Voltaire, Isaac Bashevis Singer, Marilyn French, Franz Hessel

Voltaire, pseudoniem van François-Marie Arouetwerd werd op 21 november 1694 geboren in Parijs. De jonge Voltaire kreeg les op Louis-le-Grand, de meest prestigieuze jezuïtenschool. Hij verliet de school op zijn zestiende en niet lang daarna maakte hij al vrienden bij de Parijse aristocraten. Zijn humoristische gedichten maakten hem populair in die kringen. In 1717 kreeg hij problemen met de autoriteiten vanwege zijn scherpe teksten. Hij werd voor elf maanden veroordeeld naar de Bastille wegens satire over de Franse overheid. Tijdens zijn verblijf in de gevangenis schreef François Marie Oedipe wat zijn eerste theatersucces zou worden. Hierna ging hij de naam “Voltaire” (een anagram) gebruiken. In 1726 beledigde Voltaire de machtige jonge edelman Chevalier de Rohan en hiervoor werd hij bestraft. Hij kreeg twee opties: de gevangenis of verbanning; hij koos het laatste. Van 1726 tot 1729 woonde Voltaire in Engeland. In die tijd ging hij zich interesseren voor de filosofie van John Locke en de ideeën van de wiskundige en wetenschapper Sir Isaac Newton. Voltaire bestudeerde Engelands constitutionele monarchie en de religieuze tolerantie aldaar. Hij interesseerde zich vooral voor het filosofische rationalisme van die tijd en de natuurwetenschappen. Na zijn terugkeer in Parijs schreef hij een boek waarin hij de Engelse gewoontes en instituties prees, de Lettres Philosophiques, en het Newtonianisme als alternatief voor Descartes’ rationalisme introduceerde. Het boek werd geïnterpreteerd als kritiek op de Franse overheid en in 1734 moest Voltaire Parijs opnieuw verlaten. In 1746 werd Voltaire toegelaten tot de Académie française. In 1749, na de dood van Marquise du Chatelet en nadat Voltaire een uitnodiging had gekregen van de koning van Pruisen, Frederik de Grote, verhuisde hij naar Potsdam (vlakbij Berlijn). Nadat hij verscheidene malen aanvaringen had gehad met de koning keerde Voltaire in 1753 terug naar Frankrijk. Om uit de handen van de Franse autoriteiten te kunnen blijven verhuist hij in 1755 naar Genève, waar hij net buiten de stad een huis laat bouwen met uitzicht op het meer, genaamd Les Délices (nu: Institut et Musée Voltaire). Het is hier dat hij zijn beroemde gedicht Poème sur le désastre de Lisbonne schrijft n.a.v. de verwoestende aardbeving die dat jaar Lissabon had getroffen.

Uit: Candide

« Il y avait en Westphalie, dans le château de M. le baron de Thunder-ten-tronckh, un jeune garçon à qui la nature avait donné les moeurs les plus douces. Sa physionomie annonçait son âme. Il avait le jugement assez droit, avec l’esprit le plus simple ; c’est, je crois, pour cette raison qu’on le nommait Candide. Les anciens domestiques de la maison soupçonnaient qu’il était fils de la soeur de monsieur le baron et d’un bon et honnête gentilhomme du voisinage, que cette demoiselle ne voulut jamais épouser parce qu’il n’avait pu prouver que soixante et onze quartiers, et que le reste de son arbre généalogique avait été perdu par l’injure du temps.

Monsieur le baron était un des plus puissants seigneurs de la Westphalie, car son château avait une porte et des fenêtres. Sa grande salle même était ornée d’une tapisserie. Tous les chiens de ses basses-cours composaient une meute dans le besoin ; ses palefreniers étaient ses piqueurs; le vicaire du village était son grand aumônier. Ils l’appelaient tous monseigneur, et ils riaient quand il faisait des contes.

Madame la baronne, qui pesait environ trois cent cinquante livres, s’attirait par là une très grande considération, et faisait les honneurs de la maison avec une dignité qui la rendait encore plus respectable. Sa fille Cunégonde, âgée de dix-sept ans, était haute en couleur, fraîche, grasse, appétissante. Le fils du baron paraissait en tout digne de son père. Le précepteur Pangloss était l’oracle de la maison, et le petit Candide écoutait ses leçons avec toute la bonne foi de son âge et de son caractère. ”

VOLTAIRE

Voltaire (21 november 1694 – 30 mei 1778)

 

Isaac Bashevis Singer werd geboren op 21 november 1904 als Isaac Hertz Singer, maar gebruikte behalve het pseudoniem Warhofsky de penname Isaac Bashevis Singer. Zijn vader en grootvader waren arme chassidische rabbi’s en ook zijn moeder Bathsheba was een rabbijnsdochter. Singer debuteerde met Der Sotn in Goray (Satan in Goray), gepubliceerd in Polen in 1935, een kroniek over de gebeurtenissen rondom de valse messias Sjabbatai Zwi. In 1933 kwam Hitler aan de macht en wegens het toenemende antisemitisme emigreerde Singer naar de V.S.. Hij verliet zijn vrouw Rachel, die met hun zoon Israel naar Moskou en later naar Palestina vertrok. Sinds de jaren ’40 groeide Singers reputatie bij de Jiddische gemeenschap in Amerika. Hoewel na W.O. II de joodse cultuur in Midden- en Oost-Europa was vernietigd, leefde in de V.S. de taal en de cultuur voort mede dankzij het werk van Singer. 

 Uit:  “The Letter Writer” from The Seance and Other Stories

 

“In his thoughts, Herman spoke a eulogy for the mouse who had shared a portion of her life with him and who, because of him, had left this earth “What do they know – all these scholars, all these philosophers, all the
leaders of the world – about such as you? They have convinced themselves that man, the worst transgressor of all the species, is the crown of creation. All other creatures were created merely to provide him with food, pelts, to be tormented, exterminated. In relation to them, all people are Nazis; for the animals it is an eternal Treblinka
.”

 

 

Uit: zijn toespraak bij aanvaarding van de Nobelprijs in 1978:

“The storyteller and poet of our time, as in any other time, must be an entertainer of the spirit in the full sense of the word, not just a preacher of social or political ideals. There is no paradise for bored readers and no excuse for tedious literature that does not intrigue the reader, uplift him, give him the joy and the escape that true art always grants. Nevertheless, it is also true that the serious writer of our time must be deeply concerned about the problems of his generation. He cannot but see that the power of religion, especially belief in revelation, is weaker today than it was in any other epoch in human history. More and more children grow up without faith in God, without belief in reward and punishment, in the immortality of the soul and even in the validity of ethics. The genuine writer cannot ignore the fact that the family is losing its spiritual foundation.

 

Not only has our generation lost faith in Providence but also in man himself, in his institutions and often in those who are nearest to him. In their despair a number of those who no longer have confidence in the leadership of our society look up to the writer, the master of words. They hope against hope that the man of talent and sensitivity can perhaps rescue civilization. Maybe there is a spark of the prophet in the artist after all.

 

Singer

Isaac Bashevis Singer (21 november 1904 – 24 juli 1991)

 

De Amerikaanse schrijfster en literatuurwetenschapster Marilyn French werd geboren op 21 november 1929 in New York. Zij doceert sinds 1964 Engelse literatuur. In 1972 promoveerde zij op James Joyce. Haar bekendste boek, The Women’s Room, verscheen in 1977. Het werd in meer dan 20 talen vertaald en er werd in 1980 een televisiefilm van gemaakt. Marilyn French heeft twee zonen en woont in New York.

Werk o.a.: THE BOOK AS WORLD: JAMES JOYCE’S ULYSSES, 1976, THE WOMEN’S ROOM, 1977, BEYOND POWER: ON MEN, WOMEN, AND MORALS, 1985, THE WAR AGAINST WOMEN, 1992, WOMEN’S HISTORY OF THE WORLD, 2000

Uit: The Women’s Room

“The school had been planned for men, and there were places, she had been told, where women weree simply not permitted to go. It was odd. Why? she wondered. Women were so unimportant anyway, why would anyone bother to keep them out?”

Uit: The War Against Women

“Today, women are educated in most industrial countries, and can work in a variety (but not all) areas. But male superiors, reluctant to advance them, rarely place them on a track to higher office. In nonindustrial or developing countries, women hold about 6 percent of government posts; in most European nations, they hold 5 to 11 percent.”  

MARILYN_FRENCH

Marilyn French (New York, 21 november 1929)

 

De Duitse schrijver en vertaler Franz Hessel werd geboren op 21 november 1880 in Stettin. Zijn vriendschap met Lella, oftewel Helen Grund, zijn latere vrouw, en Claude, oftewel Henri-Pierre Roché, is het onderwerp van de – door de film van François Truffaut beroemd geworden roman Jules et Jim (1963) van Henri-Pierre Roché. Van 1904 tot 1906 had Hessel in Parijs gewoond. In de jaren twintig woonde Hessel in Berlijn en werkte er als lector in de Ernst Rowohlt Verlag en als vertaler van Casanova, Stendhal, Balzac en Proust. Hessels romans „Der Kramladen des Glücks“ (1913), „Pariser Romanze“ (1920), „Heimliches Berlin“ (1927) laten een melancholieke verteller zien in de traditie van Proust. Zijn mooiste boek is wellicht Spazieren in Berlin“ (1929), dat door Walter Benjamin geprezen werd als een door en door episch boek , waarvoor „de herinnering niet de bron, maar de muze was“.

 

Uit:  Spazieren in Berlin (1929)

 

“Noch ist Berlin, vom Standpunkt der Gesellschaft aus betrachtet, klein und die Eleganz der Dame ein Produkt aus zweiter Hand. Aber schon kommt ein neuer Frauentyp auf … Sie gehen so hübsch in ihren Kleidern ohne Gewicht, herrlich ist ihre Haut, die von der Schminke nur erleuchtet scheint, erfrischend das Lachen um die gesunden Zähne und die Selbstsicherheit, mit der sie paarweise durch das nachmittägliche Gewühl der Tauentziehenstraße und des Kurfürstendamms treiben; nein, treiben ist nicht das richtige Wort. Sie machen crawl, wenn die anderen Brustschwimmen machen. Scharf und glatt steuern sie an die Schaufenster heran.”

 

Hessel

Franz Hessel (21 november 1880 – 6 januari 1941)

 

Nadine Gordimer en Selma Lagerlöf

Nadine Gordimer werd geboren op 20 november 1923 in Springs, Zuid-Afrika.Haar vader was een Joods juwelier die als dertienjarige uit Litouwen was geëmigreerd. Haar moeder was een Engelse. Nadine werd niet joods opgevoed en ging naar een kostschool. Ze maakte een onbekommerde kindertijd en jeugd door binnen het beschermde milieu van de blanke Zuid-Afrikaanse minderheid. Haar moeder hield haar wegens ziekte jarenlang thuis van school. In feite was het de moeder die de dochter nodig had, in plaats van omgekeerd. Door dit geïsoleerde leven las Nadine alles wat ze in handen kreeg. Als negenjarige begon ze te schrijven en haar eerste korte verhaal publiceerde ze nog voor haar zestiende. Haar eerste verhalenbundel Face to Face publiceerde ze in 1949 en haar eerste roman The Lying Days (vertaald als De leugenachtige dagen) in 1953. Gordimer bezocht heel wat privéscholen en ging studeren aan de University of Witwatersrand in Johannesburg. Ze studeerde daar gedurende één jaar en brak toen haar studies af. Ook reisde ze veel in Afrika, Europa en de V.S. Gordimer heeft bijna haar hele volwassen leven gewoond en geschreven in het door apartheid opgesplitste Zuid-Afrika. Gordimer’s voortdurende inzet voor vrijheid van meningsuiting was er de oorzaak van dat haar werk van tijd tot tijd in eigen land werd verboden. In 1991 ontving zij de Nobelprijs voor de Literatuur, vanwege de ironische en inzichtelijke manier waarop ze schrijft over maatschappelijk onrecht. Haar werk verscheen in meer dan 30 talen.

Uit:  Get A Life (2005)

“Only the street-sweeper swishing his broom to collect fallen leaves from the gutter.

The neighbours might have seen, but in the middle of a weekday morning everyone would be out at work or away for other daily-life reasons.

She was there, at the parents’ driveway gate as he arrived, able to smile for him, and quickly sense the signal for them to laugh at, accept the strangely absurd situation (only tempo­rary) that they could not hug one another. A foregone hug is less emotional than a foregone embrace. Everything is ordi­nary. The sweeper passes pushing the summer’s end before him.

Radiant.

Literally radiant. But not giving off light as saints are shown with a halo. He radiates unseen danger to others from a destructive substance that has been directed to counter what was destroying him. Had him by the throat. Cancer of the thyroid gland. In hospital he was kept in isolation. Even that of silence; he had no voice for a while, mute. Vocal cords af­fected. He remains, he will be still, out of his control, expos­ing others and objects to what he emanates, whomever and whatever he touches.

Everything must be ordinary.

Calling from one car window to the other: Has she re­membered his laptop? Some cassettes? His Adidas? The book on the behaviour of relocated elephants he was in the middle of reading when he went back to hospital? Berenice — Benni — why do parents burden their children with fancy names — has packed a bag for him. She wept while she made decisions on his behalf, put this in, take that out. But she not only re­membered; familiarity knew what he would need, miss. In one of the books he will find she has slipped a photograph of herself he liked particularly, he’d taken before their love af­fair turned into marriage. There’s a snap of the boy as a baby.”

Nadine_Gordimer

Nadine Gordimer (Springs. 20 november 1923)

 

De Zweedse schrijfster Selma Lagerlöf werd geboren op 20 november 1858 in Östra Emterwik in Zweden. Zij is vooral bekend geworden door haar kinderboek Nils Holgerssons wonderbare reis door Zweden. In 1909 ontving ze de Nobelprijs voor de Literatuur en in 1914 werd ze lid van het comité dat de Nobelprijs voor de Literatuur toekent: de Zweedse Academie. Ze woonde in de plaats Sunne, waar twee hotels naar haar zijn vernoemd. In haar voormalige woonhuis in Mårbacka (nabij Sunne) is tegenwoordig een museum gevestigd.

Uit: Wunderbare Reise des kleinen Nils Holgerssons mit den Wildgänsen (Vertaald door Simone Pohlink)

 “Als Nils Holgersson zu sprechen anfing, beugte sich die Eule vor und sah ihn genau an. “Er hat weder Krallen noch einen Stachel”, dachte sie; “aber wer weiß, ob er nicht einen Giftzahn oder sonst eine Waffe hat, die noch gefährlicher sein könnte. Es ist gewiß am besten, ich versuche erst etwas Näheres über ihn zu erfahren, ehe ich mich mit ihm einlasse.” “Der Hof heißt Mårbacka”,sagte sie dann; “und in fr
üheren Zeiten haben ausgezeichnete Menschen hier gewohnt. Aber wer bist denn du?”

“Ich habe die Absicht mich hier niederzulassen”,sagte der Junge, ohne eine direkte Antwort auf die Frage der Nachteule zu geben. “Meint Ihr, das ließe sich einrichten?”

“O ja, obwohl der Hof jetzt nichts Besonderes mehr ist, im Vergleich zu dem, was er früher war”, antwortete die Eule. “Aber man kann immerhin hier leben; es kommt ja auch hauptsächlich darauf an, wovon du hier leben willst. Hast du im Sinn, dich auf die Mäusejagd zu verlegen?

“Nein, Gott soll mich davor bewahren!” rief der Junge. “Die Gefahr, daß die Mäuse mich auffressen, ist wohl größer, als daß ich ihnen ein Leid antue.”

´Ob er wirklich so wenig gefährlich ist, wie er sagt? Das ist doch wohl nicht möglich´, dachte die Eule; ,aber ich glaube, ich will doch einen Versuch machen.´ Sie flog auf, und im nächsten Augenblick hatte sie ihre Krallen in Nils Holgerssons Schultern geschlagen und hackte nun nach seinen Augen. Nils hielt die eine Hand zum Schutz vor die Augen, während er sich mit der anderen zu befreien suchte und zugleich aus Leibeskräften um Hilfe schrie. Er fühlte, daß er in wirklicher Lebensgefahr schwebte, und sagte sich, diesmal werde es ganz gewiß aus mit ihm sein.”

Selma

Selma Lagerlöf (20 november 1858 – 16 maart 1940)

Anna Seghers, Sharon Olds, Alan Tate, Kris Cuppens

De Duitse schrijfster Anna Seghers werd op 19 november 1900 geboren in Mainz als Anna Reiling. Anna was de dochter van kunsthandelaar Isidor Reiling. Zij studeerde kunstgeschiedenis, geschiedenis, sinologie en filologie in Keulen en Heidelberg. In 1924 schreef Anna Seghers haar eerste verhaal “Die Toten der Insel Djal”, dat pas na haar dood werd gepubliceerd. In 1925 trad Anna in het huwelijk met László Radványi, die later bekend zou worden onder de naam Johann-Lorenz Schmidt. Uit dit huwelijk kwamen twee kinderen voort. Anna Seghers maakte haar debuut in 1927 met “Grubetsch“. Een jaar later publiceerde zij “Aufstand der Fischer von St. Barbara” onder de naam Anna Seghers. Voor dit boek kreeg zij de Kleist-prijs. Het verhaal werd in 1934 door Erwin Pascator in de Sovjet-Unie verfilmd. Inmiddels was Anna Seghers toegetreden tot de communistische partij van Duitsland (KPD) en was betrokken bij het werk van de Bond voor proletarisch revolutionaire schrijvers (BPRS). In haar in 1932 verschenen roman “Die Gefährten” waarschuwde Anna voor het gevaar, dat het fascisme voor Duitsland zou kunnen gaan vormen. Een jaar later werd ze door de Gestapo gearresteerd. Na haar vrijlating vluchtte Anna Seghers naar Parijs, waar zij meewerkte aan verschillende tijdschriften. In de in Parijs geschreven roman “Der Kopflohn“, onderzocht Seghers de oorzaken, die tot de opkomst van het fascisme in Duitsland geleid hadden. Na de Duitse inval in Frankrijk in 1940 vestigde Seghers zich in Marseille, in het zuiden van Frankrijk. In 1941 vestigde ze zich in Mexico, waar zij een Duitse cultuurvereniging oprichtte. Met Ludwig Renn gaf ze het tijdschrift “Freies Deutschland” uit. Internationaal brak Anna Seghers door met “Das siebte Kreuz” (1942). Via Zweden en Frankrijk keerde Anna Seghers na de Tweede Wereldoorlog terug naar Duitsland. Ze vestigde zich in het door de Russen bezette deel van Duitsland en werd lid van de socialistische partij SED. In de jaren vijftig was Anna Seghers lid van de Vredesbeweging in Oost-Duitsland. Bovendien was zij lid van de internationale Vredesbeweging. Van 1952 tot 1978 was zij daarnaast voorzitster van de schrijversbond van de DDR. Seghers kreeg veel onderscheidingen in de DDR. Zij kreeg onder meer in 1980 de Oost-Duitse onderscheiding “Held der Arbeit” en werd ereburger van haar geboortestad Mainz.

Uit: Transit

«Das Hotel in der Rue de Vaugirard, schmal und hoch, war ein Durchschnittshotel. Die Patronin war über dem Durchschnitt hübsch. Sie hatte ein zartes, frisches Gesicht und pechschwarzes Haar. Sie trug eine weiße Seidenbluse. Ich fragte ganz ohne Überlegung, ob ein Zimmer frei sei. Sie lächelte, während mich ihre Augen kalt musterten. “Soviel Sie wollen.” – “Zuerst etwas anderes”, sagte ich, “Sie haben hier einen Mieter, Herrn Weidel; ist er zufällig daheim?”

Ihr Gesicht, ihre Haltung veränderten sich, wie das nur bei Franzosen zu sehen ist: Die höflichste unnachahmliche Gleichmütigkeit schlägt plötzlich, wenn da die Fäden reißen, in rasende Wut um. Sie sagte, ganz heiser vor Wut, aber schon wieder in den geläufigen Redensarten:

“Man fragt mich zum zweitenmal an einem Tag nach diesem Menschen. Der Herr hat sein Domizil gewechselt – wie oft soll ich das noch erklären?” – Ich sagte: “Sie erklären es jedenfalls mir zum erstenmal. Haben Sie doch die Güte, mir zu sagen, wo der Herr jetzt wohnt.” – “Wie soll ich das wissen”, sagte die Frau. Ich merkte langsam, auch sie hatte Furcht, aber warum?

“Sein jetziger Aufenthalt ist mir unbekannt, ich kann Ihnen wirklich nicht mehr sagen.” Den hat am Ende doch die Gestapo geholt, dachte ich. Ich legte meine Hand auf den Arm der Frau. Sie zog ihren Arm nicht weg, sondern sah mich an mit einem Gemisch von Spott und Unruhe. “Ich kenne ja diesen Mann überhaupt nicht”, versicherte ich, “man hat mich gebeten, ihm etwas auszurichten. Das ist alles. Etwas, was für ihn wichtig ist. Ich möchte auch einen Unbekannten nicht nutzlos warten lassen.”

Sie sah mich aufmerksam an. Dann führte sie mich in das kleine Zimmer neben dem Eingang. Sie rückte nach einigem Hin und Her mit der Sprache heraus.”

 

seghers

Anna Seghers (19 november 1900 – 1 juni 1983)

 

De Amerikaanse dichteres Sharon Olds werd geboren op 19 november 1942 in San Francisco. Volgens eigen zeggen werd zij opgevoed als een “hellfire Calvinist.” Zij studeerde af aan de Stanford University en promoveerde in de Engelse taal aan de Columbia University. Zij is docente creatief schrijven aan de universiteit van New York. Sharon Olds ontving al veel onderscheidingen, waaronder de San Francisco Poetry Center Award, de Lamont Poetry Prize, de National Books Critics Circle Award, en de T. S. Eliot Prize.

 

Werk o.a: Satan Says (1980), The Dead and the Living (1984), The Gold Cell (1987), Blood, Tin, Straw (1999), The Unswept Room (2002), Strike Sparks: Selected Poems (2004)

 

His Stillness

 

The doctor said to my father, “You asked me

to tell you when nothing more could be done.

That’s what I’m telling
you now.” My father

sat quite still, as he always did,

especially not moving his eyes. I had thought

he would rave if he understood he would die,

wave his arms and cry out. He sat up,

thin, and clean, in his clean gown,

like a holy man. The doctor said,

“There are things we can do which might give you time,

but we cannot cure you.” My father said,

“Thank you.” And he sat, motionless, alone,

with the dignity of a foreign leader.

I sat beside him. This was my father.

He had known he was mortal. I had feared they would have to

tie him down. I had not remembered

he had always held still and kept quiet to bear things,

the liquor a way to keep still. I had not

known him. My father had dignity. At the

end of his life his life began

to wake in me.

 

 

Rite of Passage

 

As the guests arrive at our son’s party

they gather in the living room—

short men, men in first grade

with smooth jaws and chins.

Hands in pockets, they stand around

jostling, jockeying for place, small fights

breaking out and calming. One says to another

How old are you? —Six. —I’m seven. —So?

They eye each other, seeing themselves

tiny in the other’s pupils. They clear their

throats a lot, a room of small bankers,

they fold their arms and frown. I could beat you

up, a seven says to a six,

the midnight cake, round and heavy as a

turret behind them on the table. My son,

freckles like specks of nutmeg on his cheeks,

chest narrow as the balsa keel of a

model boat, long hands

cool and thin as the day they guided him

out of me, speaks up as a host

for the sake of the group.

We could easily kill a two-year-old,

he says in his clear voice. The other

men agree, they clear their throats

like Generals, they relax and get down to

playing war, celebrating my son’s life

 

sharon_olds

Sharon Olds (San Francisco, 19 november 1942)

 

De Amerikaanse dichter Alan Tate werd geboren op 19 november 1899 in de buurt van Winchester, Kentucky. In 1918 bezocht Tate de Vanderbilt University en ontmoette daar een andere dichter, Robert Penn Warren. Zij werden gevraagd zich aan te sluiten bij de Fugitive Poets, later Southern Agrarians, een groep dichters uit het zuiden onder leiding van John Crowe Ransom. Tate volgde Ramson ook naar het Kenyon College in Ohio om er les te geven. In 1924 verhuisde Tate naar New York, waar hij Hart Crane ontmoette. Hij werkt er freelance voor de Nation Magazine en leverde ook bijdragen aan de Hound and Horn, Poetry Magazine en andere bladen. In 1928 publiceerde hij zijn beroemdste gedicht Ode To the Confederate Dead. In de jaren 30 publiceerde hij Who Owns America?, een conservatief antwoord aan Franklin D. Roosevelt’s New Deal. In deze jaren werd werd hij ook mede-uitgever van The American Review, dat geleid werd door de fascist Seward Collins. Tate zag The American Review als een mogelijkheid het werk van de Southern Agrarians te promoten, maar hij maakte bezwaar tegen Collins steun aan Hitler en Mussolini en veroordeelde het fascisme in een artikel in The New Republic in 1936. In 1938 publiceerde Tate zijn enige roman The Fathers. In 1942 vormde hij samen met romancier en vriend Andrew Lytle Amerikaas oudste literaire kwartaalblad The Sewanee Review, om van een bescheiden periodiek tot het meest prestigieuze van de VS

The Mediterranean

 

Quen das finem, rex magne, dolorum?

&
nbsp;

Where we went in the boat was a long bay

a slingshot wide, walled in by towering stone–

Peaked margin of antiquity’s delay,

And we went there out of time’s monotone:


Where we went in the black hull no light moved

But a gull white-winged along the feckless wave,

The breeze, unseen but fierce as a body loved,

That boat drove onward like a willing slave:


Where we went in the small ship the seaweed

Parted and gave to us the murmuring shore

And we made feast and in our secret need

Devoured the very plates Aeneas bore:


Where derelict you see through the low twilight

The green coast that you, thunder-tossed, would win,

Drop sail, and hastening to drink all night

Eat dish and bowl–to take that sweet land in!


Where we feasted and caroused on the sandless

Pebbles, affecting our day of piracy,

What prophecy of eaten plates could landless

Wanderers fulfil by the ancient sea?


We for that time might taste the famous age

Eternal here yet hidden from our eyes

When lust of power undid its stuffless rage;

They, in a wineskin, bore earth’s paradise.


Let us lie down once more by the breathing side

Of Ocean, where our live forefathers sleep

As if the Known Sea still were a month wide–

Atlantis howls but is no longer steep!


What country shall we conquer, what fair land

Unman our conquest and locate our blood?

We’ve cracked the hemispheres with careless hand!

Now, from the Gates of Hercules we flood


Westward, westward till the barbarous brine

Whelms us to the tired land where tasseling corn,

Fat beans, grapes sweeter than muscadine

Rot on the vine: in that land were we born.

 

ALLENT_TATE

Allen Tate (19 november 1899 – 9 februari 1979)

 

Toneelschrijfprijs 2006 voor Kris Cuppens

 

De Vlaming Kris Cuppens heeft de Taalunie Toneelschrijfprijs 2006 ter waarde van 10.000 euro gewonnen. Hij kreeg de prijs voor “Lied”, een muziektheaterproductie van Braakland/ZheBilding. In deze monoloog plaatst Cuppens zijn eigen herinneringen binnen het bredere kader van zijn familiegeschiedenis en de geschiedenis van België. De jury prijst de openhartigheid waarmee hij zijn twijfels en gevoelens als veertiger beschrijft. “Hoewel het gevaar op de loer ligt, is “Lied” door zijn authenticiteit en eerlijkheid nergens huilerig of sentimenteel. Ook overstijgt het door de herkenbaarheid en invoelbaarheid het persoonlijke en particuliere,” luidt het juryrapport. De Taalunie Toneelschrijfprijs wordt jaarlijks uitgereikt aan de schrijver of schrijvers van een oorspronkelijk Nederlandstalig stuk dat het voorbije seizoen voor het eerst werd opgevoerd.

 

KRIS_CUPPEN

Kris Cuppens (Bree, 22 mei 1962)

Klaus Mann, Seán Mac Falls, Toon Tellegen, Joost Zwagerman, Richard Dehmel

Klaus Mann werd, vandaag precies honderd jaar geleden, op 18 november 1906 geboren in München als oudste zoon van Thomas en Katia Mann. In München bezocht hij tot 1922 het gymnasium. Behalve getalenteerd was hij in zijn jongere jaren echter ook lastig en daarom werd hij uiteindelijk naar de Odenwaldschule gestuurd, een internaat. De ervaringen daar verwerkte hij in zijn eerste toneelstuk Anja und Esther. Bijna zijn hele leven vormde hij een onafscheidelijk duo met zijn een jaar oudere zus Erika Mann. In 1924 volgde hijn haar naar Berlijn, waar hij theatercriticus werd bij het 12 Uhr Blatt. Van toen af ook woonde hij vooral in hotels, pensions en bij vrienden. In 1925 kwam hij openlijk uit voor zijn homosexualiteit en publiceerde hij ook „Der fromme Tanz”, de eerste „homo-roman“ in de Duitse literatuur. Samen met zijn zus Erika Mann begon hij in 1927 aan een maanden durende wereldreis die later door broer en zus zijn literaire neerslag vond in „Rundherum“.Toen de Nazi’s aan de macht kwamen, vluchtte hij naar het buitenland. Hij veranderde in een geëngageerd schrijver, die het anti-nazi tijdschrijft Die Sammlung oprichtte en de roman Mephisto schreef. Hierin verkoopt de toneelspeler zijn ziel aan de nazi’s in ruil voor een succesvolle carrière. Uiteindelijk leidde zijn vlucht tot in de VS. Hij werd Amerikaan en ging in het Engels schrijven In 1942 verscheen daar zijn autobiografie “The Turning Point”, in het Engels geschreven en later in het Duits vertaald als “Der Wendepunkt”. Hij deed veel moeite om bij het Amerikaanse leger te komen en streed in Italië bij dePsychological Warfare Branch“. Na de oorlog had hij moeite zijn plek te vinden. Zijn heroïneverslaving werd een steeds groter probleem, hij kampte met een schrijversblok en hij zag door de toenemende spanningen tussen de VS en de Sovjet-Unie de toekomst somber in. Na een eerdere poging tot zelfmoord, bracht hij zichzelf in 1949 met medicijnen om het leven. Over zijn meest geslaagde roman schreef Klaus Mann zelf in The Turning Point:

“I visualize my ex-brother-in-law as the traitor par excellence, the macabre embodiment of corruption and cynicism.  So intense was the fascination of his shameful glory that I decided to portray Mephisto-Gruendgens in a satirical novel.”      En:

“This book was not aimed at a particular person, rather: it was aimed at the careerist, against the German intellectual who sold and betrayed the German mind and spirit.  Hoefgen – Hoefgen as a type, Hoefgen as a symbol – places a great talent at the disposal of a ruthless and blood-bespattered power.”

Uit: Mephisto

„Der Propagandaminister — Herr über das geistige Leben eines Millionenvolkes — humpelte behende durch die glänzende Menge, die sich vor ihm verneigte. Eine eisige Luft schien zu wehen, wo er vorbeiging. Es war, als sei eine böse, gefährliche, einsame und grausame Gottheit herniedergestiegen in den ordinären Trubel genusssüchtiger, feiger und erbärmlicher Sterblicher. Einige Sekunden lang war die ganze Gesellschaft wie gelähmt vor Entsetzen. Die Tanzenden erstarrten mitten in ihrer anmutigen Pose, und ihr scheuer Blick hing, zugleich demütig und hassvoll, an dem gefürchteten Zwerg. Der versuchte durch ein charmantes Lächeln, welches seinen mageren, scharfen Mund bis zu den Ohren hinaufzerrte, die schauerliche Wirkung, die von ihm ausging, ein wenig zu mildern; er gab sich Mühe, zu bezaubern, zu versöhnen und seine tief liegenden, schlauen Augen freundlich blicken zu lassen. Seinen Klumpfuß graziös hinter sich her ziehend, eilte er gewandt durch den Festsaal und zeigte dieser Gesellschaft von zweitausend Sklaven, Mitläufern, Betrügern, Betrogenen und Narren sein falsches, bedeutendes Raubvogelprofil.“

 

KLAUS_MANN

Klaus Mann (18 november 1906 – 21 mei 1949)

 

De Iers-Amerikaanse dichter Seán Mac Falls werd geboren op 18 november 1957 in Boston. Hij publiceerde tot nu toe twee bundels poëzie. De eerste,  20 Poems (2001), werd zeer lovend ontvangen, eerst door John Carey van de universiteit van Oxford die hem vergeleek met W.B. Yeats en daarna nog eens door Harold Bloom, een belangrijke criticus, verbonden aan Yale. Verschillende van zijn gedichten werden genomineerd voor de Pushcart Prize en verschenen in vooraanstaande bladen als Poetry Ireland, New Welsh Review, Cyphers, The Prague Review, The Lyric, Poet Lore, The London Magazine en Ageda. In 2005 verscheen de tweede bundel The Blue Falcon.

 

I Saw a Hunter by a Country Road

I saw a hunter by a country road
in tandem with me he sailed as I drove.

His hoody-head set monkish to the soil
conjured up music so soundful, sacred,
and I unmoving over a tired flesh-
colored vehicle felt naked and dead

for he so saintly robed and dressed to kill
in the colors of the sky prayed with wings,
my harrier, his eyes cleansed purity and gold
while mine unsightly piebald pale and blue.

But want of food dovetailed two craving
creatures, yet, over fed I felt rusty
below his steely hunger and what saving
grace God might offer either mice or men.

 

 

The Kestrel

Flies in the haze morning sputter and splay.
Water drops from leaves rolling with the blown
Blades. The windy whoo of the owls fade,
Blue buried eyes cradled in the hollow
Trees, the swamps seeker is quietly rustled,
Wings of panoply, spangle-speckle the wind,
Over the flames of autumn, talons thistle,
Crown the dominion of the fall, fade in
Sporting meadows colour, till the dive,
Balm of field, marsh, all ignites. Lever pale
Winds finger through the leaves gravely
And rake as you raid, shoulders that burning vale,
Casualties of insect, the lemming song sings
Mouse and vole flash, dark, sparkles the clearing.

Falls

Seán Mac Falls (Boston, 18 november 1957)

 

Toon Tellegen werd geboren op 18 november 1941 te Brielle. Hij studeerde medicijnen in Utrecht en vestigde zich na een verblijf van 3 jaar in Kenia als huisarts in Amsterdam. Na al een aantal jaren gedichten voor volwassenen te hebben geschreven, begon hij verhalen voor zijn kinderen te schrijven. In 1984 verscheen zijn eerste kinderboek, Er ging geen dag voorbij: negenenveertig verhalen over de eekhoorn en de andere dieren. In de verhalen van Tellegen spelen dieren als de mier en de eekhoorn vaak de hoofdrol. De verhalen zijn vaak filosofisch van aard. Enkele boeken zijn met prijzen bekroond. Toon Tellegen schrijft nog steeds en met grote regelmaat gedichten.

Voorkomen is beter

God schudt zijn ernstig betwijfelde hoofd –

als voorkomen beter was dan genezen,
dan was hij nergens aan begonnen,
dan was het nu nog nul uur nul
op de nulde dag
en bleef het dat –

hij bijt op zijn niet langer voorstelbare nagels
en gluurt naar beneden –

straks gaat hij genezen,
in zijn aandoenlijke wijsheid weet hij alleen
waarvan.

 

Wie dan leeft

Wie dan leeft zal omkijken
en denken dat wij zonder zorgen waren,
maar wij zijn niet zonder zorgen,
dat wij ons druk maakten om een dode mus,
maar wij maken ons niet druk om een dode mus,
maar om een levende, een levensgevaarlijke, een
dodelijke mus
en dat wij gelukkig waren
en niet beseften
hoe dood wij spoedig zouden zijn.

TELLEGEN

Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941)

 

Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Hij debuteerde met de roman De houdgreep (1986). Zijn doorbraak naar een breed publiek kwam met de roman Gimmick! (1989). In 1991 verscheen Vals licht dat werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs en dat 1993 zou worden verfilmd door Theo van Gogh. Ook De buitenvrouw (1994), bereikte de longlist van de AKO Prijs. ‘De buitenvrouw’ beschrijft een liefde in multiculturele tijden. Nadien volgden de roman ‘Chaos en Rumoer’ en ‘Zes Sterren’. Behalve romans publiceerde Joost Zwagerman ook gedichten en essays. Zijn eerste bundel ‘Langs de doofpot’ verscheen in 1987; zijn meest recente bundel ‘Roeshoofd hemelt’ werd in 2005 door de jury van de Poëzieclub bekroond tot kwartaalkeuze van de Poëzieclub van het poëzietijdschrift Awater. De bundel beleefde vier herdrukken. Zwagermans essaybundels ‘Pornotheek Arcadië’ (2000) en ‘Het vijfde seizoen’ (2003) bereikten de longlist van de Gouden Uil en de AKO Literatuurprijs. In 2003 en 2004 was Zwagerman presentator van VPRO’s Zomergasten en ontving toen onder andere Ayaan Hirsi Ali die in Zomergasten haar controversiële film Submission vertoonde. Daarnaast heeft hij in 1998 een theatertournee met Ronald Giphart gemaakt, die in 2000 een reprise beleefde. In 2005 stelde Joost Zwagerman de bloemlezing De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 tot nu samen.In 2006 verzorgde Zwagerman aan de Radboud Universiteit de Frans Kellendonklezing.

Uit: Het vijfde seizoen

“Van oudsher hebben kunstenaars en schrijvers zichzelf en elkaar geballoteerd op de al dan niet latente aanwezigheid van wat de dichter Michael Drayton in de zestiende eeuw ‘that fine madness’ noemde. In Plato’s Phaedrus beweerde Socrates dat iedere creatieve mens onvermijdelijk door de waanzin van de muzen is aangeraakt. In de Renaissance stelde de Italiaan Marsilio Ficino dat voor iedere kunstenaar een tijdelijke staat van krankzinnigheid inherent was aan het scheppingsproces. Sinds de Romantiek lijkt deze folie sacrée bijna op een soort kwaliteitsimprint: de ware creatieve mens pleegt roofbouw op zijn gemoedsleven. Robert Burton formuleerde het in The Anatomy of Melancholy (1716) op de korst mogelijke manier: ‘All poets are mad.’ Het staat er bijna als eerste premisse van een syllogisme. (…)

Andrew Solomon en Rogi Wieg zijn gepreoccupeerd door de vraag of de geesteszieke mens ooit en masse genezen kan worden verklaard dankzij nieuwe medicatie. Beide schrijvers lijken te geloven in een psychofarmaceutica die zich in hoog tempo zal blijven ontwikkelen den die steeds verfijnder zal worden, met als eindpunt mogelijk een wereld waarin geestesziekte blijvend en feilloos te behandelen zal zijn. (…)

Mijn lijkt het je reinste anti-utopie, een wereld waarin het voorgoed een autoloze zondag van de geest is, schoon en stil, maar ook steriel en eenvormig – een wereld om acuut gek van te worden. Dan nog liever de telkens terugkerende geseling van het gemoed; dan nog liever de herhaalde tuimeling in het vijfde seizoen.”

JOOST_ZWAGERMAN

Joost Zwagerman (Alkmaar, 18 november 1963)

 

De Duitse dichter Richard Dehmel werd geboren op 18 november 1863 in Wendisch-Hermsdorf. Hij was een van de bekendste dichters van de literaire Jugendstil in Duitsland en een van de drijvende krachten van het tijdschrift “Pan”. Voornamelijk in lyriek geïnteresseerd wilde hij in zijn gedichten – zij cirkelden om de “grote” thema’s van liefde, kunst, tijd, toekomst – de dynamiek van het levensrhythme vangen. He
t pathos van de gedichten zoals in de tekst van “Eine Lebensmesse” heeft zijn oorsprong in de wil tot overtuigen. Daarbij herkent men ook de bronnen, Schiller bijv. en Büchner (met “Hütte und Palast“). Een betere wereld stond hem voor ogen, waarin de mens, door de bijna mystieke oerkrachten van natuur en schoonheid bezield, het esthetische tot leidraad had gekozen.

 

Ballade von der wilden Welt

Schöne stille Seele
hatte einen Garten,
rings um den Dornheckenwerk
und Urwalddickicht starrten,
einen Blumengarten.

Schöne stille Seele
saß in ihrem Zelt,
bebte vor den Häßlichkeiten
oh der wilden Welt,
in ihrem seidnen Zelt.

Schöne stille Seele
sah gern Kolibris
durch die Blütenbüsche huschen
überm warmen Kies,
die goldnen Kolibris.

Und die bunten Schmetterlinge,
und die blanken Schlangen;
schöne stille Seele
sah sie gern im Dickicht prangen,
die sonneblanken Schlangen.

Sah auch gern die blauen Blitze
über den Wäldern jagen
und die fernen schneebedeckten
Kraterberge ragen;
schöne stille Seele!

Schöne stille Seele
erschrak auf einmal sehr:
durch das Dornwerk drang ein hoher
wilder Fremdling her.
Seele bebte sehr.

Fremder Weltumsegler,
ich saß so schön allein;
du wirst mich Schlange schelten,
dann werden wir häßlich sein.
Und stehst so schön allein.

Schöne stille Seele
konnt alldas nicht sagen,
sah den Fremdling vor sich höher
als die Berge ragen;
konnt kaum Willkomm sagen.

Konnt ihn nur empfangen endlich,
Ihn – o wilde Welt –
Blitze, Blüten, Kolibris
jagten um ihr Zelt –
schöne wilde Welt! –

 

Dehmel

Richard Dehmel (18 november 1863 – 9 februari 1920)

Dahlia Ravikovitch , Joost van den Vondel, Anton Koolhaas

De Israëlische dichteres en schrijfster Dahlia Ravikovitch werd geboren op 17 november 1936 in een voorstad van Tel Aviv. Na het overlijden van haar vader werd ze naar een kibuts gestuurd. Zij studeerde aan de Hebreeuwse universiteit van Jeruzalem en werkte als journaliste, docente en vertaalstervan onder andere het werk van W. B. Yeats en T. S. Eliot. Ook was zij actief in de vredesbeweging. Dahlia Ravikovitch publiceerde 10 bundels poëzie, 3 boeken met korte verhalen en vijf kinderboeken. Haar gedichten zijn in meer dan twintig talen vertaald. Veel zijn er ook op muziek gezet. Haar beroemdste gedicht is Buba Memukenet (Mechanische Pop).

 

A DRESS OF FIRE

You know, she said, they made you
a dress of fire.
Remember how Jason’s wife burned in her dress?
It was Medea, she said, Medea did that to her.
You’ve got to be careful, she said,
they made you a dress glowing like an ember,
burning like coals.

Are you going to wear it, she said, don’t wear it.
It’s not the wind whistling, it’s the poison
oozing.
You’re not even a princess, what could you do to Medea?
Can’t you tell one sound from another, she said,
it’s not the wind whistling.

Remember, I told her, that time when I was six?
They shampooed my hair and I rushed out into the street.
That shampooing
trailed its scent after me like a cloud.
Then I got sick from the wind and the rain.
I didn’t yet know how to read Greek tragedies,
but the scent of the perfume spread
and I was very sick.
Now I can see it was an unnatural perfume.

What will become of you, she said,
they made you a burning dress.
They made me a burning dress, I said. I know.
So why are you just standing around, she said,
you’ve got to be careful.
You know what a burning dress is, don’t you?

I know, I said, but not about
being careful.
One whiff of that perfume and I’m all confused.
I said to her, No one has to agree with me,
I don’t trust Greek tragedies.

But the dress, she said, the dress is on fire.
What are you saying, I shouted,
what are you saying?
I’m not wearing a dress at all,
what’s burning is me.

 

In the year to come, in the days to come

My mother lies in bed, trying to die.
Eight years have passed, morning
the same as evening,
and all the hours seconds minutes between them
lean and empty.
My mother wouldn’t give the time of day
to flowers and all that blooming nonsense,
the beauty of nature, lightning storms.
Eight years and not one moment has made her
any the wiser, raised her up on her feet
or restored her will power,
the Joy of Labor, the power to recall
something so vital to her being
as the Ethical Precepts of Judaism.
My mother lies in bed, trying to die.
Suddenly she rises up like a lioness
in protest, and says without speaking: I’ve had my fill
I’ve had it with living
in the days to come
in the year to come
all the glorious flowers in the Galilee will just have to grow
without me.

 

Vertaling:  Chana Bloch and Ariel Bloch

RAVIKOVITCH

Dahlia Ravikovitch (17 november 1936 – 21 augustus 2005)

 

Joost van den Vondel werd geboren op 17 november 1587 in Keulen. Zijn ouders waren doopsgezind en waren voor de Contrareformatie op de vlucht geslagen uit Antwerpen. In 1597 vestigden zij zich in Amsterdam. In 1610 trouwde hij met Mayke de Wolff (Keulen, 1586 – Amsterdam, 15 februari 1635). Vondel verdiende zijn brood in de kousenhandel die hij van zijn vader had overgenomen. Na de dood van prins Maurits in 1625 schreef Joost van den Vondel het treurspel Palamedes. De controverse rond Johan van Oldenbarneveldt en prins Maurits was de aanleiding. Vondel moest voor het werk terechtstaan. De forse boete van 300 gulden is door Albert C. Burgh betaald. In 1641 ging Joost van den Vondel over tot de Rooms-Katholieke Kerk, wat hem veelal niet in dank werd afgenomen in de hoofdstad van de Republiek waar het calvinisme de belangrijkste religie was. Na het faillissement van de kousenzaak in de Warmoesstraat werd hij Suppoost bij de Bank van Lening, waar hij in 1668 gepensioneerd werd. Hij werd lid van de Brabantse rederijkerskamer “Het Wit Lavendel”. Tijdens zijn carrière als kousenmaker begon hij, als bewonderaar van Seneca, en later de Griekse klassieken, zelf drama’s te schrijven.Vondel stierf in armoede: als zijn laatste werk dichtte hij spottend zijn grafschrift:

Hier leit Vondel zonder rouw,
Hy is gestorven van de kou.

 

UITVAERT VAN MIJN DOCHTERKEN.

 

De felle Doot, die nu geen wit magh zien,

Verschoont de grijze liên.

Zij zit omhoogh, en mickt met haren schicht

Op het onnozel wicht,

En lacht, wanneer, in ’t scheien,

De droeve moeders schreien.

Zij zagh ’er een, dat wuft en onbestuurt,

De vreught was van de buurt,

En, vlugh te voet, in ’t slingertouwtje sprong;

Of zoet Fiane zong

En huppelde, in het reitje

Om ’t lieve lodderaitje:

Of dreef, gevolght van eenen wackren troep,

Den rinckelenden hoep

De straten door: of schaterde op een schop:

Of speelde met de pop,

Het voorspel van de dagen,

Die d’eerste vreught verjagen.

 

Of onderhiel, met bickel en boncket

De kinderlijcke wet,

En rolde en greep, op ’t springend elpenbeen

De beentjes van den steen
;

En had dat zoete leven

Om geldt noch goet gegeven:

Maar wat gebeurt? terwijl het zich vermaackt

Zoo wort het hart geraackt,

(Dat speelzieck hart) van eenen scharpen flits,

Te dootlick en te bits

De Doot quam op de lippen

En ’t zieltje zelf ging glippen

Toen stont helaas! de jammerende schaar 

Met tranen om de baar,

En kermde noch op ’t ljck van haar gespeel, 

En wenschte lot en deel

Te hebben met haar kaartje,

En doot te zijn als Saertje

De speelnoot vlocht (toen ’t anders niet moght zijn)

Een krans van roosmarijn

Ter liefde van keur beste kameraat

O krancke troost! wat baat

De groene en goude loover?

Die staatsi gaat haast over.

 

VONDEL

Joost van den Vondel (17 november 1587 – 5 februari 1679)

 

(Nagekomen bericht)

Anton Koolhaas werd op 16 november 1912  geboren als jongste van 4 kinderen in Utrecht. Hij studeerde daar ook aan de universiteit. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij als buitenlandredacteur bij de Nieuwe Rotterdamse Courant. Anton Koolhaas is de vader van de architect Rem Koolhaas. Hij schreef onder meer de scenario’s voor de films Bij de beesten af (1972) en Dokter Pulder zaait papavers (1975) van Bert Haanstra. In 1956 verscheen zijn eerste boek, de verhalenbundel Poging tot instinct. Koolhaas’ romans handelen vaak over dieren. Deze dieren hebben vaak typisch menselijke eigenschappen.

Uit: Beroepsgeheim (een interview met Willem M. Roggeman, 1975)

“- Ik herinner me dat ik als kind in het gras zat bij mijn grootouders en dat ik toen al opgenomen werd in die wereld van kleine torretjes en zulks spul dat daar om me heen liep. Ik ben als kind reeds ontzettend gevoelig geweest voor sferen van bepaalde dieren, van bepaalde stukjes natuur. Als ik speelde verbond ik aan alle meubels in de huiskamer een geweldige sfeer. Toen ik in Rotterdam woonde, verdiende ik heel weinig en ik woonde in een soort van landverhuizershotel. Daar had ik een grote kamer, maar daar waren zo waanzinnig veel muizen dat niet ik, maar zij de hoofdbewoner waren. En op een gegeven ogenblik ga je dan zien dat jij niet de man bent, die last heeft van muizen, maar dat de muizen eigenlijk last hebben van een man. En dat brengt je in een soort van omgekeerde positie ten aanzien van die dieren. Je gaat ze dan ook op een heel andere manier observeren dan wanneer ze bv. een zekere schrik veroorzaken. Je geeft je gewoon gewonnen aan ze. Het eerste verhaal dat ik schreef was er dan ook één over muizen. Toen zijn er nog wat over muizen gekomen, maar toen herkreeg ik mijn belangstelling voor kipp
en uit mijn allervroegste jeugd en ben ik ook veel kippen gaan zitten waarnemen. De eerste verhalen gingen dus over muizen en kippen, en daarna kwamen er mierenverhalen, een lijsterverhaal, een duivenverhaal. Er kwamen langs om meer dieren bij. Maar ik geloof niet dat ik die gemaakt zou hebben als ik niet op die eerste kamer zo gevoelig was geworden of niet die ontdekking had gedaan van die mogelijkheid van een bijzonder vergaande inleving in dieren. En die inleving in dieren brengt uiteraard met zich mee een soort van identificatieproces. In dit proces kom je dan echt aan de essentiële dingen van hun leven toe en daarmee ook aan de dingen van hun dood, want de dood is in een dierenleven geen taboe, het is een vanzelfsprekende zaak.”

ANTOON_KOOLHAAS

Anthon Koolhaas (16 november 1912 – 16 december 1992)

Renate Rubinstein, José Saramago, Chinua Achebe, Hugo Dittberner, Max Zimmering

Renate Rubinstein werd geboren op 16 november 1929 in Berlijn. Ze moest op jonge leeftijd vluchten, waarna zij via Amsterdam en Londen uiteindelijk weer in Amsterdam terechtkwam. De vlucht van familie Rubinstein mocht niet baten, want de Duitsers arresteerden in 1940 haar Joodse vader en vermoordden hem later in Auschwitz. Deze gebeurtenis zou een bepalende factor worden in Rubinsteins leven en werk. Haar hele leven zou ze blijven zoeken naar een vader-figuur, wat volgens sommigen haar band met de Duits-Britse socioloog Norbert Elias zou verklaren. Rubinstein volgde het Vossius Gymnasium te Amsterdam, maar werd na vier jaar van school gestuurd. Ze werkte drie dagen per week bij uitgeverij G.A. van Oorschot, en leefde samen met de jurist Willem Frederik van Leeuwen. Vervolgens werkte ze drie jaar in een kibboets in Israël en studeerde ze twee jaar aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Op grond van die studie kon ze in 1955 worden toegelaten als student politieke en sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens haar studie, die ze na twee jaar afbrak, begon ze haar carrière als schrijfster onder andere bij het Nieuw Israëlitisch weekblad en Propria Cures. Later schreef ze voor Vrij Nederland (VN), Het Parool, NRC Handelsblad, Avenue, Hollands Weekblad, Hollands Maandblad en Tirade. In 1977 werd ontdekt dat ze multiple sclerose had. Dit bracht grote veranderingen in haar leven te weeg, die ze te boek stelde in Nee heb je (1985). Rubinstein overleed op 61-jarige leeftijd. Kort na haar dood verscheen haar boek Mijn beter ik waarin ze onthulde dat ze jarenlang een geheime verhouding had gehad met Simon Carmiggelt

Uit: Fundamentalisme (1989)

De voorzichtigheid van ons openbaar gedrag leidt de islamieten op een dwaalspoor. Zij, maar ook de fundamentalisten van de twee andere monotheïstische godsdiensten, geloven toch al dat wij slap zijn, nergens meer in geloven, ten prooi zijn aan nihilisme en commercie en zonder enig principe ons ellendige leven slijten.

Zij onderschatten ons fundamentalisme.

Vanochtend, 18 februari 1989, schrijft Jan Blokker in de Volkskrant een leuk stukje over het zogenaamde ‘begrip’ dat van ons gevraagd wordt: ‘Waarom moet ik begrip hebben voor mohammedanen die ambassades bestormen, op de maat in woede uitbarsten, zinloze heilige oorlogen uitvechten, boeken verbranden en executiepelotons op het vliegtuig zetten?’

Hij weet iets veel beters, schrijft hij, er moet een vaccin ontwikkeld worden tegen elke vorm van religie. De kloof tussen islam en christendom laat hem koud, wat hij bedoelt is de kloof ‘tussen gewone mensen en mensen met een geloof’.

Nog maar kort geleden zou ik dat helemaal met hem eens geweest zijn, want ik dacht dat ik ook zo iemand zonder geloof was. Maar dat denk ik nu niet meer.

Boekverbranding mag niet. Allah vindt het niet goed. Mensen vermoorden om wat zij schrijven mag ook niet, je mag ze niet eens verminken of geselen of gijselen. Allah vindt het niet goed. Godslastering mag niet verboden zijn, want Allah prefereert de vrije meningsuiting.

En als Allah niet bestaat dan is er nog God die het niet goedvindt, en als die ook al niet bestaat dan blijft het toch onze overtuiging. Net zo hevig als een geloof en net zo heftig.

Een hartstochtelijk fundamentalisme heeft zich van mij meester gemaakt.”

RENATE_RUBINSTEIN

Renate Rubinstein (16 november 1929 – 23 november 1990)

 

José Saramago werd geboren op 16 november 1922 als kind uit een daglonersgezin op het Portugese platteland, in het dorpje Azinhaga in de provincie Ribatejo. In de officiële registers staat hij echter op 18 november. ‘Saramago’ is de naam van een wild kruid, en tevens de roepnaam van zijn vader. Bij de burgerlijke stand werd deze roepnaam per ongeluk aan zijn naam toegevoegd. José Saramago heet dus voluit José de Sousa Saramago. In 1944 huwt hij Ilda Reis. Saramago is dan ambtenaar bij de gezondheidsdienst. Hun enige kind, Violante, wordt in 1947 geboren. Dat jaar komt ook zijn eerste roman (Terra de PecadoHet land van de zonde) uit. Hij schrijft nog een onafgewerkte roman, maar stopt met schrijven omdat hij volgens zichzelf ‘niets behoorlijks meer te melden’ heeft. Tot 1966 legt hij dan ook de pen neer. In 1949 wordt Saramago om politieke redenen ontslagen. Eind de jaren vijftig begint hij bij een uitgeverij te werken, zodat hij de Portugese schrijverswereld leert kennen. Vanaf 1955 werkt hij deeltijds als vertaler. In 1966 verschijnt zijn eerste dichtbundel (Os Poemas Possíveis), in 1970 zijn tweede (Provalmente Alegria). In 1967-68 werkt hij aanvullend als literatuurcriticus. Na de Anjerrevolutie neigt Portugal korte tijd naar het Communisme. Van April tot November 1975 werkte Saramago, die het communistisch gedachtegoed steunde, als vice-hoofdredacteur bij de krant Diário de Notícias. Na een machtswisseling verloor Saramago zijn job. Hij besloot zich op zijn 53ste aan de literatuur te wijden. Dat was een sprong in het diepe omdat hij al een tijd niet meer schreef en weinig op zijn palmares had (een paar poëziebundels, verzamelde journalistieke stukken en een roman). Vijf jaar later, in 1980 kreeg hij succes in eigen land met zijn roman ‘Opgestaan van de grond’, over de mensonwaardige levensomstandighden van de Portugese landarbeiders. In 1981 brak hij inter
nationaal door met zijn roman ‘Memoriaal van het klooster’. Op 8 oktober 1998 kreeg José Saramago de Nobelprijs voor Literatuur.

Uit: Baltasar and Blimunda

“Now they are ready to leave. Padre Bartolomeu Lourenço contemplates the clear blue expanse above, cloudless and with a sun as brilliant as a glittering monstrance, then he looks at Baltasar, who is holding the rope with which they will close the sails, and then at Blimunda, and he dearly wishes that she could divine what the future holds for them, Let us commend ourselves to God, if there is a God, he murmured to himself, and then in strangled tones he said, Pull, Baltasar, but Baltasar did not react at once, for his hand was trembling, besides, this was like saying Fiat, no sooner said than done, one pull and we end up who knows where. Blimunda drew near and placed her two hands over that of Baltasar and, with a concerted gesture, as if this were the only way it could be done, both of them pulled the rope. The sail veered to one side, allowing the sun to shine directly on the amber balls, and now what will happen to us. The machine shuddered, then swayed as if trying to regain its balance, there was a loud creaking from the metal plates and the entwined canes, and suddenly, as if it were being sucked in by a luminous vortex, it went up making two complete turns, and no sooner had it risen above the walls of the coach-house than it recovered its balance, raised its head like a seagull, and soared like an arrow straight up into the sky.”

Saramago

José Saramago (Azinhaga, 16 november 1922)

 

De Nigeriaanse Chinua Achebe werd geboren op 16 november 1930 Ogidi. Hij studeerde aan University College in Ibadan Engels, geschiedenis en theologie.Zijn etnische achtergrond is die van het Igbo volk waarvan de geschiedenis een prominente plaats in zijn werk inneemt. Achebe wordt beschouwd als de Vader van de Afrikaanse roman in het Engels evenals één van de meest toegejuichte schrijvers van de wereld. Van zijn moderne Afrikaanse klassieker Things Fall Apart die in 1958 werd gepubliceerd, zijn wereldwijd meer dan 10 miljoen exemplaren verkocht en is in 50 talen vertaald. Things Fall Apart staat op talrijke lijsten van de 100 grootste romans aller tijden.  Achebe is de ontvanger van meer dan 30 eretitels van universiteiten in Engeland, Schotland, Canada, Zuid-Afrika, Nigeria en de Verenigde Staten, waaronder Harvard (1996); Brown (1998); Dartmouth (1972); Southampton; Guelph (Canada); Kaapstad (Zuid-Afrika, 2002); en Universiteit van Ife (Nigeria). In 2002 werd hem de prestigieuze Prijs van de Vrede toegekend van Duitse Boekenbeurs.

Uit: Things fall apart

 “That night the Mother of the Spirits walked the length and breadth of the clan, weeping for her murdered son. It was a terrible night. Not even the oldest man in Umuofia had ever heard such a strange and fearful sound, and it was never to be heard again. It seemed as if the soul of the tribe wept for a great evil that was coming – it’s own death.”

 

ACHEBE

Chinua Achebe (Ogidi, 16 november 1930)

 

De Duitse schrijver en dichter Hugo Dittberner werd geboren op 16 november 1944 in Gieboldehausen, Niedersachsen. Na zijn eindexamen studeerde hij germanistiek, geschiedenis en filosofie in Göttingen, waar hij in 1972 promoveerde. Na een kort docentschap aan de universiteit van Karlsruhe wijdde hij zich volledig aan het schrijven. Zijn poëzie heeft vaak betrekking op het leven van alle dag en wordt gerekend tot de „nieuwe subjectiviteit“. In zijn gedichten, maar ook in zijn verhalen en romans beschrijft hij vaak de relaties en problemen van de generatie van 68.

 

Von unten her

Sie hat zuerst getan was alle tun
Schlug ihre grünen Stiefel gegen einander
und ließ mich mit dem Grün zurück
Ich schmeiß sie weg sagte sie Es regnete

Vor der Pension als sie so sprach
und zu der Restmülltonne ging Ab mit euch!
Und sie war ganz schön naß als ich
ging und die Senkel aus den Schuhen zog

Was soll aus uns werden? fragte ich
Wenn deine Stiefel fehlen die grünen
die jeder mit seinem Lächeln bedachte
Nun gut sagte das Lächeln

Und was ist mit deinen Schuhn? fragte sie
Wo ist das leuchtende Braun
das es nur einmal gibt jedenfalls hier
was solln die Senkel noch

Da ruhten nun unsere Paare zehn Jahre
Inselgehn in einer Tonne aus für immer
würden wir ohne sie gehn ohne Gefühl
wie Gefühl einmal war unter Ferienfüßen..

DITTBERNER

Hugo Dittberner (Gieboldehausen, 16 november 1944)

 

Max Zimmering werd als zoon van een horlogemaker geboren op 16 november 1909 in Pirna (Sachsen).  In 1928 werd hij lid van de vakbond en van de Kommunistischer Jugenverband Deutschlands. Vanaf deze tijd begon hij ook met schrijven, vooral voor bladen als de Arbeiterstimme en de Rote Fahne. In 1929 werd hij lid van de KPD en van de Bund proletarisch-revolutionärer Schriftsteller, waar hij tot 1933 lid van bleef. Hij volgde een opleiding tot etalateur, vond werk in Dresden, maar werd ontslagen wegens zijn vakbondsactiviteiten. Na de machtsovername van de nazi’s werkte hij illegaal verder voor de KPD. Midden 1933 moest hij emigreren. Hij ging naar Parijs, vandaar naar Palestina, Praag en uiteindelijk kwam hij in Londen terecht. In 1940 werd hij in Engeland geïnterneerd. Dankzij de PEN en enkele progressieve parlamentsleden werd hij in 1941 vrij gelaten. Dankzij de hulp van Egon Erwin Kisch kon hij op een tsjechische pas met een repatriantentransport naar Dresden terugkeren. Hier werd hij in 1946 lid van de SED, de FDGB en de Kulturbund. Van 1952 tot 1956 was Zimmering voorzitter van de Deutschen Schriftstellerverbands, afdeling Dresden, van 1956 tot 1958 eerste secretaris van de Deutsche Schriftstellerverband in Berlijn. Van 1958 tot 1964 werkte hij als directeur van het instituut voor literatuur „Johannes R. Becher“ in Leipzig. In 1963 werd hij kandidaat voor het centrale comitee van de SED. Vanaf 1964 leefde en werkte hij volledig als schrijver. In 1969 kreeg hij de Nationalpreis der DDR.

Uit: Deutsches Landsknechtslied 1943 (fragment)

Wir zogen dahin, kreuz und quer durch die Welt,
Und wir ritten ein stählernes Roß.
Und wir waren aufs Siegen eingestellt,
Und wir sagten: “Wir nehmen, was uns gefällt”,
Und uns hielten nicht Riegel und Schloß.

So fraßen wir Böhmen und Polen hinein,
Und wer fiel, der war tot und ein Held.
Und hörten wir jemand “Mörder!” schrein,
Dann schlugen wir ihm den Schädel ein –
Der hatte dann ausgebellt.

Nachdem nun der Tscheche geschlagen war,
Und als auch der Pole schwieg,
Da kochten wir erst unsre Beute gar
Und ruhten uns aus bis zum nächsten Jahr,
Bis ein neuer Spaziergang stieg.

Und wir schluckten Norwegen und Dänemark,
Und wir schluckten Butter und Speck,
Und wir tranken die Milch, und wir fraßen den Quark,
Und wir wurden wie Schweine gar fett und stark,
Kaum wälzten wir uns vom Fleck.

Schließlich zogen wir weiter gen Niederland,
Ein Ländchen so klein – aber reich.
Und auch hier, da gab’s nicht viel Widerstand,
Und wo sich ein fülliges Mieder fand,
War unser die Frau sogleich.

Kaum war dann das Frühstück in Holland verzehrt
Und die Taschen gefüllt und gestopft
Mit dem, was daheim unser Weibchen begehrt,
Da hoben wir rülpsend und unbeschwert
An das belgische Tor geklopft.

Und wir zogen durch Belgien wie dazumal,
Und es glich einem Wiedersehn,
Und die Frauen spuckten durch Lippen schmal,
Und man schoß von den Dächern – uns war es egal,
Denn was konnte uns noch geschehn?

ZIMMERING

Max Zimmering (16 november 1909 – 15 september 1973)

Wolf Biermann

Wolf Biermann werd geboren op 15 november 1936 in Hamburg in een communistische arbeidersfamilie. Zijn vader werd als verzetsman afgevoerd naar Auschwitz en overleed daar in 1943. In 1950 was de 14-jarige Biermann een van de vertegenwoordigers van de Bondsrepubliek op het Weltjugendtreffen in de kersverse DDR. In 1953 vestigde zijn moeder zich met haar gezin in de DDR. Biermann studeerde in Oost-Berlijn politieke economie, maar brak die studie na twee jaar af om als regie-assistent te gaan werken bij het Berliner Ensemble. Hij kwam in contact met de componist Hanns Eisler en begon liederen en gedichten te schrijven. In 1963 leidde het stuk Berliner Brautgang, waarin de bouw van de Muur ter sprake kwam, tot het eerste conflict met de autoriteiten. Het stuk mocht niet worden opgevoerd. In 1965 leidde een reis van Bierman in de Bondsrepubliek tot een publikatieverbod in de DDR. In de volgende jaren kwamen platen en boeken van Biermann in het westen uit. In 1976 mocht Biermann weer optreden in de DDR; maar later dat jaar werd hij definitief uitgewezen. Biermanns “Ausbürgerung” leidde tot een openlijk protest van een aantal kunstenaars en intellectuelen in West- en Oost-Duitsland. In 1977 voegde zijn partner Eva-Maria Hagen zich bij hem in het Westen, met haar dochter Nina Hagen. In december 1989, kort na de val van de Muur, mocht Biermann weer in de DDR optreden en deed dat in een afgeladen hal in Leipzig. Hij rekende op zijn manier af met de bonzen van de DDR: Wir werden euch nicht ins Verderben stürzen – ihr seid schon verdorben genug. De DDR was verleden tijd. In 1990 werd het niettemin tijd voor een afrekening met de Staatssicherheitsdienst (Stasi): Biermann klaagde de dichter Sascha Anderson, het opperhoofd van de “alternatieven”, aan als spion. Later volgen aanklachten tegen de schrijver Stefan Heym en PDS-politicus Gregor Gysi. Biermann begon een stichting, die mensen ondersteunt die door de Oostduitse staat zijn beschadigd.

Drei Kugeln auf Rudi Dutschke

Drei Kugeln auf Rudi Dutschke
Ein blutiges Attentat
Wir haben genau gesehen
Wer da geschossen hat

Ach Deutschland, deine Mörder!
Es ist das alte Lied
Schon wieder Blut und Tränen
Was gehst Du denn mit denen
Du weißt doch was Dir blüht!

Die Kugel Nummer Eins kam
aus Springers Zeitungswald
Ihr habt dem Mann die Groschen
Auch noch dafür bezahlt

Ach Deutschland, deine Mörder!

Des zweiten Schusses Schütze
Im Schöneberger Haus
Sein Mund war ja die Mündung
da kam die Kugel raus

Ach Deutschland, deine Mörder!

Der Edel-Nazi-Kanzler
Schoß Kugel Nummer Drei
Er legte gleich der Witwe
den Beileidsbrief mit bei

Ach Deutschland, Deine Mörder!

Drei Kugeln auf Rudi Dutschke
Ihm galten sie nicht allein
Wenn wir uns jetzt nicht wehren
Wirst du der Nächste sein.

Ach Deutschland, deine Mörder!

Es haben die paar Herren
So viel schon umgebracht
Statt daß sie Euch zerbrechen
Zerbrecht jetzt ihre Macht

Ach Deutschland, deine Mörder!
Es ist das alte Lied
Schon wieder Blut und Tränen
Was gehst Du denn mit denen
Du weißt doch was Dir blüht

 

BIERMANN

Wolf Biermann (Hamburg, 15 november 1936)

 

Astrid Lindgren, Taha Hussein, P.J. O’Rourke, Aleardo Aleardi

Astrid Lindgren werd als Astrid Ericsson geboren op 14 november 1907 en groeide op op de boerderij Näs in Vimmerby in Småland in het zuiden van Zweden, die haar ouders pachtten. Astrid was hun tweede kind; ze had een oudere broer Gunnar en twee jongere zussen Stina en Ingegerd. Toen ze 18 jaar oud en journalist in opleiding was bij de lokale krant ‘Vimmerbytidningen’, werd ze zwanger. De vader van het kind, die hoofdredacteur van de krant was, wilde met haar trouwen, maar zij sloeg dit aanzoek af en verhuisde naar Stockholm. Haar kind, een zoon die de naam Lars (‘Lasse’) kreeg, werd geboren op 4 december 1926 in het Rijkshospitaal van Kopenhagen, en overleed in 1986. Ze had van een advocaat hulp gekregen om de formaliteiten te regelen, en dit was het enige ziekenhuis in Scandinavië waar kinderen geboren konden worden zonder informatie door te geven aan publieke instanties; in het bijzonder hoefde ze de naam van de vader niet op te geven. In 1928 begon ze als secretaresse bij de Zweedse automobilistenorganisatie Motormännens Riksförbund en ontmoette daar haar toekomstige echtgenoot, Sture Lindgren (1898-1952), die daar op dat moment kantoorchef was. Ze trouwden in april 1931 en zij nam zijn achternaam over. Parallel met haar schrijversbaan werkte Astrid Lindgren vanaf haar 40e tot en met haar 65e als redaktrice bij de uitgeverij Rabén & Sjögren, die tevens al haar boeken uitgaf. Van haar volwassen leven is, behalve van haar schrijversleven, niet veel bekend, omdat ze haar persoonlijke leven voor zichzelf hield. Haar schrijven is sterk beïnvloed door haar jeugd in het Småland van het begin van de twintigste eeuw. Hier vandaan haalde ze de natuur en het milieu van haar meeste boeken. Haar eigen veilige jeugd was de sleutel hiertoe De geschiedenis van Pippi Langkous begon in de winter van 1941, toen Karin, zeven jaar oud, met longontsteking in bed lag en haar moeder vroeg een verhaaltje te vertellen over Pippi Langkous, een naam die ze op dat moment bedacht. Lindgren begon te vertellen en het verhaal nam vorm aan. Het duurde echter veel langer voordat ze het opschreef; dit was voor het eerst drie jaar later, toen Astrid Lindgren haar voet verstuikte, bedoeld als cadeau voor Karins tiende verjaardag. In 1944 kwam haar eerste boek uit, “Britt-Mari lättar sitt hjärte” (Britt-Mari lucht haar hart), en ze behaalde hiermee de tweede prijs in een kinderboekenwedstrijd. Het jaar daarna won ze met een manuscript van Pippi Langkous, dat ze eerder, in een andere versie, teruggestuurd had gekregen van een uitgeverij. Pippi Langkous werd het begin van een nieuw tijdperk in de kinderboekenwereld, en ze werd een symbool voor de vrije mens die conventies en autoriteiten overboord zette, en zo het kind en de kinderliteratuur bevrijdde van deze zware moraal.

 

Het Pippi Langkous Lied

Twee maal drie is vier, wiedewiedewiet en twee is negen.
‘k Richt de wereld in wiedewiede naar mijn eigen zin.

Hai! Pippi Langkous, tollahé, tollahé, tollahopsasa
Hai!
Pippi Langkous, die doet haar eigen zin.

Drie maal drie is vijf, wiedewiede wie wil van mij leren?
Vier min vijf is twee, diedeldodel doe eens met ons mee.

Hai! Pippi Langkous, tollahé, tollahé, tollahopsasa
Hai!
Pippi Langkous, die doet haar eigen zin.

Ik heb een huis, een kakelbont geval
Een aapje en een paard, gebruiken het gewoon als stal

Ik heb een huis, ofschoon ik heel graag reis
En ieder die mij mag, die neuriet mee op onze wijs

Drie maal drie is vijf, wiedewiede wie wil van mij leren?
Vier min vijf is twee, diedeldodel doe eens met ons mee

 

ASTRID_LINDGREN

Astrid Lindgren (14 november 1907 –  28 januari 2002)

 

Taha Hussein werd geboren in Al Minya in Egypte op 14 november 1889. Hij groeide op in eenvoudige omstandigheden. Als klein kind al werd hij door een verkeerde behandeling van een oogziekte blind. Zijn studie aan de traditierijke Azhar universiteit kon hij niet afsluiten omdat hij (mogelijk door meningsverschillen met zijn professoren) zijn examens niet haalde. Hij bezocht vervolgens de nieuwe universiteit van Caïro, waar hij ook in contact kwam met Europese professoren. In 1914 promoveerde hij op Abu al-‘Ala al-Ma’arri (973–1057), een blinde dichter uit de klassieke arabische literatuur. Taha Hussein was de eerste die op de nieuwe universiteit afstudeerde. Na zijn promotie wilde hij naar Frankrijk, maar dat kon in eerste instantie niet door gaan wegens WO I. Uiteindelijk studeerde hij gedurende vijf jaar, eerst in Montpellier, toen aan de Sorbonne in Parijs, waar hij in 1919 opnieuw promoveerde. (Doctorat d’État). Na zijn terugkeer werd hij docent voor oude geschiedenis aan de universiteit van Caïro, later voor arabische literatuur. Sindsdien zette hij zich in voor een hervorming van het onderwijs. Zijn doelen waren gratis onderwijs en een bevordering van studies in het buitenland. Van 1950 tot 1952 was hij minister van onderwijs. Daarnaast werkte hij als vertaler en criticus. In zijn creatieve literaire werkt richt hij zich op de bestrijding van armoede en onwetendheid. Tot zijn belangrijkste werken behoort ook zijn in drie delen verschenen autobiografie: al-Ajjam.

Uit: The Future of Culture in Egypt (1954)

 “In order to become equal partners in civilization with the Europeans, we must literally and forthrightly do everything that they do; we must share with them the present civilization, with all its pleasant and unpleasant sides, and not content ourselves with words or mere gestures. …For our national defense we need a strong army, one equal in men and equipment to that of any potential aggressor. Our forces must be organized on the European pattern, particularly with respect to the training of soldiers, officers, and the various categories of specialists. I think all Egyptians would agree with this…We want to be like the European nations in military power in order to repel the attack of any aggressor and to be able to say to our English friends: “Thank you, you may go; for we can now defend the Canal.” Who wants the end must want the means; who wants power must want the elements constituting it; who wants a strong European-type army must want European training.”

 

TahaHussein_01

Taha Hussein (14 november 1889 – 28 oktober 1973)

 

De Amerikaanse journalist en schrijver P.J. O’Rourke werd geboren op 14 november 1947 in Toledo, Ohio. O’Rourke studeerde aan Miami University te Ohio, en aan de Johns Hopkins University (Baltimore, Maryland). Zijn artikelen zijn verschenen in een wijd scala aan publicaties, zoals Vanity Fair, Playboy, Rolling Stone en National Lampoon. Op dit moment is O’Rourke Research Fellow bij het Cato Institute. O’Rourke is een exponent van het zogenaamde “gonzo journalisme”. Een eerste staaltje daarvan verscheen in maart 1979 in de National Lampoon: “How to Drive Fast on Drugs While Getting Your Wing-Wang Squeezed and Not Spill Your Drink.” Dit werd later opgenomen in zijn eerste boek: Republican Party Reptile (1987) dat een bestseller werd. Het tv programma 60 minutes noemde hem de meest geciteerde nog levende persoon volgens de Penguin Book of Humorous Quotations.

Uit: Republican Party Reptile

“I mean, so what if some fifty-eight-year-old butt-head gets a load on and starts playing Death Race 2000 in the rush-hour traffic jam? What kind of chance is he taking? He’s just waiting around to see what kind of cancer he gets anyway. But if young, talented you, with all of life’s possibilities at your fingertips, you and the future Cheryl Tiegs there, so fresh, so beautiful – if the two of you stake your handsome heads on a single roll of the dice in life’s game of stop-the-semi – now that’s taking chances! Which is why old people rarely risk their lives. It’s not because they’re chicken – they just have too much dignity to play for small stakes”.
“Something is happening to America, not something dangerous but something all too safe. I see it in my lifelong friends. I am a child of the “baby boom”, a generation not known for its sane or cautious approach to things. Yet suddenly my peers are giving up drinking, giving up smoking, cutting down on coffee, sugar, and salt. They will not eat red meat and go now to restaurants whose menus have caused me to stand on a chair yelling, “Flopsy, Mopsy, Cottontail, dinner is served!” This from the generation of LSD, Weather Underground, and Altamont Rock Festival! And all in the name of safety! Our nation has withstood many divisions – North and South, black and white, labor and management – but I do not know if the country can survive division into smoking and non-smoking sections.”
“In fact, safety has no place anywhere. Everything that’s fun in life is dangerous. Horse races, for instance, are very dangerous. But attempt to design a safe horse and the result is a cow (an appalling animal to watch at the trotters.) And everything that isn’t fun is dangerous too. It is impossible to be alive and safe”.

 

OROURKE

P. J. O’Rourke (Toledo, Ohio,  14 november 1947)

 

De Italiaanse dichter Aleardo Aleardi werd geboren op 14 november 1812 in Verona. Hij was actief in de beweging van het Risorgimento (het politieke en sociale proces dat Italië tot een eenheidsstaat wilde omvormen). In 1848 reisde hij naar Parijs om steun te zoeken voor de Republiek van Venetië. Twee keer werd hij gearresteerd. In Mantua in 1852 en in Josephstadt in Bohemen in 1859. Hij werkte als gedelegeerde, als senator en tenslotte als professor voor esthetica in Florence. Zijn poëtische werk is niet omvangrijk en draait hoofdzakelijk rond de thema’s geschiedenis en vaderland.

 

Werk o.a. : earth (Il monte Circello (De berg Circello), 1856 and Le prime storie (De eerste verhalen), 1857.

 

 

Che cosa è Dio?

 

Nell’ora che nel bruno firmamento
comincia un tremolio
di punti d’oro, d’atomi d’argento,
guardo e domando: – Dite, o luci belle,
ditemi, cosa è Dio?
“Ordine”, mi rispondono le stelle.

 

aleardi

Aleardo Aleardi (14 november 1812 – 17 juli 1878)

Nico Scheepmaker, Robert Louis Stevenson, Inez van Dullemen, Peter Härtling

Dichter, journalist en columnist Nico Scheepmaker werd geboren in Amsterdam op 13 november 1930. Van huis uit kreeg hij zijn liefde voor voetbal mee, en tijdens zijn militaire dienst bij de Militaire Inlichtingendienst voor het Russisch. Hij studeerde Slavische taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna werd hij vertaler; onder andere “Dokter Zjivago” van Boris Pasternak vertaalde hij in het Nederlands.In de jaren ’50 kreeg hij succes als dichter. Zijn debuut was de bundel “Poëtisch fietsen” (1955) en in 1958 kreeg hij de Anne Frank-prijs voor jeugdige schrijvers. Daarna ging Scheepmaker de journalistiek in. Hij schreef vanaf 1957 columns in achtereenvolgens Sport&Sportwereld, Algemeen Handelsblad, Het Parool, de Volkskrant, Hollands Maandblad, Vrij Nederland, Voetbal International en de GPD-bladen. Ook had hij een tijd een column op Radio Veronica in het sportprogramma “Sportief zijn en beter worden” van Henk van Dorp. Zijn meest bekende pseudoniemen waren Trijfel en Ivo Fettewinkel.

Libido

Het liefst wil ik in meubelwinkels neuken,
met kans dat iemand je van buiten ziet.
Of anders in zo’n demonstratiekeuken
half zittend op de gootsteen van graniet.

Ook hoop ik altijd dat de bioscoop
zo leeg is dat we rustig kunnen vrijen,
en als ik door het Rijksmuseum loop
kijk ik bij voorkeur naar Suzanna’s dijen.

En verder lijkt het mij een hele kick
om het een keer te doen tijdens het klunen
of met Viola op de perstribune
terwijl ik onderwijl mijn stukje tik.

Maar ’t liefst zou ik toch op de Bonkevaart,
door ’t volk en wat prinsessen aangestaard,
een nummer maken op de finishlijn,
al is-ie door de vrieskou nog zo klein.

Nico Scheepmaker

Nico Scheepmaker (13 november 1930 – 5 april 1990)

 

Robert Louis Stevenson werd geboren in het Schotse Edinburgh op 13 november 1850 als zoon van de ingenieur Thomas Stevenson en Margaret Balfour. Zijn ouders waren zeer religieus, maar tijdens zijn jaren op de universiteit liet hij het geloof los, hoewel het wel invloed op hem zou houden. Al sinds zijn jeugd leed hij aan tuberculose. Zijn vrij korte leven was echter vol van actie en avontuur. Stevenson schreef voor verschillende tijdschriften beschouwingen en korte verhalen. Hij maakte naam met het eerst als feuilleton en later als boek uitgegeven zeeroversverhaal Treasure island (Schateiland, 1883). Zowel zijn avonturenromans als de romantische en horrorverhalen vertonen een grote psychologische diepgang. Zijn werken zijn lange tijd populair gebleven en hebben de basis gevormd voor verschillende speelfilms. Zijn bekendste werken zijn Treasure Island en The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde.

Uit: The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde

“That evening Mr. Utterson came home to his bachelor house in sombre spirits and sat down to dinner without relish. It was his custom of a Sunday, when this meal was over, to sit close by the fire, a volume of some dry divinity on his reading desk, until the clock of the neighbouring church rang out the hour of twelve, when he would go soberly and gratefully to bed. On this night however, as soon as the cloth was taken away, he took up a candle and went into his business room. There he opened his safe, took from the most private part of it a document endorsed on the envelope as Dr. Jekyll’s Will and sat down with a clouded brow to study its contents. The will was holograph, for Mr. Utterson though he took charge of it now that it was made, had refused to lend the least assistance in the making of it; it provided not only that, in case of the decease of Henry Jekyll, M.D., D.C.L., L.L.D., F.R.S., etc., all his possessions were to pass into the hands of his “friend and benefactor Edward Hyde,” but that in case of Dr. Jekyll’s “disappearance or unexplained absence for any period exceeding three calendar months,” the said Edward Hyde should step into the said Henry Jekyll’s shoes without further delay and free from any burthen or obligation beyond the payment of a few small sums to the members of the doctor’s household. This document had long been the lawyer’s eyesore. It offended him both as a lawyer and as a lover of the sane and customary sides of life, to whom the fanciful was the immodest. And hitherto it was his ignorance of Mr. Hyde that had swelled his indignation; now, by a sudden turn, it was his knowledge. It was already bad enough when the name was but a name of which he could learn no more. It was worse when it began to be clothed upon with detestable attributes; and out of the shifting, insubstantial mists that had so long baffled his eye, there leaped up the sudden, definite presentment of a fiend.”

STEVENSON

Robert Louis Stevenson (13 november 1850 – 3 december 1894)

 

Inez van Dullemen werd op 13 november 1925 geboren en groeide op in Amsterdam. Haar vader was procureur-generaal. Haar moeder, Jo de Wit, genoot bekendheid als schrijfster en verkeerde in de kringen van Bloem en Nijhoff. Kort na de oorlog ging Van Dullemen als au pair naar Engeland. In Essex kwam ze terecht bij een voormalig minnares van de beroemde D.H. Lawrence. Hier wordt zij zich bewust van haar schrijverschap. Zij debuteert in
1949 met ‘Ontmoeting met de andere’  In 1976 verscheen ‘Vroeger is dood’, over de neergang en dood van haar ouders. Met dit boek brak Van Dullemen door naar een groter publiek. Zij ontving de Jan Campertprijs en enkele jaren later werd het boek door Ine Schenkkan verfilmd en bekroond met een Gouden Kalf.
In de jaren tachtig maakte de schrijfster reizen door Kenya, Alaska, Mexico, India, Nepal en Japan. Over die reizen schreef ze uitvoerige reportages, die gebundeld werden in o.a.: ‘Een zwarte hand op mijn borst’ (Kenya), ‘Eeuwig dag eeuwig nacht’ (Alaska). Mexico, dat centraal staat in ‘Viva Mexico!’ (1988) keert terug als plaats van handeling in de in 1994 voor de Librisprijs genomineerde roman ‘Het land van rood en zwart’, gebaseerd op het leven van Gertrude Blom, die al in de jaren ’70 streed voor behoud van de regenwouden. In 1996 werd dit boek bekroond met de Henriëtte Roland Holstprijs  Haar toneelstuk over incest, ‘Schrijf me in het zand’, werd in meer dan veertien landen gespeeld en in Duitsland verfilmd. In 1989 ontving Van Dullemen voor haar hele oeuvre de Anna Bijnsprijs. In 2004 verscheen de roman ‘De komst van de rustverstoorder’.

Uit: Jo van Dullemen-de Wit (een levensbericht)

Op 11 november 1973 stierf Jo de Wit, mijn moeder. Zij stierf in de vroege ochtend van een autoloze zondag. De oliecrisis, het gerommel in het Oosten, alles wat haar ontgaan was in haar laatste weken vol dromen – die crisis had een stilte geschapen zoals in geen twintig jaar was voorgekomen; je hoorde het ruisen van de bomen weer, wij passeerden een paard en wagentje en zagen twee figuurtjes bewegen onder de bomen van de Scheveningse weg. Je rook de zee. De politie eskorteerde onze auto naar de kliniek om te zien of wij wel werkelijk naar onze stervende moeder gingen; de bladeren, de gele esdoornbladeren, waarvan zij gemeend had dat het bloesems waren (haar ogen zagen niet goed meer), vielen op de grond: nee, het was geen lente, maar bijna winter.

dullemen

Inez van Dullemen (Amsterdam, 13 november 1925)

 

De Duitse auteur Peter Härtling is geboren op 13 november 1933 in Chemnitz en woonde in zijn jeugd een aantal jaren in het toenmalige Tsjechoslowakije. Hij werkte als journalist, was lektor bij Fischer Verlag, uitgever van het tijdschrift Der Monat, en is sinds 1974 fulltime schrijver.  Härtling schrijft voor kinderen en volwassenen. Zijn debuut als jeugdauteur was in 1970. Over de Tweede Wereldoorlog – waarover hij ook een autobiografisch boek voor volwassenen schreef – gaat De Kruk (1993). Thomas, een Duitse jongen, zwerft na de Tweede Wereldoorlog rond, op zoek naar zijn moeder. Hij ontmoet ´de Kruk´, een ex-soldaat, die door zijn handicap heeft geleerd te overleven. Het verhaal biedt de lezer inzicht in de moeilijke levensomstandigheden van die tijd. Bijzonder is ook zijn boek Goethe voor kinderen (1999), een bloemlezing uit het werk van de beroemde Duitse schrijver Johann Wolfgang Goethe (1749-1832). Härtlings boeken gaan vaak over maatschappelijke of persoonlijke problemen. Hij behandelt die serieus, zonder al te zwaar op de hand te worden. Hij wil realistisch zijn, maar houdt altijd rekening met zijn doelgroep. In zijn geboorteland kreeg hij een behoorlijk aantal belangrijke prijzen, waaronder de Duitse jeugdboekenprijs.

Uit: Niembsch oder Der Stillstand (1964)

 „Hätte ich trennen sollen? Wär’s gelungen? Wie? […] Sie hatten mich falsch eingeschätzt, Niembsch: ein grobschlächtiger, vom Geschäft aufgefressener Edelmann, seinen Besitz schlau ausdehnend, ein Pfeffersack, nicht sensibel, seine Intelligenz an Sachwerte wendend. In mich drang der Wille Merlins. Im Dunkel ausharrend, Ahnungslosigkeit vorschützend – würden meine Kräfte genügen, Lust und Vollzug dieser Begegnung in meinem Sichtbereich zu halten, ihn zu überschauen, zu überwachen? Ich brauchte nicht teilzunehmen, ihr spieltet vor mir, wo und wann immer ihr euch traft; meine Reisen, Vorwände nur, Spielräume zu schaffen, gewährten euch Sicherheit, Libertät. Die Entfernung – ich war in der Tat unterwgs – schützte euch nicht vor der uneingeschränkten Teilnahme meiner Gedanken. Ich sehe Sie erstaunt, Niembsch; Karoline, dich fassungslos, ekelt es dich? – schiere Perversion, dieser über Jahre währende Hinterhalt? (pag. 65 ev.)“

 

HAERTLING

Peter Härtling (Chemnitz, 13 november 1933)

Roland Barthes, Hans Werner Richter, Juana Inés de la Cruz, Luigi Malerba

Roland Barthes werd geboren op 12 november 1915. Hij was een vooraanstaand criticus en in de jaren zestig en zeventig is hij, naast Althusser, Lacan, Foucault en Derrida uitgegroeid tot een beroemd maar zich ongemakkelijk voelend acteur op het Parijse intellectuele toneel. Door tuberculose geplaagd en daarmee gepaard gaande opnames in sanatoria heeft hij niet de traditionele universitaire carrière doorlopen. Van eind veertig tot begin zestig had hij -veelal kortdurende- baantjes als onderwijzer of onderzoeker op uiteenlopende plaatsen zoals Roemenië en Egypte. Ondertussen publiceerde hij talloze essays voor een groot aantal tijdschriften. In 1962 kreeg hij een vaste aanstelling aan de École Prâtique des Hautes Études. In 1977 werd hij hoogleraar semiologie aan het prestigieuze Collège de France. Hij stierf in 1980 na een ongeluk. Zijn inaugurele rede in 1977 sloot hij af met wat je zijn lijfspreuk zou kunnen noemen: “Sapientia: nul pouvoir, un peu de savoir, un peu de sagesse, et le plus de saveur possible” (Sapientia: geen macht, een beetje kennis, een beetje wijsheid en zoveel mogelijk smaak.) Le plaisir du texte is een van de bekendste essays van Roland Barthes Kenmerkend voor Barthes is de intertekstualiteit. Woorden, tekstfragementen, krijgen hun betekenis in hun tekstuele omgeving. Een betekenis die onzeker en voorlopig is. De auteur heeft weinig grip op de betekenis die de lezer zal geven aan de tekst. Het is immers de lezer die voortdurend betekenis tot stand brengt, afhankelijk van de teksten die hem of haar doorkruisen. Het is de lezer die in een tekst duikt, er weer van opkijkt, overstapt naar een andere tekst, weer terug komt en onophoudelijk betekenissen produceert. Dit intertextueel lezen raakt aan het schrijven. De tekst komt volgens Barthes “niet tot stand door een organisch rijpingsproces of een hermeneutisch verdiepingsproces, maar eerder door de seriële beweging van verplaatsingen, verdichtingen en variaties”.

Uit: Het plezier van de tekst  (1986, vertaling Frans van de Pol)

“[..] wij zijn allen in de waarheid van de talen verstrikt, dat wil zeggen in hun regionaliteit, meegesleept in de enorme wedijver die hun nabuurschap regelt. Want iedere spreekwijze (iedere fictie) strijdt om de hegemonie; als zij de macht voor zichzelf heeft, verbreidt zij zich overal in de stroom en alledaagsheid van het sociale leven, wordt zij doxa, natuur: dat zogenaamde a-politieke spreken van de politici, van de functionarissen van de Staat, dat van de pers, de radio, de tv, dat van de conversatie; maar zelfs buiten de macht, tegen haar, leeft de wedijver weer op, splitsen de spreekwijzen zich, worstelen met elkaar. Een onbarmhartige topica regelt het leven van de taal; de taal komt altijd ergens vandaan, zij is een krijgslustige topos.” (PvdT, p.36)

 

barthes

Roland Barthes (12 november 1915 – 25 maart 1980)

 

Hans Werner Richter werd geboren op 12 november 1908 in Bansin op het eiland Usedom in de Oostzee. Vanwege zijn Trotskisme wordt hij op 24-jarige leeftijd uit de KPD gezet. Vanaf 1034 werkt hij als lector en boekhandelaar in Berlijn en neemt ook weer deel aan de politieke ondergrondse. Van 1940 tot 1943 moet hij dienst doen in het Duitse leger, is krijsgevangene van 1943 tot 1946. Vanaf voorjaar 1945 geeft hij het „antifascistische tijdschrift“ Der Ruf uit. Toen Der Ruf een wat al te onafhankelijke koers insloeg grepen de geallieerden in en verboden het blad. Uit protest tegen deze maatregel ging de schrijver Hans Werner Richter over tot de oprichting van de zogenaamde Gruppe 47. Veel van zijn collega’s deelden zijn ongenoegen over de geallieerde literatuurpolitiek en sloten zich bij de groep aan. Op zichzelf was dit gebaar van eensgezindheid uniek. Dat schrijvers, die doorgaans tegen groepsvorming zijn en eerder aan het individuele kunstenaarschap hechten, zich achter een politiek motto schaarden, was tamelijk opzienbarend. De doelstelling was zich in te zetten voor democratie en gerechtigdheid om een Derde Wereldoorlog te voorkomen. De solidariteit en het politieke idealisme van het eerste uur verwaterden echter al spoedig. Als gevolg van de toenemende commercialisering van het literaire leven ontwikkelde de Gruppe 47 zich later tot een belangengroepering.Het hoofddoel van de Gruppe 47 was het bevorderen van de nog prille na-oorlogse Duitse literatuur, die op dat moment in verwarring verkeerde (zie o.a. Kahlschlagliteratur). De groep organiseerde congressen, geleid door Hans Werner Richter. Aanvankelijk besliste Richter alleen wie er bij deze congressen werd uitgenodigd. De congresleden besproken elkaars manuscripten en voerden discussies. Vaak werden er ook literaire figuren uit het buitenland uitgenodigd. Tevens reikte de groep een literatuurprijs uit aan nog onbekende auteurs, die nadien gewoonlijk grote bekendheid zouden verwerven. In de jaren ’60 kwam de klad in de samenwerking tussen de verschillende groepsleden. Hoewel de kwaliteit van hun werk niet noodzakelijkerwijs achteruitging liepen de meningsverschillen steeds hoger op. Dit had te maken met de tendens tot verlinksing van de intellectuele milieus in die tijd: Sommigen sloten zich bij de radicale ideeën aan terwijl anderen daar nadrukkelijk afstand van namen. In mindere mate raakten ook hun stijlopvattingen van elkaar vervreemd.In oktober 1967 vond de voorlopig laatste bijeenkomst plaats, die op een mislukking uitliep. Hoewel er toen nog geen plannen waren de groep te ontbinden zou Richter later opmerken dat “de groep allang aan opheffingskanker leed” en in verval verkeerde. De groep kwam nog één keer bijeen, in 1977, om zichzelf op te heffen. Richters eigen romans en verhalen zijn grotendeels autobiografisch en zijn vertelwijze is nogal conventioneel. Doordat hij nooit tot de avant-garde werd gerekend is hij zelf als schrijver wat op de achtergrond geraakt, maar dankzij de Gruppe 47 schreef hij toch geschiedenis.

 

Uit:  Reisschetsen uit het leven in de Oostelijke zone

 

Het middenstuk van de vernielde grote hefbrug, die van Wolgast over de Peene naar het eiland Usedom loopt, steekt steil in de lucht. Een groene struik wappert in de scherpe Noordwestenwind, hoog bovenaan de uiteengerafelde staalplaat. ‘Voorwaarts in het teken van het tweejarenplan’ staat op het grote blok beton, dat uit het water omhoogsteekt. Aan één eind van de opgeblazen brug wordt gewerkt.

‘Tot nu toe hadden wij geen martelpaal’, zegt een van de arbeiders, ‘maar nu gaat het beginnen. In een jaar moet de brug af zijn.’

‘Hoezo moet?’ vraag ik.

‘Zo bepaald in het tweejarenplan,’ zegt hij.

De veerpont, die de verbinding met het eiland onderhoudt, is druk bezet. Kinderen uit Saksen of Berlijn, die met hun onderwijzers naar de kinderhuizen aan de kust gaan, Rode Kruis-zusters, vrouwen met rugzakken en mensen met eindeloos veel bagage. Onvermoeibaar sjouwen de kruiers de zware koffers naar de pont. Een paar leden van de Volkspolitie staan erbij en kijken wantrouwig naar de bagage.

‘Controleren zij?’ vraag ik een wat oudere man naast mij.

‘Zo nu en dan,’ zegt hij, ‘dat hangt van hun humeur af.’

Blijkbaar zijn ze goed gehumeurd, want wij varen ongehinderd met de pont naar het eiland over. De trein, die van het eerste station langs de kust rijdt, gaat maar tot Ahlbeck. Vlak achter Ahlbeck begint het tegenwoordige Polen. Met veel geraas rijdt het locaaltreintje door weiden en bossen. Een troep jonge arbeiders stapt op het volgende station in. Ze dragen oude blauwe matrozenmutsen, soldatenlaarzen, en voor een deel goed van de voormalige marine. Aan hun merkwaardig dialect merkt men, dat ze uit Danzig, Koningsbergen en de Oostpommerse havens komen.

 

HW_RICHTER

Hans Werner Richter (12 november 1908 – 23 maart 1993)

 

De Mexicaanse dichteres en moniaal. Juana Inés de la Cruz de Asbaje y Ramírez, ook bekend als Sor Juana, werd geboren in San Miguel Nepantla op 12 november 1648 of 1651.  Ze was een buitenechtelijk kind, en al op zeer jonge leeftijd geinteresseerd in literatuur en wetenschap. Op haar zestiende werd ze ontdekt door Antonio Sebastián de Toledo, de vice-koning van Nieuw-Spanje en naar het hof gebracht. Ze had noch familie, noch geld en wilde ook niet trouwen. Daarom zocht ze toevlucht in een klooster en werd zuster in het klooster van San Jerónimo. Hier kreeg ze de tijd om zich aan haar studies te wijten. Ook haar belangrijkste gedicht, de droom, schreef ze hier. In het klooster genoot ze relatief veel vrijheid. Ze had een ruime bibliotheek en ze stond onder de bescherming van de vice-koningin. Wel kwam ze vaak in botsing met de Rooms-katholieke Kerk, die haar gedichten te ‘wereldlijk’ vond. Ze streefde naar meer gelijke rechten voor vrouwen, en verdedigde het recht op onderwijs voor vrouwen. Hierdoor wordt ze wel als een voorloopster van het feminisme gezien, maar in haar tijd werden deze meningen minder op prijs gesteld. De aartsbisschop van Mexico sommeerde haar alleen nog religieuze teksten te schrijven.

Toen in 1695 een pestepidemie uitbrak wijdde ze zich aan ziekenzorg, maar ze werd zelf besmet en overleed.

 

En que da moral censura a una rosa,
y en ella a sus semejantes


Rosa divina que en gentil cultura
eres, con tu fragante sutileza,
magisterio purpúreo en la belleza,
enseñanza nevada a la hermosura;

amago de la humana arquitectura,
ejemplo de la vana gentileza,
en cuyo sér unió naturaleza
la cuna alegre y triste sepultura:

¡cuán altiva en tu pompa, presumida,
soberbia, el riesgo de morir desdeñas,
y luego desmayada y encogida

de tu caduco sér das mustias señas,
con que con docta muerte y necia
vida,
viviendo engañas y muriendo enseñas.

Vertaling: 

 

 

In which she warns a rose,
and through the rose, people


Divine rose cultivated with such grace
you are, with all your fragrant subtlety,
a scarlet master class in loveliness,
a snowy course that beauty demonstrates;

of human architecture duplicate,
example of all vain gentility,
in whose existence nature aptly joined
the happy crib to sad sepulchre’s gates:

how haughty in your pomp, presumptuously
and haughtily you scorn the risks of death,
and later faint, with shrivelled petals tucked,

of your declining state give withered signs,
whereby, by your wise death and foolish life,
alive you fool, and dying you instruct.

 

sorjuana

Juana Inés de la Cruz (12 november 1648 of 1651 – 17 april 1695)

 

(Nagekomen bericht)

De Italiaanse schrijver Luigi Malerba, pseudoniem voor Luigi Banardi werd geboren op 11 november 1927 in Berceto. Hij schrijft verhalen, romans hoor- en televiisiespelen. „Malerba“ betekent zoeiets als onkruid. Malerba is mede-oprichter van de gruppo 63 en woont in Rome en Orvieto.

Uit: Die nackten Masken (Vertaald door Iris Schnebel-Kaschnitz )

Cosimo Rolando hatte keine Angst, Anstoß zu erregen, als er die schöne Prostituierte mit dem sommersprossigen Gesicht und den roten Haaren in sein Haus nahm, damit sie bei ihm lebte. Nach und nach gewann Palmira Sicherheit, und scherzte mit den hohen Prälaten, die Cosimo Rolandos Tafel frequentierten. Sie warf ihnen schelmische Blicke zu, drängte sich vor den Augen ihres toleranten Beschützers an die Gäste, und zeigte ihnen ihre Beine und ihre Brüste, die aus dem Leibchen, dessen Bänder listig gelockert worden waren, unerwartet herausrutschten. Die strengen Prälaten von jenseite der Alpen und die Herren der Kurie waren bei solchem Anblick sprachlos, aber sie kehrten gern wieder in das Haus zurück, wo sie die Visionen eines irdischen Paradieses genießen konnten. (pag. 52)

 

MALERBE

Luigi Malerba (Berceto, 11 november 1927)