Jacques Hamelink, Cees van der Pluijm, Jakob Michael Reinhold Lenz, Charles Perrault

Jacques Hamelink werd geboren op 12 januari 1939 in Driewegen, Terneuzen. Hij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde te Tilburg en gaf les, maar leeft sinds 1963 van zijn pen. Trok met zijn poëzie en proza de aandacht van de groep rond Merlijn, waarin hij regelmatig publiceerde. Voor de verhalenbundel Het plantaardig bewind (1964) onving hij zowel de Vijverbergprijs als de Van der Hoogtprijs. Hamelinks verhalen spelen beschaving en techniek uit tegen de primitieve natuur. In Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving (1969) maakt hij gebruik van bijbelse en marxistische thema’s om een apocalyptische sfeer op te roepen van een naar de ondergang neigende beschaving, waarin slechts door de jeugd nog plaats is voor hoop. Hamelinks gedichten vertonen dezelfde thematiek als zijn proza: de mens als vluchtig verschijnsel tegenover een geologisch tijdsbesef dat de eeuwigheid en de natuur omvat (bijv. De eeuwige dag, 1964; Een koude onrust, 1967). Oudere gronden (1969) en Geest van spraak en tegenspraak (1971) voegen daar de thema’s van lediggang en onthechting aan toe.

 

Equilibrium

Nacht roert geheimtaal aan.

Mijn slijmmond heeft de smaak van pepermunt.

Hees bloedgroepgevoel: ik ben mijn eigen kind.

 

De huid sluit nauw om het vlees.

Ononderbroken klokken uren met droge keel.

In holten van kalmoes tovert de wind.

 

Ik ben geheel één met mijn lichaam,

Een koortsvrome gezindte. Ergens in huis is schik

Omdat de kerkdienst nog niet begint.

 

Bivak

Herfst. Wij huizen in schuilkelders.

Egelstellingen werden betrokken. Wij zijn

Roestende legers, nevelbruiden.

 

Middeleeuws liggen de akkers bekleed

Met bossen en steden. Onze lichamen

Raken verkleefd aan meeldraden, dicht.

 

Ontheemd zijn wij weerom,

Aangewezen op droogkruiden,

Duizelingen, wervelgaten, lichtekooien.

 

Mompelen in onze keel, mompelen

Beweert veel meer dan wij weten

Aan warme kleinsteedse geheimenissen,

Mompelen en zich vergissen in wegen.

 

Wij zitten stil, witbezweet opeens,

Onbekend in slaapwandelende winterkwartieren:

 

Kilte en vroege koningsveren van kinderen.

 

Hamelink

Jacques Hamelink (Terneuzen, 12 januari 1939)

 

Cees van der Pluijm werd geboren op 12 januari 1954 te Radio Kootwijk (Gld.). Hij studeerde Nederlands, Algemene Literatuurwetenschap en Zuid-Afrikaanse taal- en letterkunde. Hij publiceert sinds 1980 poëzie, proza, essays, drama, liedteksten en light verse. Daarnaast presenteert hij theatertalkshows, is hij dagvoorzitter bij conferenties, treedt hij op als trainer en acteur in communicatietrainingen, is hij uitgever en doceert hij aan de Schrijfopleiding van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht o.a. poëzieschrijven, beschouwend schrijven en literatuurbeschouwing. Cees van der Pluijm werkte samen en publiceerde met Robert Long, Drs. P en Jules de Corte, voor wie hij ook als tekstbezorger optrad. Tot 1990 publiceerde hij ook onder de namen Peter Coret en Paul Lemmens. Werk van hem werd opgenomen in meer dan vijftig bloemlezingen en essaybundels en in tientallen dag- en weekbladen

 

Oude liefde hoeft niet

Weet nu je weggaat dat veel ongezegd blijft
Weet dat er veel is, dat met je vertrekt
Dat je herinnering zuiver en echt blijft
En dat die toch nog vertedering wekt

Liefde kan overgaan, maar niet volledig
Want de geschiedenis kan niet gestopt
Maar het verschil was te onevenredig
Wat moet je doen, als het hart niet meer klopt?

Zie deze ingreep als levenverlengend
Niet voor ons samen – voor ieder apart
Liefde moet nieuw blijven, fel en verzengend
Zonder dat vuur wordt het kil en benard

Tracht wat gebeurd is te relativeren
En houd in ere wat jou en mij bond
Al zal ik straks weer een ander begeren
Nooit zoek ik meer wat ik ooit in jou vond

 

Roemeense reisbrief

Een restaurant in zomers Boekarest
We zitten in de zwoele open lucht
Er is geen zuchtje wind. Dan, plotseling
Weerklinkt het spelen van een klein orkest

De muzikanten weren zich geducht
De violisten, in een halve kring,
Zijn in de snelle stukken op hun best
Ze lijken voor hun weemoed op de vlucht

Maar ’t is niet hun muziek die ik bezing
Het is het beeld dat niet meer van mij wijkt
Van ’t jongste violistje van de acht:

Terwijl hij in vervoering verderstrijkt
Wendt hij zijn blik naar mij. En zie: hij lacht!
Hij kijkt en lacht en kijkt en lacht en kijkt

 

2004 – 3

Je weet dat alles kan nu niets meer hoeft
Je hebt geen woorden nodig om te zeggen
Dat je aan niemand iets hoeft uit te leggen
De stilte is vooroorlogs en beproefd

Soms dringt er iets van vroeger tot je door
Een voetstap die nabijkomt en verdwijnt
Een flits van hoe de zon een huis beschijnt
Een flard van een gezicht, een mond, een oor

Dan zak je weg, een zinken zonder water
Waarin het licht almaar diffuser wordt
Je zweeft een zachte bodem tegemoet

En landt wanneer je zelfs niet meer vermoedt
Dat dit de aankomst is die lang of kort
De route vormt naar tussen nu en later

 

cees2004

Cees van der Pluijm (Radio Kootwijk, 12 januari 1954)

 

De Duitse schrijver Jakob Michael Reinhold Lenz werd geboren op 12 januari 1751 in Seßwegen. Lenz was de zoon van een dominee. Op zijn achtste verhuisde hij met het gezin naar Dorpat in Estland. In 1768 ging hij in Königsberg, het huidige Kaliningrad, theologie studeren (deze studie zou hij echter nooit voltooien); hij kreeg tevens les van Immanuel Kant, en schreef zijn eerste gedichten, waaronder Die Landplagen, dat hij aan Tsarin Katharina II opdroeg. Zijn literaire activiteiten kwamen volop op gang nadat hij in 1771 in Straatsburg, waar hij verder studeerde, Goethe had ontmoet. Lenz was er werkzaam als een soort kamergeleerde of mentor voor twee adellijke broers die in het Franse leger werkzaam waren; nadat hij in 1774 door hen verlaten was en als freelancer aan de bak poogde te komen, publiceerde hij zijn beroemde komedie Der Hofmeister, over zijn ervaringen als privéleraar in 1769. Lenz las vele werken van andere schrijvers en hield zich met vertalingen van toneelwerk bezig. Lenz’ verering voor Goethe nam welhaast obsessieve proporties aan: Friederike Brion, die door Goethe was verlaten, werd zijn volgende ongelukkige liefde, gevolgd door Goethes zuster Cornelia en de schrijfster Sophie La Roche, die eveneens een vriendin van Goethe was. Ten langen leste bezocht hij Goethe onaangekondigd in Weimar. In Tantalus. Ein Dramolet, auf dem Olymp stelt hij, weliswaar ironisch, Weimar als de Olympus voor, het hof van oppergod Goethe. Het duurde niet lang meer vooraleer Goethe, die zich langzaam aan van de Sturm und Drang aan het afkeren was, genoeg kreeg van Lenz — het kwam tot een definitieve breuk, en Lenz werd het land uitgezet. Vanaf die tijd begonnen zijn wispelturige gedragingen problematisch te worden. In 1777 verbleef hij eerst een tijdje bij Goethes zwager in Emmendingen, om vervolgens door Zwitserland rond te trekken, steeds vaker last krijgend van waanzinsaanvallen.

 

Uit: Der Hofmeister

Zu Insterburg in Preussen.

Läuffer.
Mein Vater sagt: ich sey nicht tauglich zum Adjunkt. Ich glaube, der Fehler liegt in seinem Beutel; er will keinen bezahlen. Zum Pfaffen bin ich auch zu jung, zu gut gewachsen, habe zu viel Welt gesehn und bey der Stadtschule hat mich der geheime Rath nicht annehmen wollen. Mag’s! er ist ein Pedant und dem ist freylich der Teufel selber nicht gelehrt genug. Im halben Jahr hätt’ ich doch wieder eingeholt, was ich von der Schule mitgebracht, und dann wär’ ich für einen Klassenpräceptor noch immer viel zu gelehrt gewesen, aber der Herr geheime Rath muß das Ding besser verstehen. Er nennt mich immer nur Monsieur Läuffer, und wenn wir von Leipzig sprechen, fragt er nach Händels Kuchengarten und Richters Kaffehaus, ich weiß nicht: soll das Satyre seyn, oder – Ich hab’ ihn doch mit unserm Konrektor bisweilen tiefsinnig genug diskuriren hören; er sieht mich vermuthlich nicht für voll an. – Da kommt er eben mit dem Major; ich weiß nicht, ich scheu ihn ärger als den Teufel. Der Kerl hat etwas in seinem Gesicht, das mir unerträglich ist. (geht dem geheimen Rath und dem Major mit viel freundlichen Scharrfüssen vorbey.)”

 

Lenz_298

Jakob Michael Reinhold Lenz (12 januari 1751- 24 mei 1792)

 

De Franse schrijver Charles Perrault werd geboren op 12 januari 1628 in Parijs uit een rijke familie. Hij studeerde rechten, en begon een carrière als ambtenaar. Hij was lid van de Académie française, en een belangrijk intellectueel. In 1683 publiceerde hij zijn bekendste werk, Histoires ou contes du temps passé, avec des moralités: Contes de ma mère l’Oye. Het is een verzameling volksverhalen en sprookjes. Het werd een internationaal beroemd boek onder zijn ondertitel, en de verhalen zijn bekend als De sprookjes van Moeder de Gans. Meteen was een nieuw literair genre geboren: het sprookje. Bekende sprookjes uit de verzameling van Perrault: Assepoester, Roodkapje, Kleinduimpje, De gelaarsde kat, De schone slaapster in het bos.

 

Uit: Cendrillon (Assepoester)

 

« Il était une fois un gentilhomme qui épousa en secondes noces une femme, la plus hautaine et la plus fière qu’on eût jamais vue. Elle avait deux filles de son humeur, et qui lui ressemblaient en toutes choses. Le mari avait de son côté une jeune fille, mais d’une douceur et d’une bonté sans exemple; elle tenait cela de sa mère, qui était la meilleure femme du monde. Les noces ne furent pas plus tôt faites, que la belle-mère fit éclater sa mauvaise humeur; elle ne put souffrir les bonnes qualités de cette jeune enfant, qui rendaient ses filles encore plus haïssables. Elle la chargea des plus viles occupations de la maison : c’était elle qui nettoyait la vaisselle et les montées, qui frottait la chambre de madame, et celles de mesdemoiselles ses filles. Elle couchait tout en haut de la maison, dans un grenier, sur une méchante paillasse, pendant que ses sœ urs étaient dans des chambres parquetées, où elles avaient des lits des plus à la mode, et des miroirs où elles se voyaient depuis les pieds jusqu’à la tête. La pauvre fille souffrait tout avec patience, et n’osait s’en plaindre à son père qui l’aurait grondée, parce que sa femme le gouvernait entièrement. Lorsqu’elle avait fait son ouvrage, elle s’en allait au coin de la cheminée, et s’asseoir dans les cendres, ce qui faisait qu’on l’appelait communément dans le logis Cucendron. La cadette, qui n’était pas si malhonnête que son aînée, l’appelait Cendrillon; cependant Cendrillon, avec ses méchants habits, ne laissait pas d’être cent fois plus belle que ses sœ urs, quoique vêtues très magnifiquement. »

 

 

Perrault

Charles Perrault (12 januari 1628 – 16 mei 1703)

Eduardo Mendoza, Oswald de Andrade, Katharina Hacker

De Spaanse schrijver Eduardo Mendoza werd geboren in Barcelona op 11 januari 1943. Hij is een van de meest vooraanstaande auteurs in Spanje. Hij verwierf wereldfaam met de bestseller Stad der wonderen. Zijn oeuvre is in meer dan 20 talen vertaald. Mendoza werd geboren op 11 januari 1943 in Barcelona. Hij studeerde rechten en werkte van 1973 tot 1982 als tolk bij de UNO in New York. In 1975 verscheen zijn eerste roman La verdad sobre el caso Savolta (De waarheid over de zaak Savolta). Zijn grootste succes is de roman La ciudad de los prodigios (Stad der wonderen) uit 1986, waarin het leven van een jongeman in het Barcelona in het eerste kwart van de 20e eeuw verteld wordt.

Uit: The City of Wonders (vertaald door Victoria Garcia-Serrano)

“On the other hand, he was delighted by the night life of old Barcelona – that part that did not let itself be affected by the splendor of the World’s Fair, and maintained its traditional flavor, removed from everything; he felt as thrilled as a simpleton. Any chance he got, he would go alone or with his pals to a place called L’Empori de la Patacada. It was a shabby and smelly tavern, located in a basement on Huerto de la Bomba Street. During the day it was gloomy, small, and charmless, but from midnight on, its coarse and yet accommodating patrons brought it to life. The place seemed to grow before your very eyes: there was always room for one more couple, nobody was ever left without a table. At the door stood two young men lighting the way with an oil lamp. They had to carry a gun to keep away the hoodlums since the clientele included not only regular criminals, who knew how to take care of themselves, but also debauched young men from good families. Even some young women came, their faces hidden under a thick veil, accompanied by a male friend, a lover, or their own husband. They came to experience strong emotions, a kind of excitement that was missing from their routine lives. Everything they saw there would later be exaggerated in their accounts. There was dancing and, at certain times, tableaux vivants, which had been very popular throughout the eighteenth century, but had almost completely disappeared by the end of nineteenth. Real people participated in these still-lifes. Often related to current events (for example, the King and Queen of Rumania welcoming the Ambassador of Spain; Grand Duke Nicholas wearing the spearmen’s uniform with his illustrious wife, etc.), these scenes were also historical in nature, so-called didactical (the suicide of the Numantians, Churruca’s death, etc.). Commonly they were biblical or mythological, with the latter being their favorite ones, because all or nearly all of the participants were naked. In the nineteenth century, “naked” meant wearing tights so that actors had on skin-colored leotards. This practice existed not because people were more prudish then than today, but rather because they rightly maintained that beauty lay in the body shape, and the sight of bare skin and hair was a pleasure more aberrant than erotic. In this area, customs had changed drastically. In the eighteenth century, it is well known that nudity wasn’t anything extraordinary: people went naked in public without embarrassment or loss of dignity. Men and women bathed in front of their guests, changed clothes in their servants’ presence, urinated and defecated in the streets, and so on. Contemporary diaries and letters offer plenty of evidence. One can read in the journal of the duchess of C: “Dinner at M.’s; Madame. G., as usual, presides over the table nude.” And in another entry: “Dance at the Prince of V.’s – almost everybody naked except Abbot R. disguised as a butterfly – we had a ball.” L’Empori de la Patacada’s orchestra of four provided the music. The waltz had already been accepted by all social classes, while the two-step and the schottishe were reserved for the populace. The tango did not exist yet and the wealthy still danced rigadoons, mazurkas, lancers, and minuets. The polka and the java were all the rage in Europe but not in Catalonia. Folk dances, like the traditional Catalan sardana, the jota from Aragon, and others were banished from L’Empori de la Patacada”.

 

 

Mendoza

Eduardo Mendoza (Barcelona, 11 januari 1943)

 

De Braziliaanse schrijver Oswald de Andrade werd geboren op 11 januari 1890 in São Paulo. Hij was medegrondlegger van het Braziliaanse Modernisme. Samen met Mário de Andrade, Anita Malfatti, Menotti del Picchia en zijn levenspartner Tarsila do Amaral maakte hij deel uit van de groep Grupo dos Cinco en was hij medewerker van het culturele tijdschrift Semana de Arte Moderna. Hij schreef twee poetische manifesten en probeerde de daarin geformuleerde avantgardistische eisen te verwezenlijken in romans en toneelstukken. Zijn bekendste manifest is Manifesto Antropófago. Het behelst een programma voor een vrije, klassenloze, met matriarchale voortijden verbonden maatschappij.

 

 

Uit: Cannibal Manifesto (Manifesto Antropófago)

”Only Cannibalism unites us. Socially. Economically. Philosophically.

The unique law of the world. The disguised expression of all individualisms, all collectivisms. Of all religions. Of all peace treaties.

Tupi or not tupi that is the question.

Against all catechisms. And against the mother of the Gracchi.

I am only interested in what’s not mine. The law of men. The law of the cannibal.

We are tired of all those suspicious Catholic husbands in plays. Freud finished off the enigma of woman and the other recent psychological seers.

What dominated over truth was clothing, an impermeable layer between the interior world and the exterior world. Reaction against people in clothes. The American cinema will tell us about this.

Sons of the sun, mother of living creatures. Fiercely met and loved, with all the hypocrisy of longing: importation, exchange, and tourists. In the country of the big snake.

It’s because we never had grammatical structures or collections of old vegetables. And we never knew urban from suburban, frontier country from continental. Lazy on the world map of Brazil.

One participating consciousness, one religious rhythm.

Against all the importers of canned conscience. For the palpable existence of life. And let Levy-Bruhl go study prelogical mentality.

We want the Cariba Revolution. Bigger than the French Revolution. For the unification of all the efficient revolutions for the sake of human beings. Without us, Europe would not even have had its paltry declaration of the rights of men.

The golden age proclaimed by America. The golden age. And all the girls.”

Andrade

Oswald de Andrade (11 januari 1890 – 22 oktober 1954)

 

De Duitse schrijfster Katharina Hacker werd geboren op 11 januari 1967 in Frankfurt am Main. Zij bezocht daar tot 1986 het Heinrich-von-Gagern-Gymnasium, waar voor het eerst haar schrijvers talent opviel. Aansluitend studeerde zij van 1986 tot 1990 filosofie, geschiedenis en judaistiek aan de universiteit van Freiburg. Zij zette haar studies in 1990 voort aan de universiteit van Jeruzalem. Tijdens haar verblijf in Israel werkte zij als lerares Duits aan de School for Cultural Studies in Tel Aviv. In 1996 keerde zij naar Duitsland terug en werkt sindsdien als zelfstandig schrijfster in Berlijn. Voor haar roman Die Habenichtse kreeg zij in 2006 de Deutsche Buchpreis.

Uit: Die Habenichtse

“Da lag das Mädchen, zusammengekrümmt. Es trug eine Art Trainingshose, darüber ein nicht sehr sauberes T-Shirt, das zu klein war. Isabelle betrachtete den Streifen Kinderfleisch ohne Freundlichkeit. Der Garten war übersät von Müll, altem Spielzeug, auf der Terrasse standen Bierflaschen und Küchengerät, eine Pfanne, einen Putzeimer entdeckte sie, Auswurf, Tüten voller Müll, und das Kind stellte sich tot wie ein Tier, der Stock lag noch neben ihm im Gras. Es hörte nicht auf zu nieseln, sie fröstelte . – Steh endlich auf! Hatte sie laut gerufen? Jedenfalls drehte das Mädchen den Kopf zur Seite und beobachtete sie, hielt jede Bewegung, jede Einzelheit in Isabells Gesicht mit ihren Augen fest, angespannt, konzentriert. Mit einem Satz sprang Isabell hinunter, wütend, denn sie wusste nicht, wie sie wieder auf die Mauer und zurück in ihren Garten gelangen würde. Was für eine Idiotie, dachte sie widerwillig, zögerte, dann beugte sie sich endlich zu dem Mädchen, packte es an den Schultern und richtete es auf – Steh endlich auf! Das T-Shirt war feucht, sie zog ihre Strickjacke aus, die am Ellenbogen zerrissen war und wickelte sie um das Kind. Und weiter?”

 

hacker

Katharina Hacker (Frankfurt am Main, 11 januari 1967)

Annette von Droste-Hülshoff, Jan Eekhout

Annette von Droste-Hülshoff werd op 10 januari 1797 op het slot Hülshoff in Westfalen geboren als tweede van vier kinderen uit een adellijke, conservatief-katholieke familie. Ze kreeg een degelijke opvoeding, doordat ze samen met haar broer privélessen volgde. Professor Anton Matthias Sprickmann liet haar vanaf 1812 met de poëzie kennismaken. Als burgerlijk meisje leidde ze een noodgedwongen teruggetrokken bestaan, alhoewel ze zich nooit heftig tegen de toen heersende moraal verzette: politiek gezien stond ze zeker aan de zijde van het conservatisme. Vanaf 1815 kampte ze met zware gezondheidsproblemen en depressies, die misschien met haar schildklier te maken hadden. In 1825 maakte ze tijdens een reis langs de Rijn kennis met Schlegel. Toen haar vader in 1826 stierf, verhuisde ze met haar moeder naar Rüschhaus nabij Münster, waar ze gedichten begon te schrijven, waaronder het eerste deel van de cyclus Das geistliche Jahr, dat in 1838 verscheen. Haar zwager had het slot Meersburg aan het Bodenmeer gekocht, en daar verbleef Droste-Hülshoff vanaf 1841; ze maakte er kennis met Levin Schücking, de zoon van schrijfster Katharine Busch, die ze al sinds 1813 kende. Ze vatte een onbeantwoorde liefde voor de 17 jaar jongere schrijver op en schreef in 1842 haar Judenbuche. Ze schreef eveneens epische vertellingen in versvorm. Nadat Schücking in 1843 met Luise von Gall trouwde, trok ze zich helemaal in haar verdriet terug. Droste-Hülshoff overleed in 1848 aan een hartinfarct. Het werk van Droste-Hülshoff staat hoog aangeschreven, en zij geldt voor vele literatuurcritici als de grootste Duitse dichteres uit de Romantiek. Door haar goede afkomst was ze aan een heleboel maatschappelijke beperkingen onderworpen, temeer daar ze ongetrouwd is gebleven en verondersteld werd een afgezonderd bestaan te leiden. Qua stijl behoort ze het sterkst tot de Biedermeier: ze schrijft burgerlijk en helder, en vervalt nooit in romantische opwellingen. Droste-Hülshoffs poëzie blijft steeds beheerst, ook wanneer ze haar positie als vrouw bejammert in het gedicht Am Turme. Ze beschrijft dikwijls landschappen en huiselijke situaties, en doet dit steeds met precisie: uit haar werk blijkt een strak geordende visie op de wereld. Desalniettemin sluipt doorgaans een soort huivering in haar verzen, een geheimzinnige, spookachtige sfeer die haar vertellingen kenmerkt. Als streng religieuze vrouw spreekt uit haar werk een sterke bezinningsdrang. Haar beroemdste werk, Die Judenbuche („De joodse beuk“), is een mysterieus misdaadverhaal waarin een beukenboom een centrale rol speelt: de natuur is als het ware behekst, en een moord door het destijds gevluchte hoofdpersonage Friedrich Mergel op een jood zal door middel van de beuk, 28 jaar na dato, gewroken worden, wanneer Friedrich terug opduikt onder de naam Johannes Niemand. Droste-Hülshoff ligt op het kerkhof van Meersburg begraven.

Am Turme

Ich steh’ auf hohem Balkone am Turm,
Umstrichen vom schreienden Stare,
Und lass’ gleich einer Mänade den Sturm
Mir wühlen im flatternden Haare;
O wilder Geselle, o toller Fant,
Ich möchte dich kräftig umschlingen,
Und, Sehne an Sehne, zwei Schritte vom Rand
Auf Tod und Leben dann ringen!

Und drunten seh’ ich am Strand, so frisch
Wie spielende Doggen, die Wellen
Sich tummeln rings mit Geklaff und Gezisch
Und glänzende Flocken schnellen.
O, springen möcht’ ich hinein alsbald,
Recht in die tobende Meute,
Und jagen durch den korallenen Wald
Das Walroß, die lustige Beute!

Und drüben seh’ ich ein Wimpel wehn
So keck wie ein Standarte,
Seh’ auf und nieder den Kiel sich drehn
Von meiner luftigen Warte;
O, sitzen möcht’ ich im kämpfenden Schiff,
Das Steuerruder ergreifen
Und zischend über das brandende Riff
Wie eine Seemöve streifen.

Wär’ ich ein Jäger auf freier Flur,
Ein Stück nur von einem Soldaten,
Wär’ ich ein Mann doch mindestens nur,
So würde der Himmel mir raten;
Nun muß ich sitzen so fein und klar,
Gleich einem artigen Kinde,
Und darf nur heimlich lösen mein Haar
Und lassen es flattern im Winde!

 

Der Säntis – Winter

Aus Schneegestäub’ und Nebelqualm
Bricht endlich doch ein klarer Tag;
Da fliegen alle Fenster auf,
Ein jeder späht, was er vermag.

Ob jene Blöcke Häuser sind?
Ein Weiher jener ebne Raum?
Fürwahr, in dieser Uniform
Den Glockenturm erkennt man kaum.

Und alles Leben liegt zerdrückt,
Wie unterm Leichentuch erstickt.
Doch schau! an Horizontes Rand
Begegnet mir lebend’ges Land!

Du starrer Wächter, laß ihn los,
Den Föhn aus deiner Kerker Schoß!
Wo schwärzlich jene Riffe spalten,
Da muß er Quarantäne halten,
Der Fremdling aus der Lombardei:
O Säntis, gib den Tauwind frei!

 

droste1

Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)

 

Jan Eekhout werd geboren op 10 januari 1900 in Sluis. Eekhout behoorde als protestants-christelijk schrijver met zijn vroege poëzie tot de kring van Opwaartsche Wegen, maar hij werkte ook mee aan De Vrije Bladen. Eekhout debuteerde met de bundel Louteringen (1927). In de jaren dertig voert hij de redactie van Werk, een podium voor veel jong-protestantse literatoren. Hij publiceert poëzie en enkele romans, waaronder Warden, een koning (1937). In die tijd drijft hij steeds meer in de richting van het nationaalsocialisme.

Zijn dichtbundels Magie der Aarde (1938) en Solaas (1940) worden door dr. J. van Ham, het latere hoofd van de Afdeling Boekwezen van het nationaalsocialistische Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, de hemel in geprezen in het tijdschrift De Schouw.

In 1939 wordt hij lid van de NSB, maar geeft pas na mei 1940 blijk van zijn nationaal-socialistische overtuiging. Hij schrijft in die jaren vooral ‘volks’ proza, waarin een zwakke afschaduwing van Blut und Boden-theorieën een rol speelt. Daarbij richt hij zich als Zeeuwsvlaming vooral op de Vlaamse gebieden, getuige de roman Leven en daden van Pastoor Poncke van Damme in Vlaanderen (1941) en zijn bewerking van De waarachtige historie van Tijl Uilenspiegel in Vlaanderen (1940). Na de oorlog veroordeelt het tribunaal in Leeuwarden hem tot een gevangenisstraf van twee jaar. Daarnaast mocht hij tien jaar niets publiceren. Hij tracht zich te rehabiliteren in het autobiografische en apologetisch getinte Vlucht naar de vijand (1954), waarvoor Anton van Duinkerken een inleiding schreef en waarmee hij de jarenlange stilte rond zijn persoon verbrak. Eekhout schrijft daarna een groot aantal romans, ook voor de jeugd, zoals De duivelstoren (1962) en Het dorp bij de hemel (1967).

Sonnet van de ontleding mijns wezens

 

Met in de borst een zwaavlen hart dat rust –

Loos ’t vleesch wegvreet en de gebeenderen dort,

Met een ziel die aldoor verdwaasder wordt,

Een ziel bezeten van steeds woester lust,

 

Met een geest lam en blind en onbewust

Op deze listige wereld neergestort -:

Wat wonder dan wanneer een vuur mij kort

Nabijkomt dat het, mij verzwelgend, bluscht.

 

De Schoonheid diende ik boven de Natuur,

Haar zal ik dienen tot de Dood mij rooft,

Al maakt haar knecht zij steeds èn groot èn zwak.

 

Wie spreekt mij schuldig dan als op dit uur

Het vuur mijn vuur aangrijpt en in zich dooft -.

Schuld draagt alleen Die ’t vuur in mij ontstak.

 

Eekhout

Jan Eekhout (10 januari 1900 – 6 maart 1978)

 

Karel Čapek, Simone de Beauvoir

De Tsjechische schrijver Karel Čapek werd geboren op 9 januari 1890 in Malé Svatoňovice, Bohemen, in de toenmalige dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije (tegenwoordig Tsjechië). Hij wordt gezien als een van de belangrijkste Tsjechische schrijvers. Hij schreef enkele werken samen met zijn broer Josef. Zijn bekendste werken kunnen als sciencefiction geclassificeerd worden, geheel in de lijn van Britse auteurs als Aldous Huxley en George Orwell. Hij staat bekend als de uitvinder van het woord ‘robot’. Het woord duikt voor het eerst op in zijn werk R.U.R. (Rossum’s Universele Robots) (1920). In een ingezonden brief in Lidové Noviny (een Tsjechisch dagblad, waarvan hij enige tijd redacteur was) in 1933 vertelt Karel Čapek dat het woord door zijn broer Josef is verzonnen (zie externe links). Verder schreef hij Krakatit (1924) over de ontdekking van een explosief van ongekende vernietigingskracht (de atoombom?). Daarnaast schreef hij ook talloze krantenartikelen, theaterstukken, kinderboeken, detectives, reisverslagen en zelfs een boek over tuinieren. Čapek maakte gebruik van talloze schrijfstijlen en genres, vaak ook binnen een werk. Veel van zijn werk is geschreven met een spitsvondig gevoel voor humor. In 1932 werd een bundeling van zijn reisverslagen uit Nederland uitgegeven onder de naam Obrázky z Holandska (in het Nederlands uitgegeven onder de titel Over Holland). Beroemd is ook zijn Dášeňka (1932, in het Nederland als Tuuntje verschenen) over zijn eigenwijze jonge hondje, geïllustreerd met eigen foto’s. De broers Čapek vormden de spil van het intellectuele leven in het Tsjechoslowakije tussen de twee wereldoorlogen. Ze verenigden linkse avantgarde-kunstenaars met conservatievere intellectuelen. Karel genoot ook de warme sympathie van de charismatische president van de Eerste Tsjechoslowaakse Republiek (1918-1938), Tomáš Masaryk (1850-1937). Masaryk vroeg hem zijn levensverhaal op te tekenen in Hovory s Masarykem (1928, Gesprekken met Masaryk). In de jaren 1930 ageerde Čapek in zijn werk steeds meer tegen het opkomende nazisme, fascisme en communisme. In deze periode schreef hij een aantal toneelstukken en romans met een sterk politieke lading. Válka s mlokem (1936, Oorlog met de salamanders), waarin de krijgszuchtige salamanders symbool staan voor de Duitse nationaal-socialisten, is daarvan het beste voorbeeld. Toen met het Akkoord van München in september 1938 duidelijk werd dat de West-Europese landen Tsjechoslowakije niet zouden bijstaan tegen de nationaal-socialistische dreiging, stortte zijn wereld in. Kort daarna stierf hij als een gebroken man aan een longontsteking.

 

Uit: The War With The Newts (1936)

 

“…the director of the Zoo, Sir Charles Wiggam, was walking
through some of the houses to make sure that everything was in
order. When he went through the section with the newts there was
a great splashing in one of the tanks, and somebody remarked in a
croaking voice, “Good evening, sir.”

“Good evening,” replied the director, taken aback. “Who’s
that?”

“Excuse me, sir,” said the croaking voice. “Isn’t it Mr. Greggs?”

“Who’s that?” repeated the director.

“Andy. Andrew Scheuchzer.”

Sir Charles drew nearer the tank. There was only a newt sitting erect and motionless there. “Who said something here?” 

“Andy, sir,” said the newt. “Who are you?” 

“Wiggam,” blurted out Sir Charles in amazement. 

“I’m very pleased to make your acquaintance,” said Andrias [the newt] politely. “How do you do?” 

“Damn it all,” bawled Sir Charles. “Greggs! Hey, Greggs!” [Greggs is the cage-keeper.] 

Mr. Greggs rushed tot he door, breathless and apprehensive. “I beg your pardon, sir?” 

“Greggs, what does this mean?” burst out Sir Charles. 

“Is there something wrong, sir?” stammered Mr. Greggs uncertainly. 

“This animal here is talking!” 

“Excuse me, sir,” said Mr. Greggs, abashed. “You ought not to do that, Andy. haven’t I told you a thousand times that you
ought not to annoy people with your talking? I beg your pardon, sir; it won’t happen again.”

“Is it you that has taught this newt to talk?” 

“But he began it, sir,” expostulated Greggs in self-defence. 

“I hope that it won’t happen again, Greggs,” said Sir Charles sternly. “I shall keep my eye on you.”

Some time later Sir Charles was sitting beside Professor Petrov and discussing the so-called animal intelligence, conditioned
reflexes, and how popular ideas overrate the reasoning powers of animals. Professor Petrov expressed his doubts about the
Elberfeld horses which, it was said, could not only count, but also raise a number to a higher power and find the square root of
a number; “for not even a normal, intelligent man can extract the square root of a number, can he?” said the great scientist.”

 

 

Capek

Karel Čapek (9 januari 1890 – 25 december 1938)

 

De Franse schrijfster Simone de Beauvoir werd geboren op 9 januari 1908 in Parijs als oudste dochter van een deftig, maar niet al te bemiddeld gezin. Al vanaf haar tweede krijgt ze godsdienstonderwijs van haar moeder en op latere leeftijd volgt ze haar onderwijs aan de kloosterschool. Maar de Beauvoir maakte haar eigen keuzes en geloofde niet in God. Zij koos voor haar waarheid, voor haar zijn de zonden van de mens niet te beboeten, je bent verantwoordelijk voor je eigen daden. Aan de Parijse universiteit de Sorbonne studeerde ze literatuurwetenschappen, wiskunde en filosofie. Na haar studies werd ze toegelaten op de docentenopleiding, waarvoor ze bij de École normale supérieure moest zijn. Daar leerde de Beauvoir een intellectuele jongeman genaamd Jean-Paul Sartre kennen, hij zou haar gezel voor het leven worden. In haar relatie met Sartre wilde Simone koste wat kost haar zelfstandigheid bewaren. Zo wees ze zelfs een huwelijksaanzoek van zijn kant af en nam een onderwijsaanstelling in de provincie aan, ver van Sartre en Parijs. Tot aan Sartres dood in 1980 zou hun relatie gebaseerd blijven op onderlinge afspraken zodat geen van beiden hun persoonlijke vrijheid op hoefde te geven. In zowel het werk van Sartre als in het werk van de Beauvoir zal altijd de invloed van de ander merkbaar aanwezig zijn.

 

Uit: The Second Sex (1949)

 

“An entire system has been built up in this perspective, which I do not intend to criticise as a whole, merely examining its contribution to the study of woman. It is not an easy matter to discuss psychoanalysis per se. Like all religions – Christianity and Marxism, for example – it displays an embarrassing flexibility on a basis of rigid concepts. Words are sometimes used in their most literal sense, the term phallus, for example, designating quite exactly that fleshy projection which marks the male; again, they are indefinitely expanded and take on symbolic meaning, the phallus now expressing the virile character and situation in toto. If you attack the letter of his doctrine, the psychoanalyst protests that you misunderstand its spirit; if you applaud its spirit, he at once wishes to confine you to the letter. The doctrine is of no importance, says one, psychoanalysis is a method; but the success of the method strengthens the doctrinaire in his faith. After all, where is one to find the true lineaments of psychoanalysis if not among the psychoanalysts? But there are heretics among these, just as there are among Christians and Marxists; and more than one psychoanalyst has declared that ‘the worst enemies of psychoanalysis are the psychoanalysts’. In spite of a scholastic precision that often becomes pedantic, many obscurities remain to be dissipated. As Sartre and Merleau-Ponty have observed, the proposition ‘Sexuality is coextensive with existence’ can be understood in two very different ways; it can mean that every experience of the existent has a sexual significance, or that every sexual phenomenon has an existential import. It is possible to reconcile these statements, but too often one merely slips from one to the other. Furthermore, as soon as the ‘sexual’ is distinguished from the ‘genital’, the idea of sexuality becomes none too clear. According to Dalbiez, ‘the sexual with Freud is the intrinsic aptitude for releasing the genital’. But nothing is more obscure than the idea of ‘aptitude’ – that is, of possibility – for only realisation gives indubitable proof of what is possible. Not being a philosopher, Freud has refused to justify his system philosophically; and his disciples maintain that on this account he is exempt from all metaphysical attack. There are metaphysical assumptions behind all his dicta, however, and to use his language is to adopt a philosophy. It is just such confusions that call for criticism, while making criticism difficult.”

 

 

Beauvoir

Simone de Beauvoir (9 januari 1908 – 14 april 1986)

Juan Marsé, Béla Zsolt, Waldtraut Lewin

De Catalaanse schrijver Juan Marsé werd geboren op 8 januari 1933 in Barcelona. Ondanks een indrukwekkende staat van dienst – zijn eerste roman ‘Encerrados con un solo juguete’ (‘Opgesloten met een stuk speelgoed’) dateert uit 1960 en daarop volgde nog een tiental titels – is van deze auteur nauwelijks iets in het Nederlands verkrijgbaar. Met de vertaling van ‘De staart van de hagedis’ (2000) kwam daar verandering in. Deze roman kreeg in Spanje alle belangrijke literaire prijzen, en wordt door critici even hoog aangeslagen als Marsé’s klassieker ‘Si te dicen que caí’ (Als ze je zeggen dat ik ben gesneuveld, een regel uit de falangistische hymne ‘Cara al sol’), uit 1973, dat destijds niet mocht verschijnen in Spanje. Marsé’s oeuvre vertoont een hechte eenheid, met steeds terugkerende thema’s die eveneens in ‘De staart van de hagedis’ aan bod komen. Ook deze roman speelt zich af in de Barcelonese volkswijk Guinardó, waar Marsé zelf opgroeide, en zijn de hoofdpersonages verliezers van de Burgeroorlog. Marsé ontving o.a. de Premio Nacional de Literatura.

Uit: Lieutenant Bravo

« La lumière argentée du projecteur comme un blanc battement d’ailes de papillon traversant les ténèbres du local au milieu des doux flocons de neige qui flottent sur le grand parterre blanc, immaculé et fantomatique.

Et presque désert. Cinq spectateurs distants solitaires avec gants et écharpes de laine engoncés dans de gros pardessus cintrés année 40, deux avec chapeau, trois avec béret jusqu’aux yeux et tous avec de la neige jusqu’aux genoux et sur les épaules. Ils ne bougent pas, recroquevillés et transis de froidd, leurs yeux tristes grands ouverts absorbent spectres et chimères, lumières et ombres d’une autre vie plus intense, plus belle. Autour d’eux se profilent sous la neige les rangées de fauteuils – mais on en voit plus que les dossiers -, l’allée centrale et les allées latérales avec les poêles à bois rouillés, éteints et froids, et en face la scène où pend l’écran fragile au pied duquel la neige tourbillonne et se pelotonne comme un chien des rues qui se couche pour dormir, son épaisseur croît rapidement, déjà elle recouvre les bottes déchirées du jeune vagabond décoiffé hâve debout immobile sac au dos, et qui regarde s’étendre devant lui une mer de boue noire et de neige pure. »

 

marse_juan

Juan Marsé (Barcelona, 8 januari 1933)

 

De Hongaarse schrijver Béla Zsolt werd op 8 januari 1895 geboren in Komárom in het noorden van Hongarije. Hij raakte als soldaat ernstig gewond tijdens de Eerste Wereldoorlog.Na de oorlog ontwikkelde hij zich met tien romans en vier toneelstukken tot een van de toonaangevende schrijvers van zijn land. Tijdens de Tweede Wereldoorlog belandde Zsolt in een werkkamp in de Oekraïne, in het ghetto van Nagyvarad en in het concentratiekamp van Bergen-Belsen. Zsolt overleefde en richtte na de bevrijding de Hongaarse Radicale Partij op waarvoor hij in 1947 verkozen werd in het parlement. Hij was ook medeoprichter van het weekblad Haladas waarin hij terugblikte op de nazitijd. Na de machtsovername door de communisten raakte hij uit de gratie. Hij overleed in 1949.

 

Uit: Nine Suitcases (Vertaald door Ladislaus Lob)

 

“So, here I am, lying on my mattress in the middle of the synagogue at the foot of the Ark of the Covenant. The light that consultant Németi inked hospital-blue the day before yesterday flickers. Outside, foreign aircraft are flying over the town, but this doesn’t bother us. The star, our stigma, excludes us not only from life’s amenities but also from its fears. We aren’t afraid of air raids, or any other kinds of death. The dead are lying here next to me: on the mattresses to my right and left there are diabetics in a coma, angina patients, uraemics, people with galloping TB who haven’t been looked after during the last few weeks, and suicides who are being brought in on stretchers day and night, generally in pairs, mostly couples, including doctors who had poison at hand and knew the exact doses.

Next to the terrible WC there is a laundry turned into a morgue, but by yesterday half a dozen legs, naked and waxen, were hanging out of the half-open door. The gendarmes allow no funerals. ‘They’ll all be taken care of together,’ the gendarmerie colonel says with icy humour, and the bodies continue to pile up. At the top of the pile, as high as the ceiling, are the naked bodies of two children.

That is why nine dead men and women have been left in the synagogue, decomposing in the stifling heat. My neighbour on the next mattress, Uncle Niszel, the old leather merchant, went with great difficulty—at home in normal circumstances, according to his doctor, he would have had the ‘beautiful death’ his heart disease had been promising him for years—falling peacefully off his chair, surrounded by his family. Here, in the synagogue of the wonder-rabbi of Wisznice, which is now the ghetto hospital, weighed down by his ordeals, he kept puffing for a day and a half, with his mouth open, rhythmically, like the small steam engine at the timber yard. The whole
ward was bored with the poor devil, the amateur nurses shook their heads in disapproval, and three impatient patients, who were after his mattress near the Ark of the Covenant and closer to the window, inspected him every quarter of an hour, interrogating the dazed doctor in his white coat as to how much time the old boy had left. Finally he died at about ten o’clock, but wasn’t carried out, because there was no room in the morgue. Even so, the three patients, in their pants and vests, who had hoped to grab his mattress, fell out over the succession, although they eventually contented themselves with sharing out the old man’s possessions—his felt slippers, brown blanket and personal bedpan—and slunk away in the blue darkness, each with his booty.”

 

zsoltbe2

Béla Zsolt (8 januari 1895 – 6 februari 1949)

 

De Duitse schrijfster Waldtraut Lewin werd geboren op 8 januari 1937 in Wernigerode. Van 1951 tot 1961 studeerde zij germanistiek, latijn en theaterwetenschappen aan de Humboldt-universiteit in Berlijn. Vanaf 1961 tot 1973 werkte Lewin als muziekdramaturge en regisseur aan het Landestheater Halle. Daarna was zij dramaturge en operaregisseur aan het Volkstheater in Rostock. In deze tijd vertaalde zij in totaal zestien Italiaanse opera’s van Georg Friedrich Händel. Al in 1971 publiceerde Waldtraut Lewin haar eerste roman: Herr Lucius und sein schwarzer Schwan. Zes jaar later gaf zij haar baan in Rostock op om zich voortaan geheel aan het schrijven te wijden. Sindsdien publiceerde zij novellen, romans, jeugdromans, historische jeugdromans, hoorspelen, draaiboeken en biografieën. (Over Caesar en Händel). Voor haar werk ontving zij o.a. de Lion-Feuchtwanger-Preis en de Nationalpreis der DDR. Van 1986 tot 1990 was zij lid van de Akademie der Künste in Berlijn.

Uit: Ein Kerl, Lompin genannt

„Lompin alias Simplex alias der Herr Magister Daniel Speer hätte nun wohl ein halb Dutzend Schnaken und Schnurren auf Lager ob so kindischer Frage und nicht übel Lust, aufzuspringen und einen Schelmentanz abzulassen, aber der Herr Rat Tössle, gewissenhafter Kanzlist, wohlwollender Musikliebhaber und leidlicher Amateurviolinist, ist nicht der Sultan noch irgendein hoher Herr, der an Possen gefallen finden kann, er würde davon nur noch mehr verschreckt, als er ohnehin schon ist.

So daß sich denn sein Widerpart genötigt sieht, in freundlich wohlgesetzten Worten Rede und Antwort zu stehen, indem er dem gescheiten Kopf des Herrn Rat wohl zu bedenken gebe, daß nimmermehr eine artifizielle und eine realiter existierende Persona ein und dieselbe sein könnte. Sei denn der Göttliche Augustus, wie ihn, zum Exempel, der Vergilius dargestellt habe als verheißenes Kind und Auslöser eines neuen Zeitalters, sei der etwa derselbe wie jener römische Cäsar, der kleinmütig, pedantisch, schwitzend unterm Pantoffel der verehrten Frau Gemahlin Livia, mit Müh und Not gestrebt habe, einen morschen Staat zu restaurieren …

Der Rat Tössle hat den Mund offen; wie’s scheint, hat er dergleichen noch nie gehört über den großen Augustus. Da sei Gott vor, daß ich ihn mit meinem gutgemeinten Exempel noch mehr schrecke als mit den simplen Facta!

“Herr Rat”, sagt Lompin und bleckt seine Zähne zum Lachen, große Zähne, wohlerhalten, in einem großen Maul, “Herr Rat, Sie sehen mich hier sitzen, Aug in Aug mit Ihnen, und wissen wohl”, so sagt Lompin, “daß ich der Magister Musicis Daniel Speer bin, bestallet zur Lehre und Unterweysung in nämlicher Kunst, bin Scripteur und Compositeur dazu und ein wohlgelahrter Kund, beschlagen in Lateinische, Griechische, Türckische, Pohlnische, Hungrische und noch andre Idiomas, indem, wie kann ich da Simplex sein oder gar Lompin”, sagt Lompin. “Simplex oder gar Lompin, das sind reine Kunst‑Figuren, und was Sie, Herr Rat, so konfusioniert, ist nichts, als daß diese gottverlassenen Kerls sich in Gegenden aufhalten, in denen auch ich war, so daß ich, verstehn Sie recht, eine lebendige Anschauung habe nehmen können für all die Lügen‑Possen, die ich ersonnen habe und noch ersinne. Für wen”, sagt Lompin, “halten Sie mich denn, doch wohl nicht für den Simplex oder gar Lompin.”

Lewin

Waldtraut Lewin (Wernigerode, 8 januari 1937)

Nicholson Baker, Roland Topor

De Amerikaanse schrijver Nicholson Baker werd geboren op 7 januari 1957 in Rochester. Hij studeerde daat aan de Eastman School of Music en aan het Haverford College. Tegenwoordig woont hij in Berwick, Maine, met vrouw en twee kinderen. In 1997 ontving hij de James Madison Freedom of Information Award. In zijn roman Vox uit 1992 beschrijft hij de telefoonsex tussen een man en een vrouw. Het boek bestaat uit een enkele lange dialoog. Het verhaal gaat dat het boek een rol speelde tijdens de Lewinsky affaire, omdat Lewinsky het boek aan Bill Clinton geschonken zou hebben. Zijn roman Checkpoint uit 2004 beschrijft een geplande moordaaanslag op de president van de VS, George W. Bush, tijdens de verkiezingsstrijd. Hierin behandelt Baker voor het eerst ook politieke thema’s. Veel belangstelling was er ook voor zijn nonfictie boek Double fold uit 2001, waarin hij ten strijde trekt tegen het vernietigen van het papieren origineel van kranten die op microfilm zijn gezet. Voor dit boek ontving hij National Book Critics Circle Award.

Uit: Checkpoint

May 2004
Adele Hotel and Suites
Washington, D.C.

jay: Testing, testing. Testing. Testing.
ben: Is it working?
jay: I think so. [Click…click, click.] Yes, see the little readout? Where’d you get it?
ben: Circuit City.
jay: Three hundred and ninety minutes. That should definitely do it. I’ll pay you back.
ben: No, it’s fine, honestly.
jay: Well, thanks, man. I just feel I have a lot in my noggin right now.
ben: So I gather. You look good, Jay.
jay: Really? I was working on a fishing boat for a while, dropped some pounds. Are those new glasses?
ben: Yeah, Julie helped me pick them. Did you know Brooks Brothers made glasses frames?
jay: No, I did not. Let me see them.
ben: Sure.
jay: “Made in China.” I always check. Anyway, they suit you. Really, you look less like a bird.
ben: I’m glad to hear it. So tell me what’s up.
jay: Oh, let’s see. Where to begin? Where to begin?
ben: Obviously you have something on your mind.
jay: That’s true.
ben: You could begin with that.
jay: Okay. Uh, I’m going to–okay, I’ll just say it. Um.
ben: What is it?
jay: I’m going to assassinate the president.
ben: What do you mean?
jay: Take his life.
ben: You’re shitting me, right?
jay: No.
ben: Tell me this is one of your little flippancies.
jay: It’s not a flippancy.
ben: Come on, Jay. This isn’t–turn that off.
jay: No, I’d like it on. Before I do it I want to explain, for the record.
ben: Please turn that off right now.
jay: It’s got to stay on.
ben: I think I better go.
jay: Already?
ben: Yes already. You’re talking about the president, am I right? That is what you said. Or did I just hallucinate?
jay: No, that is what I said. But you can’t go.
ben: This isn’t what I thought you were calling me about. I thought maybe your girlfriend had left you.
jay: She did.
ben: Well, okay. That’s more like it.
jay: But I also have this plan that I need to execute. Calm down, will you?
ben: That’s pretty funny.
jay: What?
ben: You’re telling me to calm down when you’ve got this…deed on your mind. It’s a major, major, major crime. It doesn’t get much more major.
jay: I know, and it’s high time, too. I haven’t felt this way about any of the other ones. Not Nixon, not Bonzo, even. For the good of humankind.

Baker

Nicholson Baker (Rochester, 7 januari 1957)

 

Roland Topor werd geboren op 7 januari 1938 in Parijs als zoon van Poolse emigranten. Topor studeerde van 1955 tot 1964 aan de École Nationale des Beaux-Arts in Parijs.Topor was een zeer veelzijdig kunstenaar. Naast schrijver was hij onder meer actief als acteur, regisseur, tekenaar en kostuumontwerper. L’Hiver sous la table schreef hij in 1994. Het stuk werd voor het eerst opgevoerd in 1997. Zijn werk heeft een duidelijke link naar het surrealisme.

Uit: La cuisine cannibale

Mamam anx roses blanches

Embrassez maman sur les deux joues puis coupez-la en deux : jetez dessus de l’eau bouillante ;
ôtez la tête qui sourit avec bonté – elle vous couperait l’appétit -, la colonne vertébrale et tous
les os qui peuvent être ôtés. Préparez les pommes de terre cuites à l’eau que vous couperez en
ronds et que vous mettrez en salade. Mélangez les petits bouts de maman à la salade, et arrosez d’huile d’olive avant de servir. Vous n’oublierez pas de glisser quelques roses blanches sous
le plat : elles protégeront la nappe, et puis maman les aimait tant…

        

Topor

Roland Topor (7 januari 1938 – 14 november 1997)

Khalil Gibran, Carl Sandburg, E. L. Doctorow, Anja Meulenbelt

De Libanese dichter en romanschrijver Khalil Gibran of Kahlil Gibran werd geboren op 6 januari 1883 in Bischarri in een Maronitisch christelijke familie. Hij schreef in zowel het Engels als Arabisch. Gibran verhuisde naar de stad New York in 1912. Hij combineerde elementen van Oostelijke en Westelijke mysticisme en bereikte algemene bekendheid met aforistische, poëtische werken zoals De Profeet (1923) en Jesus, de Zoon van de Mens (1928). Khalil Gibran heeft met zijn poëtische werken geschiedenis geschreven, met name zijn boek ‘De Profeet’ is sterk aangeslagen bij het publiek en wordt tot op de dag van vandaag door velen gebruikt als persoonlijke bijbel. Tevens is hij in de Arabische wereld bekend als een vrije denker, een van de weinige mannen van zijn tijd die schreef met een liefde voor het kijken over grenzen en verschillen heen. Zijn werk is erg toegankelijk voor zowel hen die zich vastklampen aan een religie als hen die zich thuis voelen in het atheïsme. Naast het schrijven schilderde hij ook veelvuldig, in zijn boeken staan veel van zijn werken.

Uit: The Prophet

Gibran on Friendship

 

“And a youth said, “Speak to us of Friendship.”

Your friend is your needs answered.

He is your field which you sow with love and reap with thanksgiving.

And he is your board and your fireside.

For you come to him with your hunger, and you seek him for peace.

When your friend speaks his mind you fear not the “nay” in your own mind, nor do you withhold the “ay.”

And when he is silent your heart ceases not to listen to his heart;

For without words, in friendship, all thoughts, all desires, all expectations are born and shared, with joy that is unacclaimed.

When you part from your friend, you grieve not;

For that which you love most in him may be clearer in his absence, as the mountain to the climber is clearer from the plain.

And let there be no purpose in friendship save the deepening of the spirit.

For love that seeks aught but the disclosure of its own mystery is not love but a net cast forth: and only the unprofitable is caught.

And let your best be for your friend.

If he must know the ebb of your tide, let him know its flood also.

For what is your friend that you should seek him with hours to kill?

Seek him always with hours to live.

For it is his to fill your need, but not your emptiness.

And in the sweetness of friendship let there be laughter, and sharing of pleasures.

For in the dew of little things the heart finds its morning and is refreshed.”

 

Gibran

Khalil Gibran (6 januari 1883– 10 april 1931)

 

De Amerikaanse dichter Carl Sandburg werd geboren op 6 januari 1878 in Galesburg, Illinois. Hij stamt uit een Zweedse immigrantenfamilie. Na enkele jaren waarin hij verschillende beroepen uitoefende nam hij deel aan de Spaans-Amerikaanse oorlog. Vanaf 1902 werkte hij als journalist. In zijn gedichten thematiseert Sandburg de natuur in de traditie van Walt Whitman en voor de bloemlezing Chicago Poems ontving hij de Pulitzer prijs. Niet minder belangrijk is zijn biografie over Abraham Lincoln die dezelfde prijs opleverde. Sandburg was met Chigago en met de zogenaamde Chigago Renaissance verbonden, maar ook met de Amerikaanse volkscultuur.

 

Chigago   

 

     Hog Butcher for th
e World,

     Tool maker, Stacker of Wheat,

     Player with Railroads and the Nation’s Freight Handler;

     Stormy, husky, brawling,

     City of the Big Shoulders:


They tell me you are wicked and I believe them, for I have seen your

painted women under the gas lamps luring the farm boys.

And they tell me you are crooked and I answer: yes, it is true I have seen

the gunman kill and go free to kill again.

And they tell me you are brutal and my reply is: On the faces of women

and children I have seen the marks of wanton hunger.

And having answered so I turn once more to those who sneer at this my

city, and I give them back the sneer and say to them:

Come and show me another city with lifted head singing so proud to be

alive and coarse and strong and cunning.

Flinging magnetic curses amid the toil of piling job on job, here is a tall

bold slugger set vivid against the little soft cities;

Fierce as a dog with tongue lapping for action, cunning as a savage pitted

against the wilderness,

    Bareheaded,

    Shoveling,

     Wrecking,

     Planning,

     Building, breaking, rebuilding,

Under the smoke, dust all over his mouth, laughing with white teeth,

Under the terrible burden of destiny laughing as a young man laughs,

Laughing even as an ignorant fighter laughs who has never lost a battle,

Bragging and laughing that under his wrist is the pulse, and under his

     ribs the heart of the people,

     Laughing!

Laughing the stormy, husky, brawling laughter of Youth, half-naked,

sweating, proud to be Hog Butcher, Tool Maker, Stacker of Wheat,

Player with Railroads and Freight Handler to the Nation.

 

Sandburg

Carl Sandburg (6 januari 1878 – 22 juli 1967)

 

De Amerikaanse schrijver Edgar Laurence Doctorow werd geboren op 6 januari 1931 in New York Hij werd wereldwijd bekend met ‘Ragtime’, een roman waarin de Amerikaanse wereld aan het begin van de twintigste eeuw werd voorgesteld en waarin bekenden zoals Henry Ford, J.P. Morgan, Harry Houdini, Sigmund Freud en Emma Goldman voorkomen. Doctorow schreef meer historische romans. De geschiedkundige juistheid van zijn settings is niet zijn sterkste kant. Hij zegt daarover zelf dat hij maar oppervlakkig research doet voor zijn boeken. Hij wil zich niet laten inp
erken door de werkelijkheid: hij creëert een eigen wereld. Doctorow ontving veel literaire prijzen. Voor ‘Ragtime‘ kreeg hij in 1976 de first National Book Critics Circle Award for fiction en de Arts and Letters Award van de American Academy and National Institute of Arts and Letters. ‘World’s Fair’ ontving de National Book Award (1986) en ‘Billy Bathgate’ won de PEN/Faulkner Award(1990). Doctorow debuteerde in 1960 met ‘Welcome to Hard Times’, een boek dat ook verfilmd werd, evenals ‘Ragtime‘. ‘Ragtime‘ is in 1998 bewerkt tot musical. Hij publiceert met een zekere regelmaat een nieuwe roman en woont en werkt in New York.

Uit: Ragtime (1975)

“In 1902 Father built a house at the crest of the Broadview Avenue hill in New Rochelle, New York. It was a three-story brown shingle with dormers, bay windows and a screened porch. Striped awnings shaded the windows. The family took possession of this stout manse on a sunny day in June and it seemed for some years thereafter that all their days would be warm and fair. The best part of Father’s income was derived from the manufacture of flags and buntings and other accoutrements of patriotism, including fireworks. Patriotism was a reliable sentiment in the early 1900’s. Teddy Roosevelt was President. The population customarily gathered in great numbers either out of doors for parades, public concerts, fish fries, political picnics, social outings, or indoors in meeting halls, vaudeville theatres, operas, ballrooms. There seemed to be no entertainment that did not involve great swarms of people. Trains and steamers and trolleys moved them from one place to another. That was the style, that was the way people lived. Women were stouter then. They visited the fleet carrying white parasols. Everyone wore white in summer. Tennis racquets were hefty and the racquet faces elliptical”.

doctorow

E. L. Doctorow (New York, 6 januari 1931)

 

De Nederlandse schrijfster, feministe en politica Anja Henriëtte Meulenbelt werd geboren in Utrecht op 6 januari 1945. Sinds 10 juni 2003 is zij lid van de Eerste Kamer voor de SP. Meulenbelt volgde de HBS in Amsterdam; daarna, van 1965 tot 1969, eveneens in Amsterdam de Sociale Academie. Vervolgens studeerde Meulenbelt van 1972 tot 1977 andragologie aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1975 tot 1992 was ze docente hulpverlening. Meulenbelt was zeer actief in de vrouwenbeweging en was onder andere betrokken bij de oprichting van de Feministische Uitgeverij Sara. Haar archief over 25 jaar vrouwenbeweging heeft ze ondergebracht bij het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV). Via de Stichting Admira, die slachtoffers van oorlog en seksueel geweld bijstaat, werkte Meulenbelt regelmatig in Balkanlanden. Ze trainde onder andere vrouwengroepen in voormalig Joegoslavië. Ze is sterk betrokken bij de Palestijnse zaak. Met de Stichting Kifaia ondersteunt zij gehandicapten in de Gazastrook. Meulenbelt publiceerde ruim dertig boeken en vele artikelen voor diverse tijdschriften, van de internationale bestseller De schaamte voorbij (1976) tot Het beroofde land (2000) en De tweede intifada (2001). Haar roman Alba werd vertaald in het Duits, Zweeds, Fins, Grieks en Turks. Ook in de linkse politiek was Meulenbelt geen onbekende vóór haar kamerlidmaatschap; begin jaren ’70 was zij lid van de KEN, een voorloper van de SP. De laatste jaren krijgt Meulenbelt veel kritiek van weblogs als Frontaal Naakt en Lucaswashier die haar kijk op de multiculturele samenleving niet delen. Bezoekers van die, en andere, weblogs beschuldigen haar van een eenzijdige kijk op en verheerlijking van de Moslims en proberen met Meulenbelt op haar weblog de discussie aan te gaan. Omdat Meulenbelt reacties die in haar ogen over de schreef gaan van haar weblog verwijdert, wordt ze beticht van censuur. Meulenbelt is ongehuwd en heeft een zoon.

Over: De schaamte voorbij

“Als ik iemand tegenkom die zegt dat ze mijn boek heeft gelezen is het altijd dit boek. Het boek. Ik had niet voorzien, naïef als ik toen was, dat het meteen, nog voordat er recensies waren verschenen in herdruk zou gaan en zoveel ophef zou veroorzaken. Ik ging meteen ondergronds, en weigerde interviews. En las met verbazing de bewonderende dan wel woedende recensies.
Er zijn veel misverstanden over dat boek, nog steeds. Het wordt een ‘egodocument’ genoemd, ‘bekentenissenroman’, ‘autobiografie’, ‘de bijbel van het feminisme’. Boze Anneke van Baalen van De Bonte Was noemde het boek pornografisch, en mij ‘de pionier van de feministische corruptie’, omdat ik mijn naam er op had staan en er bovendien geld mee verdiende. En het is waar, er kwam seks in voor. Daarna was ik beroemd, wereldberoemd in Nederland. Ik heb achteraf vaak uit moeten leggen dat ik ‘De schaamte voorbij’ niet schreef omdat ik mezelf zo belangrijk vond, maar omdat ik nergens boeken tegenkwam die het leven beschreef van vrouwen zoals ik, levend tussen traditie en moeizame emancipatie, in een woelige tijd, ‘op de top van een golf’. Het had ook over een andere vrouw mogen gaan, in principe, maar ik had nu eenmaal mijn eigen leven tot mijn beschikking. En we waren toen zo opgewonden over die nieuwe ontdekking: dat ons persoonlijke leven er toe deed, dat liefde, seks,en de privé relaties tussen vrouwen en mannen net zulke politiek belangrijke onderwerpen waren als gelijke lonen en de wettige regeling van het recht op abortus. Nu snapt bijna niemand dat meer, met elke dag ontboezemingen op de emotie tv, dat het toen revolutionair was, zeker voor vrouwen, om het over de persoonlijke binnenkant van het bestaan te hebben. ‘Het persoonlijke is politiek’.

 

meulenbelt

Anja Meulenbelt (Utrecht, 6 januari 1945

Umberto Eco, Friedrich Dürrenmatt, Yevgeni Anatoljewitsj Popov, Ngũgĩ wa Thiong’o

De Italiaanse schrijver Umberto Eco werd geboren op 5 januari 1932 in Allasandria. Eco is hoogleraar in de semiotiek aan de universiteit van Bologna. Hij brak internationaal door met zijn roman Il Nome della Rosa (De naam van de roos, 1980), een spannende detectiveroman die zich in 1327 afspeelt tegen de religieus-filosofische achtergrond van de macht van de Rooms-Katholieke Kerk en verschillende stromingen daarin die vanuit het centrale gezag met kracht en met geweld werden onderdrukt. De plot speelt zich af tegen een zeer gedetailleerde achtergrond, die met grote kennis van zaken wordt geschetst. Een tweede roman, De slinger van Foucault, speelt zich af in het heden, maar gaat vooral over de erfenis van de tempeliers en de rozenkruisers, een laat-middeleeuwse mystieke beweging. Dit boek, hoewel zeer rijk van inhoud, wordt algemeen minder makkelijk leesbaar gevonden. Daarnaast zijn er nog een aantal bundels met essays verschenen en drie romans; Het eiland van de vorige dag (1995), Baudolino (2001) en De mysterieuze vlam van koningin Loana (2005).

In 2001 schreef hij daarnaast samen met de gepensioneerde aartsbisschop van Milaan, Carlo Maria Martini het boek Geloven of niet geloven: een confrontatie. Umberto Eco staat tevens te boek als een autoriteit op het gebied van James Bond. Hij werd in 1998 opgenomen in de exclusieve Orde “Pour le Mérite”.

Uit: Baudolino

“I Baudolino son of Galiaudo Gagliaudo of the Aulari with a head that looks like a lion halleluia gratias to the Allmighty may he forgive me

ego habeo facto the greatest stealing of my life, I mean from the cabbinet of the Bishop Oto I have stollen many pages that may belong to the Immperial Chancellor and I have scraped clean almost all of them excepting where the writing would not come off et now I have much parchmint to write down what I want which is my own story even if I don’t know to write Latin.

if they find out the pages are gone God knows the Hell they will raze et may be theyll think it was some spy of the Roman bishops who hate the Emperer Fredericus

but may be nobody cares in the chancellery they write and write even when theres no need and whoever finds them (these pages) can shove them up his…wont do anything about them

ncipit prologus de duabus civilitatibus historiae AD mcxliii conscript

saepe multumque volvendo mecum de rerum temporalium motu ancipitq

these lines were allready here before and I couldnt scratch them away so I leave them

if they find these pages now Ive writen on them not even a chancelor will understand them because this lingua here is what they talk at la Frescheta but noboddy knows to write it down

but even if its a langwadge noboddy understands they can tell right away its me because everyboddy says we Frescheta people talk a lingua no Kristian ever heard so I have to hide these pages well

Jesù writing is hard work all my fingers ake allready..”

 

eco

Umberto Eco (Allasandria, 5 januari 1932)

 

De Zwitserse schrijver Friedrich Dürrenmatt werd geboren op 5 januari 1921 in Konolfingen. Dürrenmatt was de zoon van een dominee in het kanton Bern. Hij groeide in het Emmental op en bezocht in de stad Bern het gymnasium. Zijn hele leven lang was hij een fervent grafisch kunstenaar en maakte hij talloze tekeningen, schilderijen en karikaturen. In Zürich ging hij naar de universiteit, alwaar hij uiteenlopende zaken studeerde, waaronder filosofie, fysica, theologie en germanistiek; desondanks behaalde hij geen diploma. Hij werkte als journalist en schreef voor het cabaret. In 1952 verhuisde hij naar Neuchâtel. Zijn vroege proza stond onder invloed van Franz Kafka; reeds snel begon hij echter toneelwerk en luisterspelen te schrijven. In de vroege jaren 1950 schreef hij nog om den brode, en produceerde ook recensies, maar toch had hij zich reeds met zijn eerste toneelstuk, Es steht geschrieben, door controverse laten opmerken. Alle stukken die hierna volgden, waren komedies of satires, met een sterke neiging tot het groteske en absurde, zonder evenwel ooit een zekere verhaallijn te verliezen.

Dürrenmatt werd buitengewoon productief: hij ontwikkelde zijn eigen dramaturgische stijl en schreef aan de lopende band luisterspelen en theaterstukken — Die Ehe des Herrn Mississippi, Ein Engel kommt nach Babylon (beide in München in première gegaan), Romulus der Große — alsmede enkele misdaadromans, waaronder Der Richter und sein Henker, waarvan een filmversie werd gemaakt.

Dürrenmatts grote internationale doorbraak kwam met Der Besuch der alten Dame uit 1956.

Uit: Das Versprechen

„Im März dieses Jahres hatte ich vor der Andreas-Dahinden-Gesellschaft in Chur über die Kunst, Kriminalromane zu schreiben, einen Vortrag zu halten. Ich traf mit dem Zug erst beim Einnachten ein, bei tiefliegenden Wolken und tristem Schneegestöber, dazu war alles vereist. Die Veranstaltung fand im Saale des Kaufmännischen Vereins statt. Publikum war nur spärlich vorhanden, da gleichzeitig in der Aula des Gymnasiums Emil Staiger über den späten Goethe las. Weder ich noch sonst jemand kam in Stimmung, und mehrere Einheimische verließen den Saal, bevor ich den Vortrag beendet hatte. Nach einem kurzen Zusammensein mit einigen Mitgliedern des Vorstandes, mit zwei, drei Gymnasiallehrern, die auch lieber beim späten Goethe gewesen wären, sowie einer wohltätigen Dame, die den Verband der Ostschweizerischen Hausangestellten ehrenhalber betreute, zog ich mich nach quittiertem Honorar und Reisespesen ins Hotel Steinbock nahe beim Bahnhof zurück, wo man mich einlogiert hatte. Doch auch hier Trostlosigkeit. Außer einer deutschen Wirtschaftszeitung und einer alten »Weltwoche« war keine Lektüre aufzutreiben, die Stille des Hotels unmenschlich, an Schlaf nicht zu denken, weil die Angst hochkam, dann nicht mehr zu erwachen. Die Nacht zeitlos, gespenstisch.- Draußen hatte es zu schneien aufgehört, alles war ohne Bewegung, die Straßenlampen schwankten nicht mehr, kein Windstoß,…““

 

 

DUERRENMATT

Friedrich Dürrenmatt (5 januari 1921 – 14 december 1990)

 

De Russische schrijver Yevgeni Anatoljewitsj Popov werd geboren op 5 januari 1946 in Krasnojarsk, Sibirië. Hij hoorde ten tijde van de Sovjet Unie tot de zogenaamde Underground, waarin hij noodgedwongen terechtkwam na zijn medewerking aan de destijds schandaalverwekkende en tegenwoordig legendarische literatuuralmanak Metropol. Na eerste literaire successen werd hij al na slechts 7 maanden en 13 dagen uitgesloten uit het schrijversverbond. Hij moest zijn geld verdienen in het beroep, waarvoor hij opgeleid was, geoloog, maar kon toen wel als schrijver onafhankelijk blijven. In 1980 verscheen een verhalenbundel van Popov bij een bekende uitgeverij van ballingen in de VS. Pas na de perestrojka kon zijn werk weer in Rusland verschijnen. Volgens sommige critici is Popov de beste hedendaagse prozaschrijver, anderen vinden zijn werk te verheven om echt populair te kunnen worden. Hij heeft wel al meer dan 200 verhalen en vier romans op zijn naam staan.

 

Uit: Das Herz des Patrioten

 

„Unterdessen haben meine beiden Helden, D.A. Prigow und speziell ich, Jewgeni Anatoljewitsch, endlich die Petrowkastraße überquert unweit der PETOWKA 38, der berühmtesten Milizstation des Landes, und hier hielt uns endlich die Miliz an.“ – „Erst haben sie uns noch Kugeln hinter her geschickt  – ein paar von uns wurden tödlich getroffen, andere verwundet, an dritten pfiff die Kugel vorbei. Jetzt aber sind wir zuweit voraus, man sieht und hört und nicht mehr. Wir sind hinter der Horizontlinie verschwunden, meine Herren und Genossen. Wir sind überall und nirgends. Wir sind in eine andere Dimension übergewechselt, es gibt uns einfach nicht mehr. Lebt wohl! Ab und zu blitzt unser verwirrtes Niemandsgesicht auf, gewirkt aus der Luft des realen Raums und realistischen Zeit, doch ansonsten – überall Ruhe, überall Ruhe, meine Herren und Genossen. Überall Ruhe, denn es gibt uns nicht, einfach nicht. Gab uns nicht, gibt uns nicht, wird uns nicht geben. Gab uns, gibt uns, wird uns geben. Immer mit der Ruhe!“

 

 

RODESTER

Yevgeni Anatoljewitsj Popov (Krasnojarsk, 5 januari 1946)
(foto Popov niet beschikbaar)

 

De keniase schrijver Ngũgĩ wa Thiong’o werd geboren op 5 januari 1938 in Kamiriithu, Limuru, Kenia. De strijd voor de Keniase onafhankelijkheid, die in 1963 een feit werd, was het onderwerp van de eerste romans van Ngugi wa Thiong’o. In 1977 werd Ngugi gevangen genomen en verbleef hij een jaar, zonder vorm van proces, in de gevangenis. Over zijn ervaringen daar gaat Detained: A Writers’s Prison Diary (1981). Sinds 1982 woont hij in Londen, uit angst opnieuw gearresteerd te zullen worden. Na Petals of Blood schrijft Ngugi zijn werk ik in het Gikuyu.

 

Uit: Petals of Blood

 

‘Ik heb u al gezegd dat dit maar één keer is voorgekomen. En Abdulla was daar niet bij.’
‘Mijnheer Karega, u bent een leugenaar.’ In plotselinge woede sloeg hij Karega twee keer in het gezicht. Het bloed kwam tussen diens tanden vandaan. Godfrey schreeuwde n
aar de politieagent.
‘Breng hem naar beneden – naar de rode kamer! Geef hem vast wat medicijn, een voorproefje van wat hij van mij zal krijgen. Heb je ooit gehoord van de beroemde zweep met de zeven riemen? Leider van de arbeiders! Ik zal je zelf onder handen nemen, druppel voor druppel bijtend medicijn van een rundleren zweep, totdat je praat, totdat je wenst dat je nooit over een Trans-Afrika Weg gereisd had naar welke fabriek in Ilmorog ook. Weg met hem.’

 

 

Ngugi

Ngũgĩ wa Thiong’o (Kamiriithu, 5 januari 1938)

Gao Xingjian, Rajvinder Singh, Jacob Grimm

De Chinese schrijver Gao Xingjian werd geboren op 4 januari 1940.Hij is een overzees Chinees schrijver van romans, toneelstukken en korte verhalen. Hij is bovendien vertaler, regisseur, en schilder. Gao Xingjian is geboren in Ganzhou, in de provincie Jiangxi in China, maar woont tegenwoordig in Frankrijk, en heeft ook de Franse nationaliteit.In 2000 won Gao de Nobelprijs voor de Literatuur. Verder kreeg hij in 1992 van de Franse regering de Chevalier de l’Ordre des Arts et des Lettres. Gao wordt in China als dissident beschouwd en daarom over het algemeen doodgezwegen. Zijn werk is verboden in China. Gaos beroemdste boek is Berg van de Ziel (1990).

Uit: One Man’s Bible

You no longer live in other people’s shadows nor treat other people’s shadows as imaginary enemies. You just walked out of their shadows, stopped making up absurdities and fantasies, and are now in a vast emptiness and tranquillity. You originally came into the world naked and without cares and there is no need to take anything away with you, and if you wanted to you wouldn’t be able to. Your only fear is unknowable death.
You recall that your fear of death began in childhood and that your fear of death was much worse then than it is now. The slightest ailment made you worry that it was an incurable disease and when you fell ill you would think up all sorts of nonsense and be stricken with terror. Your having survived so many illnesses and even disasters is purely a matter of luck. Life in itself is an inexplicable miracle and to be alive is a manifestation of this miracle. Is it not enough that a conscious physical body is able to perceive the pains and joys of life? What else is there to be sought?
Your fear of death arises when you are mentally and physically frail. There is the feeling of not being able to breathe and you are anxious that you will not be able to last until you can take your next breath. It is as if you are falling in an abyss, this sensation of falling was often present in dreams during childhood and you would wake in fright drenched in perspiration. In those days there was nothing wrong and your mother took you for many hospital examinations, nowadays even under the doctor’s instruction to have an examination, you repeatedly procrastinate.
It is absolutely clear to you that life naturally ends and when the end comes the fear vanishes, for this fear is itself a manifestation of life. On losing awareness and consciousness life suddenly ends, allowing no further thought and no further meaning. Your affliction had been your search for meaning. When you began discussing the ultimate meaning of human life with friends of your youth you had hardly lived, it seems that now you have savoured virtually all of the sensations to be experienced in life you simply laugh at the futility of searching for meaning. It is best just to experience this existence and to take care of this existence.”

 

xingjian

Gao Xingjian (Ganzhou, 4 januari 1940

 

De Indische schrijver Rajvinder Singh werd geboren op 4 januari 1956 in Kapurthala. Singh stamt uit een welvarende familie uit het Indische Panjabi taalgebied. Zijn ambitieuze en dominante vader gooide hem het huis uit toen hij 16 jaar was, omdat hij in plaats van medicijnen te studeren liever schrijver wilde worden. Hij had negentien jaar lang geen contact meer met ziijn vader totdat het in 1991 hersteld werd. Sindsdien beschrijft Singh de verhouding tot zijn vader als een ouder wordende vriendschap. Ooit maakte zijn vader hem ouder dan hij was, zodat hij de volksschool kon bezoeken die een voorbereiding was op de studie medicijnen. Om die reden kent Singh twee verjaardagen. Zijn echte geboortejaar is 1956. Zijn vader meldde hem bij de volksschool aan met de geboortedatum 10 oktober 1953. Om die reden verscheen in 2003 een gedichtenbundel met 50 gedichten van Singh, uitgegeven door vrienden en partners door de jaren heen. Singh verhuisde, via allerlei Europese tussenstadia, in 1981 naar Berlijn en leeft sindsdien in Berlijn. Hij is getrouwd met de Indische schilderes Jyotika Sehgal.

 

Bio-auto-grafie

Im zarten Wind
landen
Fusseln
auf meiner Haut
erzählen die Saga
ihrer Reise
von Feld bis Fabrik
und was folgt
eindeutig erkennt sich
in ihnen mein Selbst

 

Schweigen der Wörter

Aus dem Schweigen
entsteht das Wort
durch die Schwingungen
des Schweigens hindurch
höre ich die Wörter
du und ich, wortlos
zwei Sand-Gesichter
verspült am Strand
soll ich dem fehlenden Wort
Schweigen entgegnen?
oder Geschrei?
schweige du, Liebster!
damit ich dich höre

 

singh

Rajvinder Singh (Kapurthala, 4 januari 1956)

 

De Duitse jurist, taal- en letterkundige Jacob Ludwig Karl Grimm werd geboren in Hanau op 4 januari 1785. Hij was hoogleraar in Göttingen en Berlijn, en verrichte baanbrekend werk op het gebied van de lexicografie, de vergelijkende taalkunde en de mythologie. Jacob Grimm werkte vaak samen met zijn jongere broer Wilhelm Grimm. Samen staan ze bekend als de gebroeders Grimm. Grimm studeerde vanaf 1798 rechten te Marburg, waar hij bevriend raakte met Friedrich Carl von Savigny. In 1805 ging hij naar Kassel en verdiepte zich in de oude Duitse literatuur. Hij werd in 1830 hoogleraar aan de universiteit van Göttingen. In 1837 nam Jacob Grimm deel aan het protest van de zogeheten Göttinger Sieben, zeven liberale professoren die een petitie tekenden tegen het toenmalige autoritaire bewind en daarop hun ontslag kregen. Hij kreeg in 1841 een benoeming aan de Humboldt Universiteit in Berlijn, waar hij nadien bleef doceren. In 1848 kreeg hij een ereplaats in het Frankfurter Parlement dat na de revolutie van dat jaar probeerde democratische hervormingen door te voeren. Jacob en Wilhelm Grimm tekenden veel – vooral Duitse – volkssprookjes en sagen op, die ze tussen 1812 en 1815 als schrijvers-navertellers publiceerden onder de titel Kinder- und Hausmärchen.

Uit: Kinder- und Hausmärchen (Der gestiefelte Kater)

Es war einmal ein Müller, der hatte drei Söhne, seine Mühle, einen Esel und einen Kater; die Söhne mußten mahlen, der Esel Getreide holen und Mehl forttragen, die Katze dagegen die Mäuse wegfangen. Als der Müller starb, teilten sich die drei Söhne in die Erbschaft: der älteste bekam die Mühle, der zweite den Esel, der dritte den Kater; weiter blieb nichts für ihn übrig. Da war er traurig und sprach zu sich selbst: »Mir ist es doch recht schlimm ergangen, mein ältester Bruder kann mahlen, mein zweiter auf seinem Esel reiten – was kann ich mit dem Kater anfangen? Ich laß mir ein Paar Pelzhandschuhe aus seinem Fell machen, dann ist’s vorbei.«

»Hör«, fing der Kater an, der alles verstanden hatte, »du brauchst mich nicht zu töten, um ein Paar schlechte Handschuhe aus meinem Pelz zu kriegen; laß mir nur ein Paar Stiefel machen, daß ich ausgehen und mich unter den Leuten sehen lassen kann, dann soll dir bald geholfen sein.« Der Müllersohn verwunderte sich, daß der Kater so sprach, weil aber eben der Schuster vorbeiging, rief er ihn herein und ließ ihm die Stiefel anmessen. Als sie fertig waren, zog sie der Kater an, nahm einen Sack, machte dessen Boden voll Korn, band aber eine Schnur drum, womit man ihn zuziehen konnte, dann warf er ihn über den Rücken und ging auf zwei Beinen, wie ein Mensch, zur Tür hinaus.“

 

GRIMM

Jacob Grimm  (4 januari 1785 – 20 september 1863)

Cicero en J.R.R. Tolkien

Marcus Tullius Cicero werd geboren in Arpinum op 3 januari 106 v. Chr. was een Romeins redenaar, politicus, advocaat en filosoof Zijn leven viel samen met de val van de Romeinse Republiek en de gebeurtenissen die daaraan vooraf gingen. Zelf speelde hij bij veel van de politieke gebeurtenissen in deze tijd een grote rol. Cicero’s schrijven schenkt een belangrijk historisch inzicht in deze periode. Cicero werd geboren in een rijke familie van landeigenaren, de Tullii. De politieke posities werden in die tijd vooral bezet door rijke families en hoewel rijk, heeft Cicero’s familie geen grote politieke invloed. Cicero, die al van jongs af aan een politieke ambitie koesterde, groeide op met een afkeer van de rijkere en beroemdere families in Arpinum. Zonder noemenswaardige achtergrond had Cicero weinig opties om een politieke carrière te bewerkstelligen. Een succesvolle militaire carrière was doorgaans een goede manier om door te dringen tot de Romeinse politiek, maar Cicero had een gegronde afkeer van oorlog. Opmerkelijk was wel dat de vermogende familie van zijn echtgenote Terentia, met wie hij rond 80 v. Chr. in het huwelijk trad, hem heeft gesteund bij de uitbouw van zijn politieke carrière.

Uit: In Catilinam

Quo usque tandem abutere, Catilina, patientia nostra? quam diu etiam furor iste tuus nos eludet? quem ad finem sese effrenata iactabit audacia? Nihilne te nocturnum praesidium Palati, nihil urbis vigiliae, nihil timor populi, nihil concursus bonorum omnium, nihil hic munitissimus habendi senatus locus, nihil horum ora voltusque moverunt? Patere tua consilia non sentis, constrictam iam horum omnium scientia teneri coniurationem tuam non vides? Quid proxima, quid superiore nocte egeris, ubi fueris, quos convocaveris, quid consilii ceperis, quem nostrum ignorare arbitraris?  O tempora, o mores! Senatus haec intellegit. Consul videt; hic tamen vivit. Vivit? immo vero etiam in senatum venit, fit publici consilii particeps, notat et designat oculis ad caedem unum quemque nostrum. Nos autem fortes viri satis facere rei publicae videmur, si istius furorem ac tela vitemus. Ad mortem te, Catilina, duci iussu consulis iam pridem oportebat, in te conferri pestem, quam tu in nos [omnes iam diu] machinaris.”

 

Vertaling op LatinPage.com :

Hoelang in ’s hemels naam nog, Catilina, zal je misbruik maken van ons geduld ? Hoelang nog zal die razernij van jou ons ontwijken ? hoever zal die grenzeloze stoutmoedigheid zich groot voordoen ? Hebben de nachtelijke wachtpost op de Palatijn, de patrouilles in de stad, de vrees van het volk, de samenkomst van alle weldenkenden, deze zeer versterkte vergaderplaats van de senaat, de gezichten en de gelaatsuitdrukking van dezen hier je helemaal niet geraakt ? Voel je niet dat je plannen openbaar zijn ? Zie je niet dat je samenzwering volkomen lam wordt gelegd door de kennis van al dezen ?Wat je de laatste nacht, wat je de nacht daarvoor gedaan hebt, waar je geweest ben,t, wie je hebt samengeroepen, welk plan je hebt bedacht, wie van ons, denk je, weet dat niet ?

O tempora ! o mores ! De senaat heeft het door, de consul ziet het ; en nochtans leeft hij nog. Leeft hij ? meer nog, hij komt zelfs in de senaat, hij mag deelgenoot worden aan de beraadslaging over staatszaken, hij voorziet ieder van ons van een teken en duidt ons aan om te vermoorden. Wij echter, dappere mannen, schijnen voldoende voor de staat te doen, indien wij de razernij van die kerel en zijn wapens ontwijken. Je moest reeds lang geleden op bevel van de consul, Catilina, ter dood gebracht zijn, het ongeluk dat je sinds lang tegen ons beraamt, moest al op je eigen hoofd neerkomen.”

Cicero

Cicero (3 januari 106 v. Chr. –  7 december 43 v. Chr.)

 

J.R.R. Tolkien is geboren op 3 januari 1892 in Bloemfontein, Zuid-Afrika. Zijn vader Arthur stierf toen hij nog jong was. Zijn moeder Mabel bekeerde zich tot het katholicisme, ondanks hevige protesten van haar familie. Zij stierf aan diabetes toen hij een tiener was, maar hij voelde voor de rest van zijn leven dat zij een martelaar was voor haar geloof; dit beïnvloedde duidelijk zijn eigen katholieke geloofsbelijdenis. Tevens had Mabel J.R.R. de liefde voor talen en tekenen bijgebracht. In de periode nadat hij wees was geworden, ontmoette hij Edith Bratt (die later model stond voor Luthien) en werd verliefd op haar. Tolkien werd voortaan opgevoed door zijn tante en later door de Katholieke priester Francis Morgan. Hij verbood Tolkien om te trouwen met zijn geliefde Edith. Wel kreeg Tolkien zijn fiat wanneer hij meerderjarig zou worden. Ondanks deze obstakels trouwde hij met haar, zodra hij meerderjarig was en zo herenigde hij zich met zijn eerste en grootste liefde. Met haar kreeg hij vier kinderen. Tolkien had nooit verwacht dat zijn boeken populair zouden worden bij het grote publiek. Hij schiep de wereld van Midden-aarde (Middle-earth) als het verhaal achter de talen die hij ontwierp. Door tussenkomst van een voormalige student, publiceerde hij De Hobbit (The Hobbit) (1937), een boek dat hij voor zijn eigen kinderen had geschreven. Hoewel het boek was bedoeld voor kinderen, werd het ook door volwassenen gelezen. Het was zelfs zo populair dat de uitgever (Allen & Unwin) Tolkien vroeg een vervolg te schrijven.

Dit moedigde hem aan zijn beroemdste werk te schrijven, het epische In de ban van de ring (The Lord of the Rings)

Uit: The Lord of the Rings

“ For weeks carts and caravans were coming from all over Middle-earth to bring provisions for the Grand Old Party, as Bilbo referred to it.
Wagons of food from the Dwarvish mines at Erebor, shiny rocks from the Sea-elves and fancy seductive packages from southern Mirkwood arrived daily, making the neighborhood generally more crowded and cluttering up avenues. Even those who hadn’t said anything bad about Bilbo before were starting to show their annoyance. “Mr. Bilbo Baggins is starting to get a mite annoying,” old Gaffer Gamgee grumbled, standing outside the pub.
“Queer goings-on, and no mistake. Why just yesterday a bunch o’ pesky Wood-elves dragged their cart right acrost my yard and ruined my taters!”
“A bunch of Men from Bree came to my place yesterday and tried to sell me some aluminum siding,” mused Old Noakes of Bywater. “They said it was because they had extra after building that horrible Quonset hut over the Party Tree, and they were trying to unload it. Strange folk hereabouts.”
“Yes, but it’s good for the economy,” sneered Bill Ferny, the local banker. “A lot more money in circulation. Market’s been doing well.
Unionization is down because of all the entry-level service positions that are being created. Widening gap between the haves and have-nots, don’t you think? Good to find work for idle hands.”
“And you don’t know nothin’ about anythin’, Ferny,” Gaffer Gamgee snapped, echoing the popular community sentiment. “Mr. Bilbo Baggins is a right bastard, as I’ve often said, and it’s small wonder if trouble don’t come of him and his imperialist ways. The Revolution’s a’comin’, and it’s the likes o’you who’ll be the first ag’inst the wall, so sayeth the Lord.” And with that he spat a well-aimed beer-nut into Ferny’s glass.”

 

tolkien

J.R.R. Tolkien (3 januari 1892 – 2 september 1973)