Édouard Louis, Paul Claes, Ezra Pound

De Franse schrijver Édouard Louis werd geboren als Eddy Bellegueule op 30 oktober 1992 in Hallencourt, Somme, in het noorden van Frankrijk. Zie ook alle tags voor Édouard Louis op dit blog.

Uit: Weg met Eddy Bellegueule (Vertaald door Edu Borger)

“Aan mijn kinderjaren bewaar ik geen enkele goede herinnering. Ik wil niet zeggen dat ik in die jaren nooit een gevoel van geluk of van vreugde heb gekend. Het is alleen zo dat leed totalitair is: alles wat niet in zijn systeem past laat het verdwijnen. In de gang doken twee jongens op, de ene lang met rood haar en de andere klein met een kromme rug. De lange met het rode haar spuugde Hier, voor in je smoel. De klodder liep langzaam over mijn gezicht, geel en dik zoals dat luidruchtige slijm dat de keel van bejaarden en van zieke mensen verstopt. Het schelle, doordringende gelach van de twee jongens. Kijk, zijn smoel zit eronder, die klootzak. Hij loopt van mijn oog naar mijn lippen. Ik durf hem niet weg te vegen. Ik zou het wel kunnen doen, ik hoef er alleen maar mijn mouw overheen te halen. Er is maar een fractie van een seconde, een piepkleine beweging voor nodig om te voorkomen dat de spuugklodder in contact komt met mijn lippen, maar ik doe het niet uit angst dat ze zich nog kwader zouden maken.
Ik had mij niet kunnen voorstellen dat ze het zouden doen. Toch was geweld mij niet vreemd, integendeel. Ik had altijd al, zo ver als mijn herinneringen teruggaan, mijn vader bij de uitgang van het café dronken met andere dronken mannen zien vechten en hun neus of tanden zien breken. Mannen die iets te nadrukkelijk naar mijn moeder hadden gekeken en mijn vader die onder invloed van de alcohol tekeerging: Wie denk je dat je bent dat je zo naar mijn vrouw staat te loeren vuile rotzak. Mijn moeder die probeerde hem te kalmeren Rustig schat rustig maar wier protesten werden genegeerd. De maten van mijn vader die natuurlijk op een gegeven moment tussenbeide kwamen, zo hoorde het, dat was ook een echte vriend zijn, een goede maat, je in het gevecht mengen om mijn vader te scheiden van de ander, het slachtoffer van zijn zuippartij, met een gezicht dat inmiddels vol wonden zat. Ik zie nog voor me hoe mijn vader, wanneer een van onze poezen kleintjes ter wereld bracht, de pasgeboren katjes in een plastic tas van de supermarkt liet glijden en de tas tegen een betonnen muurtje sloeg tot de tas volstroomde met bloed en het gemiauw ophield. Ik had hem in de tuin varkens de keel af zien snijden en het nog warme bloed zien drinken dat hij tevoorschijn haalde om er bloedworst van te maken (het bloed op zijn lippen, zijn kin en zijn T-shirt) Dat is het lekkerste, het bloed wanneer het net uit het beest komt dat de pijp uitgaat. Het gekrijs van het zieltogende varken wanneer mijn vader zijn luchtpijp doorsneed was in het hele dorp te horen.”

 

Édouard Louis (Hallencourt, 30 oktober 1992)

 

De Vlaamse schrijver, , criticus, classicus en literair vertaler Paul Claes werd geboren in Leuven op  30 oktober 1943. Zie ook alle tags voor Paul Claes op dit blog.

Uit: Omtrent ‘Het verdriet van België’

 “Where stood Belgia, – the Netherlands’
‘O, sir, I did not look so low’.
Shakespeare, The comedy of Errors, III, 2

Een criticus is lezer èn schrijver. Die tegenstrijdigheid verklaart zijn paradoxale positie. Wat een criticus bij het lezen van een boek door het hoofd gaat, mag even verward zijn als de indrukken van om het even welke lezer, toch is hij deze laatste uit hoofde van zijn schrijverschap een geordend betoog, een gefundeerde interpretatie en een gemotiveerd oordeel verschuldigd. Het definitieve van zulk een kritiek schrikt mij af, zeker waar het zo’n complex boek als Het verdriet van België van Hugo Claus betreft. Daarom wil ik graag mijn rol van alwetend schrijver voor die van geboeid lezer verwisselen. Wat volgt zijn heterogene notities bij een heterogene roman, fragmenten van een lectuur die nergens als totaliteit bestaat.
Het verdriet van België bestaat uit twee delen van samen bijna 800 bladzijden. Het eerste daarvan telt zowat 280 bladzijden, verdeeld over 27 genummerde en getitelde hoofdstukken. Het tweede heeft geen hoofdstukken meer, maar bestaat uit bijna 200 door wit van elkaar gescheiden fragmenten. De twee delen heten respectievelijk ‘Het verdriet’ en ‘Van België’. In het tweede deel vernemen we dat het eerste deel eigenlijk de autobiografie is van de hoofdfiguur, de jonge Louis Seynaeve. Overigens verschilt dit eerste deel stilistisch nauwelijks van het tweede deel, waarin de levensbeschrijving van Louis verdergezet wordt. Zo valt de fictie (de roman van Seynaeve) in de fictie (de roman van Claus) als fictie door de mand.
Tussen de ‘autobiografie’ van Louis Seynaeve en Claus’ leven bestaan merkwaardige overeenkomsten. Beiden zijn geboren op 5 april 1928, beiden brengen hun lagere-schooltijd door in een nonnenpensionaat dat aan de Heilige Jozef is toegewijd. Hun vaders zijn allebei drukker en leverancier van schoolbenodigdheden, hun grootvaders inspecteur van het katholiek lager onderwijs in West-Vlaanderen. Beide jongens verlaten de lagere school bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog.”

 

Paul Claes (Leuven, 30 oktober 1943)

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

 

Dansfiguur
Voor de Bruiloft in het Kana van Galilea

Donkerogig,
O vrouw van mijn dromen,
Ivoorgesandaald,
Geen als gij onder de danseressen,
Zo snel van voet.

Ik vond u niet binnen de tenten,
In het gebroken duister,
Ik vond u niet nabij de bronput
Onder de vrouwen met kruiken.

Uw armen zijn als het jong hout onder de schors;
Uw gelaat een rivier met lichten.

Blank als een amandel uw schouders;
Nieuwe amandelen pas gepeld.
En geen eunuch bewaakt u;
Geen stangen van koper.

Verguld turkoois en zilver zijn in de plaats van uw rust.
Een bruin kleed, met gouddraad in patroon doorweven,
hebt gij rond u geslagen,
O Nathat-Ikanaie, ‘Boom-aan-de-oever’.

Als een beekje tussen zegge zijn uw handen over mij;
Uw vingers een koele stroom.

Uw maagden zijn blank als kiezels;
Hun wijzen rondom u!

Geen als gij onder de danseressen;
Zo snel van voet.

 

Vertaald door Koos Schuur

 

Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2021 en ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Onno Kosters, August Graf von Platen

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

 

De val

Voorjaarszonnetje, niks aan de hand, sluiers bewolken de zon op half zeven.
Neem je gordel en wandel, Robinson, in het eerst van de dag, neem de wijk.
Pet op je achterhoofd, eelt op je ziel, je handen marshmallow, je wezen van schaduw.

Zet je getekende zinnen beslist op een huis in de delta, een nieuw huis met luiken.
Hou je uitzicht geslepen, je binnenoor achteloos scherp, je kauworgaan bezig.
Je jaren voor je en het tumult in de wolken en je jaren achter je en buiten adem je.

Nog een enkele glaspartij voor het betrekt, een emmer vers sop, een raam aan de hemel.
Een kwikzilveren spons, als een merel omhoog, gesponnen je lichtgevend lichaam.
Aan je top, deze inktzwarte lucht, je zakdoek, je onvast gemoed, de rek uit de ladder.

De uittocht, ze valt je zo zwaar, brokkenpiloot, deze eindstreep, je grote finale, je stop.
Of nou blikschade of hoofdbrekens je nekken, lappen bij regen is gevaarlijk en zinloos.
Het giet, hij ligt in een plas aan de voet van zijn staanders, schrijvende pers erbij, nu.nl.

Zo vang ik je val in het diepst van je Werdegang op, met andere woorden, in hoogsteigen werk.
Zo buig ik me over je, fluister juist jou mijn ontstane bedoelingen in en ga op in je komst.
Tuimelaar, beeldhouwer, vinder en vondst vond je vrede in een hoopje loodkleurig stof.

 

Morgen, Robinson

In de morgen, in het donker,
schuift een ladder uit de grond.
Langs de sporten, Blackbird fluitend,
Robinson beheerst omhoog.
In mijn halfslaap zie ik langzaam
deze protoman ontstaan
in een wijdvertakte schaduw,
als een breeduit vliegend hert.
Met zijn wassen lijkt het meer dan
vanzelfsprekend plotseling
dat hij in mijn regels opduikt:
stoere wankele schoppenheer
die zich tegen zijn verwachting
in een ingebeeld verhaal stort
met een aanvang en een einde
en met uitzicht op zijn hart.

 

Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Venetiaanse sonnetten

XXIV

Er lijkt een lang, een eeuwig ach te wonen
In deze luchten, die traag blijven draaien,
Het komt me uit die hallen tegenwaaien
Waar lach en jubel eertijds mochten tronen.

Venetië viel, al tartte het eonen,
’t Rad der fortuin kan niets terug doen zwaaien:
Slechts weinig schepen meren bij de kaaien
Aan van de mooie Riva dei Schiavoni.

Hoe hebt gij ooit, Venetia, gestraald
Zoals de vrouw met gouden prachtgewaden
Die trots bij Paolo Veronese praalt!

Thans staat de dichter bij de balustrade
Van de Gigantentrap verstomd, betaalt
Zijn tol van tranen, maar vindt geen genade.

 

Vertaald door Paul Claes

 

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Standbeeld in Ansbach

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 24 oktober 2018 en ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.

Lévi Weemoedt, August Graf von Platen

De Nederlandse dichter en schrijver Lévi Weemoedt werd geboren in Geldrop op 22 oktober 1948. Zie ook alle tags voor Lévi Weemoedt op dit blog.`

 

Onder lijn 4

De werkers kwamen fluitend van karwei,
staken de rijweg over, dromden rond de halte.
De adel van hun kracht beschaamde mij:
triest hing daartussen, zinloos, míjn gestalte.

Een eerlijk broodblik priemde in mijn kraag,
een zwaar beslagen schoen rustt’ op mijn tenen.
Mijn leven had nog nooit zo leeg geschenen:
ík had alleen een plaat gekocht vandaag.

O! ’t Liefst zou ik van hen hier voorman wezen
en legde in één gebaar de hele haven lam!

Maar ach! Voor morgen staat een boek op het program.
En dan maar weer een plaat, men kan niet eeuwig lezen.

 

De bedriegertjes

“wat ’n treurigheid! O, het is niet waar
toch?”, snikte de psychiater.
“En dat heeft u al van uw derde jaar?
Ging dat nooit eens over later…?”

Ach, ik zei maar snel dat het overging
en haalde een glaasje water.

 

CONTROLE

IJ heeft een gebit als een achterstandswijk,’
zei de tandarts vanmorgen. Mat zie ik gelijk:
links staan nog wat pandjes, verzakt en vernield,
rechts tel ik twee krotjes, waaruit coke wordt gedeald.

Alles draait hier om drugs, de misdaad gaat rond
prostitutie tiert welig: pikzwart en hoogblond
lonken meiden naar auto’s, keiharde muziek
davert stampend naar buiten, het geluid is fysiek
.

Ik kan niet goed schatten hoe lang dit al duurt
maar alles is groezelig, grauw aan die buurt.

En u wordt misschien somber van wat ik nu zeg,
maar dit poets je niet zomaar in één avond weg!’

 

Lévi Weemoedt (Geldrop, 22 oktober 1948)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Venetiaanse sonnetten

XXVIII

Gij, schilders, leidt me tot het eeuwig leven,
Want ik kan uw afwezigheid niet dragen,
Noch tot in eeuwigheid de lust verdagen
Om naar uw heerlijkheid omhoog te streven!

Rondom de eigen glans van God te zweven
Vermag de kunst alleen en kan het wagen.
Wiens hart voor de volmaaktheid heeft geslagen,
Hem hoeft de hemel verder niets te geven!

Wie wil niet het geloof van alle tijden
In alle landen, alle dorpen brengen
Om Schoonheids Evangelie te verspreiden,

Als Palma’s heilige met de palmestengel
En Paolo’s Alexander hem geleiden,
En Tiziano’s Tobias met de engel?

 

Vertaald door Paul Claes

 

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Portret door Moritz Rugendas, ca. 1830

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 22 oktober 2021 en ook mijn blog van 24 oktober 2018 en ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.

Hans Warren, Arthur Rimbaud

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek (Deel 2)

“3 jan. 1945 – Haar vader begroette mij met gedempte stem en gaf me met omzichtigheid een hand. Dat deed hij de laatste tijd wel vaker en ik had geen voorgevoelens. Alleen de kat Peet was er niet, de fluwelig zwarte met zijn ogen van lichtend groen vuur. Ettie snelde de trap op om Sibylle te roepen. Ze kwam binnen, bleek, er sprong niets over, het was de sleur. Ik vroeg alleen: ‘Waarom heb je niets van je laten horen?’
‘Heb je mijn brief dan niet ontvangen? Ik had je vóor Kerstdag geschreven en de brief met marechaussee S. meegegeven die juist naar Borssele moest.’
‘Die brief heb ik nooit gekregen, maar waarom ben je niet gekomen?’
‘Dat kan ik niet in twee woorden zeggen. Zullen we even omlopen? Het duurt nog wel een kwartier eer we gaan eten, kom je mee?’
Buiten hing een kille natte damp die soms tot spetters verdichtte, net op de grens van vorst. Ik schoof mijn arm onder de hare, maar nauwelijks hadden we onze passen geregeld of ze zei: ‘Geef me geen arm, dan zullen de mensen zeggen: die meid liep alweer gearmd door de stad!’
‘Wat is er dan toch?’
‘Wel, ik had het uitgeschreven en wilde toen niet meer naar jullie toekomen.’
Ik vatte niet onmiddellijk de betekenis van ‘uitgeschreven’.
‘In m’n brief stond dat ik het niet meer vol kon houden, ik kàn dat ook niet langer en dan is het beter nu te breken, direct.’
‘Je wilt dus zeggen dat je het uitmaakt tussen ons. Moet dat zo, in dit kwartier, hier op straat in dit ellendige weer, zonder enig verder overleg? Jij bent al met de gedachte vertrouwd, maar mij overvalt het. Luister, sta me dit nog toe. Het is vandaag de dertigste.
Ga vanavond mee naar Borssele, blijf een dag, of een paar voor de jaarwisseling, zoals je wilt, dan kunnen we alles nog eens bepraten.’
‘O, dat mag ik niet meer. Ze weten thuis dat ik het uitgemaakt heb en dan vinden ze het onbehoorlijk als ik met je meega, tegenover jou, je ouders. Bovendien: wat heeft het voor zin, alles nog eens en nog eens te overwegen. We weten het nu wel, het is toch altijd precies hetzelfde? Ik kàn het echt niet langer volhouden.’
O.’
Stilte. We liepen naast elkaar door het natte park. Zij had de handen in de zakken van haar bontjas, ik hield de mijne stijf op de rug. Ook m’n benen voelden stijf aan, ze schuurden onwillig over het grint, of ik er geen controle over had.
Haar gezicht stond diep ongelukkig. Ik vreesde geen stem te zullen hebben als ik weer wat zeggen wou. Eindelijk: ‘Weet je heel goed wat je doet?’
Ze knikte.
‘Hoe is het zo ineens gekomen?’
‘Niet ineens – het is toch al lang mis. Het zou misschien wel goed komen wanneer we altijd bij elkaar konden zijn, maar dat gaat immers niet, en dan nog jaren dit gedoe, met telkens onze vervreemdingen, de scènes, het is veel beter er nu direct een eind aan te maken.”

 

slips hom

Meinacht heet op het plein. Laurier.
Zie je, zei hij, ik vind die slips
voor mannen die echte mannen zijn
wel fijn staan, ik heb een witte
en een bleu marine, maar zie je,
ik heb zo vaak last van een stijve
door ’t wiegen in bus of trein, en ook
achter ’t stuur, en ze zijn
zo krap en smal.

Hij liet het sportwagentje open, strompelde,
waarschijnlijk met een stijve, naar de tabac,
kwam terug, met sigaretten, postzegels,
zijn hemd helemaal losknopend,
een veel te duistere filmheld, met een lachje
dat van alles kon betekenen, nutteloos.
De rand van het slipje, bijzonder wit
zichtbaar boven zijn knellende broek.

 

Mijn laatste hond

Hij stond op de steiger toen ik wegvoer,
mijn enorme afghaan, vast geplant, niet gelovend
dat ik wegging, niet écht gelovend.
De avondbries streek het haar in zijn gezicht
en zijn ogen, liefhebbender, hunkerender
dan ooit mensenogen, en ook mooier,
lonkten en straalden in de ondergaande zon.
Pas toen duidelijk was dat ik werkelijk wegging,
eens en voorgoed, weerklonk zijn wanhoopsgeblaf.
Nooit wil ik meer een hond.

 

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
Cover

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.

 

Au cabaret-vert, vijf uur ’s middags

Een week lang had ik mijn laarzen versleten
Op ’t grint toen ik Charleroi binnenkwam.
– Au Cabaret-Vert: ik vroeg om te eten
Wat boterhammen en halfkoude ham.

Toen ik mijn benen uitgestrekt had onder
De groene tafel, keek ik in mijn schik
Naar het naïef behang. – En een bijzonder
Rondborstig meisje met een felle blik

Zo eentje die zich voor geen zoen zou schamen! –
Bracht opgewekt mijn boterhammen samen
Met lauwe ham in een gekleurde schaal,

Wat roos en wit doorregen ham die geurde
Naar look, – en schonk een pul die schuimend kleurde
Tot goud in een verlate zonnestraal.

 

Vertaald door Paul Claes

 

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Een generatief A. I. portret van Arthur Rimbaud

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn blog van 20 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

100 jaar Gerard Reve, Boudewijn Büch, Paul Eluard

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Dat is vandaag precies 100 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

Uit: De Avonden

Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. Hij keek op zijn lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing. “Kwart voor zes”, mompelde hij, “het is nog nacht.” Hij wreef zich in het gezicht. “Wat een ellendige droom”, dacht hij. “Waar ging het over?” Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. “Het wordt dit weekeind goed weer”, zei iemand. Op hetzelfde ogenblik kwam een man met een bolhoed binnen. Niemand lette op hem en hij werd door niemand begroet, maar Frits bekeek hem scherp. Opeens viel de bezoeker met een zware bons op de grond. “Was dat alles?” dacht hij. “Wat gebeurde er verder? Niets, geloof ik.” Hij sliep weer in. De droom ging voort, waar hij was opgehouden. De man lag, met de bolhoed over zijn gezicht gedrukt, in een zwarte doodkist, die in een hoek van de kamer op een lage tafel stond. “Die tafel ken ik niet”, dacht hij, “zou die geleend zijn ?” Hij keek in de kist en zei luid: “Daar zitten we in ieder geval morgen nog mee opgescheept.” “Dat hoeft niet”, zei een man met een kaal hoofd, een rood gezicht en een bril, “wedden, dat ik de begrafenis nog op vanmiddag twee uur geregeld kan krijgen?” Hij werd opnieuw wakker. Het was twintig minuten over zes. “Ik ben al uitgeslapen”, zei hij bij zichzelf, “daarom word ik zo vroeg wakker. Ik heb nog een flink uur.” Hij sluimerde langzaam in en trad voor de derde maal de huiskamer binnen. Er was niemand. Hij liep op de kist toe, keek er in en dacht: “Hij is dood en begint te bederven.” Opeens was de gestalte bedekt met allerlei timmermanswerktuigen, die tot de rand van de kist lagen opgestapeld: hamers, grote boren, zagen, waterpassen, schaven, zakjes met spijkers en tangen. Alleen de rechterhand van de dode stak er bovenuit. “Er is geen mens”, dacht hij, “in het hele huis is niemand; wat moet ik doen? Muziek, dat helpt.” Hij boog zich over de kist heen naar het radiotoestel, maar zag op hetzelfde ogenblik de hand, die blauwachtig van kleur was geworden, met lange, witte nagels aan de vingertoppen, langzaam zich opheffen. Met een schok deinsde hij terug. “Ik moet me niet bewegen”. dacht hij. anders gebeurt het.” De hand zakte langzaam weer neer. Hij voelde zich, toen hij wakker werd, benauwd. “Tien voor zeven”, mompelde hij, op het horloge turend. “Wat een beroerde dingen droom ik.” Hij draaide zich om en sliep weer in.
Door dikke, groene gordijnen liep hij weer de huiskamer binnen. De bezoekers waren weer aanwezig. De man met het rode gezicht trad hem tegemoet, glimlachte en zei: “Het gaat niet. Het wordt
maandagmorgen tien uur. We zetten de kist zo lang in de studeerkamer.” “Studeerkamer?” dacht Frits, “studeerkamer? Is die in ons huis? Natuurlijk, hij bedoelt de zijkamer.” Zes personen namen de
kist op hun schouders. Hijzelf liep vooruit om de deur
open te zetten.
“Er zit een sleutel in”, dacht hij, “dat is een goed ding”.”Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeëntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. Hij keek op zijn lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing. “Kwart voor zes”, mompelde hij, “het is nog nacht.” Hij wreef zich in het gezicht. “Wat een ellendige droom”, dacht hij. “Waar ging het over?” Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. “Het wordt dit weekeind goed weer”, zei iemand. Op hetzelfde ogenblik kwam een man met een bolhoed binnen. Niemand lette op hem en hij werd door niemand begroet, maar Frits bekeek hem scherp. Opeens viel de bezoeker met een zware bons op de grond. “Was dat alles?” dacht hij. “Wat gebeurde er verder? Niets, geloof ik.” Hij sliep weer in. De droom ging voort, waar hij was opgehouden. De man lag, met de bolhoed over zijn gezicht gedrukt, in een zwarte doodkist, die in een hoek van de kamer op een lage tafel stond. “Die tafel ken ik niet”, dacht hij, “zou die geleend zijn ?” Hij keek in de kist en zei luid: “Daar zitten we in ieder geval morgen nog mee opgescheept.” “Dat hoeft niet”, zei een man met een kaal hoofd, een rood gezicht en een bril, “wedden, dat ik de begrafenis nog op vanmiddag twee uur geregeld kan krijgen?” Hij werd opnieuw wakker. Het was twintig minuten over zes. “Ik ben al uitgeslapen”, zei hij bij zichzelf, “daarom word ik zo vroeg wakker. Ik heb nog een flink uur.” Hij sluimerde langzaam in en trad voor de derde maal de huiskamer binnen. Er was niemand. Hij liep op de kist toe, keek er in en dacht: “Hij is dood en begint te bederven.” Opeens was de gestalte bedekt met allerlei timmermanswerktuigen, die tot de rand van de kist lagen opgestapeld: hamers, grote boren, zagen, waterpassen, schaven, zakjes met spijkers en tangen. Alleen de rechterhand van de dode stak er bovenuit. “Er is geen mens”, dacht hij, “in het hele huis is niemand; wat moet ik doen? Muziek, dat helpt.” Hij boog zich over de kist heen naar het radiotoestel, maar zag op hetzelfde ogenblik de hand, die blauwachtig van kleur was geworden, met lange, witte nagels aan de vingertoppen, langzaam zich opheffen. Met een schok deinsde hij terug. “Ik moet me niet bewegen”. dacht hij. anders gebeurt het.” De hand zakte langzaam weer neer. Hij voelde zich, toen hij wakker werd, benauwd. “Tien voor zeven”, mompelde hij, op het horloge turend. “Wat een beroerde dingen droom ik.” Hij draaide zich om en sliep weer in.
Door dikke, groene gordijnen liep hij weer de huiskamer binnen. De bezoekers waren weer aanwezig. De man met het rode gezicht trad hem tegemoet, glimlachte en zei: “Het gaat niet. Het wordt
maandagmorgen tien uur. We zetten de kist zo lang in de studeerkamer.” “Studeerkamer?” dacht Frits, “studeerkamer? Is die in ons huis? Natuurlijk, hij bedoelt de zijkamer.” Zes personen namen de
kist op hun schouders. Hijzelf liep vooruit om de deur
open te zetten.
“Er zit een sleutel in”, dacht hij, “dat is een goed ding”.

 

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)
Gerard Reve op een drieluik door Aldert Koop, 1973

 

De Nederlandse dichter, schrijver en televisiemaker Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1948 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Boudewijn Büch op dit blog.

 

Congratulations; You’ve Gone and Broken Another Heart’
[Mick Jagger]

waarom ik schrijf
is niet begrepen
ik dicht syntetisch
kunstgrepen
die zingen van:
ik heb je lief
& weet niet wie
je was zo mooi
maar meer nog poëzie

ik wilde dat je smorgens kwam
in kleren die ik kende
of hoe je lachte
toen ik sprak: ellende
werd angst als ziekte
van de kleine naamgenoot

vertrok je ongemerkt
zoals vader, Prins & dood

ligt nu het lied
onbemind
of leeg
& wat ik terugvind
noem ik eenzaamheid

o lief
het afscheid
ging je zelfs vertederd

ik maakte taal
die jij vernedert

 

‘Wenn alle untreu werden, so bleib ich dir doch treu’
[Novalis]

o lief, deze nacht moest vergeten
treinen, drank & medeweten
met de Prins gestorven
als taal dronken droomt
bedorven
omdat het lied ontbreekt
smart die smeekt
jouw mededogen
maar dichters zingen toekomst

in twee monologen

 

Boudewijn Büch (14 december 1948 – 23 november 2002)

 

De Franse dichter en schrijver Paul Eluard werd geboren op 14 december 1895 in Saint Denis. Zie ook alle tags voor Paul Eluard op dit blog.

 

Vrijheid

Op mijn schoolschriften
Op mijn bank en de bomen
Op het zand op de sneeuw
Schrijf ik je naam

Op elke bladzij die ik las
Op elke blanco bladzij
Steen bloed papier of as
Schrijf ik je naam

Op de vergulde beelden
Op de wapens van krijgers
Op de kroon van koningen
Schrijf ik je naam

Op het oerwoud de woestijn
Op de nesten op de brem
Op de galm van mijn jeugd
Schrijf ik je naam

Op de wonderen van de nachten
Op het wittebrood van de dagen
Op de verloofde seizoenen
Schrijf ik je naam

Op al mijn lapjes hemelblauw
Op de vijver muffe zon
Op het meer frisse maan
Schrijf ik je naam

Op de velden op de einder
Op de wieken van vogels
En op de schaduwmolen
Schrijf ik je naam

Op elke wasem dageraad
Op de zee op de boten
Op de uitzinnige berg
Schrijf ik je naam

Op het schuim van de wolken
Op het zweten van de storm
Op de logge lome regen
Schrijf ik je naam

Op de flikkerende vormen
Op de klokken van de kleuren
Op de waarheid van de natuur
Schrijf ik je naam

Op de ontwaakte paden
Op de ontplooide wegen
Op de overvolle pleinen
Schrijf ik je naam

Op de lamp die oplicht
Op de lamp die uitdooft
Op mijn huizen allemaal
Schrijf ik je naam

Op de doorgesneden vrucht
Van de spiegel en mijn kamer
Op mijn bed lege schaal
Schrijf ik je naam

Op mijn lieve gulzige hond
Op zijn gespitste oren
Op zijn onbeholpen poot
Schrijf ik je naam

Op de springplank van mijn deur
Op de vertrouwde dingen
Op de vloed van heilig vuur
Schrijf ik je naam

Op al het vereende vlees
Op het voorhoofd van mijn vrienden
Op elke uitgestoken hand
Schrijf ik je naam

Op de ruit van de verrassing
Op de aandachtige lippen
Hoog boven de stilte uit
Schrijf ik je naam

Op mijn verwoeste schuilplaatsen
Op mijn ingestorte vuurtorens
Op de wanden van mijn verveling
Schrijf ik je naam

Op het gemis zonder begeerte
Op de naakte eenzaamheid
Op de treden naar de dood
Schrijf ik je naam

Op de herwonnen gezondheid
Op het geweken gevaar
Op de hoop zonder heimwee
Schrijf ik je naam

En door de kracht van een woord
Begin ik aan een nieuw leven
Ik besta om jou te kennen
Om jou te noemen

Vrijheid.

 

Vertaald door Paul Claes

 

Paul Eluard (14 december 1895 – 18 november 1952)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e december ook mijn blog van 14 december 2021 en ook mijn blog van 14 december 2018 en ook mijn blog van 14 december 2014 deel 2 en eveneens deel 3.

Édouard Louis, Paul Claes, Ezra Pound

De Franse schrijver Édouard Louis werd geboren als Eddy Bellegueule op 30 oktober 1992 in Hallencourt, Somme, in het noorden van Frankrijk. Zie ook alle tags voor Édouard Louis op dit blog.

Uit: Veranderen: methode (Vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre)

“Het is drie over halfeen en ik begin in deze donkere, stille kamer met schrijven. Buiten, door het open raam, hoor ik stemmen in het duister en verre politiesirenes. Ik ben zesentwintig jaar en een paar maanden, de meeste mensen zouden zeggen dat mijn leven voor me ligt, dat het nog beginnen moet, en toch leef ik al een hele tijd met het idee dat ik te veel heb geleefd; ik denk dat daar de reden ligt waarom de schrijfbehoefte zo diep is, als een manier om het verleden op schrift te stellen en het daardoor vermoedelijk kwijt te raken; hoewel het verleden misschien nu zo in me verankerd ligt dat ik me gedwongen zie er constant en bij elke gelegenheid over te praten, dat het van me gewonnen heeft en dat ik door te geloven ervan af te kunnen komen, het bestaan ervan en de greep die het op mijn leven heeft, alleen maar sterker maak, misschien zit ik in de val — ik weet het niet.
Ik was eenentwintig en het was al te laat, ik had al te veel geleefd — ik had in mijn kindertijd ellende, armoede gekend, het gebeurde herhaaldelijk dat mijn moeder me vroeg aan te kloppen bij de buren of bij mijn tante en te smeken om een pak pasta en een pot tomatensaus, want ze had geen geld meer en wist dat een kind makkelijker medelijden zou opwekken dan een volwassene. Ik had geweld gekend, een neef die op dertigjarige leeftijd in de gevangenis omkwam, een oudere broer die nog voor zijn twintigste alcoholist was, ’s ochtends nog voordat hij had gedronken aangeschoten wakker werd, zo diep was de alcohol in zijn lichaam doorgedrongen, mijn moeder die dat met klem ontkende uit een behoefte haar zoon te beschermen, die ons telkens als hij dronk bezwoer dat het de laatste keer was, dat hij daarna nooit meer zou drinken. De knokpartijen in het dorpscafé, het dwangmatige racisme van geïsoleerde plattelandsgemeenschappen, dat doorklonk in bijna elk woord, elke zin, We zitten hier niet meer in Frankrijk we zitten in Afrika, overal een en al buitenlanders wat je ziet, de constante angst om het niet te redden tot het eind van de maand, om geen hout te kunnen kopen voor de kachel en om de kapotte schoenen van de kinderen niet te kunnen vervangen, de uitspraken van mijn moeder, mijn kinderen ik wil niet dat die zich rot schamen op school, en mijn vader, mijn vader die ziek was van een leven van werken in de fabriek, aan de lopende band, en daarna op straat, waar hij andermans afval moest opvegen, mijn grootvader die ziek was van hetzelfde leven, omdat zijn leven bijna een exacte kopie was van het leven van zijn overgrootvader, zijn grootvader, zijn vader en zijn zoon: geldgebrek, onzekerheid, stoppen met school op veertien- of vijftienjarige leeftijd, het leven in de fabriek, ziekte. Toen ik een jaar of zeven was, keek ik naar die mannen om me heen en dacht dat ik net zo’n leven zou krijgen, dat ik op een dag net als zij naar de fabriek zou gaan en dat de fabriek ook mij op de knieën zou dwingen.”

 

Édouard Louis (Hallencourt, 30 oktober 1992)

 

De Vlaamse schrijver, , criticus, classicus en literair vertaler Paul Claes werd geboren in Leuven op  30 oktober 1943. Zie ook alle tags voor Paul Claes op dit blog.

Uit: Ezra Pound. Apologie voor ‘a poets’ poet’

“Tegenstanders verwijten Pound gebrek aan historische zin. De maker van de Cantos zou in één telescoperende beweging personen en gebeurtenissen uit de meest uiteenlopende tijdperken en beschavingen met elkaar vereenzelvigd hebben. Een voortgezette discussie zou al gauw uitmonden in een dovemansgesprek tussen hen die de geschiedenis als gelijkenis (Nil novi sub sole) en hen die ze als verschil (Panta rei) zien: het oude geschil tussen Zenoon en Herakleitos. In een echte dialectische opvatting moeten echter beide extremen aan hun trekken komen. Geschiedenis wordt dan een uitproberen van de variaties die binnen de structuur van de ‘condition humaine’ mogelijk zijn. Pound heeft meer de nadruk gelegd op de structuur dan op de verandering, maar dat hoeft geen reden te zijn om hem als een onhistorisch denker af te doen. Toch zien vele critici in het failliet van Pounds leven een bewijs voor de historische kortzichtigheid die zich ook in zijn poëzieconcept zou openbaren. De feiten zijn bekend: Pound compromitteerde zich voor en tijdens de tweede wereldoorlog zo met het Italiaanse fascisme, dat hij wegens hoogverraad voor een Amerikaanse rechtbank werd gedaagd en slechts door een ontoerekenbaarheidverklaring aan een veroordeling ontsnapte.
Een verdediging lijkt moeilijk. Pound heeft ons immers zelf een uitweg afgesneden. Tegenover wie een zuiver esthetische opvatting – een scheiding tussen literatuur en leven – voorstonden, heeft hij altijd de maatschappelijke rol van de poëzie onderstreept. ‘Kunstenaars zijn de voelhorens van het volk’, schrijft hij in zijn essay The Teacher’s Mission en in een bespreking van Joyces Ulysses meent hij dat het woord van de kunstenaar van ‘openbaar nut’ is: ‘We are governed by words, the laws are graven in words, and literature is the sole means of keeping these words living and accurate’.
Pounds eerste gedichten zitten nog sterk vast in de laat-Victoriaanse ‘l’art pour l’art’-sfeer (Swinburne, Rossetti, Morris, Symons): gewild zangerige en zweverig romantische verzen. In de eerste rijpe bundel Lustra klinkt een heel andere toon. Smalend luidt het over het ontgoochelde publiek: ‘Is this, they say, the nonsense that we expect of poets?’ Naast levensmoede estheten en bloedarmoedige aristocraten is er in deze verzen ook plaats voor de verworpenen dezer aarde: het meisje uit de theewinkel, de zigeuner, de vrouwen in de voorsteden, vissers. De oude jongedochter die ‘als een slap stuk zij’ in een Londens park rondhangt, botst er op een bende ‘vuile, kloeke, niet klein te krijgen kinderen van heel arm volk’. De versmade Whitman wordt weer in ere hersteld en in een gedicht waarin solidariteit met alle onaangepasten van de maatschappij wordt betuigd, staat de oproep: ‘Wees tegen alle vormen van verdrukking’ (Commission).”

 

Paul Claes (Leuven, 30 oktober 1943)

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

 

Canto II

Voor de duivel, Robert Browning,
er kan maar één Sordello zijn.
Maar Sordello, en mijn Sordello?
Lo Sordels si fo di Mantovana.
So-Shu karnde in de zee.
Een rob ravot in schuim-gewitte cirkels tegen de klippen op,
Glanzend hoofd, dochter van Lir,
ogen van Picasso
Onder zwarte bontkap, Oceaan’s lenige dochter;
En de zee stroomt in de zandbaai:
‘Eleanor, ἑλέναυς and ἑλέπτολις!’
En de arme ouwe Homerus blind, blind als een mol,
Luister, luister naar de golfslag, mompelen van oude mannen:
‘Laat haar teruggaan naar de schepen,
Terug onder Griekse scharen, opdat geen onheil treft onze stad,
Onheil na onheil, en een vloek vervloekend onze kinderen.
Loopt, ja zij loopt als een godin
En heeft een goddelijk gelaat
en de stem van Schoeney’s dochters,
En noodlot vergezelt haar op haar weg,
Laat haar teruggaan naar de schepen,
terug onder Griekse stemmen.’
Zo in de branding, Tyro,
kronkelen de armen van de zeegod,
Lenige spieren van water, grijpen haar, kruislings,
En het blauw-grijze glas van de zee overhuift hen,
Vlammend azuur van water, koude-golf, dicht dek.
Kalme zon-tanige zandbank,
De meeuwen breed-uit hun vleugels,
pikken tussen de open veren;
Snippen komen om hun bad,
strekken hun vlerken,
Spreiden natte vleugels in de zonschijn,
En bij Scios,
links van Straat Naxos,
Overgroeide rots bootvormig,
algen klitten op de helling,
Er gloeit een onderzeese gloed wijnrood,
een tinnen flits als zon verblindt.

Het schip landde in Scios,
de mannen verlegen om bronwater,
En bij de rots-poel een jongen zat van wijn,
‘Naar Naxos? Ja, wij brengen je naar Naxos,
Kom op jô.’ ‘Niet die kant!’
‘Welwaar, die kant ligt Naxos.’
En ik zei: ‘Dit schip gaat rechtdoorzee.’
En een ex-galeiboef uit Italië
sloeg mij de touwen in,
(Hij werd gezocht voor manslag in Toscane)
En met z’n twintigen tegen mij,
Gek om een beetje slavengeld.
En zij brachten het schip uit Scios
En uit zijn koers…
En de jongen kwam bij, weer, in de herrie,
En keek uit over de boeg,
en oostwaarts, naar Straat Naxos.
Gods-wonder toen, gods-wonder:
schip rotsvast in zee-kolk,
Wingerd langs de riemen, Koning Pentheus,
druiven zónder zaad, mét zeeschuim,
Wingerd langs het dolboord.
Jawel, Ik, Acoetes, stond daar,
en de god stond naast mij,
Toen het water stolde onder de kiel,
Golf-breuk van voor tot achter,
zog stroomde van de steven,
En waar het gangboord was, stond nu een wijnstruik,
En ranken in het want,
loof van druiven op de klampen,
Zware trossen aan de riemen,
En, ontstaan uit niets, een ademen,
hete adem rond mijn enkels,
Beesten als schaduwen in glas,
een bonten staart uit niets.
Lynx-gespin, en prikkel geur van beesten,
waar eerst teerlucht hing,
Gesnuffel en geschuifel van beesten,
ogen schitteren uit duisternis.
De lucht droog, doorschoten, zonder storm,
Gesnuffel en geschuifel van beesten,
bont schuurt langs mijn knie,
Ritselen vluchtige schichten,
droge vormen in de aether.
En het schip als een kiel in het dok,
geslagen als een os in smidskling,
Ribben vastgeklonken in de boorden,
wijntrossen aan de roerpen,
lege lucht met bont bekleed.
Levenloze lucht gespierd,
katachtig op hun gemak de panters,
Luipaarden besnuffelen de rank uit de spuigaten,
Gehurkte panters bij het voorluik,
En de zee diep-blauw rondom,
groen-rossig in schaduwen,
En Lyaeus: ‘Vanaf nu, Acoetes, mijn altaren,
Vrees geen slavernij,
vrees niet de katten van het woud,
Veilig voor mijn lynxen,
voer druiven aan mijn panters,

Olibanum is mijn wierook,
de wijnrank groeit om mij te eren.’
Het kielzog verstild nu om de roerketting,
Zwarte snoet van een bruinvis
waar Lycabs stond,
Visschubben op de roeiers.
En ik dien.
Ik zag wat ik zag.
Toen zij de jongen brachten zei ik:
‘Er schuilt een god in hem,
al weet ik niet welke god.’
En zij sloegen mij de touwen in.
Ik zag wat ik zag:
Medon’s gezicht als de bek van een zonvis,
Armen schrompelend tot vinnen. En gij, Pentheus,
Deed beter naar Tiresias te luisteren, en naar Cadmus,
of het zal u slecht vergaan.
Visschubben rond de dijen,
lynx-gespin midden op zee…
En in een later jaar,
bleek in de wijn-rode algen,
Als je leunt over de rots,
het koralen gezicht onder golven-spel,
Bleek-rose onder water-wisseling,
Ileuthyeria, schone Dafne van de kusten.
Zij zwom en zag haar armen in takken verkeren,
Wie zegt in welk jaar,
op de vlucht voor welke school van tritons,
Het kalme water fronste, gezien, en half gezien,
nu stilte van ivoor.
So-shu karnde in de zee, ook So-shu,
gebruikte de lange maan als karn-stok…
Lenige wending van water,
spieren van Poseidon,
Zwart azuur en hyaliet,
glazen golf boven Tyro,
Dicht dek, tuimeling,
wervelen de strengen van de zee,
Dan kalm water,
kalm in het oker zand,
Zeevogels spreiden vleugels,
plassen in rots-holen en zand-holen
In uitlopers bij het laag-duin;
Glas-glinster van zee in tijsporen bij zonlicht,
bleek als Hesperus,
Grijze kam van golven,
golven, kleur van druivenmoes,
Olijf-grijs dichtbij,
veraf, rook-grijs van de rots-val,
Zalm-rode vleugels van de visarend
werpen grijze schaduwen in water,
De toren, grote gans één-ogig,
richt zich op uit het olijvenbos.

En wij hoorden hoe de faunen Proteus gispten
bij de geur van hooi onder de olijven.
En hoe de kikkers zongen naar de faunen
in de schemering.
En…

 

Vertaald door Rein Bloem

 

Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2021 en ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Elif Shafak, August Graf von Platen

De Turkse schrijfster Elif Shafak (eigenlijk Elif Şafak) werd geboren in Straatsburg op 25 oktober 1971. Zie ook alle tags voor Elif Shafak op dit blog.

Uit: Zo houd je moed in een tijd van verdeeldheid (Vertaald door Manon Smits)

“Het was mijn eerste dag in Istanbul, een winderige avond in september, alweer lang geleden. Jong en vol ambitie om schrijfster te worden was ik naar de stad verhuisd zonder dat ik er iemand kende, gedreven door een instinct dat ik niet kon duiden maar ook niet kon negeren, en ik had een piepklein appartementje gehuurd in een van de meest chaotische, krioelende, kosmopolitische wijken, dicht bij het Taksimplein. Ik kon er de dobbelstenen horen die tikkend over het houten backgammonbord rolden in het theehuis aan de overkant van de smalle straat, en de kreten van zeemeeuwen die omlaagdoken om een broodje uit de hand van een nietsvermoedende voetganger te grissen. Maar nu was het laat op de avond, het theehuis was dicht en de meeuwen zaten te dommelen op de daken. Er zaten geen gordijnen of rolluiken voor mijn ramen, en in het bleke licht van een straatlantaarn zat ik op een kartonnen doos vol boeken en paperassen te luisteren naar de geluiden van de stad die nooit sliep. Blijkbaar was ik even ingedut, want ik schrok wakker doordat ik geschreeuw hoorde.
Ik keek naar buiten en daar liep ze door de straat, woest hinkend terwijl ze een pump met afgebroken hak in haar hand had. De andere schoen hield ze koppig aan. Gekleed in een korte rok en een zijden blouse. Een lange transgender vrouw. Ik wist dat deze wijk een thuis was voor seksuele minderheden, aangezien het een relatief liberale buurt was, ook al werd hun leven en bestaansonderhoud voortdurend overschaduwd door sociale vooroordelen en systematische discriminatie. Omdat er geen andere banen beschikbaar waren, werkten veel mensen uit de plaatselijke transgendergemeenschap in de straatprostitutie, of in de cafés, clubs en taveernes die Istanbuls nachteconomie vormden. In buurten op een steenworp afstand die de straatprostitutie, of in de cafés, clubs en taveernes die Istanbuls nachteconomie vormden. In buurten op een steenworp afstand die een snelle gentrificatie ondergingen, waren ze met grof geweld verdreven door de politie, maar in mijn straat, genaamd de `Ketelmakersstraat, woonde nog wel een hechte, trotse gemeenschap.
Terwijl ze onder mijn raam door liep, hoorde ik haar in zichzelf praten, en ik ving enkele woorden op uit haar monoloog. Ze was door iemand – misschien een geliefde, misschien de hele stad – slecht en onrechtvaardig behandeld. Ze was verdrietig, maar ze was vooral ook kwaad.
Het begon te regenen, en de druppels vielen steeds sneller, drup drup drup. Er tikte één hak op de kinderkopjes, tik tik tik.
Ik keek haar na tot ze aan het eind van de straat de hoek om ging. Ik had nog nooit een vrouw gezien die zo zichtbaar gebroken was en toch koppig doorging. Ik voelde me schuldig dat ik mijn raam niet had opengedaan om iets tegen haar te zeggen, te vragen of alles in orde was.”

 

Elif Shafak (Straatsburg, 25 oktober 1971)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Venetiaanse sonnetten

XXIV

Er lijkt een lang, een eeuwig ach…

Er lijkt een lang, een eeuwig ach te wonen
In deze luchten, die traag blijven draaien,
Het komt me uit die hallen tegenwaaien
Waar lach en jubel eertijds mochten tronen.

Venetië viel, al tartte het eonen,
’t Rad der fortuin kan niets terug doen zwaaien:
Slechts weinig schepen meren bij de kaaien
Aan van de mooie Riva dei Schiavoni.

Hoe hebt gij ooit, Venetia, gestraald
Zoals de vrouw met gouden prachtgewaden
Die trots bij Paolo Veronese praalt!

Thans staat de dichter bij de balustrade
Van de Gigantentrap verstomd, betaalt
Zijn tol van tranen, maar vindt geen genade.

 

Vertaald door Paul Claes

 

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Lithografie door J G Bach, 1847

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e oktober ook mijn blog van 25 oktober 2022 en ook mijn blog van 25 oktober 2018 en ook  mijn blog van 25 oktober 2016 en eveneens mijn blog van 25 oktober 2015 deel 2.

Onno Kosters, August Graf von Platen, Tess Taylor

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

 

Glasbewasser Laurent laat u weten


Lappen bij regen is gevaarlijk en zinloos.
Eind juni en wat rest er dan nog
van het om maar iets te noemen,
te hebben geroken, bekeken,
aanvaarde, juichende fluitekruid?
Van het stoere boerenworm-,
de distels lispelend in de wind,
van de iele margrieten naast de
schaamteloze klaprozen,
de klare, ware koekoeksbloem,
het zachte, zware, oogverblindend
mosterdzaad dat in de berm ontbrandt?
Zoelte, overdaad, zouthout?
Ligt het daar, platgeslagen, neer-
gemaaid en geen mens dat eraan
te pas kwam, als een betrapte
lingerie personality of the year
die zich vertwijfeld afvraagt
hoe ze dat nou konden weten.

Neergeregend. Vliegende vis
aan het eind van haar school.

Een onweer flitst hiernaast als in een flits
voorbij, niemand sproeit vanavond nog
zijn tuintje, het verschiet wordt
van achter vensters genoten,
ik huil me een bui van had ik jou daar,
zo alleen, zo ouder met uitzicht
over het komdal tot aan de hoge kim.

••
Daar aan de hoge kim: daar
verzamelde zich het noodweer;
duistere hooligans die de boel
’s flink gaan lopen verzieken
voor de zwijgende meerderheid,
daar dus, het weerlicht, daar, hoor,
het dondert, en tot mijn verbazing
hier, boven het paradijselijke dal

twee buizerds op zo’n honderd meter
hoogte, stil cirkelend, loerend, de kop
een vederhelm, de vleugels getand,
waarvan er zich dan één,
met de precisie van zijn honger
en het geweten van de monnikskap
en anders dan wat zich daar op hetzelfde
moment in het woud boort, in een flits
op die ene versteende muis duikt.

En als het nou vervolgens opklaarde,
als er nou iets verhelderd zou zijn,
uitzicht als inzicht bij wijze van regen
als die dag dat de ramen toevalligerwijs
maar hoe kon het ook anders,
weet je nog, van binnen door mij
en door de glazenwasser van buiten
waren gedaan. Maar omgekeerd:
de optimale pixeldichtheid die we
de werkelijkheid noemen staarde me nu
als een klap in het gezicht. Zie hiernaast.

 

Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Venetiaanse sonnetten

XIX

Dit labyrint van bruggen en van stegen,
Dat zich verstrikt in duizend kronkelingen,
Hoe lukt het mij ooit daardoorheen te dringen?
Hoe vind ik ooit het raadsel van die wegen?

Als ik San Marco’s toren heb bestegen,
Kan niets mijn weidse blikken nog bedwingen,
En uit de wonderen die mij omringen,
Ontstaat een beeld; de stad heeft vorm gekregen.

Ik groet daarginds de oceaan, de blauwe,
En hier de Alpen, die in brede schare
De eilandenlagune overschouwen.

En zie! daar kwam een moedig volk gevaren,
Om tempels en paleizen zich te bouwen
Op eiken palen midden in de baren.

 

XX

Hoe heerlijk is het, als de dag verkoelt,
Naar ginds te zien, waar schip en gondel zweven,
Als de lagune, spiegelglad gebleven,
Vervloeit en zacht Venetië omspoelt!

Daarna weer binnenwaarts getrokken voelt
Het oog zich, waar hoog naar de wolken streven
Paleis en kerk, waar een luidruchtig leven
Op elke trap van de Rialto woelt.

Een vrolijk volk van menig ledigganger
Krioelt hier rond, het is door niets te storen
En stoort ook nooit zijn trieste tegenhanger.

En ’s avonds komt het bij elkaar in koren,
Want op San Marco’s plein wil het de zanger,
En de verteller op de Riva horen.

 

Vertaald door Paul Claes

 

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)

 

De Amerikaanse dichteres en academica Tess Taylor werd geboren op 24 oktober 1977 in El Cerrito, Californië, en ging naar de Berkeley High School. Ze behaalde een Bachelor of Arts-graad in Engelse en stedelijke studies aan Amherst College, een Master of Arts in journalistiek aan de New York University en een Master of Fine Arts in creatief schrijven en poëzie aan de Boston University. Taylor is de auteur van een chapbook en vier volledige dichtbundels. Haar chapbook, “The Misremembered World”, werd door Eavan Boland geselecteerd voor de inaugurele chapbook fellowship van de Poetry Society of America. Haar eerste boek, “The Forage House”, werd in 2013 gepubliceerd door Red Hen Press. In dit boek beschouwt Taylor, een blanke afstammelinge van Thomas Jefferson deze erfenis. Bij het verzamelen van materiaal voor dit boek ontving Taylor financiering van de American Antiquarian Society en het International Center for Jefferson Studies om gedurende twee zomers onderzoek te doen in Monticello, de belangrijkste plantage van Thomas Jefferson. Taylor’s tweede boek, “Work & Days”, bevat een kalendercyclus van 28 gedichten die het werk in kaart brengen van een jaar stage op een kleine boerderij in The Berkshires. “Work & Days” werd door The New York Times uitgeroepen tot een van de beste dichtbundels van 2016. In 2020 publiceerde Taylor “Last West: Roadsongs voor Dorothea Lange en Rift Zone. Last West: Roadsongs for Dorothea Lange werd uitgegeven door het Museum of Modern Art als onderdeel van de tentoonstelling Dorothea Lange: Words & Pictures”. “Rift Zone”, uitgegeven door Red Hen Press, is een poëzieboek dat breuklijnen, geschiedenis en huidige crises onderzoekt in Taylor’s geboorteplaats El Cerrito, Californië en in de hele staat. “Rift Zone” werd door The Boston Globe genoemd als een van de beste boeken van 2020. Taylor’s schrijven is op grote schaal gepubliceerd en verscheen in tijdschriften en tijdschriften zoals Poetry, Tin House, The Kenyon Review, Virginia Quarterly Review, The New Yorker, Travel + Leisure, The Atlantic, Harper’s Magazine en vele anderen. ] Ze levert regelmatig bijdragen aan CNN en is de on-air poëzierecensent voor NPR’s All Things Considered. Naast haar schrijven heeft Taylor literatuur en schrijven gedoceerd aan universiteiten in de VS en in het buitenland, waaronder Whittier College, UC Berkeley, Randolph College, Ashland University en Queen’s University Belfast in Noord-Ierland.

 

Mud Season

We unstave the winter’s tangle.
Sad tomatoes, sullen sky.

We unplay the summer’s blight.
Rotted on the vine, black fruit

swings free of the strings that bound it.
In the compost, ghost melon; in the fields(,)

grotesque extruded peppers.
We prod half-thawed mucky things.

In the sky, starlings eddying.
Tomorrow, snow again, old silence.

Today, the creaking icy puller.
Last night I woke

to wild unfrozen prattle.
Rain on the roof— a foreign liquid tongue.

 

May Day

They go, the early flags, the gory maples—
so too the daffodils & Lenten roses.
Other petals swirl & nights warm.

Buds thicken and cast shadows:
in a thunderstorm
I almost forget the ice that was.

Narcissi suckle watery paths;
meadows heap up emerald masses.
How green & I want to delight

except this undertow—it pulls so fast
passing before I recognize it—
like souls in Dante who can’t see the present,

white lilacs curdle in pre-summer heat.
The parade I barely noticed was beginning
is already halfway down the street.

 

Song with Shag Rug and Wood Paneling

My parents renovated that old home.
It is clean as a lobotomy.

The cracked linoleum’s erased.
Now new hardwood floors are gleaming.

Gone are gold shag rugs, the shade
of California August

on which I lay beneath the dustmotes
studying the drift of genome, species, phyla.

Gone is the cracked pink bathroom tile,
vanity of some 1940s bride;

gone the shameful faux wood paneling,
dark embarrassment of my teenage years.

They’ve added a backdoor to the kitchen
where night after night I fought with my mother—

& I, who spent a decade sending hatred
towards a glittering asbestos ceiling,

have only a distant dump to hate,
& the settling of old carcinogens:

My ancient vehemence is confounded
by a brightly lit new silence,

emptiness beneath the open vaulting.

 

Tess Taylor (El Cerrito, 24 oktober 1977

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 24 oktober 2018 en ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.

Hans Warren, Arthur Rimbaud

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek 1942-1944 (Deel 1)

“27 okt. 1942
Heel vroeg met de blauwe tram, die nog in de remise stond, naar Haarlem, daar uitgestapt en te voet de drie kilometer naar Bloemendaal, want er is verder geen verbinding (bussen rijden niet meer, de trein stopt er niet). Na enig zoeken vond ik de Parallelweg nummer 3, en zag ik het hek waarin de naam Jac. P. Thijsse in ijzer uitgesneden was. Een stijgend grindpad, omzoomd door wild struikgewas leidde naar de voordeur van de ouderwetse villa ‘Binnenduin’. Nog terwijl het dienstmeisje op mijn bellen opendeed, klonk reeds vanuit de studeerkamer Thijsse’s warme, hartelijke stem: ‘Warren, kom binnen, kom binnen’ – hij stapte glunderend in de vestibule: ‘Fijn je te zien, je bent lekker vroeg’ (’t was kwart voor tien). Hij loodste me direct zijn studeervertrek binnen, waar je uitzag op de wilde rozen en andere ruige struiken van de natuurtuin.
Daar zat ik dan eindelijk tegenover de man die ik al zoveel jaren vereerde, een ander woord is er niet voor, en met wie ik al veel brieven had gewisseld. Het was dus geen wonder dat we honderduit praatten over talloze dingen, alsof we elkaar inderdaad al lang kenden. Alles wat ik me van dr Thijsse voorgesteld had, vond ik bewaarheid in zijn wezen: het gulle, prettig-gemakkelijke in de omgang, zijn enthousiasme voor alle nieuwe plannen, de diepe, veelzijdige belangstelling voor het gebeuren – lang spraken we ook over politiek. Vaak voelde ik me tijdens dat gesprek licht beschaamd om mijn vermoeidheid in veel dingen wanneer ik zijn optimisme en geestdrift voelde, de jongensachtige twinkeling in zijn scherpe grijze ogen zag. Natuurlijk kende ik zijn uiterlijk vrij goed van fotografieën, maar dat erg energieke en levendige in zijn gezicht was een verrassing. Hij is nu 77 en ik ben net 21 geworden.
Na het lange gesprek gingen we uit. We liepen door fraaie beukenlanen langs bossige heuvels waar kinderen en ook volwassenen naar beukenootjes zochten, naar ‘Thijsse’s Hof’. Overal floot de boomklever. Pas tijdens die wandeling merkte ik dat Thijsse oud was. Een hartkwaal noopte hem tot langzaam gaan, hij liep licht voorovergebogen naast mij voort, wel gezellig en belangwekkend vertellend, maar als jongensachtig gegeneerd dat zijn lichaam niet meer zo fit was als zijn geest. De Hof lag intiem en vredig in de zonloze herfstdag. De kardinaalsmutsen stonden in volle pracht en Thijsse nam me mee naar de talloze verscheidenheden tot diep in de wildernis buiten de paden. De bloedrode, roodpaarse, violette en soms groezelig bleke vruchten met hun bengelende oranje zaden zorgden hier en daar voor haast oosterse effecten. We genoten van allerlei bijzonderheden van nabloei en vrucht, de vogeltrek en badende vogels in de vijver. Plotseling bukte dr Thijsse zich met een verheugde uitroep: in een grasstrook aan de vijverrand vond hij een zeldzaam porseleinzwammetje, dat op smeerwortel groeit en dat zich enige jaren niet had vertoond.”

 

Liggend in de zon

De liefste sluimert naast mij in het kruid.
Onder mijn arm door lig ik naar haar te staren
Soms slaat de wind haar zachte lange haren
strelend over mijn rug, mijn naakte huid.

lk luister naar het ijl ruisend geluid
– mijn adem gaat in ritme met de hare –
naar het verre doffe bruisen van de baren
en naar een wulp, die schor, weemoedig fluit.

Er een wijding over het ongerepte land.
Het is te stil om veel en snel te praten,
enkel een zoen, heel vluchtig op haar hand.

De zilte schorren en het wijde zand
zijn aan ons twee alleen overgelaten.
Er is geen einder en geen overkant.

 

De schelp

Het is lang geleden dat wij gingen
waar de golven slaan langs stervend land.
Nog ligt gebogen op mijn vensterbank
de schelp die jij raapte van het strand.

Nog ruiselt buigend riet
in de wind van een lichtloze nacht.
De vogels roepen niet
voor het open raam. Ik wacht.

Kleurloos spant weer een dag
zijn regenhemel over het land.
Slechts even giert een rauwe lach
Van een meeuw over zee, over het zand.

De schelp, groot en wit op de vensterbank,
parelmoeren glinstering,
bevat het tederste ruisen
van de herinnering.

 

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)
Cover

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.

 

Gevoel

Ik zal op pad gaan in het zomers avondblauw,
Geprikt door korenaren over dun gras lopen:
Verdroomd zal ik mijn voeten drenken in de dauw
En ik zal door de wind mijn haren laten dopen.

Elk woord, elke gedachte zal me dan vergaan:
Maar weidse liefde zal zich in mijn ziel verbreiden
En als een vagebond zal ik ver, heel ver gaan
Door de Natuur ­ verblijd alsof een vrouw me leidde.

 

Vertaald door Paul Claes

 

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Standbeeld van Arthur Rimbaud in Charleville-Mézières

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn blog van 20 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Paul Claes

De Vlaamse schrijver, classicus en literair vertaler Paul Claes werd geboren in Leuven op  30 oktober 1943. Claes studeerde klassieke, Nederlandse en Engelse letteren en communicatiewetenschappen aan de KU Leuven en promoveerde aldaar tot doctor in de letteren met een proefschrift over de antieke elementen in het werk van Hugo Claus: De mot zit in de mythe (1981). Hij heeft een omvangrijk en veelzijdig oeuvre op zijn naam staan dat romans, essays, poëzie, pastiches, vertalingen, bloemlezingen en een woordenboek omvat. Hij schrijft in diverse talen, waaronder Frans, Engels en Latijn (als Paulus Nicolaus). Claes doceerde aan de universiteit van Nijmegen en aan de hogescholen van Gent en Antwerpen. Thans is Claes erehoofddocent aan de KU Leuven. Hij is lid van het Guido Gezelle Genootschap. Hij was coscenarist van de strip Reinaert de Vos door HugoKé. Van 2009 tot 2016 was hij huisdichter van het weekblad Knack: deze satirische gedichten werden gebundeld in “De omgekeerde wereld” (2015). Teksten en vertalingen van hem werden getoonzet door Dirk Van Esbroeck, Wigbert Van Lierde, Raoul C. de Smet (“Madrigaal V”), Vic Nees (“Trois madrigaux”), Jorunn Bauweraerts en Jack Ledru. In 2011 verscheen zijn honderdste boek, in 2022 zijn honderdvijfenzestigste.

Uit: Claus in de onderwereld

“Claus wou de roman De hondsdagen (1952) oorspronkelijk Beatrice heten, maar zou op aanraden van Jan Walravens van die al te pretentieuze titel hebben afgezienGa naar voetnoot4. Een ongelukkig gevolg van dit besluit is dat lezers van de roman lang blind gebleven zijn voor de parallellen die hij met de Divina Commedia vertoont. Pas in 1980 heeft G.F.H. de RaatGa naar voetnoot5 de gelijkenis tussen beide werken aangestipt. Net zoals Dante gaat de hoofdfiguur van De hondsdagen, Philip de Vogel, op zoek naar een maagdelijke geliefde die Beatrice (Bea) heet; zijn inferno is de stad Gent, waarin personages van divers allooi figuren uit de onderwereld zoals Charon, Cerberus en Lucifer reïncarneren. Interessanter nog dan de gelijkenis is het verschil tussen beide teksten. Terwijl Dantes Beatrice de dichter naar de eeuwige aanschouwing van God voert, is de roman het verhaal van een mislukking: wanneer Philip Bea heeft teruggevonden, verdwijnt ze voorgoed uit zijn leven. Tegenover het rechtlijnig verhaalverloop bij Dante staat het lusvormig gebeuren bij Claus: op het einde keert de hoofdfiguur terug naar de geliefde (Lou) die hij in het begin verlaten heeft.
Dit cyclisch aspect verbindt de roman met de natuurmythen, die het tijdsgebeuren als een voortdurende herhaling beschrijven. In de mythe van Adonis bijvoorbeeld verblijft de held (in feite een oude Fenicische natuurgod) de helft van het jaar bij Persephone in de onderwereld (Korè, ‘meisje’ in het Grieks, een ongenaakbare maagd zoals Bea), alvorens de andere helft van het jaar door te brengen bij Aphrodite op aarde (een seksueel actieve, vruchtbare vrouw zoals Lou). Het duidelijkst zijn de verwijzingen naar de antieke natuurmythen in hoofdstuk VIII, waarin de bejaarde mijnheer Oscar de oude jaargod symboliseert: de bordeelhoudster Madame Micky, die met hem als korenmoeder op een korenveld een erotische scène speelt, onthaalt hem als ‘de zomer’, maar de in het geel geklede en in een gele wagen rijdende korengod, die door de hoofdpersoon veelbetekenend ‘de herfst’ wordt genoemd, zal diezelfde avond nog sterven. Voor de jonge Philip, die zijn ‘opvolger’ zou moeten worden, is dit een afschrikwekkend voorbeeld van de macht van de moederlijke minnares. Castratieangst zal hem naar de seksueel ongevaarlijke Bea drijven, maar als ook die een kind van hem wil, keert hij terug naar de moederlijke Lou. Deze ‘onvolwassen’ hoofdfiguur, weifelend tussen twee uiteenlopende vrouwentypes, is karakteristiek voor Claus’ vroege werk: we vinden ze terug in de roman De koele minnaar en in de toneelstukken Een bruid in de morgen en Het lied van de moordenaar.”

 

Paul Claes (Leuven, 30 oktober 1943)