27 juli 2009)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en vertaller Koen Stassijns werd geboren op 18 september 1953 in Ninove. Zie ook alle tags voor Koen Stassijns op dit blog.

 

Najaar

Zij was van ieder najaar
het gekneusde meisje
en zong, onhoorbaar haast,
een notenkrakerslied: vandaag
ga ik misschien verloren.

De linten in haar waaiend haar,
papavers tussen koren ooit,
maar rood wordt bruin en
brood verkruimelt, langzaam
gaat elk meisje dood.

Ik wou haar vluchtruim zijn,
mijn tuin voor al haar vogels
openplooien, in een
schommelstoel van slaap
het samenslapen voorbereiden,
maar de winter gomt mij uit

en wist uit ieder najaar
het gekneusde meisje. Vaag
hoor ik het kraken al
van mager ijs en vager nog
de nagalm van:vandaag
ga ik voorgoed verloren.

 

De moeder

Al jaren dood gaat zij nog elke dag
een heel eind om in mij. Ik zie haar na
het scheren elke morgen voor me, en sta
een voetstap in haar schaduw stil. Haar lach
tast mij in oog en mondhoek aan, breekt uit
zijn glazen kooi de kamer in en zwijgt wat
aldoor was verzwegen: dat ze begraven lag
onder de duim van een man, in een gat
waar een bouwvallige god het werktuig
van haar buik niet ontzag. Hij werd bewaard,
zij vreesde. Zo ligt ze in mij opgespaard
en gaat in elke vrouw die ik omhels tekeer.
Ze duldt geen vader meer, geen spiegelbeeld,
geeft mij integendeel haar weerzin weer.

 

 
Koen Stassijns (Ninove, 18 september 1953)

 

De Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando werd geboren op 18 september 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Armando op dit blog.

 

De waarheid

Wee het veel te smalle bospad,
het stramme struikgewas,
wee de gaten in de bodem.

De jaren zijn in de boeien geslagen,
langs de straten slapen de vochtige lichamen,
stapels op een hoop verzameld.

Hier heeft iets plaatsgevonden
dat op de vage waarheid lijkt.

 

 
Armando: De Ladder (1994), Amersfoort

 

Lente

‘t Is bijna lente, de knoppen zijn al weerloos,
de takken steken hun armen uit
en de groei heeft de bloei ontdekt.

Het blijft voorlopig lente,
omdat het gretig groen is.

Het was de luidruchtige lente,
die even heeft geglimlacht.

 

 
Armando (18 september 1929 – 1 juli 2018)

 

De Nederlandse schrijver en letterkundige Ton Anbeek werd geboren in Ede op 18 september 1944. Zie ook alle tags voor Ton Anbeek op dit blog.

Uit: De verkeerde wereld van Gerrit Komrij

“In de twee volgende strofen wordt weergegeven wat het resultaat is van de transformatie naar de mundus inversus. De lezer kan dan terugvertalen: de vrouwen worden in deze nieuwe wereld mooi – wat ontegenzeggelijk impliceert dat ze in de ‘normale’ werkelijkheid in de ogen van de dichter nietmooi zijn (vol levervlekken, plooien: ouderdomsverschijnselen). Ook de hond behoort volgens de dichter tot de schepselen die pas in een wereld waar alles anders is, enigszins beminnelijk kunnen worden. De achteropplaatsing van het onderwerp in de zin die zo hoopvol begint met ‘Haast om te zoenen’ bewerkt hier een heel komisch effect.
Het werkelijk ‘schone geslacht’, dat wil zeggen de wezens die in de echte wereld mooi zijn, hebben de grootste verandering ondergaan. Terwijl de vrouwen verjongd werden, zijn zij verouderd en zelfs veel erger dan dat: ze verkeren in staat van ontbinding. Het tegenbeeld van wat in de realiteit hun stralende jonge schoonheid moet zijn, wordt hier plastisch weergegeven.
Op het eerste gezicht lijkt dit gedicht niet meer dan een ingenieuze manier om te zeggen: op een strand wordt goed zichtbaar hoe afstotend vrouwen zijn, hoe jong en mooi jongens. De omkering, die de lezer dwingt tot terug-vertalen, maakt een simpele seksistische mededeling interessant. Maar wie zo de poëzie van Komrij opvat, namelijk als alleen maar grappenmakerij, miskent de ernstiger aspecten van zijn dichterschap. Want het gedicht ‘Janus’ heeft nog een tweede gezicht. Door de jongens als desintegrerende lijken af te beelden, onderstreept de dichter niet alleen hun schoonheid (in tegenstelling tot de lelijkheid der vrouwen), maar roept hij tegelijkertijd het beeld op van wat zij eens zullen worden. Het spel krijgt dan een uiterst luguber aspect, want één moment, vóór we de laatste strofe omdraaien, wordt ons de vergankelijkheid van de aardse schoonheid in al zijn gruwelijkheid voor ogen gehouden. Met andere woorden: de omkering laat ook zien hoe in de ‘echte’ wereld het bederf is ingebouwd.
In ‘Janus’ blijkt dat Gerrit Komrij het motief van de verkeerde wereld dus op twee manieren gebruikt. Aan de ene kant is er het pure spel, dat in geen enkel gedicht van de bundel ontbreekt. Tot de grappen behoort bij voorbeeld ook het geven van een opsomming die bestaat uit elf onmogelijkheden, zoals: ‘In de Sahara heerst de grote ijstijd’ en ‘De veldmuis heeft een tijgerkat vermoord’ (een heel ‘middeleeuws’ zinnetje) om dan de reeks af te ronden met de laatste regel: ‘De seksualiteit is mooi en prachtig.’ (‘Terribilita’) Het komische effect berust dan op het commentaar dat door middel van de (zogenaamd) omgekeerde wereld op de ‘echte’ wordt geleverd.”

 


Ton Anbeek (18 september 1944)

 

De Duitse dichter en schrijver Stephan Sarek werd geboren op 18 september 1957 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Stephan Sarek op dit blog.

 

Die Lust auf Leben

steht dir ins Gesicht geschrieben
dein Lachen ist wie Sonnenschein
unmöglich wär´s, dich nicht zu lieben,
undenkbar, ohne dich zu sein.

Jedes Geschenk beschenkt auch mich,
du gibst von allem Glück,
das du aus meiner Hand erhältst,
ein Vielfaches zurück.

Belebst selbst unbeseelte Dinge
mit unverbrauchter Phantasie,
bewahrst, was mir verlorenginge,
wäre ich ein Meister, wärest du ein Genie.

Und blieb ich gern dein Weggefährte,
für alle Ewigkeit,
ist, was mein Schicksal mir gewährte,
doch nur ein Flügelschlag der Zeit.

Er kommt zu früh, der Augenblick
wie wir´s auch dreh´n und biegen,
ich gab dir Wurzeln, doch schon bald,
erlernst auch du das Fliegen.

Gleichwohl bleibt mir der größte Lohn,
mehr kann man nicht erstreben.
Ich bin ein Vater, du mein Sohn,
was für ein reiches Leben!

 

Wirtschaftsrezession

Weil wir zu viel vom Strom verschwenden,
wird´s mit der Welt noch böse enden.
Doch mangelt es uns erst an Geld,
wird manche Leuchte abgestellt
die vorher sinnlos brannte.

So rettet uns, man ahnt es schon,
vielleicht die Wirtschaftsrezession,
in der wir lernen, Maß zu halten,
und einfach mal was abzuschalten,
so wie man´s früher kannte.

 

 
Stephan Sarek (Berlijn, 18 september 1957)
Berlijn, Tiergarten

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster Nicolien Mizee werd in 1965 in Haarlem geboren. Zie ook alle tags voor Nicolien Mizee op dit blog.

Uit: De kennismaking. Faxen aan Ger

“Haarlem, 4 augustus 1994
Beste Ger,
Buiten scheurt het onweer de nacht aan stukken en ik loop ongedurig heen en weer, doe de gordijnen dicht en weer open en besluit toch maar aan die brief aan jou te beginnen.
Je lijkt soms zozeer een verzameling afgeronde theorieën, dat ik me weleens afvraag of je menselijk bent. Ik kreeg even hoop toen ik je twee speculaasjes zag eten, maar nam aan dat je research aan het doen was voor een nieuw scenario.
Je evident aanwezige hartstocht richt zich geheel en al op het werk, en daar voor mij gedrevenheid tot het werk de enige niet-beschamende menselijke eigenschap is, ben ik je als een soort ijsheilige gaan beschouwen, hoewel ervaring me geleerd zou moeten hebben dat alles wat ik ooit aanzag voor iets van een hogere orde, uiteindelijk neerkwam op ‘een menselijke fout’.
Ik kan helemaal niet nadenken over dat rotscenario, ik verban het altijd uit mijn geest zodra ik het de deur uit heb gestuurd, hoewel ik wel begrijp dat dat niet goed is. Kun jij niet gewoon zeggen wat ik bedoel? Dit kost me een slapeloze nacht. En hoe ben jij zo geworden? Heeft het jou slapeloze nachten gekost? En ben je er nu uit? En hoe denk je dan en; waar baseer je je oordeel op? En ben je daarom zo energiek? En waarom schrijf je eigenlijk de hele tijd?
Ik wil alleen maar uitleggen dat ik ook wel wat te zeggen heb, al begrijp ik nergens wat van, maar wat ik te zeggen zou hebben, Joost mag het weten. Het is alleen maar dat ik niet veronachtzaamd wil worden. God mag weten waar die ideefixe vandaan komt, maar het is zoals het is.
Als iemand me zou vragen waarom dat Model verfilmd zou moeten worden, zou ik niets anders weten te zeggen dan dat ik hoopte dat er ergens een meisje van twaalf, dat die avond toevallig voor de televisie verzeild geraakt was, zou denken: ‘O, zit het zo! Ik ben helemaal niet gek!’ Niet omdat ik reclame wil maken voor het modelstaan, maar omdat ik probeer uit te leggen dat je best nog een beetje gelukkig kunt worden als je besluit onder ogen te zien dat het je menselijke plicht is de spoken die je in je kindertijd naar binnen gehaald hebt uit te bannen, en verder op God te vertrouwen.”

 


Nicolien Mizee (Haarlem, 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e september ook mijn blog van 18 september 2017 en ook mijn blog van 18 september 2016 deel 1 en eveneens deel 2 en eveneens deel 3.

Koen Stassijns

De Vlaamse dichter, schrijver en vertaller Koen Stassijns werd geboren op 18 september 1953 in Ninove. Eigenlijk wilde Stassijns naar de toneelschool, maar zijn ouders verboden dat. Hij begon tegen zijn zin aan een rechtenstudie en gaf die na enkele geslaagde semestriële examens op omdat het niet bij zijn ambitie paste. Stassijns kwam terecht in het bedrijfsleven: in de wegsignalisatie. Hij startte een eigen bedrijf op en was redelijk succesvol, maar niet gelukkig. Na een decennium literaire inactiviteit begon Stassijns opnieuw met schrijven. In 1988 verscheen “Aanmaaktwijgen van een vuur” en dat werd meteen een succes.Zijn dichtbundels ‘Paard van glas’ (1993, 2001) en ‘Zwijghout’ (2000) verschenen bij uitgeverij Atlas in Amsterdam en kenden verschillende herdrukken. Samen met zijn vriend en collega Ivo van Strijtem bouwt hij als bloemlezer verder aan de gereputeerde reeks ‘De mooiste van…’ (Lannoo, Atlas) met vertaalde poëzie van Goethe, Tagore, Neruda, Heine, Brecht, Petrarca, Dickinson, Ungaretti, Hesse, Yeats, Stevens, Quasimodo… Met Geert van Istendael vormt hij een vertaalduo en vertaalde hij vele Waalse dichters, poëzie van W.B. Yeats en van Bertolt Brecht en diens leerling Heinz Kahlau, evenals chansons van Jacques Brel.

Dit dorp…

Dit dorp, ik laat het en verlaat
het, als viel ik na het vrijen uit
de klamme handdruk van de slaap.
Niet het gefluit van vogels die

loslippig vaak hun namen slaan
in de bewaarstam van een boom,
niet het gehuichel van de wind
die uit vier monden spreekt en aan

de leugens kleine vleugels bindt.
Maar om de vader en de vrouw
die hij bekroop en bloeden liet,
zo danig onverschillig sliep

dat ijs hem op de schenen stond.
Dat ik zijn kind was, deert mij nu
ik op de valreep merk: dit dorp,
de rode draad van het verdriet.

 

Voorlopig afscheid

1
Nu je weggaat geef ik je weer wat ik nog
nooit uit handen gaf: het oog dat weigerde
te zien zoals een ander voor hem deed,
het oor dat juichte, mond die steigerde

toen iemand afgemeten langs me gleed
of tastte met de vingers van elke dag.
Ja, ik herinner me de kroeg, als sneed
het mes nog door me heen, waar wij de macht

verdeelden, je buik die op en neer ging
toen je lach een frisdrank openspatte,
en hoe ik als een kruimel aan je hing.

Kom nog eens langs dat ik je trapsgewijze
leer verliezen, nu ik amper aan je raak.
Verlaat me niet, ik ben het al te vaak.         

2
De laatste dagen, en nog zoveel moet
aan kant gedaan, om nooit meer te vergeten.
Gooi overboord, scheep in, het ga je goed,
wij moeten maar eens willen wat we weten

dat wat wij willen er niet echt toe doet.
Ontroering heet nu: kast waarin mijn kleren
aandoenlijk toen ik er voor je uit ging, zoet
bed dat die herinnering licht op doet veren,

en een boek waarin ik je meenam op reis.
Naar het noorden, hoe ik je daar ontkleedde
en verboden bloemen sneed uit het ijs.

Neem al die beelden mee, begraaf ze niet in
nieuwe aarde, in een taal die ik nooit sprak.
En denk aan mij als aan een lekkend dak.

 

 
Koen Stassijns (Ninove, 18 september 1953)

 

Koen Stassijns en Guy de Maupassant

Om te beginnen een gedicht voor een zomerse augustusdag en wel van Koen Stassijns:

 

Augustus valt op klompen binnen
en buiten hijgt het gras. Een hond
ijsbeert, kruipt achter zijn tong aan,
de dagen staan droog en beginnen

te knagen aan hun dagportie licht.
Zal ik me nu in jouw verwarmen,
mijn woede koelen op je rug vlug
een reis beschrijven zoals je dicht

tegen me, schaamteloos over mijn lijf
de mieren van je vingers jaagt,
mij overeind. Wij moeten de trein

zien te halen, de kamers luchten
en de buren, de vaat doen, de tuin.
Vooral doen alsof we niet vluchten.

 

Koen Stassijns,

Uit: Het broeien van de zomer
Zomergedichten
Uitgeverij 521, Amsterdam 2001

 

Koen Stassijns (Ninove, 1953)

 

Guy de Maupassant is geboren op 5 augustus 1850 in kasteel Miromesnil bij Dieppe, maar heel waarschijnlijk was dat zijn ouders dit kasteel alleen maar eventjes bij zijn geboorte hebben gehuurd, omdat dat mooier zou staan op zijn geboorteakte, dan een geboorte in het vissersdrop Fécamp. Guy gaat in Yvetot naar school en dan later in Rouen, waar hij bekend wordt als dichter. Hierna gaat hij een rechtenstudie in Parijs volgen. Hij moet zijn rechtenstudie onderbreken. Hij moet namelijk in 1870 in dienst van het leger in Rouen. Hij maakte de oorlog dus van heel dichtbij mee. Na de oorlog gaat hij werken op het ministerie. Naast deze baan schrijft hij ook gedichten, die hij aan een goede vriend van zijn moeder laat lezen. Deze man is zelf een bekende schrijver en heet Gustave Flaubert. Het begin van de literaire carriere van Maupassant valt in 1880, bij het verschijnen van de novelle Boule de suif, die door Flaubert als een meesterwerk wordt beschouwd.

Uit: Moiron

 “J’eus une révolte, mais une révolte furieuse ; et puis tout à coup j’ouvris les yeux comme lorsque l’on s’éveille ; et je compris que Dieu est méchant. Pourquoi avait-il tué mes enfants ? J’ouvris les yeux, et je vis qu’il aime tuer. Il n’aime que ça, monsieur. Il ne fait vivre que pour détruire ! Dieu, monsieur, c’est un massacreur. Il lui faut tous les jours des morts. Il en fait de toutes les façons pour mieux s’amuser. Il a inventé les maladies, les accidents, pour se divertir tout doucement le long des mois et des années ; et puis, quand il s’ennuie, il y a les épidémies, la peste, le choléra, les angines, la petite vérole ; est-ce que je sais tout ce qu’a imaginé ce monstre ? Ça ne lui suffisait pas encore, ça se ressemble, tous ces maux-là ! et il se paye des guerres de temps en temps, pour voir deux cent mille soldats par terre, écrasés dans le sang et dans la boue, crevés, les bras et les jambes arrachés, les têtes cassées par des boulets comme des oeufs qui tombent sur une route.

Ce n’est pas tout. Il a fait les hommes qui s’entre-mangent. Et puis, comme les hommes deviennent meilleurs que lui, il a fait les bêtes pour voir les hommes les chasser, les égorger et s’en nourrir. Ça n’est pas tout. Il a fait les tout petits animaux qui vivent un jour, les mouches qui crèvent par milliards en une heure, les fourmis qu’on écrase, et d’autres, tant, tant que nous ne pouvons les imaginer. Et tout ça s’entre-tue, s’entre-chasse, s’entre-dévore, et meurt sans cesse. Et le bon Dieu regarde et il s’amuse, car il voit tout, lui, les plus grands comme les plus petits, ceux qui sont dans les gouttes d’eau et ceux des autres étoiles. Il les regarde et il s’amuse. – Canaille, va !”

 


Guy de Maupassant (5 augustus 1850 – 6 juli 1893)