Octavio Paz, Marga Minco, John Robert Fowles, Andrew Marvell, Nichita Stănescu, Marge Piercy, Peter Motte

De Mexicaanse schrijver, dichter, en diplomaat Octavio Paz Lozano werd geboren op 31 maart 1914 in Mixcoac, tegenwoordig een deel van Mexico-stad. De jonge Octavio groeide op in een tumultueuze tijd: de tijd van de Mexicaanse Revolutie. Hij werd opgevoed door zijn moeder, Josefina Lozano, een diepreligieuze vrouw, door zijn tante en door zijn grootvader aan vaders kant. In 1943 ontving Paz een Guggenheimbeurs en kon hij in de VS studeren. Aan de Universiteit van Californië in Berkeley studeerde Paz Spaans-Amerikaanse poëzie. Zijn ervaring met het leven in de Verenigde Staten zou de inspiratie zijn voor zijn bekendste werk, El laberinto de la soledad, eigenlijk een boeklang essay.  Terug in Mexico ging hij in 1945 de diplomatieke dienst in. Hij diende op meerdere posten, onder meer in Frankrijk, Zwitserland en Japan. In 1962 werd Paz benoemd tot de Mexicaanse ambassadeur in India. In 1968 legde hij verbolgen zijn functie neer vanwege het bloedbad van Tlatelolco, waar honderden Mexicaanse studenten in opdracht van de regering neergeschoten en gedood werden. In 1990 ontving hij de Nobelprijs voor de literatuur. Paz bleef publiceren tot aan zijn dood in 1998.

 

Uit: In light of India

“We arrived in Bombay on an early morning in November 1951. I remember the intensity of the light despite the early hour, and my impatience at the sluggishness with which the boat crossed the quiet bay. An enormous mass of liquid mercury, barely undulating; vague hills in the distance; flocks of birds; a pale sky and scraps of pink clouds. As the boat moved forward, the excitement of the passengers grew. Little by little the white-and-blue architecture of the city sprouted up, a stream of smoke from a chimney, the ocher and green stains of a distant garden. An arch of stone appeared, planted on a dock and crowned with four little towers in the shape of pine trees. Someone leaning on the railing beside me exclaimed, “The Gateway of India!” He was an Englishman, a geologist bound for Calcutta. We had met two days before, and I had discovered that he was W. H. Auden’s brother. He explained that the arch was a monument erected to commemorate the visit of King George V and his wife, Queen Mary, in 1911. It seemed to me a fantasy version of the Roman arches; later I learned it was inspired by an architectural style that had flourished in Gujarat, an Indian state, in the sixteenth century. Behind the monument, floating in the warm air, was the silhouette of the Taj Mahal Hotel, an enormous cake, a delirium of the fin-de-siècle Orient fallen like a gigantic bubble, not of soap but of stone, on Bombay’s lap. I rubbed my eyes: was the hotel getting closer or farther away? Seeing my surprise, Auden explained to me that the hotel’s strange appearance was due to a mistake: the builders could not read the plans that the architect had sent from Paris, and they built it backward, its front facing the city, its back turned to the sea. The mistake seemed to me a deliberate one that revealed an unconscious negation of Europe and the desire to confine the building forever in India. A symbolic gesture, much like that of Cortés burning the boats so that his men could not leave. How often have we experienced similar temptations?”

Paz

Octavio Paz (31 maart 1914 – 19 april 1998)

 

De Joods-Nederlands journaliste en schrijfster Marga Minco, pseudoniem van Sara Minco, werd geboren in Ginneken op 31 maart 1920. Stammend uit een orthodox joods gezin gaat ze in 1938 werken bij de Bossche Courant. In het begin van de Tweede Wereldoorlog verblijft ze in Assen, Delft en Amsterdam. Ze krijgt een lichte vorm van tbc en belandt in ziekenhuizen in Utrecht en Amersfoort. In het najaar van 1942 komt ze terug in Amsterdam en gaat ze bij haar ouders wonen die door de Duitse bezetters gedwongen zijn om in de Jodenbuurt te gaan wonen. Later tijdens de oorlog worden haar ouders, broer en zus weggevoerd en is zij de enige overlevende, want ze weet te ontsnappen en de rest van de oorlog onder te duiken. Ze krijgt ook een nieuwe naam Marga Faes waarvan ze de voornaam ook later aanhoudt. Na de oorlog gaat ze werken bij een aantal kranten en tijdschriften en in 1957 verschijnt haar eerste boek Het bittere kruid waarin ze schrijft over haar eigen oorlogservaringen.

 

Uit: De man die zijn vrouw liet schrikken

“Ze zei er nooit iets van. Met geen woord roerde ze het aan. Had ze maar eens één keer laten blijken dat het haar ergerde of dat ze er niet tegen kon. Misschien zou hij er dan niet mee door zijn gegaan.

Schaaver, een grote, zwaargebouwde veertiger met een vriendelijk gezicht en lichtblauwe kinderogen, had de gebogen houding en de traagheid van iemand die al bij voorbaat moe is van eigen en andermans bezigheden. Hij was jong getrouwd met Else, een koele, evenwichtige vrouw, van wie iets kalmerends uitging. Hun huwelijk bleef kinderloos. In de eerste jaren wilden ze geen kinderen, maar toen ze er over begonnen te denken, gaf de dokter hun geen hoop. Else bleek onvruchtbaar.

Op een dag kwam Schaaver thuis en trof zijn vrouw niet zoals gewoonlijk in de zitkamer aan. ‘Hé, waar is ze?’ vroeg hij zich af. In die éne sekonde van verbazing handelde hij. Hij liep naar de muurkast en liet zich tussen de kleren op de grond zakken. Eigenlijk had hij er meteen weer uit willen gaan, maar op dat ogenblik kwam  Else binnen.

‘Laat ik nu nog maar even blijven zitten,’ dacht hij. Hij vond het we
l grappig zijn vrouw door het sleutelgat te bespieden. Het bood hem de kans haar van een heel andere kant te leren kennen. Mensen die alleen in een vertrek zijn gedragen zich dikwijls zeer wonderlijk. Ze gaan soms op één been staan, maken danspasjes of steken hun tong uit. Maar Else deed niets bizonders. Zij dekte de tafel precies zoals ze gedaan zou hebben als hij zichtbaar was geweest. Dat stelde hem teleur”.

 

MINCO

Marga Minco (Ginneken, 31 maart 1920)

 

De Engelse romanschrijver en essayist John Robert Fowles werd geboren in Leigh-on-Sea (Essex) op 31 maart 1926 als zoon van sigarenhandelaar Robert J. Fowles, en onderwijzeres Gladys Richards. Na zijn eerste opleiding genoten te hebben aan Bedford School en Edinburgh University, studeerde hij aan New College, onderdeel van de Universiteit van Oxford. Hij studeerde hier zowel Frans als Duits. Het zwaartepunt van zijn studie kwam echter uiteindelijk bij Frans te liggen. Na zijn studietijd ging Fowles als docent lesgeven in Frankrijk, Griekenland en Engeland. Door het succes van zijn eerste roman kon hij zich toe gaan leggen op het schrijverschap. In 1968 ging Fowles in het graafschap Dorset te Lyme Regis wonen. Het zou het decor worden voor zijn roman The French Lieutenant’s Woman, waarin vooral het havenhoofd “The Cobb” nadrukkelijk aanwezig is. In 1981 werd het boek verfilmd met een scenario van de Britse toneelschrijver en latere Nobelprijswinnaar Harold Pinter. De film werd genomineerd voor een Oscar. Fowles gaf ooit te kennen dat hij erg onder de indruk was van nouveau roman schrijver Alain Robbe-Grillet. Zelf staat hij bekend om zijn invloed op het Postmodernisme. John Fowles stierf in zijn woonplaats Lyme Regis, na een lang ziekbed.

 

Uit: The Journals

 

“63 Fillebrook Avenue, Leigh-on-Sea, 11 September 1949

This so dull life, mingled with hate and annoyance and pity. No attempt here at method or speed. The housework drags on all day – cleaning, hoovering, dusting, making beds, sewing, washing-up and so on. No one ever sits down before suppertime. It is wrong, but the smallness of the rooms and the house is so noticeable now. The nursery stuffed full of things, always untidy; the dining-room dark and gloomy – only the lounge is tolerable, and one never lives there. The cloistered life with no one to talk to, no one to laugh with – here I am like a hermit, and quite unnatural. An absolute craving for new faces, new meetings, new places. I would tell them so much, but a curious obstinacy prevents this. Always an air of mulish hostility.

24 September\. Two beautiful things. A big, spacious sunset sky – elegant and not ostentatious, but curiously in the east, to the west nothing but a bank of low, dark clouds. The end of a Spergularia in the microscope – like a minute green saturn.1 A tiny shining ball with a ring of gauzy skin around it. Also the sails of some Thames barges half-hidden by mist. A curious thing. About to throw a piece of screwed-up paper into the yellow jug which serves as waste-paper basket, I said to myself, ‘As much chance as you have of being genius.’ It fell into the jug without a murmur, a 20 to 1 chance, at the least.

Another day of silence, listening to other people’s trivialities – a dreadful hour at night when all the completely banal information gained from a visit of relatives is repeated and reviewed. Two mathematical impossibilities I should like to see. One, a graph of the words spoken by me each day over a year – the rise and fall would be eye-opening. Near zero here, and normal everywhere else. Two, a count of words spoken by my mother and myself – David and Goliatha!”

 

FOWLES

John Robert Fowles (31 maart 1926 – 5 november 2005)

 

De Engelse dichter Andrew Marvell werd geboren in Winestead, Yorkshire op 31 maart 1621 in Londen, 16 augustus 1678) Hij wordt gerekend tot de metaphysical poets, een groep waartoe ook John Donne, George Herbert, Henry Vaughan en Abraham Cowley behoorden. Marvell, de zoon van een geestelijke, bezocht het gymnasium in Hull en studeerde in Cambridge. Na de dood van zijn vader in 1640 bracht hij vier jaar door op het vasteland van Europa, waarbij hij ook Holland bezocht. In die periode begon hij poëzie te schrijven. In 1651 werd hij huisleraar voor de dochter van Lord Fairfax. Hij verbleef daar twee jaar en produceerde er zijn beste werk, waaronder Upon Appleton House, The Garden en het befaamde liefdesgedicht To his Coy Mistress. Vervolgens werd hij huisleraar in Eton, voor een beschermeling van Oliver Cromwell. In 1657 werd hij tweede Latijns secretaris van Oliver Cromwells Commonwealth en raakte bevriend met John Milton. Hij toonde respect voor Cromwell in werken als Horatian ode upon Cromwell’s return from Ireland en Death of the Lord Protector. In 1659 werd hij parlementslid voor Hull en dat bleef hij voor de rest van zijn leven.

 

YOUNG LOVE

I.
Come little infant, love me now,
While thine unsuspected years
Clear thine agèd father’s brow
From cold jealousy and fears.

II.
Pretty s
urely ‘twere to see
By young Love old Time beguiled,
While our sportings are as free
As the nurse’s with the child.

III.
Common beauties stay fifteen ;
Such as yours should swifter move,
Whose fair blossoms are too green
Yet for lust, but not for love.

IV.
Love as much the snowy lamb,
Or the wanton kid, does prize,
As the lusty bull or ram,
For his morning sacrifice.

V.
Now then love me : Time may take
Thee before thy time away ;
Of this need we’ll virtue make,
And learn love before we may.

VI.
So we win of doubtful Fate,
And, if good she to us meant,
We that good shall antedate,
Or, if ill, that ill prevent.

VII.
Thus as kingdoms, frustrating
Other titles to their crown,
In the cradle crown their king,
So all foreign claims to drown ;

VIII.
So to make all rivals vain,
Now I crown thee with my love :
Crown me with thy love again,
And we both shall monarchs prove.

 

Marvell

Andrew Marvell (31 maart 1621 – 16 augustus 1678)

 

De Roemeense dichter en essayist Nichita Stănescu werd geboren op 31 maart 1933 in Ploieşti. Daar maakte hij zijn middelbare school af en vervologens studeerde hij Roemeense letterkunde in Boekarest. Zijn literaire debuut maakte hij in het tijdschrift Tribuna. Stănescu was redacteur bij de bladen Gazeta Literară, România Literară en Luceafărul. Zijn eerde dichtbundel, Sensul iubirii (Engels “The Aim of Love”),  verscheen in 1960. De laatste tijdens zijn relatief korte leven verschenen bundel was was Noduri şi semne (Engels: “Knots and Signs”) in 1982.

 

Knot 19

Be aware that I can kill,
that I can crush with my heel the sweet head
of the peaceful rising star,
because of this I’ve turned to painting houses!

Be aware that I take no pity on myself,
that I mix my blood with birch trees!
I bring this to your attention with dispatch!
Watch what you do!

 

 

Sign 12

Little by little she became a word,
bundles of soul on the wind,
a dolphin in the clutches of my eyebrows,
a stone provoking rings in water,
a star inside my knww,
a sky inside my shoulder,
and I inside I.

 

 

Field in Spring

Green rings around the eyes, this grass in vibrant motion
arcs tenderly about you, at a distance-
you summon it, then fling it round, broken
by your laugh of youth and innocence.

Stretched under you, this curling dome of grass
would sound its voices in the gravel-
but you are unaware – and now you pass
through foreign stars, a fool.

 

Nichita Stănescu

Nichita Stănescu (31 maart 1933 – 13 december 1983)

 

De Amerikaanse schrijfster en feministe Marge Piercy werd geboren op 31 maart 1936 in Detroit. Zij studeerde o.a. aan de universiteit van Michigan. Haar eerste bundel, Breaking Camp, werd gepubliceerd in 1968.  Haar romans en gedichten draaien vaak om sociale en feministische kwesties, maar de settings verschillen. Body of Glass is een science fiction roman, City of Darkness, City of Light speelt tijdens de Franse Revolutie. Andere romans zoals Summer People en The Longings of Women spelen in de moderne tijd.

 

The Neighbor

Man stomping over my bed in boots
carrying a large bronze church bell
which you occasionally drop:
gross man with iron heels
who drags coffins to and fro at four in the morning,
who hammers on scaffolding all night long,
who entertains sumo wrestlers and fat acrobats–
I pass you on the steps, we smile and nod.
Rage swells in me like gas.
Now rage too keeps me awake.

 

 

 

Attack of the Squash People

 

And thus the people every year
in the valley of humid July
did sacrifice themselves
to the long green phallic god
and eat and eat and eat.
They’re coming, they’re on us,
the long striped gourds, the silky
babies, the hairy adolescents,
the lumpy vast adults
like the trunks of green elephants.
Recite fifty zucchini recipes!

Zucchini tempura; creamed soup;
sauté with olive oil and cumin,
tomatoes, onion; frittata;
casserole of lamb; baked
topped with cheese; marinated;
stuffed; stewed; driven
through the heart like a stake.

Get rid of old friends: they too
have gardens and full trunks.
Look for newcomers: befriend
them in the post office, unload
on them and run. Stop tourists
in the street. Take truckloads
to Boston. Give to your Red Cross.
Beg on the highway: please
take my zucchini, I have a crippled
mother at home with heartburn.

Sneak out before dawn to drop
them in other people’s gardens,
in baby buggies at churchdoors.
Shot, smuggling zucchini into
mailboxes, a federal offense.

With a suave reptilian glitter
you bask among your raspy
fronds sudden and huge as
alligators. You give and give
too much, like summer days
limp with heat, thunderstorms
bursting their bags on our heads,
as we salt and freeze and pickle
for the too little to come.

 

Piercy

Marge Piercy (Detroit, 31 maart 1936)

 

De Vlaamse schrijver, vertaler en publicist Peter Motte werd geboren in Geraardsbergen op 31 maart 1966. Door zijn activiteiten met het tijdschrift De Tijdlijn werd hij bekender als redacteur en uitgever van o.a. Frank Roger en Mark J. Ruyffelaert. Hij stopte met het tijdschrift om zich beter te kunnen bezighouden met zijn activiteiten als vertaler, maar begon ook te illustreren. Hij verzorgde facsimile-edities van August Snieders en Omer K. De Laey, en van Frank Roger.

Motte bracht de sciencefiction, fantasy en horror in Vlaanderen en Nederland onder de aandacht van de Franstaligen door de verhalenbundel La ligne de temps hors série 1.

Uit: De Wereld der Fantasie

“Voor me rees uit de dorre bodem een hoge, smeedijzeren poort op, bovenaan afgerond door een zware, stenen boog en geschraagd door twee kolossale, marmeren zuilen. Vandaar ontspon zich eindeloos een rotsachtige muur, die het panorama met een beslistheid afgrensde alsof niets anders werkelijkheid was.
Maar voor ik me zo dicht bij de barrière bevond, onderzocht ik vanop een heuveltop de doodse vlakte, die slechts hier en daar met distels was begroeid en door het schemerduister sinister leek. Ik meende een flauw, hoopvol licht te zien, dat zich als een verwaaide blauwe nevel over de wal waagde. Dat alleen liet denken, dat buiten dit afschrikwekkende landschap meer moest bestaan, iets dat zich volledig van deze grensrealiteit onderscheidde”.

Motte

Peter Motte (Geraardsbergen, 31 maart 1966)

 

Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Gert Heidenreich, Anna Sewell, Uwe Timm, Theo Breuer, Jean Giono, Erika Mitterer, Tom Sharpe

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Komrij werd geboren in een kippenhok waar zijn ouders bescherming hadden gezocht tegen luchtaanvallen. In 1968 debuteerde hij als dichter met de bundel Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten. In 1976 schreef hij samen met Boudewijn de Groot het nummer de Kinderballade dat een jaar later op single verscheen. In 1979 publiceerde hij de bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Komrij emigreerde in 1984 naar Vila Pouca da Beira (Portugal). In 1990 hield hij de Huizingalezing aan de Universiteit Leiden. Drie jaar later ontving hij de P.C. Hooftprijs voor zijn proza. In 2000 werd Komrij door Nederlandse lezers uitgeroepen tot Dichter des Vaderlands, voor een periode van vijf jaar. In januari 2004 deed hij afstand van zijn functie.

 

Hoog op de gele wagen

Je hebt goddank twee goede longen, want als je
Rookt dan piep je niet. Je hebt ook een goed hart
Daarbij, want dans je voor je bed een walsje,
Dan voel je je, dolgesprongen, niet benard.

Je hebt immers een zeer fijne neus voor vuile
Lucht, en slinks bespoten snijbonen en sla.
Om het zemelloze kadetje kan je huilen,
En je grijpt zesmaal ’s daags naar de tandpasta.

Doch iedere avond laat hoor je, als verlamd
Weer die stem die je zegt dat je in alles faalde,
En: ‘Beter een half uur gelukkig in de zwaveldamp
Dan tien jaar maf tussen de dennennaalden.’

 

Alles blijft

Daar stond een muur die ik heb aangeraakt.
De muur werd afgebroken. Van het puin
Werd verderop een fundament gemaakt.
Ik plantte een fruitboom in mijn oude tuin.

Die werd geasfalteerd. Vijf meter diep
Houdt zich een wortelstronk nog grommend koest.
Vijf eeuwen lang desnoods. De Spaanse griep
landt ooit op Mars omdat ik heb gehoest.

Er was een vriend aan wie ik heb geschreven,
Een rots waar ik mijn naam heb in gekerfd.
Je bent een deel van alles bij je leven
En alles blijft bestaan wanneer je sterft.

Komrij

Gerrit Komrij (Winterswijk, 30 maart 1944)
Portret van Gerrit Komrij door Theo Daamen

 

De Franse dichter Paul Marie Verlaine werd geboren in Metz op 30 maart 1844. Zijn vader was kapitein in het leger. Zijn familie trok naar Parijs, nadat de vader zijn legercarrière beëindigd had. Paul Verlaine studeerde rechten in Parijs, maar de literatuur trok aan hem en hij stopte met zijn studie. Hij ging werken op het gemeentehuis en besteedde de rest van de tijd aan de poëzie. Hij trouwde in 1870 met Mathilde Mauté, aan wie hij de bundel la bonne chanson opdroeg. Verlaine werd alcoholist. Hierdoor kwam het steeds opnieuw tot uitbarstingen van geweld tegen zijn moeder en zijn vrouw. Ruim een jaar later kreeg hij een homoseksuele relatie met de 17-jarige dichter Arthur Rimbaud, die vlak na zijn huwelijk bij hem introk. Paul Verlaine verliet zijn vrouw in 1873 om naar België en Engeland te gaan met Rimbaud. Beiden verdienden geld als leraar Frans. In 1873 probeerde Verlaine (in een staat van dronkenschap onder invloed van absint) Rimbaud te vermoorden. Deze laatste verliet hem. Als gevolg hiervan werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Vanaf 1875 probeerde Verlaine terug te gaan naar een burgerlijk leven. Hij verdiende zijn levensonderhoud als leraar Frans in Engeland. Nadat hij terugkeerde naar Frankrijk, gaf hij les in de Engelse taal. Met een van zijn leerlingen (Lucien Létinois, die hij zijn adoptiefzoon noemde) probeerde hij zonder succes een boerenbestaan op te bouwen. In 1880 trok Verlaine naar Parijs en begon opnieuw zijn tijd in café’s en bordelen door te brengen. Hij woonde bij prostituees en vrienden in armzalige omstandigheden. Hij bereikte in die tijd enige bekendheid door zijn literaire publicaties, maar stierf desondanks verarmd en eenzaam.

Verlaine werd met zijn werk een van de leidende Franse dichters van het symbolisme en decadentisme en beïnvloedde vele anderen. Zie ook mijn Blog van week 26, 2006.

 

Clair de lune

Votre âme est un paysage choisi
Que vont charmant masques et bergamasques
Jouant du luth et dansant et quasi
Tristes sous leurs déguisements fantasques.

Tout en chantant sur le mode mineur
L’amour vainqueur et la vie opportune,
Ils n’ont pas l’air de croire à leur bonheur
Et leur chanson se mêle au clair de lune,

Au calme clair de lune triste et beau,
Qui fait rêver les oiseaux dans les arbres
Et sangloter d’extase les jets d’eau,
Les grands jets d’eau sveltes parmi les marbres.

 

 

Croquis parisien

La lune plaquait ses teintes de zinc
Par angles obtus.
Des bouts de fumée en forme de cinq
Sortaient drus et noirs des hauts toits pointus.

Le ciel était gris. La bise pleurait
Ainsi qu’un basson.
Au loin, un matou frileux et discret
Miaulait d’étrange et grêle façon.

Moi, j’allais, rêvant du divin Platon
Et de Phidias,
Et de Salamine et de Marathon,
Sous l’oeil clignotant des bleus becs de gaz.

 

 

Spleen

Les roses étaient toutes rouges
Et les lierres étaient tout noirs.

Chère, pour peu que tu ne bouges,
Renaissent tous mes désespoirs.

Le ciel était trop bleu, trop tendre,
La mer trop verte et l’air trop doux.

Je crains toujours, – ce qu’est d’attendre !
Quelque fuite atroce de vous.

Du houx à la feuille vernie
Et du luisant buis je suis las,

Et de la campagne infinie
Et de tout, fors de vous, hélas !

Verlaine

Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896)
Portret van Gustave Courbet

 

De Canadese dichter Milton James Rhode Acorn werd geboren op 30 maart 1923 in Charlottetown, Prince Edward Island. Hij was een oorlogsveteraan uit WO II die het grootste deel van zijn leven van zijn pensioen moest leven. In 1956 verhuisde hij naar Montreal waar hij zijn eerste gedichten publiceerde. De bundel In Love and Anger gaf hij nog zelf uit. In 1967 was hij betrokken bij de oprichting van de “underground” krant The Georgia Straight. Acorn ontving de  Canadian Poets Award in 1970 en de Governor General’s Award in 1976 voor de bundel The Island Means Minago

 

The Island

Since I’m Island-born home’s as precise
as if a mumbly old carpenter,
shoulder-straps crossed wrong,
laid it out, refigured
to the last three-eighths of shingle.

Nowhere that plowcut worms
heal themselves in red loam;
spruces squat, skirts in sand
or the stones of a river rattle its dark
tunnel under the elms,
is there a spot not measured by hands;
no direction I couldn’t walk
to the wave-lined edge of home.

Quiet shores — beaches that roar
but walk two thousand paces and the sea
becomes an odd shining
glimpse among the jeweled
zigzag low hills. Any wonder
your eyelashes are wings
to fly your look both in and out?
In the coves of the land all things are discussed.

In the ranged jaws of the Gulf,
a red tongue.
Indians say a musical God
took up his brush and painted it,
named it in His own language
“The Island”.

Acorn

Milton Acorn (30 maart 1923 – 20 augustus 1986)

 

De Duitse schrijver en (radio)journalist Gert Heidenreich werd geboren op 30 maart 1944 in Eberswald. Na zijn eindexamen en zijn dienstweigering studeerde hij in München. Sinds 1967 is hij zelfstandig schrijver. In 1970 richtte hij samen met anderen het Theater in der Kreide (TiK) in München op. Hij schreef o.a. voor Die Zeit en Merian. Ook vertaalde hij werk uit de Engelse en Amerikaanse literatuur.

 

 

Von Geburt an

Eberswalde 1944 ff.

(fragment uit „Augenlicht“t)

 

 

Als ich ans Licht kam, wurde

verdunkelt. Schwesterlein erhielt Brüderlein,

keiner trägt Schuld, ich schrie nicht, alles ging gut

im Nichtsgewußtland, wo Rauch, willkürlich, in

Schwaden damals die Blicke gebeizt hat. Widder

wollt ich wohl werden im Eberswalder Forst.

 

Schwesterlein, fünf Jahre hoch, lief, umsprungen

von Flammen, die Hebe zu holen, daß sie

mich hob ans granatrote Licht. Den Arsch lag ich

voran. Die Amme drehte mich schwungvoll, ich kroch

und roch ihre Fahne: Weinbrand verdarb mir die

Lust auf die Milchbrust. Luftminen, Phosphor

gaben das Wiegenlied ab. Ich wurde verzweifelt

geliebt.

HEIDENREICH

Gert Heidenreich (Eberswald, 30 maart 1944)

 

De Engelse schrijfster Anna Sewell werd geboren op 30 maart 1820 in Great Yarmouth, Norfolk. In de laatste tien jaar van haar leven was zij door ziekte aan huis gebonden en schreef toen haar enige boek, Black Beauty – het autobiografische verhaal van een mishandeld paard dat echter een happy end heeft. Het boek werd een wereldsucces en diende later als stof voor film- en televisieproducties.

Uit: Black Beauty

“ I was now very ill; a strong inflammation had attacked my lungs, and I could not draw my breath without pain. John nursed me night and day; he would get up two or three times in the night to come to me. My master, too, often came to see me. “My poor Beauty,” he said one day, “my good horse, you saved your mistress’ life, Beauty; yes, you saved her life.” I was very glad to hear that, for it seems the doctor had said if we had been a little longer it would have been too late. John told my master he never saw a horse go so fast in his life. It seemed as if the horse knew what was the matter. Of course I did, though John thought not; at least I knew as much as this—that John and I must go at the top of our speed, and that it was for the sake of the mistress.”

 

Sewell

Anna Sewell (30 maart 1820 – 25 april 1878)

 

De Duitse schrijver Uwe Timm werd geboren op 30 maart 1940 in Hamburg. Hij studeerde filosofie en germanistiek in München en Parijs. 1967/1968 was hij actief binnen de Sozialistischen Deutschen Studentenbund (SDS). In 1971 promoveerde hij op een studie over Albert Camus. Daarna studeerde hij nog economie en sociologie in München.  In 1971/1972 richtte hij de »Wortgruppe München«  en was hij medeuitgever van de »Literarische Hefte«. Van 1972 tot 1983 was hij uitgever van de „AutorenEdition“. Timmkreeg voor zijn talrijke romans en verhalen verschillende prijzen, waaronder de Italiaanse Literaturpreise Premio Napoli en Premio Mondello.

 

Uit:  Die Entdeckung der Currywurst

 

„Vor gut zwölf Jahren habe ich zum letzten Mal eine Currywurst an der Bude von Frau Brücker gegessen. Die Imbißbude stand auf dem Großneumarkt – ein Platz im Hafenviertel: windig, schmutzig, kopfsteingepflaster
t. Ein paar borstige Bäume stehen auf dem Platz, ein Pissoir und drei Verkaufsbuden, an denen sich die Penner treffen und aus Plastikkanistern algerischen Rotwein trinken. Im Westen graugrün die verglaste Fassade einer Versicherungsgesellschaft und dahinter die Michaeliskirche; deren Turm nachmittags einen Schatten auf den Platz wirft: Das Viertel war während des Krieges durch Bomben stark zerstört worden. Nur einige Straßen blieben verschont, und in einer, der Brüderstraße, wohnte eine Tante von mir, die ich als Kind oft besuchte, allerdings heimlich. Mein Vater hatte es mir verboten. Klein-Moskau wurde die Gegend genannt, und der Kiez war nicht weit.

Später, wenn ich auf Besuch nach Hamburg kam, bin ich jedesmal in dieses Viertel gefahren; durch die Straßen , gegangen, vorbei an dem Haus meiner Tante, die schon vor Jahren gestorben war, um schließlich – und das war der eigentliche Grund – an der Imbißbude von Frau Brücker eine Currywurst zu essen.

Hallo, sagte Frau Brücker, als sei ich erst gestern dagewesen. Einmal wie immer?”

UweTimm

Uwe Timm (Hamburg, 30 maart 1940)

 

De Duitse schrijver en dichter Theo Breuer werd geboren op 30 maart 1956 in Zülpich. Hij studeerde Duit en Engels in Keulen. Zijn gedichten hebben een speels en experimenteel karakter. Zo maakt hij bijvoorbeeld gebruik van de mogelijkheid gedichten als collage, CopyArt of met de computer als visuele poëzie vorm te geven. Breuer is uitgever van de lyrischen Reihe edition bauwagen en en van de door hem in 1993 opgerichte Edition YE. Hij woont in Sistig in het nationale park Eifel.

sistig texas april

n a c h diesem tag
in der großstadt
in die stille hinein … &
nichts – – –
sagen
bloß dann & wann ein paar
wörter
auf das papier schlagen:
erinnerung wagen – er-
innerung an mich selbst?
hier sitze ich
allein
& es taut
in meinem kopf
in meinem zimmer- das ist
keineswegs
eng oder klein! –
& ich wollte …
dann & wann
ging die tür auf
& ein lied wehte
nach

d r a u ß e n

Breuer

Theo Breuer (Zülpich, 30 maart 1956)

 

De Franse schrijver Jean Giono werd geboren op 30 maart 1895 Manosque in het Département Alpes-de-Haute-Provence. Tijdens zijn schooltijd werd zijn vader zwaar ziek en moest hij van school om te gaan werken. Uit WO I kwam hij, diep onder de indruk van de dood van een vriend, als pacifist terug. Ondanks zijn werk bij een bank vond hij tijd om te schrijven.  De romans Naissance de l’Odyssée en Colline maakten hem zo bekend dat hij een eigen huis kon kopen in Manosque en dat hij zich geheel aan het schrijven kon wijden.

Uit :  Le Grand troupeau

« Ce matin-là, la bouchère vint, comme d’habitude, sur le pas de sa porte pour balayer le ruisseau; le cordonnier était déjà là, les mains dans sa poche de ventre à regarder, à renifler, il bougeait la tête de temps en temps comme quand on chasse une mouche.

– Rose, il lui dit, tu as su l’affaire ?

– Quelle affaire, dit Rose ? Et elle resta, le balai en l’air.

L’atelier du cordonnier, la boucherie, c’est du même côté de la rue et porte à porte. Le cordonnier fit un petit pas de côté comme pour la danse, et rien que ça il vint, tout près de Rose.

– Tu as vu le Boromé, il dit ?

– Lequel ?

– Comment lequel ? Pas le jeune, sûr, tu sais bien qu’il est parti avec les autres; le vieux, mon collègue.

– Non.

– Moi, il vient de venir, c’est de ça que j’en suis sorti; il a poussé ma porte, il a fait : « Oh ! » J’ai dit : « Oh Boromé. » Il m’a dit : «
Tu as fait ce café ? » Alors il a pris le café avec moi. Il paraît que du côté du plan des Hougues (le Boromé n’a pas pu dormir de ce que son fils est parti et il est allé marché en colline toute la nuit), il paraît que du côté du plan des Hougues il a vu au ras de la terre une roche toute fraîchement délitée. « Elle est comme neuve, il m’a dit; dessus cette roche on a l’air d’avoir affouillé la terre, par exprès, mais en passant dessus à beaucoup; pas des hommes, des bêtes, comme un grand troupeau, avec des pieds durs et une fois la terre usée la pierre s’est montrée. » Il m’a dit ça. Et sur cette pierre, on lit, gravé dessus, un triangle avec des pointes et puis un rond avec une flèche collée. »

 

Giono

Jean Giono (30 maart 1895 – 9 oktober 1970)

 

De Oostenrijkse schrijfster en dichteres Erika Mitterer werd geboren op 30 maart 1906 in Wenen. Zij geldt als een van de belangrijke vertegenwoordigers van de Innere Emigration. In 1938 had zij wel plannen om te emigreren naar Brazilië, maar haar man kon er geen werk vinden en zij besloot in Wenen te blijven. In hetzelfde jaar voltooide zij haar roman Der Fürst der Welt die verscheen in 1940 en waarin zij op bedekte wijze kritiek uit op het NS-regime. In 1965 bekeerde Mitterer zich van het protestante tot het katholieke geloof, een ontwikkeling die weerspiegeld werd in drie dichtbundels die volgend op deze bekering verschenen.

 

 

Ich war dir nah

Ich war dir nah, dein Atem ging mit meinem,

ich glaubte, daß ich ganz geborgen sei;

Doch ich erfuhr: die Liebe schenkt sich keinem,

der nicht die Last des Leides trägt für zwei.

 

Nicht nüchtern wollte ich mein Herz dir bringen,

so kams, daß es von deinen Qualen trank.

Ich war gewillt, sie strahlend zu bezwingen,

– ich selber war es, die der Schmerz bezwang.

 

Das Leiden, das ich hinnahm fromm und gern,

bemächtigte sich meiner, ward zum Herrn,

so, daß ich nichts mehr wußte, als: Ich leide.

 

0 Aufschrei, daß er nie dein Ohr erreichte!

0 wehes Wissen, aufgeschluchzte Beichte:

“Auch ich bin müde. Wir versagten beide.”

 

 

In zehn Jahren

In zehn Jahren

werde ich vielleicht,

eine alte zahnlose Bettlerin,

vor einer Kirche sitzen in Rom

– denn dort ist es wärmer –

und triumphieren:

So hab ich es doch

endlich vermocht,

in der Wahrheit zu leben!

 

In zehn Jahren

werde ich vielleicht

Enkel im Arm halten

und denken: sie haben

zuwenig Schlaf!

Aber ich darf es nicht sagen.

So murmle ich weiter

freundliche Lügen.

Und fühle sie wieder,

die ätzenden Qualen der Liebe!

 

In zehn Jahren

werde ich denken:

Hätte ich früher

zu wirken begonnen,

als ich noch kräftig war!

Hätte ich früher

die Wahrheit erkannt,

die wir doch alle

wissen seit immer.

 

Denn in zehn Jahren

werde ich tot sein.

 

Mitterer

Erika Mitterer (30 maart 1906 – 14 oktober 2001)

 

De Engelse schrijver Tom Sharpe werd geboren op 30 maart 1928 in Londen. Hij verhuisde in 1951 naar Zuid-Afrika. Veel van zijn ervaringen uit dat land verwerkte hij in zijn romans. De apartheidspolitiek moest het ontgelden in de eerste satirisch getinte verhalen Riotous Assembly uit 1971 en Indecent Exposure uit 1973.In 1961 keerde hij als universitair docent aan de Universiteit van Cambridge terug naar Engeland. het universiteitsleven werd onsterfelijk gemaakt in de Wilt-romans. Naast satire is ook platte humor en seksisme (alles wel ten dienste van de satire) een gegeven. Fijnzinnigheid kan Sharpe niet worden verweten.

Uit: Wilt keert terug

“ De boot dreef omlaag en de twee oude mannen op het bankje staarden naar Sally. Ze zette haar zonnebril af en keek hen nijdig aan. ‘He, ouwe lullen, scheur niet uit je broek’, zei ze. ‘Hebben jullie nooit eerder een vagina gezien?’
‘Ik heb een keer eerder zo eentje als de jouwe gezien.’ ‘Een keer? Dat geloof ik graag’, zei Sally. ‘Waar?’ ‘Bij een koe die pas gekalfd had’, zei de man en hij spuwde in een bed met geraniums”

Sharpe

Tom Sharpe (Londen, 30 maart 1928)

Geert van Istendael, Ernst Jünger, Denton Welch, Marcel Aymé, Yvan Goll, Jacques Brault, R. Dobru, Jenő Rejtő, Johan Musäus, Georg Klein

De Vlaamse prozaschrijver, dichter en essayist Geert van Istendael werd geboren in Ukkel op 29 maart 1947. Van Istendael groeide op in een internationaal gericht en erudiet milieu. Hij studeerde sociologie en filosofie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Van 1978 tot 1993 was van Istendael verslaggever en nieuwslezer bij het VRT-journaal. Hij maakte vooral reportages over de Belgische politiek, over architectuur en stedenbouw in Brussel en over Duitsland, in het bijzonder over de toenmalige DDR. Sinds 1993 is hij zelfstandig schrijver. Als essayist, columnist, polemist, dichter en prozaschrijver blijft hij gefascineerd door het Belgische politieke bestel en in het bijzonder door zijn geboorte- en woonstad Brussel. Van Istendael wordt gewaardeerd als vertaler van Duitse auteurs: Goethe, Heine, Brecht, Fried, Kahlau. In 1995 werd hij bekroond met de Geuzenprijs.

Uit: Grenzen / Axel

“De Stationsstraat van Axel is me veel te breed. Het is zo’n straat waar vroeger een tram in reed, nee, stilstond. Altijd stond hij stil en een half dozijn mensen in zijn omgeving keek onderzoekend naar hetzelfde punt, niét naar de tram, maar erlangs, alsof hij niet bestond. En allemaal daar bij die nu verdwenen tram hadden ze zware, uitgebreide kledingstukken aan, waarvan alleen folkloristen nog de namen kennen: een bandschabbe, een marijne keus, misschien zelfs een beuk. Allemaal ook waren ze vervuld van de ernst die voortkomt uit lange belichtingstijden. En allemaal zijn ze dood.

Zo zie je het op oude ansichtkaarten, zo is het op iets minder oude kaarten al niet meer. En nu? Waarom zou die straat me breder voorkomen dan ik ze op oude foto’s zie? De huisjes zijn even hoog, de oude en de nieuwe. Maar de mensen meubelen niet meer de hele straatbreedte met hun rustige lijf, ze lopen nu vlak langs de huizen, alsof ze als blinden bang zijn de zekerheid en de richting te verliezen die de gevels bieden. De straat is alleen nog leegte en dus breedte. Een langzame auto, die zich, volledig gehoorzamend aan de snelheidsbeperking, door de dorpskom beweegt, rijdt toch nog veel te snel en is al verdwenen vóór hij die indruk van vlakte zonder lengte-as teniet kan doen.”

VANISTENDAEL

Geert van Istendael (Ukkel, 29 maart 1947)

 

De Duitse schrijver Ernst Jünger werd geboren in Heidelberg op 29 maart 1895. Jünger wordt herinnerd als waarschijnlijk de sterkst omstreden Duitse auteur van de twintigste eeuw. Als conservatief schrijver, die een overtuigd militarist was en er elitaire denkbeelden op nahield, was hij desalniettemin zeer consequent in zijn al bij al vage positie ten opzichte van het nationaal-socialisme: zonder zich ertegen te verzetten, wees hij het toch af. Jünger diende met volle overtuiging als soldaat in de WO I, toen hij negentien jaar was; hij was een aanhanger van Nietzsche, in die zin dat de ervaring voor hem belangrijker was dan de rationele beschouwing van de wereld. Volgens Jünger moest men, teneinde te kunnen leven, gevaarlijk leven. Zijn ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog publiceerde hij onder de titel In Stahlgewittern („in stalen onweders“): het is een verheerlijking van heroïsche dadendrang. Jünger ontving het IJzeren Kruis en de Pour le Mérite, en keerde als succesvolle officier, zij het met oorlogswonden, uit de oorlog in Vlaanderen terug. In mei 1933 verdreef minister Goebbels een rist in ongenade gevallen schrijvers uit het bestuur van de Preußische Akademie der Künste, onder wie Thomas Mann, Alfred Döblin en Bertolt Brecht, teneinde te worden vervangen door auteurs die in het profiel van het Derde Rijk pasten. Ernst Jünger werd door het ministerie gevraagd, in dit instituut te gaan zetelen; in tegenstelling tot de uitgestotenen stond hij niet op een zwarte lijst, en werden zijn boeken niet verbrand. Jünger weigerde. Ook voor een aanbod in de Rijksdag te zetelen bedankte hij, met een huiszoeking door de Gestapo tot gevolg. Een opmerkelijke roman van Jünger is Auf den Marmorklippen, dat net vóór de oorlog gepubliceerd werd en goedgekeurd. Voor de goede verstaander is het duidelijk dat Jünger hier de grens trekt tussen zijn eigen maatschappijvisie, een esthetische, beschaafde maar assertieve gemeenschap van gecultiveerden, en het rijk van de grote, cultuurloze barbaar, met wie Hitler bedoeld wordt. Een van de belangrijkste verdiensten van Ernst Jünger schuilt in zijn vele dagboeken; hij is 102 jaar oud geworden, en heeft dus buitengewoon veel in de wereld zien veranderen.

Uit: In Stahlgewittern

In den Kreidegräben der Champagne


Der Zug hielt in Bazancourt, einem Städtchen der Champagne. Wir stiegen aus. Mit ungläubiger Ehrfurcht lauschten wir den langsamen Takten des Walzwerks der Front, einer Melodie, die uns in langen Jahren Gewohnheit werden sollte. Ganz weit zerfloß der weiße Ball eines Schrapnells im grauen Dezemberhimmel. Der Atem des Kampfes wehte herüber und ließ uns seltsam erschauern. Ahnten wir, daß fast alle von uns verschlungen werden sollten an Tagen, in denen das dunkle Murren dahinten aufbrandete zu unaufhörlich rollendem Donner – der eine früher, der andere später?


Wir hatten Hörsäle, Schulbänke und Werktische verlassen und waren in den kurzen Ausbildungswochen zu einem großen, begeisterten Körper zusammengeschmolzen. Aufgewachsen in einem Zeitalter der Sicherheit, fühlten wir alle die Sehnsucht nach dem Ungewöhnlichen, nach der großen Gefahr. Da hatte uns der Krieg gepackt wie ein Rausch. In einem Regen von Blumen
waren wir hinausgezogen, in einer trunkenen Stimmung von Rosen und Blut. Der Krieg mußte es uns ja bringen, das Große, Starke, Feierliche. Er schien uns männliche Tat, ein fröhliches Schützengefecht auf blumigen, blutbetauten Wiesen. »Kein
schönrer Tod ist auf der Welt…« Ach, nur nicht zu Haus bleiben, nur mitmachen dürfen!


»In Gruppenkolonne antreten!« Die erhitzte Phantasie beruhigte sich beim Marsch durch den schweren Lehmboden der Champagne. Tornister, Patronen und Gewehr drückten wie Blei. »Kurztreten! Aufbleiben dahinten!«


Endlich erreichten wir das Dorf Orainville, den Ruheort des Füsilierregiments 73, eins der ärmlichen Nester jener Gegend, gebildet durch fünfzig Häuschen aus Ziegel- oder Kreidestein um einen parkumschlossenen Herrensitz…”

 

juenger1

Ernst Jünger (29 maart 1895 – 17 februari 1998)

 

De Engelse schrijver Maurice Denton Welch werd geboren op 29 maart 1915 in Sjanghai. Zijn jeugd bracht hij door in China. Welch beschreef zijn jonge jaren in zijn autobiografie »Maiden Voyage« uit 1935. Met bhukp van Edith Sitwell en John Lehmann bereikte dit boek een klein, maar aanhoudens succes evestigde het Welchs naam als schrijver. In 1943 publiceerde hij »In Youth is Pleasure«, een studie  over het volwassen worden en »Brave and Cruel«, een verzameling korte verhalen die pas na zijn dood verscheen. Welchs dagboeken werden pas in 1984 in zijn geheel gepubliceerd.

Uit: In Youth Is Pleasure

“ Although Orvil’s eyes still looked down at the page, they gradually came to focus far beyond it. He thought of ruins lost in wooded valleys; kittens with black faces; toast in a Gothic Revival toast-rack like the nave of some miniature cathedral; lovely uncut stones reminiscent of sucked jujubes; a top-heavy georgian coffee-pot shaped like a funeral urn; his mother’s minute ring-watch, the face the size of a sequin, with little diamonds winking all round it. He saw it again on her little finger, and remembered how miraculous it had always seemed.

His mind turned from the things it loved to the things it hated. He thought of rude cocktail cabinets which resembled nothing so much as old-fashioned commodes. On lifting the lid of one of these articles, it was still a shock to him to find, instead of a pan, a nest of glasses painted, oh so artfully, with cocks. He thought of the perilous joke of a Faberge cigarette-lighter, in bronze and ormolu, shaped like an anarchist’s bomb. It had been given to his father by a Russian refugee. He remembered flicking the little wheel and watching the flame prick up. He thought of the absurd hookah and bottle of rose-water he had once bought for his father’s birthday present.

The cakes were all gone now. Gradually Orvil’s chin sank down on to his chest. He felt comforted and soothed, and the memory of his unhappy day evaporated. People left the court to go to their rooms to dress. Soon it was nearly empty; but Orvil did not move. He had fallen asleep.”

 

Welch

Denton Welch (29 maart 1915 – 30 december 1948)

 

De Franse schrijver en toneelauteur Marcel Aymé werd geboren op 29 maart 1902 in Joigny. Hij studeerde aanvankelijk medicijnen en werkte daarna als verzekeringsagent, metselaar, schilder, journalist en bankbediende. Na een lange ziekte legde hij zich toe op het schrijven en werd hij een succesvol en bekroond schrijver.

 

Uit: Des gens bien comme il faut…

 

« En reprenant une balle, Micheline se donna un coup de raquette sur la cheville. Elle serra les lèvres et se mit à sauter à cloche-pied. Bernard Ancelot enjamba le filet, la prit par le bras et, l’ayant aidée à s’étendre dans l’un des hamacs accrochés au fond du court, se pencha sur la cheville douloureuse qu’il caressa d’un doigt léger. Il admira ses jambes et, avant de se relever, posa sa joue sur l’un des genoux que découvrait la robe de flanelle blanche. Micheline le regardait, les yeux mi-clos, et son visage se colorait. Il lui prit la main. Elle serra la sienne, puis la lâcha et baissa les yeux, l’air gêné. Bernard eut un sourire affectueux, un peu niais. Il se sentait avec elle comme garçon et fillette, le cœur gonflé d’une amitié enfantine, et souhaitait rester dans cet état de grâce. D’ordinaire, il y parvenait sans trop s’efforcer. Le charme provincial de l’endroit semblait favorable aux mensonges honnêtes et à la paix des cœurs.

Le tennis avait été aménage sur une place à bâtir achetée à Auteuil en 1920 par M. Lasquin. Les jardins qui l’entouraient donnaient ombre et fraîcheur. Au bout du court, des hamacs étaient tendus en triangle entre trois vieux pru
niers hérissés de surgeons. De la rue, on entrait par une petite porte pourrie et rouillée qui s’ouvrait au bout du mur de clôture, dégradé et surmonté d’un grillage d’arrêt pour les balles. Le court était très bien entretenu, mais le cadre avait un air d’abandon et de vétusté qui plaisait à Bernard comme un luxe involontaire. » 

 

Ame

Marcel Aymé (29 maart 1902 – 15 oktober 1967)

 

De Duits-Franse dichter en schrijver Yvan Goll (eig. Isaac Lang) werd geboren in Saint-Dié-des-Vosges op 29 maart 1891. Als pacifist met de Duitse nationaliteit vluchtte Goll voor het oorlogsgeweld van de WO I naar Zwitserland, waar hij in 1917 zijn beroemde gedicht Requiem. Für die Gefallenen von Europa schreef. In 1919 verhuisde hij naar Parijs en werd er door het surrealisme beïnvloed; na in 1921 met Claire Aischmann te zijn gehuwd, pendelde hij heen en weer tussen Berlijn en Parijs, en begon zich vragen te stellen over de identiteit van Europa en hoe het met dit continent verder moest: een thema dat een leidmotief in zijn werk is gebleven. Samen met zijn vrouw schreef hij in 1925 Poèmes d’Amour, in 1926 Poèmes de Jalousie en in 1927 Poèmes de la Vie et de la Mort. Goll schreef zowel in het Duits als in het Frans, en later eveneens in het Engels, toen hij in het kader van de opmars van het fascisme – Goll was een jood – naar Amerika uitgeweken was. Zijn Amerikaanse ervaringen stimuleerden verder zijn interesse in het verschil tussen het oude, kapotte Europa, een wereld die zichzelf heeft vernietigd, en het nieuwe, dynamische Amerika, dat desondanks hol van binnen schijnt te zijn. Zijn novelle Die Eurokokke uit 1927 handelt over een bacterie die heel Europa, inclusief zijn gebouwen, aanvreet, en het leven uit het continent verwijdert; de vrolijke oppervlakkigheid van de gay twenties, en het antidotum tegen de Europese ziekte, het Amerikoön, helpen niets omdat het hart uit de samenleving verdwenen is. Op ditzelfde thema borduurt Goll steeds voort, onder andere in zijn romans Le Microbe de l’Or uit 1927 en Sodome et Berlin uit 1930.

 

Am fünftausendsten Abend unsrer Liebe

Am fünftausendsten Abend unsrer Liebe
Bin ich noch immer so schüchtern wie einst:
Beflecke meine weißen Handschuh mit dem Blau
Zu feucht gepflückter Glockenblumen
Und ersticke ungeschickt die Lerche
Die ich dir mitgebracht in meiner Tasche
Noch immer weiß ich nicht wie ich dir lächeln soll
Um die Traurigkeit meines Glücks zu verstecken
Und wenn ich dich umarmen will
Werf ich die Sonne um.

 

 

Der Torso

Europa, du schütternder Torso!
Auf dem Sockel der Massengräber stehst du,
tief im Jahrhundertschutt der Schlachten.
Nichts als ein schwarzer Knäuel, ein rauer
Krampf der Erde gegen den Himmel.
Du massige Anklage gegen den Menschen: Torso,
du unsterbliches Denkmal des Mords,
um dich tanzen die nächsten Sieger schon,
du Götze des eisernen Kriegs.

Gelbes Meer wird kommen,
dich umrauschen. Die weißen Neger
von Amerika werden dich umschleichen.
All deine Freiheit wird als schöner Traum entflattern.
Deine Märtyrer werden ihre Tyrannen
auf Knien küssen.
Auf dem Newsky-Prospekt wird
ewiges Begräbnis sein.
In Kaiserschlössern harter Tower eingerichtet.
Europa, du bröckelnder Torso,
du Rumpf der Welt.

 

goll

Yvan Goll (29 maart 1891 – 27 februari 1950)

 

De Canadese dichter, schrijver en vertaler Jacques Brault werd geboren op 29 maart 1933 in Montreal. Daar studeerde hij aan de universiteit, als ook aan de Sorbonne in Parijs. Hij werd hoogleraar in Montreal.

Werk o.a.: Mémoire (1965), Suite fraternelle (1969), L’en dessous l’admirable (1975), Poèmes des quatre côtés (1975), Moments fragiles (1984) and Il n’y a plus de chemin (1990).

 

 

Laissez-moi dans la nuit

Laissez-moi dans la nuit
écouter la vieille histoire
du vent et de la pluie
et l’histoire d’un amour
mêmement vieilli

La marée monte et les vagues
montrent à nouveau les dents
je suis assis sur la plage
parmi des épaves à demi rongées
j’attends mon tour j’attends

Je désire quitter ce monde
sur la pointe des pieds
comme on sort de son lit
pour ne pas éveiller les dormeurs
qui rêvent de sommeil sans fin

Quand je n’étais pas mort
j’allais de bon matin
balayer les ravines d’ombre
maintenant poussière de poussière
je prends soin de mes ombres

 

 

LE SALUT DU MONDE

Pour la cloche enrouée qui ne ricane pas
pour la clôture désossée qui ne tombe pas
pour le nid châtié qui ne se ferme pas
pour les choses humiliées qui ne se cachent pas
le froid lucide résiste aux fossoyeurs d’imprévu
et nous les sous-hommes les sans prouesse
pesteux mal miraculés
qu’on nous pardonne si la parole ne s’accomplit pas.

Brault

Jacques Brault (Montreal, 29 maart 1933)

 

De Surinaamse dichter, schrijver en politicus R. Dobru (pseudoniem van Robin Ewald Raveles) werd geboren in  Paramaribo op 29 maart 1935. Als dichter en voordrachtskunstenaar was R. Dobru dé representant van het nationalisme, met name met het gedicht ‘Wan’ (de meeste mensen noemen het ‘Wan bon’ – Eén boom) uit zijn debuutbundel Matapi [Cassavepers] (1965), een gedicht dat door zijn eenvoudige woordkeus en structuur gemakkelijk gememoriseerd kan worden en dat veel Surinamers dan ook van buiten kennen. Het werd in veel talen vertaald. Dobru stimuleerde velen tot schrijven in het Sranan en Surinaams-Nederlands en werd door velen nagevolgd. Hij was redactielid van het tijdschrift Moetete (1968-69). Dobru schreef altijd over twee vaste thema’s: liefde en revolutie. Met de coup van 1980 ging hij enthousiast mee en hij werd op handen gedragen. Van militaire wandaden nam hij nooit afstand. Zijn beste gedichten werden bijeengebracht in Boodschappen uit de zon (1982). Postuum werd hem in 1989 de Gouden Ster van de Revolutie toegekend.

 

Citigedicht

Wan bon als stadsgedicht in Rotterdam

 

 

One Tree (Wan bon)


one tree
so many leaves
one tree


one river
so many creeks
all are going to one sea


one head
so many thoughts
thoughts omong, which one good must be


one God
so many ways of worshipping
but one Father


one Surinam
so many hair types
so many skin colours
so many tongues
one people

 

Dobru

R. Dobru (29 maart 1935 – 17 november 1983)

 

De Hongaarse schrijver Jenő Rejtő (eig. Reich Lajos) werd geboren op 29 maart 1905 in Boedapest. Op 19-jarige leeftijd brak hij zijn toneelopleiding af en trok hij door Europa waar hij onder vissers, matrozen, circusmensen etc allerlei avonturen beleefde. Bekend werd hij door de romans die hij onder de pseudoniemen P. Howard en Gibson Lavery publiceerde. Zijn boeken parodiëren detectives, avonturenromans en westerns, spelen rondom de wereld, op zee, of in het vreemdenlegioen en worden gekenmerkt door een typisch gevoel voor humor. Jenő Rejtő werd in WO II door de Nazi’s gedeporteerd en stierf in 19143 in een werkkamp.

 

Uit: THE BLONDE HURRICANE

 

“ The millionaire, pail in hand, halted for a second.

The next instant he deeply regretted his momentary pause for a vigorous shove from behind reminded him that he must get a move on because the men in the workshop were waiting for him. The millionaire’s arrival with the glue-pail was indeed being awaited by his fellow inmates. They were endeavouring to while away their time by making paper-bags and for this pastime were dependent on a steady supply of glue, which they obtained from our manhandled millionaire.

This affluent gentleman noted the fact that he had been given a push with an indifference ill-becoming a man of his social class. For the millionaire, fantastic as this may sound, was an inmate of the British prison on Dartmoor. This had been his abode for the last eight years, yet the fact that he was a millionaire was not known to anyone. Most people knew little about him beyond the fact that he was a rather stand-offish, tongue-tied old bird, somewhat on the heavy-handed side, who, at a venerable age, after a service record of full thirty years in the field of crime, had been sent into well-deserved retirement, with board and lodging for life, at Dartmoor.

Here he lived the unexciting, peaceful life of the retired criminal, dividing his day between cleaning his cell, taking a walk in the prison yard, and gluing paper-bags; and there were the occasional food parcels and visitors. Old Jimmy Hogan had only one visitor: Miss Evelyn Weston. After his former school-mate had departed this life, the daughter of the deceased continued to visit him once every two months. On these occasions, conversation between caller and host was not as a rule very spirited: the young lady would venture a few remarks to which he would respond with a mutter and a scowl.”

 

REJTO

Jenő Rejtő (29 maart 1905 – 1 januari 1943)

 

De Duitse schrijver Johann Karl August Musäus werd geboren op 29 maart 1735 in Jena. Hij werkte mee aan de door Friedrich Nicolai uitgegeven “Allgemeinen deutschen Bibliothek” waarin hij meer dan 350 romans resenceerde naar de maatstaven van de Verlichting die georiënteerd waren op de antiek redekunst. Op aanraden van Wieland gaf hij o.a. een verzameling volkse sprookjes uit die een groot succes werd en die talloze keren werd vertaald.

 

Ungezogenheit

Lieben Leute kennt ihr Fränzchen,
Unsers Herrn Pastoren Sohn?
Das ist euch ein feines Pflänzchen,
Hat voll Schelmerey sein Ränzchen,
Neckt und foppt die Mädchen schon.
Keine Schalkheit, keine Finte
Giebt es, die der Schelm nicht weiß.
Goß er neulich nicht mit Fleiß,
Oel dem Papa in die Tinte?
Auch hat er den schwarzen Kater
Seinem neuen Informator
Heimlich in das Bett versteckt,
Und ihn bis auf den Tod erschreckt.

Denkt nur, der blödsichtgen Muhme
Bringt er eine schöne. Blume,
Und steckt eine Nadel drein.
Sie empfängt sie mit Vergnügen,
Will mit Inbrunst daran riechen,
Fängt an überlaut zu schreyn;
Denn die unbesorgte Baase
Stach sich weidlich in die Nase.
Ueber diese Schelmereyn
Lacht Mama, drum wirds auch immer
Mit dem schönen Früchtchen schlimmer.

musaeus

Johann Musäus (29 maart 1735 – 28 oktober 1787)

 

De Duitse schrijver Georg Klein werd geboren op 29 maart 1953 in Augsburg. Zijn roman Libidissi uit 1998 maakte in het Duitse taalgebied grote indruk. In 1999 kreeg hij de Brüder-Grimm-Preis der Stadt Hanau en in 2000 de Ingeborg-Bachmann-Preis.

 

Werk o.a.: Anrufung des Blinden Fisches (1999), Barbar Rosa (2001)

 

Uit: Wir kommen und holen dich heim

 

„ Wer von uns weiß schon, was im Gemüt amerikanischer Kerle wirklich vor sich geht? Ich hatte keinen Schimmer, wie mein spezieller Ami einzuschätzen war. Deshalb schaltete ich, als unser transatlantischer Kunde am Hotel zu mir ins Auto stieg, das Radio ein und ließ den brandenburgischen Classic Rock Sender laufen, um erst einmal zu sehen, auf welche Lieder der Mann, für den wir einen anderen Mann gesucht und gefunden hatten, reagieren würde. Zwei Stunden Fahrt lagen vor uns. Bereits auf der Stadtautobahn bat er mich, ihn Quentin zu nennen. Und während sich die Sonne mit Eselsgeduld durch den Vormittagsdunst kämpfte, hörten wir im großen nagelneuen Außendienst–Toyota meiner Firma nach und nach dreiundreißig dreiminütige Oldies zusammen.

Ich verstehe nicht viel von Musik; aber ich glaube zumindest an Zahlen. Hätte Quentin gleich beim ersten Song mit dem linken Knie gewippt oder bei Lied Nummer Fünf mitzubrummeln begonnen, es hätte mir irgendetwas bedeutet, vielleicht sogar verraten. Aber mein Ami saß da wie in Gips gegossen. Dabei waren es doch die Hits seiner Jugend- und Jünglingszeit, deren Bässe aus den wirklich erstklassigen Tür- und Fondlautsprechern pochten.

Immerhin stellte er, wenn Werbung lief, Fragen, die sich auf mein Dossier bezog. Und ich wiederholte, was ich in meinem besten Englisch aufgeschrieben hatte und was nach Prüfung durch unseren USA-Sachbearbeiters an die amerikanische Pazifikküste gemailt worden war: Der von uns Aufgespürte, den Quentin nun in einem hochkarätigen kalifornischen Haftpflichtversicherungsfall als Zeugen befragen wollte, lebte seit zwei Jahrzehnten unter falschem Namen in Deutschland. Anfang Frühling hatte er zusammen mit drei weiteren Drogen-Freaks barackenähnliche Bauten am Rande eines ehemaligen Militärflughafens angemietet. Binnen weniger Monate war dann ein Kiffer nach dem anderen zurück nach Berlin geflüchtet. Der Ami jedoch hatte es auf dem gottverlassenen Gelände ausgehalten und hauste nun schon ein Weilchen allein mit Hund und Pferd.

 

klein

Georg Klein (Augsburg,  29 maart 1953)

Walter van den Broeck, Mario Vargas Llosa, Maksim Gorki, Léon-Gontran Damas, Russell Banks, Martien Beversluis, Marianne Fredriksson, Bohumil Hrabal, Éric-Emmanuel Schmitt

De Vlaamse roman- en toneelschrijver Walter van den Broeck werd geboren in Olen op 28 maart 1941. Van den Broeck richtte samen met Frans Depeuter en Robin Hannelore in 1965 het tijdschrift Heibel op, dat kritisch, humoristisch en polemisch gevestigde literaire waarden op de korrel nam. Hij werd, na een aantal autobiografisch getinte romans, bekend met het geëngageerde toneelstuk Groenten uit Balen dat geïnspireerd was door waargebeurde feiten en een staking en zijn gevolgen. Zijn grote doorbraak kwam met de roman Brief aan Boudewijn uit 1980, waarbij hij fictief de toenmalige Belgische koning een rondleiding gaf door zijn eigen huis, leven en omgeving, en zo de koning een beeld schetste van Vlaanderen en meer bepaald van de Kempen van onderaf. Dit boek kende een voortzetting met het vierdelige Beleg van Laken (tot Het Leven na Beklag). Uit het eerste deel van deze cyclus werd het succesvolle toneelstuk De Tuinman van de Koning gedestilleerd. Walter van den Broeck won de Staatsprijs voor Toneel in 1982 en de Staatsprijs voor Proza in 1993.

 

Uit: Adem even in, adem even uit

 

“ Mijn vriendjes die op hun veertiende uit werken gingen, hadden na hun eerste werkdag een hele transformatie ondergaan. Ze droegen blauwe werkmanskleren en zwarte werkmansschoenen, snoten hun neus in werkmanszakdoeken ter grootte van een tafellaken, en diepten uit hun broekzak hun eerste pakje Groene Michel op. Van al die statussymbolen was het laatste het meest indrukwekkende. Wie nog school liep, diende in het grootste geheim te roken: achter bomen en struiken, in portieken en fietsenstallingen – afijn, precies op dezelfde plaatsen waar hij vuile manieren bedreef. Zij die uit werken gingen, mochten dat van de ene op de andere dag openlijk doen – roken bedoel ik. Roken stond net zoals de lange broek voor volwassenheid. Roken was zelfs sportief volgens de advertentie van Visa. De relatie roken/gezondheid werd overigens pas voor het eerst begin jaren zestig gelegd in één van Engelands toonaangevende medische bladen.
‘Roken ongezond? Wat zullen ze nog allemaal verzinnen?!’ riep mijn vader uit, hoestend zijn zesendertigste peuk van die avond uitdrukkend.
Opdat de roker door die jobstijding niet in paniek zou raken, werd door de bezorgde fabrikanten prompt een filter geplaatst tussen hem en zijn sigaret, en klaar was wederom kees. Roken was voortaan weer sportief en zelfs hygiënisch! Maar de harden onder ons, de voortrekkers van de tabaksconsumptie zeg maar, wilden van geen filters weten en dus verscheen naast de Groene Michel de nog zwaardere Blauwe Johnson op de markt. Kwestie van op tijd en stond te voelen dat je een stel longen had, en waar die zich precies bevonden.”

 

VANDENBroeck

Walter van den Broeck (Olen, op 28 maart 1941)

 

De Peruviaanse schrijver Mario Vargas Llosa in Arequipa werd geboren op 28 maart 1936. Hij is een van de leidende denkers en schrijvers van Latijns-Amerika. Vargas Llosa schrijft maatschappelijk betrokken romans in een vernieuwende stijl. Het leven wordt beschreven als een nooit aflatende strijd om het bestaan. In het werk van de Peruviaan spelen steeds geweldsfiguren een rol, met name militairen. Verder schrijft hij toneelstukken en essays, en is journalist en literair criticus. In 1990 was Vargas Llosa kandidaat bij de presidentsverkiezingen in Peru met een sterk liberaal programma. Hij verloor de verkiezingen onverwacht van Alberto Fujimori. In het autobiografische boek De vis in het water heeft Vargas LLosa hierover geschreven.

Uit: The Feast of the Goat (Vertaald door Edith Grossman)

“Her parents had done her no favor; her name suggested a plan et, a mineral, anything but the slender, fine-featured woman with burnished skin and large, dark, rather sad eyes who looked back at her from the mirror. Urania! What an idea for a name. Fortunately nobody called her that anymore; now it was Uri, Miss Cabral, Ms. Cabral, Dr. Cabral. As far as she could remember, a
fter she left Santo Domingo (or Ciudad Trujillo — when she left they had not yet restored the old name to the capital city), no one in Adrian, or Boston, or Washington, D.C., or New York had called her Urania as they did at home and at the Santo Domingo Academy, where the sisters and her classmates pronounced with absolute correctness the ridiculous name inflicted on her at birth. Was it his idea or hers? Too late to find out, my girl; your mother was in heaven and your father condemned to a living death. You’ll never know. Urania! As absurd as insulting old Santo Domingo de Guzman by calling it Ciudad Trujillo. Could that have been her father’s idea too? 

 

She waits for the sea to become visible through the window of her room on the ninth floor of the Hotel Jaragua, and at last she sees it. The darkness fades in a few seconds and the brilliant blue of the horizon quickly intensifies, beginning the spectacle she has been anticipating since she woke at four in spite of the pill she had taken, breaking her rule against sedatives. The dark blue surface of the ocean, marked by streaks of foam, extends to a leaden sky at the remote line of the horizon, while here, at the shore, it breaks in resounding, whitecapped waves against the Sea Walk, the Malecón, where she can make out sections of the broad road through the palms and almond trees that line it. Back then, the Hotel Jaragua faced the Malecón directly.”

 

Llosa

Mario Vargas Llosa (Arequipa, 28 maart 1936)

 

De Russische schrijver Maksim Gorki (pseudoniem van Aleksej Maksimovitsj Pesjkov) werd geboren in Nizjni Novgorod op 28 maart 1868. Gorki was een schrijver wiens complexe leven en werk samenvielen met de Russische Revolutie. In zijn hele oeuvre speelde het dubbele thema van de verachting voor de mens zoals hij werkelijk is en eerbied voor de wijze waarop hij zou kunnen zijn. Het pseudoniem staat voor: Maksim de Bittere. Gorki was de grondlegger van het socialistisch realisme. Tot zijn belangrijkste werken behoren “De moeder” en zijn autobiografisch werk (“Kinderjaren”,Onder de mensen” en “Mijn universiteiten”)

Uit: Chelkash (Vertaald door J. Fineberg)

“The long files of dock labourers carrying on their backs hundreds of tons of grain to fill the iron bellies of the ships in order that they themselves might earn a few pounds of this grain to fill their own stomachs, looked so droll that they brought tears to one’s eyes. The contrast between these tattered, perspiring men, benumbed with weariness, turmoil and heat, and the mighty machines glistening in the sun, the machines which these men had made, and which, after all is said and done, were set in motion not by steam, but by the blood and sinew of those who had created them – this contrast constituted an entire poem of cruel irony.”  

Gorki

Maksim Gorki (28 maart 1868 – 18 juni 1936)

 

De Franstalige dichter uit Guyana Léon-Gontran Damas werd geboren op 28 maart 1912 in Cayenne. Vanuit Martinique ging hij naar Frankrijk om een hogere opleiding te volgen. In die tijd omtmoette hij ook Cesaire en de Senegalese Senghor met wie hij de grondslag legde voor de Négritude beweging. Damas diende korte tijd in het Franse leger tijdens WO II en  van 1945 tot 1951 zat hij in het Franse parlement als afgevaardigde voor Guyana.

SHINE

Pour Louis Armstrong

Avec d’autres
des alentours
avec d’autres
quelques rares
j’ai au toît de ma case
jusqu’ici gardé
l’ancestrale foi conique

Et l’arrogance automatique
des masques
des masques de chaux vive
jamais n’est parvenue à rien enlever jamais
d’un passé plus hideux
debout
aux quatre angles de ma vie

Et mon visage brille aux horreurs du passé
et mon rire effroyable est fait pour repousser le spectre des lévriers traquant le marronnage
et ma voix qui pour eux chante
est douce à ravir
l’âme triste de leur por-
no-
gra-
phie

Et veille mon co
eur

et mon rêve qui se nourrit du bruit de leur
dé-
gé-
né-
rescence
est plus forte que leurs gourdins d’immondices brandis

damas

Léon-Gontran Damas (28 maart 1912 – 22 januari 1978)

 

De Amerikaanse schrijver Russell Banks werd geboren op 28 maart 1940 in Newton, Massachusetts. Zijn eerste bundel met korte verhalen Searching for Survivors  verscheen in 1975. Sindsdien verschenen er nog vier bundels met korte verhalen en negen romans. Affliction en The Sweet Hereafter werden verfilmd. Banks behandelt vaak politiek-historische thema’s.

Uit:  Continental Drift

“The universe moves, and everything in it moves, and by transferring its parts, it and everything in it down to the smallest cell are transformed and continue. Water, earth, fire and air. To continue, just to go on, with entropy lurking out there, takes an old-fashioned, Bibilical kind of heroism. That the seas move, that the waters flow from gulfs across whole oceans along continents and back again, is marvelous. That the continents themselves move, that they separate from one another, regroup and gather themselves into mountain ranges, plateaus, vast savannas and grassy veldts, is a wonder. That far beneath the deepest seas the grinding of the plates that carry those continents generates sufficient heat to melt rock and erupt in fiery volcanoes, making high, conical islands appear in the North Atlantic and South Pacific where, before, dark waters for millennia rolled uninterruptedly, this is truly worthy of admiration. And what is marvelous to us, what fills us with wonder and admiration, we must emulate, or we die.” 

 

BANKS

Russell Banks (Newton, 28 maart 1940)

 

De Nederlandse dichter en romanschrijver Martien Beversluis werd geboren in Barendrecht op 28 maart 1894. Beversluis studeerde in de jaren 1922-1925 Nederlandse taal en letteren te Utrecht. Vanaf 1914 publiceerde hij onder meer in Groot Nederland en in De Nieuwe Gids. Van zijn hand verschenen sinds 1928 verschillende poëziebundels en enkele romans. Voor de Tweede Wereldoorlog was hij achtereenvolgens socialist, communist en jong­protestant. In de periode 1928-1934 werkte hij op letterkundig gebied voor de VARA en publiceerde hij het sterk anti-militaristische Aanklacht (1930). Vervolgens werkte hij tijdens zijn lidmaatschap van de CPH mee aan het anti-fascismenummer van Links richten. In 1937 werd hij redacteur van het protestantse Elckerlijc. Een jaar later manifesteerde hij zich als redacteur van De Nieuwe Gids, die inmiddels in nationaalsocialistisch vaarwater terechtgekomen was. In oktober 1940 werd hij lid van de NSB en in 1942 stapte hij over naar de Nederlandsche SS. Gedurende de bezettingstijd publiceerde hij onder meer de dichtbundels De ballade van het dagelijksche brood (1942) en Het zaad (1944). Hij fungeerde als lector voor het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Op basis van de leesverslagen van een lector werd bepaald of een boek voor uitgave in aanmerking kon komen — een lector fungeerde dus als censor. Hij was ook medewerker van de gelijkgeschakelde Nederlandsche Omroep. Voorts schrijft Beversluis in het NSB-blad De Zeeuwsche Stroom scherpe, nationaalsocialistisch getinte bijdragen. In 1944 en 1945 was hij NSB-burgemeester van de Zeeuwse gemeenten Veere en Vrouwenpolder. Na de oorlog wordt hij na twee jaar internering op vrije voeten gesteld, zonder te zijn berecht. Bij de Perszuivering werd hem het uitoefenen van journalistieke werkzaamheden voor een periode van twintig jaar verboden. Na de oorlog publiceerde hij nog enige dichtbundels.

 

De brem

Als uit de aarde opgespoten

maar voor te neigen, een fontein,

wier stralen bloemen zijn en loten

terhalverhoogte star zou zijn,

en zoo in flonker uitgeborsten,

tot wilder vreugd, tot hooger dorsten,

ten hemel uitzendt hare stem, –

staat aan de wegen fel geteekend,

zoo tusschen allen bloei uitstekend,

als een spontaan en openbrekend geluk: de brem.

 

 

Wei met koeien

 

Aan den wegkant van de weide,

waar de wilgen koelte spreiden,

en beweegbre schaduwvlakken

neerslaan van hun bladertakken –

staan de koeien, loomgebogen,

met hun pooten, halverkwijt,

in de als duizend gouden oogen

boterbloemen weligheid.

 

Zoo gezien, is ’t of hun lompe

zwarte en rosgeblâarde rompen,

dwars en door elkander heenge-

steld en plekkenzon-beschenen,

kladden zijn, geschilderd onder

’t huivend groen der wilgenrij,

voor den gelen achtergrond der

veelgestipte zomerwei.

 

Beversluis

Martien Beversluis (28 maart 1894 – 18 februari 1966)

 

De Zweedse schrijfster Marianne Fredriksson werd geboren in Göteborg op 28 maart 1927. Zij overleed op 11 februari van dit jaar. Zie ook mijn Blog van 12 februari 2007.

Uit: Simon’s Family

 

“An ordinary bloody oak,” the boy said to the tree. “Hardly fifteen meters high. That”s nothing much to boast about.

“And nor are you a hundred thousand,” he said, thinking of his grandmother, now nearly ninety and nothing but an ordinary shrill old woman.

Named, measured, and compared, the tree retreated from the boy.

But he could still hear the singing in the great treetops, melancholy and reproachful. So he resorted to violence and crashed the stone he had kept for so long in his pocket straight into the trunk.

“That”ll shut you up,” he said.

The great tree instantly fell silent, and the boy knew something important had happened. He swallowed the lump in his throat, disowning his grief.

“That”ll shut you up,” he said.

The great tree instantly fell silent, and the boy knew something important had happened. He swallowed the lump in his throat, disowning his grief.

That was the day he said farewell to his childhood. He did so at a definite moment and in a definite place; thus he would always remember it. For many years, he pondered over what he had relinquished on that day far back in his childhood. At twenty, he would have some idea, and then would spend his life trying to recapture it.”

 

Frederikson

Marianne Fredriksson (28 maart 1927 – 11 februari 2007)

 

De Tsjechische schrijver Bohumil Hrabal werd geboren in Brno-Židenice op 28 maart 1914. Hij bracht zijn jeugd door op de bierbrouwerij in Nymburk, waar zijn (stief-)vader bedrijfsleider was. In 1935 begon hij in Praag rechten te studeren, maar de oorlog en het sluiten van de universiteiten en hogescholen gooiden roet in het eten. Hij keerde terug naar Nymburk, was enige tijd werkzaam bij een notaris, daarna volgde hij een opleiding tot perronchef en werkte in 1944 ook als zodanig. In 1959 verliet hij de oudpapierbranche om als toneelknecht in Libeň te werken. Dit duurde tot 1962 , toen het hem lukte een klein invalidepensioen te krijgen, op grond waarvan hij het zich kon permitteren onafhankelijk schrijver te zijn. Hij schreef een omvangrijk oeuvre bij elkaar dat na de Fluwelen Revolutie in 19 delen als verzameld werk is uitgegeven.

Uit: Total fears (vertaald door James Naughton)

Dear Dubenka,

Ever since I got back from the “D
elighted States”, from that journey you planned for me so preposterously and so fondly, maybe just so that we could see each other again, ever since that time I’ve been off the rails… It’s like what happened to my mother, who, according to her death certificate, died of softening of the brain — but I’ve attained such an absolute peak of emptiness and I’m so, so alone, effectively in solitary confinement, tied up in a straitjacket, no longer living in time, but only and exclusively in space, which shocks and horrifies me…

One day an Italian who came to Prague by marriage, a young man who restores chapels, invited me to come out and see this thing he’d seen in Budec “to where Saint Wenceslas would ride out to visit his grandmother Ludmila, later strangled with a scarf” and there in Budec in the dome of the rotunda, rest the mouldered, mouldering bones of hundreds of generations of doves, who, whenever they sense their time has come, fly into the dome to die, several whole centuries of them there are, down beneath nothing but humus, guano, layer upon layer of generations of doves in that rounded dome, rising up from the pluperfect tense via the imperfect to the dove feathers and bones of the year that’s just past…”

Hrabal

Bohumil Hrabal (28 maart 1914 – 3 februari 1997)

 

De Franse schrijver en dramaturg Éric-Emmanuel Schmitt werd geboren op 28 maart 1960 in Lyon. Hij studeerde aan de Ecole Normale Supérieure in Parijs en promoveerde in de filosofie. Schmitt, die eerst geen geloof had, bekeerde zich tot het Christendom. Zijn toneeldebuut maakte hij 1991/1992 met La nuit de Valognes. De doorbraak kwam met Le Visiteur, waar hij in 1993 de   Molière theaterprijs voor kreeg. Er volgden een reeks successen en in 2001 kreeg hij de 2001 den “Grand Prix du théâtre de l’ Académie Française”. Naast theaterstukken schreef Schmitt een aantal eveneens succesvolle romans. O.a.: “La Secte des Égoïstes” (1994), “Oscar et la dame rose” (1999), “L’Évangile selon Pilate” (2000), “La Part de l’Autre” (2001), “Lorsque j’étais une œuvre d’art” (2002), “L’enfant de Noé” (2004), “Ma vie avec Mozart” (2005). Zijn roman Monsieur Ibrahim et les fleurs du Coran werd in 2003 door François Dupeyron verfilmd met Omar Sharif in de hoofdrol.

 

Uit: Das Kind von Noah

 

„Als ich zehn war, gehörte ich zu einer Gruppe von Kindern, die  man  Sonntag  für  Sonntag  der  Öffentlichkeit vorführte. Man  bot  uns  nicht  zum  Kauf  an, man  bat  uns,  auf einem Podium auf  und ab zu gehen, um einen Abnehmer für uns zu finden. Im Publikum konnten sowohl unsere wahren, endlich aus dem Krieg zurückgekehrten Eltern sein als auch adoptionswillige Paare. Sonntag für Sonntag stieg ich auf  eine Bretterbühne in der Ho‡nung, daß jemand mich erkannte oder aber haben wollte. Sonntag für Sonntag hatte ich in dem überdachten Innenhof  der Gelben Villa genau zehn Schritte, um mich zu zeigen, zehn Schritte, um wieder zu einer Familie zu gehören, zehn Schritte, um keine Waise mehr zu sein. Die ersten Meter fielen mir immer leicht, die Ungeduld trieb mich geradezu auf  die Bretter, aber auf  halber Strecke bekam  ich  plötzlich  weiche  Knie  und  scha‡te  das  letzte Stück nur mit Mühe. Dann stand ich da wie vor einem Sprung ins Leere, vor einer Stille, tiefer als ein Abgrund.

 

Unter  diesen  zahllosen  Köpfen,  Hüten,  Glatzen  und Haarknoten mußte sich doch ein Mund auftun und »Mein Sohn!« rufen oder »Das ist er! Er und kein andrer! Den adoptier ich!« Mit jeder Faser meines Körpers diesem Ruf entgegenfiebernd, der mich der Verlassenheit entriß, vergewisserte ich mich, daß ich auch anständig aussah. Ich war im Morgengrauen aufgestanden, vom Schlafsaal direkt in die kalten Waschräume gehüpft, hatte mich mit einer steinharten grünen Seife geschrubbt, die kaum weich  zu  kriegen  war  und  nur  sparsam  schäumte;  war mir mit dem Kamm an die zwanzigmal durchs Haar gefahren, bis ich es endlich gebändigt hatte; und da mein blauer Sonntagsanzug aus grobem Sto‡ an den Schultern zu eng und an den Hand- und Fußgelenken zu kurz geworden  war,  hatte  ich  mich  so  klein  wie  möglich  gemacht, damit man nicht merkte, daß er mir längst nicht mehr paßte.

Während  man  da  oben  steht  und  wartet,  weiß  man nicht, ob es eine Freude oder eine Qual ist; man bereitet sich  auf  einen  Sprung  vor  und  hat  keine  Ahnung,  ob man sich dabei den Hals bricht oder Beifall erntet. Sicher,  meine  Schuhe  sahen  nicht  gerade  berückend aus. Zwei Stück kotzfarbene Pappe. Mehr Löcher als Material.  Mit  Bast  umwickelt.

 

Schmitt

Éric-Emmanuel Schmitt (Lyon, 28 maart 1960)

Heinrich Mann, Alfred de Vigny, Dubravka Ugrešić, Shusaku Endo, Patrick Joseph McCabe, Žarko Petan, Hansjörg Schneider

De Duitse schrijver Heinrich Mann werd geboren op 27 maart 1871 in Lübeck. Hij was het eerste kind van Thomas Johann Heinrich Mann en zijn vrouw Julia da Silva-Bruhns. Na hem kwamen Thomas Mann, zijn twee zussen Julia en Carla en zijn jongste broer Victor. Hij groeide op in de stadstaat Lübeck, waar zijn vader vanaf 1877 tot zijn dood in 1892 senator was voor economie en financiën. Tegen die tijd had Heinrich Mann zijn geboorteplaats al verlaten. In 1889 werkte hij als en leerde hij voor boekhandelaar in Dresden. Van 1890 tot 1892 werkte hij als vrijwilliger bij S.Fischer Verlag in Berlijn. Tijdens de Weimar Republiek schreef Heinrich politieke en cultuurkritische essays. In 1931 werd Heinrich voorzitter van de sectie dichtkunst aan de Pruisische kunstacademie. In hetzelfde jaar schreef hij met Albert Einstein een open brief aan de New York Times, waarin ze de moord op de kroatische intellectueel dr. Milan Šufflay veroordeelden. Twee jaar later werd Heinrich uitgesloten van de academie. Voor de brand in de Rijksdag vluchtte Heinrich via Frankrijk, Spanje en Portugal naar de VS. Zijn tijd in het buitenland reflecteert zich in zijn werk. Na de Tweede Wereldoorlog werd Heinrich in 1949 voorzitter van de Duitse kunstacademie in Oost-Berlijn. Nog voor zijn geplande terugkeer naar Duitsland stierf hij in 1950 in Santa Monica, waar hij begraven werd. In 1961 werd de urn met zijn as naar Duitsland overgevlogen en op een kerkhof in Berlijn bijgezet. Tot zijn bekendste romans behoren Professor Unrat en Der Untertan. De eerste werd in 1930 verfilmd door Josef von Sternberg onder de titel Der blaue Engel. Marlene Dietrich speelde de hoofdrol.

Uit: Der Untertan

 

„ Dietrich konnte ihm ins Gesicht sehen, in den steinernen Ernst und das Blitzen; aber ihm verschwamm es vor Augen, so sehr schrie er. Ein Rausch, höher und herrlicher als der, den das Bier vermittelt, hob ihn auf die Fußspitzen, trug ihn durch die Luft. Er schwenkte den Hut hoch über allen Köpfen, in einer Sphäre der begeisterten Raserei , durch einen Himmel, wo unsere äußersten Gefühle kreisen. Auf dem Pferd dort, unter dem Tor der siegreichen Einmärsche, und mit Zügen steinern und blitzend, ritt die Macht! Die Macht, die über uns hingeht und deren Hufe wir küssen! Die über Hunger, Trotz und Hohn hingeht! Gegen die wir nichts können, weil wir alle sie lieben! Die wir im Blut haben, weil wir die Unterwerfung darin haben! Ein Atom sind wir vor ihr, ein verschwindendes Molekül von etwas, das sie ausgespuckt hat! Jeder einzelne ein Nichts, steigen wir in gegliederten Massen als Neuteutonen, als Militär, Beamtentum, Kirche und Wissenschaft, als Wirtschaftsorganisation und Machtverbände kegelförmig hinan, bis dort oben, wo sie selbst steht, steinern und blitzend! Leben in ihr, haben teil an ihr, unerbittlich gegen die, die ihr ferner sind, und triumphierend, noch wenn sie uns zerschmettert: denn so rechtfertigt sie unsere Liebe!“

 

H_MANN

Heinrich Mann (27 maart 1871 – 12 maart 1950)

 

Alfred de Vigny werd geboren op 27 maart 1797 te Loches (departement Indre-et-Loire) in een oude adellijke familie met een rijk militair verleden van soldaten en zeelui, die de monarchistische waarden aanhing. De Vigny liep school aan het Lycée Bonaparte. Zelfs tijdens zijn militaire loopbaan had de Vigny zich al tot de letteren bekeerd, onder andere met de publicatie van zijn eerste gedichtenbundel. Hij frequenteerde vaak verschillende literaire salons en was ook verbonden aan de redactie van La Muse française. Zijn tweede gedichtenbundel, die ook zijn eerder gepubliceerde gedichten uit 1822 bevatte, werd uitgegeven in 1826 onder de titel Poèmes antiques et modernes, een jaar nadat hij in het huwelijk was getreden met de Engelse Lydia Bunbury. Hetzelfde jaar als zijn bundel gedichten verschijnt ook zijn eerste roman, de historische roman Cinq-Mars, die veel succes oogstte, onder andere door de steun van de royalisten.

Le Cor

I

J’aime le son du Cor, le soir, au fond des bois,
Soit qu’il chante les pleurs de la biche aux abois,
Ou l’adieu du chasseur que l’écho faible accueille,
Et que le vent du nord porte de feuille en feuille.

Que de fois, seul, dans l’ombre à minuit demeuré,
J’ai souri de l’entendre, et plus souvent pleuré !
Car je croyais ouïr de ces bruits prophétiques
Qui précédaient la mort des Paladins antiques.

Ô montagne d’azur ! ô pays adoré !
Rocs de la Frazona, cirque du Marboré,
Cascades qui tombez des neiges entraînées,
Sources, gaves, ruisseaux, torrents des Pyrénées;

Monts gelés et fleuris, trône des deux saisons,
Dont le front est de glace et le pied de gazons !
C’est là qu’il faut s’asseoir, c’est là qu’il faut entendre
Les airs lointains d’un Cor mélancolique et tendre.

Souvent un voyageur, lorsque l’air est sans bruit,
De cette voix d’airain fait retentir la nuit;
À ses chants cadencés autour de lui se mêle
L’harmonieux grelot du jeune agneau qui bêle.

Une biche attentive, au lieu de se cacher,
Se suspend immobile au sommet du rocher,
Et la cascade unit, dans une chute immense,
Son éternelle plainte au chant de la romance.

Âmes des Chevaliers, revenez-vous encor ?
Est-ce vous qui parlez avec la voix du Cor ?
Roncevaux ! Roncevaux ! dans ta sombre vallée
L’ombre du grand Roland n’est donc pas consolée !

Vigny

Alfred de Vigny (27 maart 1797 – 17 september 1863)

 

De Kroatische schrijfster Dubravka Ugrešić werd geboren op 27 maart 1949 in Kutina in Joegoslavië. Zij studeerde in Zagreb en werkte daar aan de universiteit 20 jaar lang aan het instituut voor literatuurtheorie. In 1978 verscheen haar eerste bundel korte verhalen en in 1981 haar eerte zogenaamde Patch-Work-Roman Štefica Cvek u raljama života (Engelse vertaling: Steffie Spek in the Jaws of Life), waarin ze de mogelijke invloed beschrijft van stereotypen uit de triviale literatuur op het leven van het romanpersonage. In 1993 verliet Ugrešić, die zich altijd ver gehouden heeft van elk nationalisme en chauvinisme Kroatië en ging in ballingschap, eerst naar Amsterdam en daarna naar de VS waar zij aan verschillende universiteiten doceerde.

 

Uit: Das Ministerium der Schmerzen.

 

„ Es heißt, die Niederländer reden nur, wenn sie etwas zu sagen haben. Hier, wo ich mich, vom Holländischen umgeben, auf Englisch verständige, erlebe ich meine Muttersprache häufig als fremd. Erst seit ich im Ausland lebe, bemerke ich, dass meine Landsleute in einer Art Halbsprache kommunizieren, als verschluckten sie halbe Wörter, als stießen sie Halblaute aus. Meine Muttersprache erlebe ich wie die Mühen eines sprachgestörten Invaliden, der auch den einfachsten Gedanken mit Gesten, Grimassen und Tönen untermalt. Die Gespräche meiner Landsleute kommen mir lang, erschöpfend und nichtig vor. Statt zu sprechen, scheinen sie sich mit Worten zu tätscheln, sich tröstlichen Lautspeichel um die Ohren zu schmieren.
Darum scheint mir, dass ich erst hier zu sprechen lerne. Das ist nicht leicht, ständig brauche ich Pausen, um nicht mit der Tatsache konfrontiert zu werden, dass ich nicht imstande bin zu sagen, was ich sagen möchte; um nicht vor der Frage zu stehen, ob man mit einer Sprache, die nicht gelernt hat, die Wirklichkeit zu beschreiben, so stark das innere Erlebnis der Wirklichkeit auch sein mag, überhaupt etwas anstellen kann, beispielsweise eine Geschichte erzählen.
Denn ich war Literaturlehrerin.”

 

ugresic

Dubravka Ugrešić (Kutina, 27 maart 1949)

 

De Japanse schrijver Shusaku Endo werd geboren in Tokio op 27 maart 1923. Dankzij een beurs werd Shusaku Endo in staat gesteld om in Frankrijk te gaan studeren. In Frankrijk raakte Endo beïnvloed door andere katholieke schrijvers als Julien Green en André Malraux. In zijn literaire werk spelen schuld en boete een grote rol. Voor Japanse begrippen zijn de katholieke standpunten van Shusaku Endo opvallend, zelfs wezensvreemd. Endo legde de morele problemen van de gelovige en het geloof bloot. De beroemdste roman van Shusaku Endo is ongetwijfeld “Chinmoku” (“Stilte”, 1966). Naast zijn “serieuze” werken werd Shusaku Endo in Japan ook bekend door zijn humoristische verhalen. De lichamelijke gezondheid van Endo liet veel te wensen over, zodat hij veel in ziekenhuizen verbleef, dit blijkt ook uit zijn literaire werk. Ondanks zijn zwakke longen was Shusaku Endo regelmatig te gast bij de Japanse media. Ook zong hij opera’s. Enkele titels van Shusaku Endo verschenen ook in Nederland: “Stilte” (1987), “Schandaal” (1990), “Diepe rivier” (1995).

Uit: Silence

 

“ As I pushed open the wet door, the song of the birds broke in from the trees like the rising of a fountain. Never before had I felt so deeply the sheer joy of being alive. We sat down near the hut and took off our kimonos. Inthe seams of the cloth the firmly entrenched lice looked just like white dust, and as I crushed them one by one with a stone I felt an inexpressible thrill of delight. Is this what the officials feel when they capture and kill Christians?”

 

 

Endo

Shusaku Endo (27 maart 1923 – 29 september 1996)

 

De Ierse schrijver Patrick Joseph McCabe werd geboren op 27 maart 1955 in Clones, Monaghan. Hij schrijft verhalen, romans, toneelstukken en kinderboeken. Internationaal brak hij door met de roman The Butcher Boy uit 1992, die verfilmd werd door Neil Jordan.  Veel recensenten zagen het boek als een „anti-pastorale“ van het vaak in een romantisch licht beschreven Ierse landleven.

Uit: Call Me the Breeze

The End …

… is the beginning — that’s what the ancients say. Well, we’ll see. But first of all I want to get the rest of this stuff out of the way and leave it exactly as I found it for Bonehead.

‘You can’t be a famous writer and go throwing your papers around you like that,’ he says.

And he’s right, I guess. But he might as well be talking to the wall. I’ve always been that way. As soon as I was finished writing anything, I’d just shove it into a bag.

A Leatherette Holdall …

… to be precise. That’s where he found nearly all of the material. ‘Give me that!’ he says. ‘Till I put some order on it once and for all!’

So I did. ‘There you are!’ I says. ‘It’s all yours, Bone! You can do what you like with it, for all the difference it makes to me!’

 

MCCABE

Patrick McCabe (Clones, 27 maart 1955)

 

De Sloveense schrijver, regisseur en journalist Žarko Petan werd geboren op 27 maart 1929 in Ljubljana. Zijn romans en hoorspelen zijn in meerdere talen vertaald. In de tijd van het coomunisme zat hij gevangen – ervaringen die hij op satirsche wijze beschrijft in Über den Rand der Welt. Na de val van het communisme werd hij directeur-generaal van de Sloveense radio- en televisie. Naast zijn satirische Tito – biografie Das herrliche Leben des Jozip B. Tito hadden ook zijn bundels met aforismen Mit leerem Kopf nickt es sich leichter en Die Welt in einem Satz veel succes.

 

Uit: Über den Rand der Welt

 

„ Wie man lernt zu sterben
Am leichtesten stirbt der Gesunde
Kranke sterben langsam und leidvoll
Du musst deine Angst ablegen
Sieh dem Tod fest ins Auge
Dann schließe deine Augen
Dann halte dein Herz an
Atme tief ein, noch tiefer aus
Wiederhole das mehrfach am Tag
Nach einiger Zeit wirst du den Tod finden
Weil du das Sterben satt hast
Übung macht den Meister
Ohne es zu merken, gleitest du über den Rand der Welt
In die Hölle oder ins Fegefeuer
Das Paradies ist für jene, die schwer sterben.“

 

 

Petan

Žarko Petan (Ljubljana, 27 maart 1929)

 

De Zwitserse schrijver Hansjörg Schneider werd geboren op 27 maart 1938 in Aarau. Hij groeide op in Zofingen en studeerde in Basel germanistiek, geschiedenis en psychologie. Hij werkte eerst als leraar, als journalist en als regie-assistent bij het Theater Basel. Schneider behoort tot de meest gespeelde moderne toneelauteurs. Bij een breed publiek is hij tegenwoordig ook door zijn detectives met Kommissär Hunkeler beked geworden.

Uit: Das Paar im Kahn

„ Peter Hunkeler, Kommissär des Kriminalkommissa riats Basel, gewesener Familienvater, jetzt geschieden, lag im Wasser des Thermalbads Neuwiller im Elsaß und dachte nach.

Vor drei Tagen, genau am 8. November, einem Dienstagabend, war er ins St. Johann-Quartier an die Murbacherstraße gerufen worden, wo in einer Zweizimmer-Altwohnung eine übel zugerichtete Frauenleiche lag, deren Gesicht nicht mehr kenntlich war. Ein Wohnungsnachbar, ein Türke namens Fazil Sengün, hatte angerufen, und in dessen Wohnung hatte Hunkeler auch den Ehemann der getöteten Frau gefunden, der mit versteinertem Gesicht am Küchentisch saß und den Oberkörper langsam vor- und zurückwiegte. Ali Aydin, so hieß dieser Mann laut Angaben des Wohnungsnachbarn, stammte aus Anatolien, aus Konya, und arbeitete in einer der chemischen Fabriken. Ein guter Mensch, wie der Nachbar mehrmals insistierte, ein sehr guter Mensch. Und er habe seine Frau heiß geliebt.

Hunkeler hatte in jener Küche drei Tassen türkischen Kaffee getrunken und versucht, mit Ali Aydin in ein Gespräch zu kommen. Vergeblich, dem Mann war kein Wort zu entlocken gewesen. Nur einmal hatte er kurz aufgeschaut, aus seltsam hellen Augen direkt in des Kommissärs Gesicht, in jenem Moment nämlich, als Hunkeler gefragt hatte, ob denn die in der Wohnung nebenan liegende Aische Aydin keine gute Frau gewesen sei. Da hatte Hunkeler gemerkt, daß Herr Aydin ihn genau verstand und beinahe etwas gesagt hätte. Aber auf die Frage, warum man denn das Gesicht der Toten so übel entstellt habe, senkte Aydin den Kopf wieder.“

Schneider

Hansjörg Schneider (Aarau, 27 maart 1938)

Patrick Süskind, Erica Jong, Gregory Corso, Robert Frost, A. E. Housman, Tennessee Williams

De Duitser schrijver Patrick Süskind werd geboren in Ambach op 26 maart 1949. Süskind studeerde geschiedenis in München en Aix-en-Provence van 1968 tot 1974. In de jaren 80 werkte hij als scriptschrijver, onder meer voor de televisieseries Kir Royal en Monaco Franze. Zijn eenakter Der Kontrabaß uit 1981 had in vijf jaar meer dan 500 opvoeringen in Duitsland en had ook internationaal succes. Zijn bekendste boek is Het parfum (Das Parfum, 1985), dat één van de meest gelezen boeken uit Duitsland is, en wereldwijd een absolute bestseller. Het boek werd in 2006 verfilmd door regisseur Tom Tykwer. Süskind woont in de Languedoc, Frankrijk als kluizenaar. Hij geeft weinig interviews en mijdt de publiciteit. Ook heeft hij verschillende literaire prijzen geweigerd.

Uit: Das Parfum

„ Im achtzehnten Jahrhundert lebte in Frankreich ein Mann, der zu den genialsten und abscheulichsten Gestalten dieser an genialen und abscheulichen Gestalten nicht armen Epoche gehörte. Seine Geschichte soll hier erzählt werden. Er hieß Jean-Baptiste Grenouille, und wenn sein Name im Gegensatz zu den Namen anderer genialer Scheusale, wie etwa de Sades, Saint-Justs, Fouchés, Bonapartes usw., heute in Vergessenheit geraten ist, so sicher nicht deshalb, weil Grenouille diesen berühmteren Finstermännern an Selbstüberhebung, Menschenverachtung, Immoralität, kurz an Gottlosigkeit nachgestanden hätte, sondern weil sich sein Genie und sein einziger Ehrgeiz auf ein Gebiet beschränkte, welches in der Geschichte keine Spuren hinterläßt: auf das flüchtige Reich der Gerüche.

 

 

Sueskind

Patrick Süskind  (Ambach, 26 maart 1949)

 

De Amerikaanse schrijfster Erica Jong werd geboren in New York op 26 maart 1942. Jong is de auteur van acht romans, zes dichtbundels en diverse non-fictie-boeken. Haar boeken verschijnen wereldwijd in vertaling en belanden onverminderd op de bestsellerlijsten. Ze woont afwisselend in New York en Connecticut. Erica jong brak door in 1973 met haar roman Fear of Flying. Het boek verscheen in 27 talen en ging minstens 15 miljoen keer over de toonbank.

Uit: SAPPHO’S SPRONG

“Proloog
Waar zal ik mijn verhaal laten beginnen? De minstrelen raden ons aan om middenin te beginnen, als de opwinding het grootst is. Goed dan, stel je mij maar voor terwijl ik voort zwoeg in een striemende koude wind boven op het Leucadische klif waar nog steeds het heiligdom van Apollo staat. Ze zeggen dat hier in het verre verleden mensenoffers werden gebracht. Die sfeer hangt er nog steeds, de oude geur van bloed. Alle magische plaatsen ter wereld hebben die geur.
Langs mijn pad staan groepjes gedrongen pijnbomen en de gouden sandalen die ik draag zijn niet opgewassen tegen de stenen die bij het klimmen onder mijn voeten vandaan rollen en wegschieten. Meer dan eens heb ik mijn enkel verstuikt en ben ik gevallen. Mijn knieën zijn net zo geschaafd als toen ik als meisje vaak klom.
Ik ben vele dagen op zee geweest en als ik naar de top van het witte klif klim, voel ik nog steeds het schip onder mijn voeten deinen.
Ik ben onvoorstelbaar oud – vijftig. Alleen heksen halen de vijftig! Goede vrouwen sterven in het kraambed als ze zeventien zijn, zoals mij bijna overkwam. Tegen mijn vijftigste zou ik dood of een oud wijf moeten zijn, met mijn donkere uiterlijk en mijn lichtgekromde rug – die ik altijd met mantels van veelkleurige zijde heb verhuld. Mijn jeugd is verdwenen, maar mijn ijdelheid niet.
Hoe kan ik op mijn vijftigste nog steeds over de liefde dromen? Ik lijk wel gek!”

 

Jong

Erica Jong (New York, 26 maart 1942)

 

De Amerikaanse dichter Gregory Corso werd geboren in New York op 26 maart 1930. Hij was één van de meest invloedrijke dichters van de Beat Generation. Zijn moeder, die 16 was toen Corso geboren werd, verliet het gezin een jaar na zijn geboorte en dit luidde een periode in waarin Corso veelal onderdak vond bij pleeggezinnen en in weeshuizen. Hij liep voortdurend weg en zijn carrière als kleine crimineel leidde uiteindelijk tot een veroordeling van drie jaar wegens diefstal. In de Clinton State Prison vond er een belangrijke omwenteling plaats in Corso’s leven. Hij leerde de literatuur kennen en ontwikkelde een voorkeur voor de dichtkunst. Hij werd in 1950 vrijgelaten en kwam in contact met Allen Ginsberg, William S. Burroughs en Jack Kerouac. Hij begon te schrijven voor de Los Angeles Examiner maar was ook handwerksman en werkte voor de Noorse koopvaart. Hij acteerde en speelde in Andy Warhol’s Couch. In 1954 verscheen The Vestal Lady on Brattle and Other Poems, zijn eerste dichtbundel. Dit werd het begin van een reeks voordrachten van Corso waarvoor hij stad en land afreisde. In1956 verhuisde hij naar San Francisco en werd het boegbeeld van de Beat Generation. Het hoogtepunt van zijn dichtersbestaan lag in de jaren vijftig en jaren zestig. Zijn invloed op de Amerikaanse literatuur bestaat echter nog steeds.

 

Last Night I Drove a Car  

Last night I drove a car
not knowing how to drive
not owning a car
I drove and knocked down
people I loved
…went 120 through one town.

I stopped at Hedgeville
and slept in the back seat
…excited about my new life.

 

 

I Held a Shelley Manuscript   

My hands did numb to beauty
as they reached into Death and tightened!

O sovereign was my touch
upon the tan-inks’s fragile page!

Quickly, my eyes moved quickly,
sought for smell for dust for lace
for dry hair!

I would have taken the page
breathing in the crime!
For no evidence have I wrung from dreams–
yet what triumph is there in private credence?

Often, in some steep ancestral book,
when I find myself entangled with leopard-apples
and torched-skin mushrooms,
my cypressean skein outreaches the recorded age
and I, as though tipping a pitcher of milk,
pour secrecy upon the dying page.

CORSO

26 maart 1930 – Minneapolis, 17 januari 2001)

 

De Amerikaanse dichter Robert Lee Frost werd geboren op 26 maart 1874 in San Francisco. Hij studeerde klassieke talen aan Harvard. Frost debuteerde in Engeland met de dichtbundel ‘A Boy’s Will’ (1913) en doceerde aan Amherst, Harvard, en de Universiteit van Michigan. Hij ontving in 1923 voor de eerste keer de Pulitzer Prize voor de bundel New Hampshire. Hij ontving deze prijs in totaal zelfs vier keer. Werk o.a.: ‘Collected Poems’ (1930), ‘A Further Range’ (1936) en ‘A Witness Tree’ (1942).

 

MOWING

There was never a sound beside the wood but one,
And that was my long scythe whispering to the ground.
What was it it whispered? I knew not well myself;
Perhaps it was something about the heat of the sun,
Something, perhaps, about the lack of sound–
And that was why it whispered and did not speak.
It was no dream of the gift of idle hours,
Or easy gold at the hand of fay or elf:
Anything more than the truth would have seemed too weak
To the earnest love that laid the swale in rows,
Not without feeble-pointed spikes of flowers
(Pale orchises), and scared a bright green snake.
The fact is the sweetest dream that labour knows.
My long scythe whispered and left the hay to make.

 

 

 

Blue-Butterfly Day

It is blue-butterfly day here in spring,
And with these sky-flakes down in flurry on flurry
There is more unmixed color on the wing
Than flowers will show for days unless they hurry.

But these are flowers that fly and all but sing:
And now from having ridden out desire
They lie closed over in the wind and cling
Where wheels have freshly sliced the April mire.

Frost

Robert Frost  (26 maart 1874 – 29 januari 1963)

 

De Engelse dichter Alfred Edward Housman werd geboren op 26 maart 1859 in  Fockbury, Worcestershire. Hij was het prototype van een uit een burgerlijk milieu afkomstige intellectueel, die in de Griekse en Latijnse letterkunde compensatie zocht voor zijn homosexualiteit. Dat Housman zijn emoties onderdrukte is teveel gezegd. Zijn academische vorming had echter wel iets van een ivoren toren van waaruit de afstandelijke professor de omringende wereld scherp in de gaten hield. De tijden waren er dan ook naar. Housman was nog maar een paar jaar professor aan het University College van Londen, toen Oscar Wilde werd veroordeeld wegens een “Zedenmisdrijf”. Housmans bundel A Shropshire Lad werd tot zijn eigen verbazing een klassieker, die menig Brits soldaat bij zich droeg in de loopgraven van WO I.

 

On the idle hill of summer

On the idle hill of summer,

Sleepy with the flow of streams,

Far I hear the steady drummer

Drumming like a noise in dreams.

 

Far and near and low and louder

On the roads of earth go by,

Dear to friends and food for powder,

Soldiers marching, all to die.

 

East and west on fields forgotten

Bleach the bones of comrades slain,

Lovely lads and dead and rotten;

None that go return again.

 

Far the calling bugles hollo,

High the screaming fife replies,

Gay the files of scarlet follow:

Woman bore me, I will rise.

 

 

 

THE RECRUIT

 

Leave your home behind, lad,

 And reach your friends your hand,

And go, and luck go with you

 While Ludlow tower shall stand.

 

Oh, come you home of Sunday

 When Ludlow streets are still

And Ludlow bells are calling

 To farm and lane and mill,

 

Or come you home of Monday

 When Ludlow market hums

And Ludlow chimes are playing

 “The conquering hero comes,”

 

Come you home a hero,

 Or come not home at all,

The lads you leave will mind you

 Till Ludlow tower shall fall.

 

And you will list the bugle

 That blows in lands of morn,

And make the foes of England

 Be sorry you were born.

 

And you till trump of doomsday

 On lands of morn may lie,

And make the hearts of comrades

 Be heavy where you die.

 

Leave your home behind you,

 Your friends by field and town

Oh, town and field will mind you

 Till Ludlow tower is down.

 

HOUSMAN

A. E. Housman (26 maart 1859 – 30 april 1936)

 

De Amerikaanse schrijver Tennessee Williams (eigenlijk Thomas Lanier Williams) werd geboren in Columbus (Mississippi op 26 maart 1911. Hij is vooral bekend geworden door zijn toneelstukken, maar hij schreef ook romans, gedichten en essays. Zijn bijnaam, die ook zijn schrijversnaam werd, kreeg hij van zijn klasgenoten vanwege zijn zuidelijke accent. Zijn eerste grote succes was The Glass Menagerie (Glazen speelgoed, 1945). In dit stuk komt al een van zijn hoofdthema’s naar voren: het conflict tussen illusie en realiteit. Met A Streetcar Named Desire (Tramlijn Begeerte, 1947) werd hij een van de belangrijkste naoorlogse Amerikaanse toneelschrijvers. Dit stuk werd in 1951 verfilmd, met in de hoofdrol Marlon Brando. Ook Cat on a Hot Tin Roof werd verfilmd, met Paul Newman en Elizabeth Taylor in de hoofdrollen.

 

The Wine-Drinkers

The wine-drinkers sit on the porte cochère in the sun.
Their lack of success in love has made them torpid.
They move their fans with a motion that stirs no feather,
the glare of the sun has darkened their complexions.

Let us commend them on their conversations.
One says “oh” and the other says “indeed.”

The afternoon must be prolonged forever, because the night
will be impossible for them.
They know that the bright and very delicate needles
inserted beneath the surfaces of their skins
will work after dark–at present are drugged, are dormant.

Nobody dares to make any sudden disturbance.

One says “no,” the other one murmurs “why?”
The cousins pause: tumescent.
What do they dream of? Murder?
They dream of lust and they long for violent action
but none occurs.
Their quarrels perpetually die from a lack of momentum
The light is empty: the sun forestalls reflection

 

Heavenly Grass

My feet took a walk in heavenly grass.
All day while the sky shone clear as glass.
My feet took a walk in heavenly grass,
All night while the lonesome stars rolled past.
Then my feet come down to walk on earth,
And my mother cried when she give me birth.
Now my feet walk far and my feet walk fast,
But they still got an itch for heavenly grass.
But they still got an itch for heavenly grass.

Williams

Tennessee Williams (26 maart 1911 – 25 februari 1983)

Pol Hoste, Jacques Bens, Flannery O’Connor, Jacques Audiberti, Peter van Straaten, Erica Pedretti, Jaime Sabines, Filip De Pillecyn

De Vlaamse schrijver Pol Hoste werd geboren in Lokeren op 25 maart 1947. Hoste studeerde aan de Rijksuniversiteit Gent en is licentiaat Germaanse filologie. Sinds 1994 is hij zelfstandig schrijver. Hoste werkte mee aan radio- en televisieprogramma’s over kunst en cultuur. Hij is recensent Nederlandse literatuur en publiceerde een vijftigtal literaire bijdragen in Vlaamse en Nederlandse tijdschriften en is ook actief als theaterschrijver Hoste ontving de Cultuurprijs van de Stad Gent, de Dirk Martensprijs van de Stad Aalst en de Arkprijs van het Vrije Woord.

Uit: Flame goes Frankfurt

“Op een dag in de lente schreef Flame een brief. Charlotte, schreef hij, hierbij stuur ik u alles wat ooit van mij is vertaald want ik heb gehoord dat ge naar de beurs van Frankfurt gaat waar de grote uitgevers van de wereld samenkomen om eens te bekijken welke boeken ze van elkaar zullen laten vertalen en uitgeven.In de krant las ik dat ge in Vlaanderen aangesteld zijt om onze literatuur in het buitenland beter bekend te maken en naar ik vernam zal het Nederlands dit jaar speciaal veel aandacht krijgen.

Het is nog lente, lieve Charlotte, dus waarschijnlijk zijt ge nu als verantwoordelijke voor het Vlaamse programma volop afspraken aan het maken met de belangrijkste uitgevers om het werk van onze schrijvers voor te stellen. Hier is een staalkaart van mijn werk in het Engels, het Frans, het Spaans en het Duits. Laat eens iets weten.

Dagen gingen voorbij maar Charlotte liet niets van zich horen. Zware voorjaarsbuien schoven over de bleke lucht boven Vlaanderen die zo dun was als kraantjeswater en Flame had veel verdriet want hij was schrijver.

Maar toen de zomer weer in het land kwam en met ooievaars en zwaluwen de mensen verblijdde, trok Flame naar Brussel. Hij werd in de stad binnengelaten en begaf zich terstond naar de Dienst Letteren.

‘Dienst,’ sprak hij, ‘ik heb gehoord dat ge veertig miljoen gaat besteden aan de promotie van de Vlaamse literatuur in het buitenland dit najaar. Ik hoop toch dat ge dat tenminste laat doen door mensen uit het boekenvak die weten welke buitenlandse uitgevers belangstelling hebben voor Nederlandstalig literair werk, of door lieden met voldoende handelsgeest die over veel persoonlijke contacten beschikken in de uitgeverswereld om op de beurs van Frankfurt met die veertig miljoen van onze belastingbetalers goede zaken te doen en de Vlaamse literatuur in het buitenland te verspreiden.’

HOSTE

Pol Hoste (Lokeren, 25 maart 1947)

 

De Franse dichter en schrijver Jacques Bens werd geboren op 25 maart 1931 in Cadolive (Bouches-du-Rhône). Hij groeide op in Marseille, waar hij later zijn studie zoölogie moest afbreken wegens ziekte. Hij was medeoprichter van L’ Ouvroir de Littérature Potentielle (l’Oulipo) In 1960, samen met Raymond Queneau, François Le Lionnais en Jean Lescure. Van 1960 tot 1963 werkte hij onder redactie van Queneau aan de l’Encyclopédie de la Pléiade. Tussen 1981 en 1990 was hij secretaris-generaal van de Société des Gens de Lettres. Ook verzorgde hij lange tijd de kruiswoordraadsels voor L’Express en Lire.

 

Mélancolique

 

Je vais donc retrouver mes anciens horizons,

Cette odeur pas perdue des vents et des maisons.

J’ai l’air d’abandonner, mais n’ayez nulle crainte :

 

Si je quitte Paris, c’est pour le mieux aimer.

 

On incline à brusquer une banale étreinte.

Mais que vaut cet orgueil qui n’est plus de saison ?

Allez donc réunir le cœur et les raisons.

La ville, en souriant, laisse sa rude empreinte :

 

Si je quitte Paris, c’est pour vous mieux aimer.

 

Vous mieux aimer, je ne pouvais y croire, mais

Je vois bien qu’aujourd’hui le présent nous emporte.

Il me faut, pour vous voir, m’éloigner quelque peu.

J’enferme mes regrets, puisque cela se peut,

Après avoir glissé ma clé sous votre porte.

 

bens

Jacques Bens (25 maart 1931 – 26 juli 2001)

 

Flannery O’Connor werd geboren op 25 maart 1925 in Savannah, Georgia. Haar vader stierf toen zij 15 jaar oud was aan lupus (Systemic lupus erythematosus, een auto-immuniteitsziekte) die in de familie erfelijk was. O’Connor bezocht de Peabody Laboratory School en daarna de Georgia State College for Women, waar zij afstudeerde in Engels en sociologie (dat laatste vak zou zij satirsch behandelen in The Violent Bear It Away). In 1946 werd zij toegelaten tot de prestigieuze Iowa Writers’ Workshop. O’Connor schreef twee romans en 31 korte verhalen, evenals kritieken. Zij was typisch een schrijfster uit het zuiden in de trant van William Faulkner met een stijl die wel Southern Gothic genoemd wordt. Haar romans waren Wise Blood (1952) en The Violent Bear It Away (1960). A Good Man Is Hard to Find and Other Stories verscheen in 1955 en Everything That Rises Must Converge werd na haar dood uitgegeven. Zij stierf in 1964 aan dezelfde ziekte als haar vader.

Uit: A Good Man Is Hard to Find and Other Stories

“The children’s mother had begun to make heaving noises as if she couldn’t get her breath. “Lady,” he asked, “would you and that little girl like to step off yonder with Bobby Lee and Hiram and join your husband?”

“Yes, thank you,” the mother said faintly. Her left arm dangled helplessly and she was holding the baby, who had gone to sleep, in the other. “Hep that lady up, Hiram,” The Misfit said as she struggled to climb out of the ditch, “and Bobby Lee, you hold onto that little girl’s hand.”

“I don’t want to hold hands with him,” June Star said. “He reminds me of a pig.”

The fat boy blushed and laughed and caught her by the arm and pulled her off into the woods after Hiram and her mother.

Alone with The Misfit, the grandmother found that she had lost her voice. There was not a cloud in the sky nor any sun. There was nothing around her but woods. She wanted to tell him that he must pray. She opened and closed her mouth several times before anything came out. Finally she found herself saying, “Jesus. Jesus,” meaning, Jesus will help you, but the way she was saying it, it sounded as if she might be cursing.

“Yes’m,” The Misfit said as if he agreed. “Jesus shown everything off balance. It was the same case with Him as with me except He hadn’t committed any crime and they could prove I had committed one because they had the papers on me. Of course,” he said, “they never shown me my papers. That’s why I sign myself now. I said long ago, you get you a signature and sign everything you do and keep a copy of it. Then you’ll know what you done and you can hold up the crime to the punishment and see do they match and in the end you’ll have something to prove you ain’t been treated right. I call myself The Misfit,” he said, “because I can’t make what all I done wrong fit what all I gone through in punishment.”

There was a piercing scream from the woods, followed closely by a pistol report. “Does it seem right to you, lady, that one is punished a heap and another ain’t punished at all?”

“Jesus!” the old lady cried. “You’ve got good blood! I know you wouldn’t shoot a lady! I know you come from nice  people! Pray! Jesus, you ought not to shoot a lady. I’ll give you all the money I’ve got!”

 

OConnOR

Flannery O’Connor (25 maart 1925 – 3 augustus 1964)

 

De Franse schrijver en dichter Jacques Audiberti werd geboren op 25 maart 1899 in Antibes. Hij begon met 12 jaar gedichten te schrijven. Toen hij 15 was verschenen er regelmatig bijdragen van hem in de lokale krant Réveil d’Antibes. Rond 1925 kwam hij naar Parijs waar hij eerst voor kranten schreef als Le Journal en Petit Parisien. In 1930 verscheen zijn eerste bundel Empire et la Trappe, in 1938 zijn eerste roman, Abraxas, en een tweede gedichtenbundel Race des hommes. Ondanks het schrijven van grotere werken bleef Audiberti ook als journalist schrijven, al kon hij daarmee gedurende WO II m,aar nauwelijks zijn brood verdienen. Na de oorlog werd hij overwegend als theaterauteur bekend. Tot 1961 schreef hij minstens 20 stukken. In 1964 kreeg hij de Prix des Critiques“.

 

Uit Paris fut

 

« La pioche et la truelle des ouvriers disponibles demandent qu’on démolisse et qu’on bâtisse. La population exige, ou du moins ses médecins l’exigent pour elle, qu’on racle, assainisse et cautérise les quartiers ou les fragments de quartiers, décidément malsains et inhabitables. Ce n’est pas sans quelque regret que l’on verra s’en aller ces palais et ces forteresses d’une misère en quelque sorte approuvée et caressée par ses ressortissants.
Crocheteurs, chiffonniers, ribaudes et pochards, et ces honnêtes travailleurs des Halles qui dorment à la bonne franquette dans quelque tanière glaciale, tout ce monde, ou ce qu’il en reste, se sent vraiment de Paris. Les églises noires, dont une fiente blanchie recouvre les corniches comme d’une neige perpétuelle, les ponts, le pavé des passages, la bonne odeur des frites et du lard cuits en plein vent, les uns et les autres en éprouvent avec force les charmes certains. Les vieilles concierges qui règnent sur des cours pareilles à des fonds de citerne, et les ménagères qui, rue des Écouffes, marchandent des carpes, elles savent que s’épanouissent, à Paris, de plus vastes perspectives que celles de leurs ruelles comprimées. Qu’importe ! Il s’est créé, entre la créature humaine et les pierres du cœur de Paris, un réseau de fibres profondes. On tranchera ces fibres, mais beaucoup saigneront.»
 

 

AUDIBERTI

Jacques Audiberti (25 maart 1899 – 10 juli 1965)

 

De Nederlandse cartoonist en striptekenaar Peter van Straaten werd geboren in Arnhem op 25 maart 1935. Hij maakt zowel politieke prenten als wel grappen over ‘het (literaire) leven’. Van Straaten doorliep een opleiding aan de Kunstnijverheidschool te Amsterdam.Hij begon zijn carrière in 1958 bij Het Parool, in eerste instantie als reportagetekenaar. Later begon hij ook politieke tekeningen te maken. Hij startte in 1968 met de strip ‘Vader en Zoon’ in Het Parool. Sindsdien verzint hij dagelijks een onderschrift en maakt er een tekening bij voor Het Parool in de serie Dagelijks Leven. Daarnaast publiceerde hij onder meer in Humo, Penthouse en Vrij Nederland.

 

VanStraatenCartoon

“Moet ik soms zulke shit gaan schrijven als die net bij de je wegging, hoe heet die idioot…?

 

VANSTRAATEN

Peter Van Straaten (Arnhem, 25 maart 1935)

 

De Zwitserse schrijfster en beeldhouwster Erica Pedretti werd geboren op 25 maart 1930 in Šternberk (Tsjechië). In 1945 ging ze naar Zwitserland, leefde echter ook enkele jaren in de VS, voordat zij in 1952 naar Zwitserland terugkeerde. Zij publiceert sinds 1970 en haar beeld- en woordcomposities worden tentoongesteld sinds 1976. In 1984 ontving zij de Ingeborg-Bachmann-Preis en in 1996 de Marie-Luise-Kaschnitz-Preis.

Uit: Kuckuckskind, oder Was ich ihr unbedingt noch sagen wollte.

“Wer die Gegenwart sieht, hat alles gesehen, was sich Ewigkeiten ereignet hat, es ist alles wie gestern, Tag für Tag und auf unendliche Zeit wird sich dasselbe ereignen. Langeweile, denn alles ist an Art und Wesen gleich, noch keine? Und dann? So ein Tag dauert eine Ewigkeit, und alles hat Zeit, noch Zeit. Immer wieder fängts mit Montag an. Kein Sonnenstrahl heute. Hoffnung auf Dienstag, Mittwoch, Donnerstag, bis Sonntag. Ewigkeiten. Langeweile? Lust? Nachher. Erst dies und das und dann.”

 

PEDRETTI

Erica Pedretti (Šternberk 25 maart 1930)

 

De Mexicaanse dichter en schrijver Jaime Sabines Gutiérrez werd geboren op 25 maart 1926 in Tuxtla Gutiérrez, Chiapas. Zijn werk ontstond vanuit zijn fysieke aanwezigheid op plaatsen als de straat, het ziekenhuis of het speelveld. Voordat hij tot schrijven kwam studeerde hij drie jaar medicijnen. Daarna wijdde hij zich aan zijn echte passie: Spanje en Spaanse literatuur. Hij studeerde aan de Universidad Nacional Autónoma de México en aan de Mexican Writers Centre. Behalve literair was hij ook politiek actief. Sabines ontving diverse onderscheidingen, waaronder de Nationale Literatuur Prijs in 1983.

 

Considering it Carefully

They tell me I ought to exercise to lose weight,
that around 50 it’s very dangerous to smoke and be fat,
it’s important to keep your figure,
and fight against time and age.

Well-meaning experts and friends who are doctors
recommend diets and systems
for prolonging life for a few more years.

I thank them with all my heart but I have to laugh
at such vain dodges and petty concern.
(Death also laughs at all such things).

The one bit of advice that I consider seriously
is to find a young woman to have in bed
because at this altitude
youth can reach us only by contagion

 

 

I don’t know if for certain

I don’t know if for certain,
but I imagine that a man
and a woman fall in love one day,
little by little they come to be alone,
something in each heart tells them that they are alone,
alone on the earth they enter each other,
they go on killing each other.
It all happens in silence.
The way light happens in the eye.
Love unites bodies.
They go on filling each other with silence.
One day they wake up, over their arms.
Then they think they know the whole thing.
They see themselves naked and they know
the whole thing.
(I’m not sure about this. I imagine it).

Sabines

Jaime Sabines (25 maart 1926 – 19 maart 1999)

 

Filip De Pillecyn werd te Hamme aan de Durme geboren op 25 maart 1891. Van 1910 tot 1914 volgt hij te Leuven de cursussen Germaanse filologie.Hij vindt er een gunstige teeltbodem voor zijn Vlaamsgezinde en literaire aspiraties en is actief in de Vlaamse studentenbeweging. Hij werkt mee aan het studentenblad “Ons Leven”. Als jonge doctorandus wordt hij aangeworven als redacteur voor het dagblad “De Standaard”. De eerste wereldoorlog komt deze plannen echter dwarsbomen. Bij het begin van de vijandelijkheden wijkt hij uit naar Nederland waar hij bij “De Maasbode” de stiel leert. In 1915 vertrekt De Pillecyn als oorlogsvrijwilliger over Engeland naar Frankrijk. Na de wapenstilstand verblijft hij van 1918 tot 1926 te Brussel. Tot 1922 werkt hij als redactiesecretaris bij “De Standaard”. In 1922 werd hij hoofdredacteur van de nieuwe christelijke arbeiderskrant “De Tijd”. Hij kreeg de smaak goed te pakken want tegelijkertijd geeft hij het satirisch weekblad “Pallieter” uit. Zijn eerste literaire succes boekt hij in 1931 met “Blauwbaard”. Hij maakt ook een prachtige studie over “Stijn Streuvels en zijn werk“. In 1947 wordt hij door de Krijgsraad veroordeeld tot tien jaar hechtenis alhoewel men hem niets anders dan “een rijke culturele bedrijvigheid” tijdens de bezetting ten laste kan leggen. Tijdens zijn gevangenschap wordt hij opnieuw productief en schrijft o.a. “Jan Tervaert”, “De veerman” en “De Jonkvrouw”. Na zijn vrijlating in 1949 neemt hij zijn intrek te Gent. Pas in 1951 verschijnt een nieuw werk, nl. “Rochus”, gevolgd door “Vaandrig Antoon Serjacobs“. Later verschijnen nog “Het Boek van de Man Job” en “Twistgesprek tussen Demer en Schelde”.

Uit:  Het boek van Sint-Niklaas

VAN HET KIND IN DE WASCHKUIP

Niet alleen scholieren, jonge meisjes en aanwassende jongelingen is Sint-Niklaas de beschermer, maar ook van kleine kinderen die nog geen besef hebben van zijn bestaan.

Zoo was er eens een moeder bezig haar kind te wasschen met zacht warm waterken en fijn zeepschuim. En omdat het water niet te rap zou afkoelen had zij ’t badkuipken op het vuur gezet. Zij waschte en plaste dus en ’t kindeken begon te blinken dat het een plezier was, toen de moeder zwaar klokgelui hoorde.

Toen dacht ze eraan dat het juist vandaag de plechtige inhuldiging was van den nieuwen bisschop, Niklaas heette hij. En ze had daar toch reeds zooveel over hooren spreken over dien nieuwen bisschop, dat hij zoo vriendelijk was en zoo goed voor de armen en daar zij ook nieuwsgierig was en zij nog niet de inhuldiging van een bisschop had gezien liet zij liggen wat lag en staan wat stond en liep naar de kerk.

’t Was schoon en aandoenlijk. En de tranen kwamen in de oogen van de vrouw die maar bleef staan kijken tot al het volk terug naar huis liep.

Toen zij op weg was naar huis schoot haar ineens te binnen dat haar kind in zijn badkuipken zat en dat dit heel de tijd op het vuur had gestaan. God! wat zette die vrouw het op een loopen; en zij smeet de deur open en neep dan haar ogen toe omdat ze bang was van wat ze zouden moeten zien hebben.

Maar het water was niet aan ’t koken gegaan en ’t kindeken was niet verbrand. Het zat daar te spelen en te plassen in ’t lauw waterken en was zoo frisch als een bie

Dat had Sint-Niklaas gedaan.”

 

pillecyn

Filip De Pillecyn (25 maart 1891 – 7 augustus 1962)

Dario Fo, Jacob van Lennep, Top Naeff, Lawrence Ferlinghetti, Martin Walser, William Morris, Robert Hamerling, Peter Bichsel, Fanny Lewald

De Italiaanse regisseur, acteur en toneelschrijver Dario Fo werd geboren in Leggiuno-Sangiamo op 24 maart 1926. Hij begon zijn theatercarrière met satirische revues voor kleine cabarets en vormde vervolgens met zijn vrouw Franca Rame de theatergroep Nuova Scena, die aanvankelijk onder auspiciën van de Italiaanse communistische partij opereerde. Zij speelden in fabrieksloodsen, in hallen, in arbeidershuizen, vrouwenhuizen… waar niet? En steeds waren duizenden arbeiders en mensen die onderaan de sociale ladder verkeren zijn gehoor. Hij nam het voor hen op, bemoedigde hen en liet hen via het theater de werkelijkheid beter begrijpen. Daarbij baseerde hij zich op de aloude commedia dell’arte, het geïmproviseerde theater dat eveneens naast komisch vermaak en potsenmakerij ook en vooral afrekende met de heersende klassen, met regenten en hoogwaardigheidsbekleders. In Nederland vestigde hij naam als regisseur bij Nederlandse Opera waar zijn regie van “Il Barbiere di Siviglia” een verrukkelijke voorstelling opleverde.

Uit: Il paese dei mezarát (Duitse vertaling:Meine ersten sieben Jahre und ein paar dazu, vertaling door Peter O. Chotjewitz)

»Ja, mein Vater war Bahnhofsvorsteher, wenngleich nur zur Aushilfe. Die Haltestelle San Giano war so unbedeutend, dass die Lokomotivführer häufig das Anhalten vergaßen. So lange bis ein Reisender, der keine Lust hatte, erst bei der nächsten Station auszusteigen, die Notbremse zog. Nach einer langen Rutschpartie fraßen die Bremsen sich fest und der Zug hielt mitten in einem Tunnel. In den haltenden Zug fuhr ein nachfolgender Güterzug. Wie durch ein Wunder gab es keine Toten. Nur einer wurde verletzt, der Reisende, der die Notbremse gezogen hatte. Der Unglücksrabe wurde von den übrigen Reisenden verprügelt. Auch eine Nonne beteiligte sich.
Mit dem Eintreffen meines Vaters änderten sich die Zustände augenblicklich. Felice Fo flößte Respekt ein und Gehorsam. Wenn er sich – die rote Mütze runtergezogen bis auf die Augen – neben den Gleisen in Positur stellte und die Signalfahne schwenkte, die ebenfalls rot war, hielten sämtliche Züge an. Nur die Personenzüge, versteht sich, und die Schienenbusse, insgesamt vier Stück am Tag.«

 

dario-fo

Dario Fo (Leggiuno-Sangiamo, 24 maart 1926)

 

De Nederlandse schrijver Jacob van Lennep is geboren te Amsterdam op 24 maart 1802, als zoon van de schrijver en politicus David Jacob van Lennep. Hij studeerde rechten aan de Universiteit Leiden. Van Lennep verzorgde de uitgave van de gedichten van De Schoolmeester (1858), een twaalfdelige editie van de werken van Joost van den Vondel (1850-1868), en Max Havelaar van Multatuli (1860). Terwijl Multatuli het boek had bedoeld als een aanklacht voor de massa, maakte Van Lennep er een dure editie van, waarin hij bovendien de politieke boodschap afzwakte door plaatsnamen en jaartallen door puntjes te vervangen; tot woede van de schrijver die echter een proces tegen deze verminking van zijn boek in 1861 verloor. Zelf debuteerde Van Lennep in 1826, met de gedichtenbundel Academische Idyllen, die hij opdroeg aan Willem Bilderdijk. Meest bekend is zijn boek Ferdinand Huyck uit 1840. Zijn dagboek over de voetreis die hij als student in 1823 maakte samen met zijn studievriend Dirk van Hogendorp heeft hij bij zijn leven niet uitgegeven. In 2000/2001 hebben de schrijver Geert Mak en Marita Mathijsen het dagboek hertaald en opnieuw het licht laten zien ten dienste van de befaamde radio- en TV-serie De Zomer van 1823, waarin de voettocht nog eens overgedaan wordt door Mak en de cineast Theo Uittenbogaard.

 

Uit: DAGBOEK  van mijne reis (1823)

 

“ Woensdag, 28 Mei.
Nadat ik met veel moeite mijn ransel met een hemd, twee paar kousen, eene das en muts en andere noodwendigheden volgepropt had, ging ik mijnen Vriend Van Hogendorp, die in het Rondeel gelogeerd was, afhalen. Hem reisvaardig vindende, geleidde ik hem naar de Nieuwe Stads Herberg, waar wij te ½ 8 ure aankwamen. De morgenstond was heerlijk: het onnoemlijk getal van schepen, wier wimpels op het zoele ochtendwindjen golfden, het zacht gegolf der Ystroomen, die de heerlijke moederstad van den handel kwamen begroeten, in de lachende overkant leverden een treffend schouwspel op: dan, naar mijne gedachten, had de haven in dezen tijd van het jaar wel wat lediger mogen zijn, en met weemoed herinnerde ik mij de vroegere dagen, toen Hollands vlag niet op het Y, maar in d
e verst afgelegene zeeën het meest te vinden was.
Te acht ure stapten wij in den Buikslooter, waar wij eenige Engelschen aantroffen, die zich naar Broek begaven: met aandacht beschouwden wij het begin van het Nieuw Kanaal, dat zoo de uitvoering mogelijk is, zoo belangrijk voor Amsterdam en geheel Noordholland wezen moet. Onder het varen hoorden wij veel melding maken van den moord aan den aannemer Huiskes gepleegd, den dag te voren, nabij Alkmaar. Deze man, had als wij naderhand hoorden, misschien in dit geval gelijk, maar had zich door slinksche wegen verrijkt en gehaat gemaakt, bestal het gouvernement en zijne onderhoorigen, aan wie hij veel van hun loon afhield, en was zoo zeer overtuigd nooit een’ natuurlijke dood te zullen sterven, dat hij altijd geladene pistolen met zich droeg. In Noordholland kwamen wij in geen’ kroeg noch herberg waar wij niet van hem hoorden spreken. – Te Buiksloot aangekomen, toonde ik aan van Hogendorp hoe bij den geweldigen doorbraak der sluis die aldaar een jaar vroeger plaats had, een klein dijkje geheel Noordholland voor overstrooming behouden had.” 

 

VANLENNEP

Jacob van Lennep (24 maart 1802 – 25 augustus 1868)

 

De Nederlandse schrijfster Top Naeff (eig. Anthonetta van Rhijn-Naeff) werd geboren op 24 maart 1878 in Dordrecht. Zij groeide als officiersdochter op in een patricisch milieu, decor van al haar werk. Haar novellen en romans geven een rake typering van het leven der gegoede burgerij in haar tijd, vooral van dat van de vrouw. Zij debuteerde in 1899 met een toneelstuk, De genadeslag. Grote bekendheid verwierf School-Idyllen (1900, vele malen herdrukt en in verschillende talen vertaald), eerste van een reeks succesvolle meisjesboeken. Zelf nam zij deze kant van haar talent niet erg serieus, voor haar was de verschijning van haar eerste roman, De dochter (1906), het eigenlijke begin van haar literaire loopbaan. Van haar romans geldt Letje, of de weg naar het geluk (1926), geschreven tussen 1920 en 1926, als de belangrijkste. Het is de tijdspiegel van een Hollands gezin en in feite een pleidooi voor de vrouw als zelfstandig levend en denkend wezen. Zij schreef ook essays, Charlotte von Stein (1921), Sarah Bernardt en Eleonora Duse (1934) en Willem Royaards (1947). Haar autobiografie Zo was het ongeveer verscheen in 1950.

 

Uit: School-ydillen

“ ’t Was krans bij Jeanne van Laer. Zij zaten met hun vieren om de tafel: Jeanne, Jet van Marle, en Lien en Noes Terhorst.

‘’t Had niet ongelukkiger kunnen treffen,’ zuchtte Jet, terwijl ze met ’n plof haar beide ellebogen op de tafel zette. ‘Nou net middenin de repetitie-week zoo’n nieuw kind naast je te krijgen! Ik was veel liever maar alléén in mijn bank gebleven, dan had ik tenminste plaats met m’n knieën als ik stikum even in m’n boek op m’n schoot wil kijken. Aan zoo’n nieuwe kan ik natuurlijk niet dadelijk vragen of ze ’n beetje op wil schikken ….. Zeg heb je nog thee? Geef me nog ’n kopje, ’t komt er niet op aan of ’t slap is. Ze zal wel verbaasd staan te kijken, als ze ziet hoe er bij ons op school eendrachtelijk geknoeid wordt….. Dank je. Maar ik zeg maar, ik ben ’t slachtoffer op ’t oogenblik. Van vóórzeggen is natuurlijk heelemaal geen sprake ….’ en Jet hield even op met brommen en keek rond of iemand ook mogelijk ’t tegendeel zou veronderstellen, maar Lien en Noes herhaalden meewarig: ‘O neen, natuurlijk niet,’ en Jeanne van Laer, ’n knap blond meisje, zuchtte ook zachtjes: ‘Ik denk ’t wel niet.’

Jeanne was de eenige van de vier die nooit ‘knoeide’. Ze zei niet vóor, ze keek niet af en wou ook niet voorgezegd worden. Ze vergeleek nooit thema’s of sommen, en was gehoorzaam en gedwee. Nooit ‘speelde ze op’ zei Noes; Lien noemde haar ’t ‘model’ en Jet sprak van ’t ‘krediet,’ want Jeanne zag er Zaterdags zoowel als ’s Maandags onberispelijk uit en maakte overal waar ze kwam, een netten gedistingeerden indruk, zóo netjes, dat de winkels het zich een eer aanrekenden door zulk een fijn dametje bezocht te worden en volgaarne taartjes, schoolbehoeften enz. in ’t oneindige op rekening leverden.” 

 

naeff

Top Naeff (24 maart 1878 – 21 april 1953)

 

De Amerikaanse schrijver Lawrence Ferlinghetti werd geboren op 24 maart 1919 in Yonkers, New York. Hij groeide op in Frankrijk, studeerde aan de universiteit van North Carolina, ging naar de marine en promoveerde aan de Sorbonne in Parijs met een proefschrift over het symbool van de stad in de moderne literatuur. Hij opende de boekhandel City Lights in San Francisco die tot trefpunt werd van avantgardistische schrijvers die hij ten dele ook zelf uitgaf. Zijn eigen gedichten zijn voorbeelden van de door hem gepromote beatgedichten die een antikapitalistische verandering van de Amerikaanse maatschappij en de opbouw van een tegencultuur tot doel heeft.

 

ARE THERE NOT STILL FIREFLIES

Are there not still fireflies
Are there not still four-leaf clovers
Is not our land still beautiful
Our fields not full of armed enemies
Our cities never bombed to oblivion
Never occupied by iron armies
speaking iron tongues
Are not our warriors still valiant
ready to defend us
Are not our senators still wearing fine togas
Are we not still a great people
Is this not still a free country
Are not our fields still ours
our gardens still full of flowers
our ships with full cargoes

Why then do some still fear
the barbarians are coming
coming coming
in their huddled masses
(What is that sound that fills the ear
drumming drumming?)

Is not Rome still Rome
Is not Los Angeles still Los Angeles
Are these really the last days of the Roman Empire

Is not beauty still beauty
And truth still truth
Are there not still poets
Are there not still lovers
Are there not still mothers
sisters and brothers
Is there not still a full moon
once a month

Are there not still fireflies
Are there not still stars at night
Can we not still see them
in bowl of night
signalling to us
our so-called manifest destinies?

FERLINGHETTI

Lawrence Ferlinghetti (Yonkers, 24 maart 1919)

 

De Duitse schrijver Martin Walser werd op 24 maart 1927 geboren in Wasserburg aan de Bodensee. Walser promoveerde in 1951 met een studie over Franz Kafka. In 1955 werd Martin Walser onderscheiden met een prijs door het literaire gezelschap “Gruppe 47”. In de jaren zestig toonde Martin Walser aan een productief en succesvol schrijver te zijn. Naast romans en verhalen schreef Martin Walser satirische toneelstukken en hoorspelen. Meestal gebruikte Martin Walser de omgeving van zijn geboortestreek als typisch Duits decor van zijn verhalen. Zijn hoofdpersonen bevinden zich regelmatig in een identiteitscrisis. De door Martin Walser beschreven gedachten werden niet altijd gezien als “politiek correct”. Zo bleek hij in 1987, dus voor de Duitse hereniging, de deling van Duitsland te betreuren in de novelle “Dorle und Wolf”. Martin Walser schreef in verschillende publicaties over het thema van de Duitse deling. In 2002 veroorzaakte de roman “Tod eines Kritikers” nog voor de verschijning bij uitgeverij Suhrkamp een grote rel. Met deze roman rekende Walser af met literatuurpaus Marcel Reich-Ranicki. Martin Walser werd beticht van antisemitisme, maar reageerde door te stellen dat hij in zijn roman alleen het machtsmisbruik van de literaire televisiecritici behandelde. Het joodzijn van de hoofdpersoon beschouwde Martin Walser in een interview als van ondergeschikt belang.

Werk o.a.: “Halbzeit” (1960), “Das Einhorn” (1966), “Der Sturz” (1973), “Finks Krieg” (1996), “Verteidigung der Kindheit” (1997) en “Ein springender Brunnen” (1998).

Uit: Der Lebenslauf der Liebe

„ Sechsmal hielt sie den Zeigefinger Domino hin, sechsmal hielt sie ihn Jeannie hin und zählte mit und wechselte ab, weil sie wußte, Jeannie hätte es für ungerecht gehalten, wenn Domino sechsmal nacheinander den aus der Quarkschüssel auftauchenden Zeigefinger hätte ablecken dürfen, bis sie zum ersten Mal drangekommen wäre. Susi Gern genoß es, gerecht sein zu können. So hätte Mr. Warhol sie malen müssen. Frühstückend. Domino und Jeannie links und rechts vor ihr auf dem großen, runden, weißen Tisch. Edmunds Kommentar: Wenn mir das einer gesagt hätte, Katzen auf deinem Frühstückstisch. Sie, von Anfang an: Meine Katzen dürfen alles. Sie hatte allerdings nicht von Anfang an Katzen gehabt. Erst als sie fünf oder sechs Jahre verheiratet gewesen waren, hatte sie angefangen, sich nach Katzen umzusehen. Um Edmund die Zustimmung zu erleichtern, hatte sie gesagt: Kinder brauchen Tiere. Conny durfte den Katzen Namen geben. Andreas interessierte sich für die Katzen so wenig wie Edmund.
Daß ihre Katzen Kunstwerke waren, wußte nur sie. Wenn Edmund mit ihr frühstückte – also gar nicht mehr so oft, und sie hatte sich nicht nur daran gewöhnt, sie hatte es sogar genießen gelernt, ohne ihn zu frühstücken -, aber wenn er sich dann wieder einmal zur gleichen Zeit an den von ihm ausgesuchten Tisch setzte, dann ließ er sie das vorher wissen; und sie wußte, daß es besser sei, die Katzen den Quarkfinger lecken zu lassen, bevor Edmund ihr gegenüber Platz nahm. Edmund hat beim Frühstück zwar von Anfang an die Frankfurter vor dem Gesicht gehabt, aber er hat ihr, während er las, immer lieben Blödsinn zugerufen. Frühstück ist die schönste Jahreszeit. Dergleichen. Oder hat sich lustig gemacht darüber, daß bei ihr, angefangen von sechsmal den Finger hierhin und sechsmal dahin, bis zum fünffachen Süßstoff immer alles gleich ablaufe. Magerquark, Knäckebrot, Nescafé ohne Coffein, aber mit fünf Stückchen Süßstoff und Milch. Edmund brauchte jeden Tag ein anderes Frühstück. Es machte ihm Spaß, bei ihr zu bestellen.“

Walser

Martin Walser (Wasserburg, 24 maart 1927)

 

De Engelse schrijver, ontwerper en utopisch denker William Morris werd geboren op 24 maart 1834 in Walthamstow, Essex. Hij wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van het Fantasy-genre en is vooral bekend als de geestelijke vader van de Arts-and-craftsbeweging . Morris’ negatieve visie op de industrialisering vertaalde zich ook in politiek engagement. Hij creëerde een socialistisch systeem ter vervanging van het kapitalisme. Dit systeem was, onder invloed van Ruskin, voornamelijk op kunst gericht. Morris verlangde naar een kunst die voor en door het volk gemaakt werd. Hij was echter realistisch genoeg om in te zien dat het gewone volk zich geen ambachtelijk gecreëerde voorwerpen kon veroorloven. Hij probeerde dit gedeeltelijk te compenseren door goede werkomstandigheden te voorzien voor de arbeiders in zijn ambachtelijke atelier. Als reactie op de lage kwaliteit van industrieel gedrukte boeken, richtte hij een eigen uitgeverij op, de Kelmscott Press. Hij probeerde op die manier kwaliteitvolle boeken te creëren. Deze boeken werden met enorm veel zorg vervaardigd. William Morris schreef ook zelf boeken, waaronder The Well at the World’s End. Men beschouwt dit boek als de eerste echte Fantasy-roman. Het gaat over een soort queeste, die zich afspeelt in een verzonnen, middeleeuwsachtige wereld.

Uit: The Well at the World’s End

“ Long ago there was a little land, over which ruled a regulus or kinglet, who was called King Peter, though his kingdom was but little. He had four sons whose names were Blaise, Hugh, Gregory and Ralph: of these Ralph was the youngest, whereas he was but of twenty winters and one; and Blaise was the oldest and had seen thirty winters.

Now it came to this at last, that to these young men the kingdom of their father seemed strait; and they longed to see the ways of other men, and to strive for life. For though they were king’s sons, they had but little world’s wealth; save and except good meat and drink, and enough or too much thereof; house-room of the best; friends to be merry with, and maidens to kiss, and these also as good as might be; freedom withal to come and go as they would; the heavens above them, the earth to bear them up, and the meadows and acres, the woods and fair streams, and the little hills of Upmeads, for that was the name of their country and the kingdom of King Peter.” 

morris

William Morris (24 maart 1834 – 3 oktober 1896)

 

De Oostenrijkse schrijver en dichter Robert Hamerling werd geboren op 24 maart 1830 in Kilchberg am Walde. Hij studeerde klassieke talen, filosofie, geschiedenis en medicijnen in Wenen. Hij werkte als leraar, eerst in Wenen, daarna tot 1866 in Triëst. Vanwege een chronische maagkwaal ging hij met pensioen en vestigde zich in Graz, waar hij zijn vruchtbaarste tijd als schrijver beleefde. In zijn tijd behoorde hij tot de succesvolste en meest gelezen auteurs.

Uit: An die Tadler des »Ahasver in Rom«.

“ Wenn sie ein weichlich Geschlecht nur reizt, nicht schreckt die Entartung,
Treu mit der Schminke gemalt, und die prunkende Sünde der Alten,
Nun, so werde beschworen ein Bild aus düsterer’n Zeiten,
Werde der Pinsel getaucht in die kälteren Farben des Nordens.
Halle sie wieder, die Sprache, die derbe, der rauheren Väter,
Spiegelnd die Weisen und Bräuche germanischer Männer der Vorzeit.
Und was die heitre verbrach, mag sühnen die düstere Nacktheit,
Wenn dein sinnender Ernst sie, gestaltende Muse, mir segnet!

Singen die seltsamste will ich, die deutsamste aller Geschichten,
Die auf germanischer Erde gescheh’n: ein Spiegel für jedes
Höchste und Tiefste des Lebens, ein Echo für jegliche Frage,
Welche die Geister bewegt, und entflammt zu gewaltigem Ringen!

Kämpfer der Mitwelt, lauscht dem Gesang! es beflügelt der rasche
Fiebernde Puls ihn der Zeit und ihr anabaptistischer Herzschlag.
Dennoch – bedenket es wol! – die erhabene Muse, sie kämpft nicht,
Nein, sie krönt und verdammt: ausstreckt sie zwischen die Kämpfer
Ihr zweischneidiges Schwert, das beide verwundet und richtet . . .”

HAMERLING

Robert Hamerling (24 maart 1830 – 13 juli 1889)

 

De Zwitserse schrijver Peter Bichsel werd geboren op 24 maart 1935 in Luzern. Peter Bichsel werd beroemd met twee dunne boekjes: Eigentlich möchte Frau Blum den Milchmann kennenlernen (1964) en Kindergeschichten (1969). Voor zijn boek Die Jahreszeiten (1967) kreeg hij bovendien in 1965 de prijs van de Gruppe 47. In 1985 verscheen het volgende literaire werk: Der Busant. Von Trinkern, Polizisten und der schönen Magelone, en in 1993: Zur Stadt Paris. Geschichten . In de tussentijd schreef hij columns, maar bij Bichsel kunnen die  evengoed als verhalen gezien worden: Geschichten zur falschen Zeit [1915-1978] (1979), Irgendwo anderswo. Kolumnen 1980-1985 (1986) en Im Gegenteil. Kolumnen 1986-1990 (1990).

Uit: Zur Stadt Paris

Der da sitzt in seinem Haus

Der Mann, der da sitzt in seinem Haus, ist ein Mann, der das erreicht hat, was er wollte. Er ist als kleiner Junge mal an einem Hausvorbeigegangen – vorbeigegangen und stehengeblieben – und hat sich gesagt, in so einem Haus möchte ich mal leben. Er ist einige Jahre später am »Goldenen Engel« vorbeigegangen – vorbeigegangen und stehengeblieben – und hat sich gesagt, an
so einem Tisch möchte ich mal essen.


Er kannte das Wort Champagner und das Wort Kaviar und das Wort Bordeaux, bevor er auch nur eine Ahnung hatte, wie das schmeckt, aber er wußte, aufgewachsen bei einem einfachen Mann, daß nicht alle Menschen die Gelegenheit haben, im Laufe ihres Lebens ebendas zu schmecken. Also werden Leute, die das schmecken, andere Leute sein als jene, die das nicht schmecken. Das Leben ist kurz, sagte er sich, und er wurde weit über neunzig, aber das einzige, was ihm passiert ist in seinem Leben, das ist, daß er an einem Haus vorbeigegangen ist – als Kind – und sich gesagt hat, daß er in einem solchen Haus mal leben möchte..“

 

BICHSEL

Peter Bichsel (Luzern, 24 maart 1935)

 

De Duitse schrijfster Fanny Lewald werd op 24 maart 1811 in het toenmalige Königsberg geboren. Zij is een van de vooraanstaande schrijfsters van het Jonge Duitsland en van de Vormärz. Na haar dood raakte zij in de vergetelheid. Ten eerste omdat zij vrouw was, en in het Derde Rijk omdat zij joods was. Zij had echter al uitgesproken opvattingen over de opleiding van vrouwen, gedwongen huwelijken, scheiding en de emancipatie van joden en vrouwen.

Uit: Jenny

„ Bei Gerhard, dem ersten Restaurant einer großen deutschen Handelsstadt, hatte sich im Spätherbst des Jahres 1832 nach dem Theater eine Gesellschaft von jungen Leuten in einem besondern Zimmer zusammengefunden, die anfänglich während des Abendessens heiter die Begegnisse des Tages besprach, allmählich zu dem Theater und den Schauspielern zurückkehrte und nun in schäumendem Champagner auf das Wohl einer gefeierten Künstlerin, der Giovanolla, trank, welche an jenem Abende die Bühne betreten hatte.

»Sie soll leben und blühen in ewiger Schönheit!« sagte entzückt der Maler Erlau, »und möge es mir vergönnt sein, die Feueraugen und den Götternacken dieses Mädchens immer vor meinen Augen zu haben, wie sie sich mir bei der gestrigen Sitzung zeigten. Ihr seht sie alle in der falschen, täuschenden Beleuchtung der Bühne und könnt nicht ahnen, wie schön ihre Farben, wie regelmäßig und vollendet ihre Züge und wie üppig ihre Formen sind. Ich sage euch, sie ist der Typus einer italienischen Schönheit.«

Lewald

Fanny Lewald (24 maart 1811 5 augustus 1889)

Yōko Tawada, Gary Whitehead, Mitch Cullin, Roger Martin du Gard, Daniel Biga, Ceija Stojka, Hamvas Béla, Nils-Aslak Valkeapää

De Japanse schrijfster Yōko Tawada werd geboren op 23 maart 1960 in Tokyo. In Japan studeerde zij literatuurwetenschap (met bijzondere nadruk op Russische literatuur). In 1979 kwam zij voor het eerst naar Duitsland. Sinds 1982 woont zij in Hamburg. Daar studeerde zij nieuwere Duitse letterkunde. Haar eerste publicatie dateert van 1986. Haar eerste boek verscheen in 1987 in Duitsland, in 1992 in Japan. Zij schrijft in het Duits en in het Japans proza, essays, gedichten, toneelstukken en hoorspelen.

Werk o.a.: Tintenfisch auf Reisen (Erzählungen), 1994, Talisman (Literarische Essays), 1996, Opium fuer Ovid, ein Kopfkissenbuch für 22 Frauen (Prosa), 2000, Das nackte Auge (Erzählung), 2004

Uit: E-Mail für japanische Gespenster

„ Verwandlung
Als ich zum ersten Mal mit eigenen Augen diese Gespenster sah, waren sie mir unheimlich. Damals verwandelten sich plötzlich deutsche Umlaute in Kombination mit “f” oder “ch” in Ideogramme. Jubeln, Peinigen und Niesen bedeuteten diese Schriftzeichen, die mitten im Text auftauchten. Es war, als wollten die kleinen Gespenster, die unter der Textoberfläche leben, mich peinigen und dabei jubeln.
Das Gesicht des Fisches Wenn unter jedem deutschen Text, den ich schreibe, zahllose ideographische Gespenster leben würden, die durch irgendeinen Anlaß auf der Oberfläche erscheinen könnten. – Diese Vorstellung beunruhigte mich, bis ich auf die Idee kam, daß die Gespenster eventuell Bilder, Rhythmus und Bewegungsarten verkörpern, die ich – um einen verständlichen deutschen Text zu schreiben – unterdrücken mußte.
Jeder Buchstabe ist wie der Rücken einer Person. Er kann sich jede Zeit umdrehen. Ein Autor, der glaubt, sein eigener Text müßte ihm bis zum letzten Buchstaben vertraut sein, täuscht sich: Wenn ein Buchstabe sich umdreht, wird ein fremdes Gesicht sichtbar. Die Buchstaben im Bildschirm Feuersind einerseits leicht zu löschen, andererseits ist man nie sicher, ob sie wirklich verschwunden sind oder ob sie sich nur im Meer versteckt haben und unerwartet wieder auftauchen könnten. Diese Unsicherheit gibt es beim Löschen mit Tipp-Ex oder mit dem Radiergummi nicht, weil die Spur der Korrektur mehr oder weniger sichtbar bleibt. Das Tipp-Ex hinterläßt einen Schneehügel. Was den Radiergummi betrifft, erinnert die Spur des Bleistifts an eine alte Narbe auf der Haut: Sie glänzt, wenn sie von der Seite beleuchtet wird.“ 

TAWADA

Yōko Tawada (Tokyo, 23 maart 1960)

 

De Amerikaanse dichter Gary Joseph Whitehead werd geboren op 23 maart 1965 in Pawtucket, Rhode Island. Sinds 1997 heeft hij Engels gedoceerd aan de Tenafly High School in Tenafly, New Jersey. Daarnaast gaf hij een cursus Contemporary American Poetry voor Virtual High School, Inc. In 2004 ontving hij de Margery Davis Boyden Wilderness Writing Residency Award en bracht hij de maanden april tot en met oktober 2005 door in een houten hut ten zuidwesten van Oregon. Werk o.a.: The Velocity of Dust, After the Drowning, A Cool, Dry Place, Walking Back to Providence

 

Tableaux

I

A night of rain, and the stalled thrall begins again
as though the lemon trees decreed it.

He strides in like wind. But shod and heavy. I grow thin
with what to do and what to do.

And in the take-two of the mute television’s blue glow,
broken glass, open door’s cool specter, slow-wept

music of the trees and kitchen sink
I see it later as night might have through the streaked glass:

his fell beaming, my left arm raised as if to shade.

II.

Talk is morning, is a swept floor.
Talk is a blind thing that can see.
Talk is the child who will never be.
Talk is a neighbor, is a closed door.

In time, the washed world
curls around its scars;
the body wears its Easter colors
into summer. Then it happens
that he makes me laugh,
and because he’s soft again
and sitting and I mistake
the sunlight as divine,
I can stand akimbo
saying no and no and no.

We make love then and lie
in the late day’s bruise,
and while he sleeps
I watch the long clouds roll by
like evening news.

Gwhitehead

Gary Whitehead (Pawtucket,  23 maart 1965)

 

De Amerikaanse schrijver Mitch Cullin werd geboren op 23 maart 1968 in Santa Fe, New Mexico. Hij schrijft romans (waarvan een in verzen, Branches) en korte verhalen. Momenteel woont hij in Arcadia, Californië. Tideland (20
05) werd verfilmd door Terry Gilliam.

Uit: Tideland

“ On my first evening in the back country, I skipped down the porch steps of the farmhouse—leaving my father inside and the radio playing and my small suitcase decorated with neon flower stickers unpacked—and wandered toward the upside-down school bus I’d spied from an upstairs window. Flanked on either side by Johnsongrass taller than my head, I followed a narrow and crooked cattle trail, extending my arms straight out for a while so my palms could reach into the grass and brush against the sorghum.
“You bend so you don’t break,” I whispered as the Johnsongrass slapped across my hands, half-singing the song my father had written about me: “You bend so you don’t break, you give and you give, but you can’t take, Jeliza-Rose, so I don’t know what to do for you.”
And I continued along the trail for some time—winding left, then right, then left again—until it ended at a grazing pasture sprinkled with foxtails and the last bluebonnets of late spring. A breeze shuffled through the humidity, and the sky was already dimming. But the low-growing bluebonnets were still radiant, so I carefully stepped over them while moving further into the pasture.
Behind me swayed the Johnsongrass.
Before me rested the upside-down bus in a heap—the hull a mess of flaking paint and seared metal—with most of the windows busted out, except a few which remained black and sooty. It seemed bluebonnets had sprouted everywhere, even from under the squashed bus roof, where they drooped like bullied children. And the air was so rich with the scent of lupine that I sniffed my fingertips as I came to stand beside the bus, inhaling instead an earthy odor which belonged to my filthy dress.”

 

Cullin

Mitch Cullin (Santa Fe, 23 maart 1968)

 

De Franse schrijver Roger Martin du Gard werd geboren op 23 maart 1881 in Neuilly als zoon van een welvarende advocaat. Op zeventienjarige leeftijd las hij Tolstoi’s Oorlog en Vrede dat hem later zou inspireren tot de Thibault saga. Hij bezocht de École des Chartres in Parijs en studeerde af als paleograaf-archivaris in 1905. Zijn doorbraak in de literatuur kwam in 1913 met de roman Jean Barois, een fictioneel portret van de Dreyfuss affaire. In 1937 kreeg Du Gard de Nobelprijs voor literatuur.

Uit: Les Thibault, La Mort du père

« La porte était ouverte. Il buta contre une chaise. Il ne voyait rien. Un groupe se mouvait devant la lumière. Enfin il distingua une masse échouée en travers du lit, des bras qui battaient l’air. Le malade avait glissé jusqu’au bord du matelas ; Adrienne et la garde cherchaient vainement à le relever. Jacques accourut, mit un genou sur les couvertures, et, saisissant son père à bras-le-corps, il parvint à soulever le buste, puis à le replacer sur les oreillers. Il sentait contre lui cette chair chaude, ce halètement ; il voyait, renversé sous lui, ce masque aux yeux blancs, sans prunelles, qu’il regardait de tout près, qu’il reconnaissait à peine ; et il restait là, penché, immobilisant entre ses bras ce corps secoué de convulsions.
Déjà les mouvements nerveux s’atténuaient ; la circulation reprenait son cours. Les prunelles, flottant à la dérive, reparurent, se fixèrent ; et, peu à peu, le malade, de ses yeux redevenus vivants, sembla découvrir ce jeune visage incliné sur le sien. Reconnut-il le fils perdu ? Et s’il eut cet éclair de lucidité, pouvait-il encore faire la distinction entre le réel et ces incohérentes visions qui peuplaient son délire ? Ses lèvres remuèrent. Les pupilles s’agrandirent. Et, soudain, dans cet œil morne, Jacques retrouva un souvenir précis : autrefois, lorsque son père cherchait une date oubliée, un nom, le regard prenait cette expression attentive et vague, cette apparence décentrée.
Jacques s’était redressé sur les poignets, et, la gorge serrée, il balbutiait machinalement :
– ” Alors, Père ?… Alors ?… Comment vas-tu, Père ? ”
Lentement, les paupières de M. Thibault s’abaissèrent. Un tremblement à peine perceptible agita la lèvre inférieure, la barbiche ; puis un branle de plus en plus accentué secoua le visage, les épaules, le buste : il sanglotait. De la bouche amollie s’échappait le bruit d’une fiole vide qu’on plonge dans l’eau : blou, blou, blou… La vieille religieuse avança la main pour essuyer le menton avec un peu d’ouate. Et Jacques, n’osant faire un mouvement, les yeux aveuglés de larmes, demeurait courbé sur cette houle, et répétait d’une voix stupide :
– ” Alors, Père… Comment ça va-t-il ?… Hein ?… Comment vas-tu, Père ?… 

 

DuGard

Roger Martin du Gard (23 maart 1881 – 22 augustus 1958)

 

De Franse dichter Daniel Biga werd geboren op 23 maart 1940 in Nice. Hij is tevens schilder. Hij is president van het Maison de la Poésie de Nantes. Hij debuteerde in 1966 met “Oiseaux Mohicans”. Andere titels: “Le chant des batailles” (1999), “L’Afrique est en nous” (2002). “Capitaine des Myrtilles” (2003).

Aux portes de la ville

Il a neigé jusqu’aux portes de la ville
jusqu’à la naissance de la mer
quelque ébauche de joie de paix de ferveur même
s’est alors infiltrée jusqu’au coeur
du plus épais parmi les hommes

sur la noirceur le tintamarre la crasse le plomb
avec son poids léger son silence son calme
presque un jour durant la neige a tenu bon

ainsi parfois la neige arrive-t-elle aux portes de la ville
quand le monde est en danger

 

Menues pierres de taille

Le sable
qui est pour le pied de l’enfant
chose parmi les plus douces
vient du roc le plus dur au monde

quant à la fourmi le grain de sable
est pour elle
menhir de granit

Biga

Daniel Biga (Nice, 23 maart 1940)

 

De schrijfster Ceija Stojka werd op 23 maart 1933 geboren in de Steiermark in Oostenrijk. Zij behoort tot de Lovara-Roma, een zigeunervolk, dat vooral in Midden –en Oosteuropa thuis is. Als kind overleefde zij drie concentratiekampen. In 1988 schreef zij haar eerste boek Wir leben im Verborgenen, waarin zij als een van de eersten het lot van haar volk onder de aandacht bracht. In 1992 volgde met het boek Reisende auf dieser Welt haar herinneringen aan de naoorlogse tijd in Oostenrijk. In 2003 verscheen de dichtbundel Meine Wahl zu schreiben – ich kann es nicht.

Uit: Träume ich, dass ich lebe?

“Ich habe genau gewusst, wo ich herumgehen kann. Vorne war der große Totenhaufen und weiter hinten der kleinere. Meistens habe ich mich bei dem kleineren aufgehalten, dort konnte ich mich verstecken, dort konnte ich spielen. Oft habe ich mit ihnen geredet. Zu einem habe ich gesagt: ‘Das ist der Karli’, zu den anderen: ‘Du bist der Mongo, du bist die Mizzi.’ Dann haben wir gespielt: Ihr habt einen Ball und ich habe einen Ball.
Ich wollte auch manchmal ausbrechen, ich wollte etwas anderes erleben und wollte Tempelhüpfen oder Schnurspringen. Aber ich habe keine Schnur gehabt. Dann habe ich mir gedacht, da ist ja ein Wald! Da gibt es doch ein Lied von einem Jäger, mit einem Mantel! ‘Wie geht das Lied, Mama, wie geht das?’ ‘Bin ich in die Schule gegangen oder du?’, hat sie gesagt, ‘Ich weiß es nicht. Denk dir halt selber was aus.’
Ich und der Burli, wir waren noch so lebendig. Wir wollten etwas tun, und wenn wir nichts zu tun gehabt haben, haben wir die Toten umgedreht, damit sie nicht verkehrt liegen. Damit sie mit dem Gesicht nicht nach unten schauen, sondern hinaufschauen zum Gott. Oder wir haben ihnen die Augen zugemacht. So sind wieder zwei Wochen vergangen …” 

 

Stojka

Ceija Stojka (Steiermark, 23 maart 1933)

 

De Hongaarse schrijver Hamvas Béla werd geboren op 23 maart 1897 in Eperjes (tegenwoordig Prešov). Zijn vader was dominee, maar mocht zijn beroep niet uitoefenen omdat hij getrouwd was met een katholieke vrouw. Hij werkte daarom als leraar aan een lyceum in Bratislava. Omdat zijn vader weigerde de eed op de Beneš-republiek af te leggen moest de familie in 1918 verhuizen naar Boedapest. Daar bezocht Béla tot 1923 de universiteit waar hij Duitse taalkunde studeerde. Hij werkte enige tijd als journalist. Van 1927 toto 1948 werkte hij in de bibliotheek van Boedapest.

Tot zijn omvangrijke hoofdwerk behoren „Scientia Sacra” en „Karneval“, dat in de jaren 80 verscheen. In 1943 verscheen „Láthatalan történet“ (Het onzichtbare verhaal). In 1944 voltooide hij het eerste deel van „Scientia sacra“. Tussen 1945 en 1948 redigeerde hij zijn „Antológia humana – 5000 Jahre Wijsheit“. Overigens heeft Hamvas Béla zoveel manuscripten nagelaten dat kenners ervan uitgaan dat nog niet eens de helft ervan is uitgegeven.

 

Uit: The Invisible Story (On friendship)

 

“ Compared to the many things to which we paid speci
al attention in the past hundred years, the silence around friendship is more than strange. There exists only one considerable work, made by Emerson. In the ancient world no one failed to keep it in mind. The reason that so few write on friendship today is not really that friendship is a classical subject and today’s people are not up to a classical subject. The reason is rather that friendship is a classical relationship and today’s man is not up to a classical relationship. Mankind has never been so close to all beings becoming just beasts of prey, snarling at each other from hiding. The aggressive collectivism of mass-religions is only the surface; beneath it lives the man who is ready to kill the one he lives with under the same roof before morning arrives, and only because he is different. Everyone who had reached out his hands these days toward someone else had to have experienced, humiliated, that people don’t understand the only thing that is important. But no one can be called to account. Yesterday I reached out my hands toward someone but he did not notice; today someone reached out for me and I was the one not noticing him. We’re living a Philialess life and the relationships that are still here between us might be only the remains of the old days or a possibility for the future; no friendship springs from today.” 

 

HAMVASBela

Hamvas Béla (23 maart 1897 – 7 november 1968)

 

De Samische dichter, schilder, musicus en fotograaf  Nils-Aslak Valkeapää werd geboren op 23 maart 1943 in Palonjoensuu nabij Enontekiö. Hij stamde uit een familie van rendierherders, maar kreeg een opleiding tot docent. Hij schreef vooral in het Sami en werd in het Fins en andere talen vertaald. Zijn eerste publicatue was een politiek pamflet. Uiteindelijk verschenen er acht dichtbundels van zijn hand. Een van de bekendste is Beaivi áhčážan, in het Engels vertaald als The Sun, My Father.

Uit: Trekways of the Wind (Vertaald door Harald Gaski, Lars Nordstrîm en Ralph Salisbury)

For a moment I was with you

rested for a while

 

And now my friend, my dear bird

it is time to leave again

It is always like that towards the end

 

And I take out the white reindeer fur coat

not so new any more

but not worn either

And I take out the mottled fur shoes

new shoe strings

nice dark fur leggings

the silver belt the gákti

the silk scarf the cap

the fur gloves

And the food pack

 

I leave

to arrive

go away

to be closer

 

To the space of your thoughts

to your heart

I crawl

into the heart

 

I journey

on the sea of time

follow

the tracks of the wind

 

VALKEAPAA

Nils-Aslak Valkeapää (23 maart 1943 – 26 november 2001)

 

Arnold Sauwen, Gabrielle Roy, Ludvík Kundera, Eveline Hasler, Léon Deubel, Billy Collins, Érik Orsenna, Hans Grimm, Karel Poláček, Wolfgang Bächler

150 Jaar Arnold Sauwen

 

Arnold Sauwen werd geboren te Stokkem op 22 maart 1857. Dat is vandaag precies 150 jaar geleden.Hij doorliep de lagere school in zijn geboortedorp en ging in 1872 studeren aan de Rijksnormaalschool te Lier, die toen bestuurd werd door Domien Sleeckx. Deze laatste ontdekte  en moedigde het literair talent van de jonge Arnold aan. Hij was achtereenvolgens onderwijzer te Essene en Rekem, om tenslotte in 1880 in Antwerpen te belanden. Hier behoorde Pol De Mont tot zijn vriendenkring. Hij was medestichter van de kunstkring “Wees U zelf”. In 1882 verscheen zijn eerste dichtbundel “Langs de Maas”.  Hij huwde in 1886, gaf het onderwijs op en begon een succesrijke papierhandel.
Na de dood van zijn zoontje verminderde zijn literaire creativiteit. Pas in 1912 verscheen een nieuw dichtwerk: “De stille delling”. Ondertussen had hij zich terug in zijn geboortestreek gevestigd. De dood van zijn vrouw liet diepe sporen na. De uiting hiervan vinden we in “Uren van eenzaamheid” (1920). Het impressionistisch dichtwerk van Arnold Sauwen was geïnspireerd door de natuur van de Limburgse Maasvallei. Met zijn bespiegelende sobere gevoelspoëzie behoorde hij tot de Vlaamse Tachtigers. Arnold Sauwen overleed te Brasschaat op 11 mei 1938. Zie ook mijn Blog van 11 mei 2006.

 

De kranen

 

Over heiden, over venen,

drijvend in de hooge lucht,

Door den avondgloed beschenen,

trekt de wilde kranenvlucht.

 

Uit het koude Noord verdreven,

reppen ‘t machtig vleuglenpaar,

Wenden zij naar ‘t Zuid den steven,

Zeen over, schaar bij schaar.

 

Boven sluimerstille heide

waar geen voglezang meer schalt;

waar het leven langzaam scheidde

en alleen het jachtroer knalt;

 

Waar, op zonneschijn gedragen

Zilvrig zicht de herfstdraad spant,

Klinkt een schreien, heimweeklagen,

Zuchten naar het verre land.

 

En de veeknaap, langs de hagen

neergehurkt bij ‘t sprokkelvuur,

houdt den blik omhoog geslagen

naar die zwervers in ‘t azuur.

 

En een vraag ligt in zijn oogen,

maar ‘t geheim verklaart er geen.

“Zegt, vanwaar komt gij gevlogen,

Kranen, zegt, waar vliegt gij heen?”

 

Maar langs hooge hemelbanen

pelgrims in hun grijze dracht,

trekken daar de wilde kranen

en verdwijnen in den nacht.

 

SauwenGedenkplaat

Gedenkplaat op de gevel van zijn huis in Stokkem

 

Op Gods genade

 

Vedelspelers, orgelkramers,

drijft de nood uit duffe kamers

ons door ‘t land met wijf en kind;

door de zwerversdrift gedreven

gaan we blijgemoed door ‘t leven,

zonder zorg door weer en wind.

 

Onze planken huizen trekken

wij, geduldig als de slekken,

voort langs dal en heuveltop

Naar het noorden, naar het zuiden,

waar de kermisklokken luiden,

slaan wij onze tenten op.

 

Rijk aan kindren, arm aan zegen,

gaan wij langs des Heeren wegen,

gaan wij klagend onze nood.

Voor ons spelen, voor ons zingen

reikt men ons, verworpelingen,

gaarne toch ‘t genadebrood.

 

Wordt ons spel niets steeds geprezen;

wordt het wijf soms afgewezen

met den korf, aan deur of poort;

klinkt het bars:”God wil u bijstaan!”

vloekend spelen wij in ‘t voorbijgaan

toch ons klagend deuntje voort.

 

Heerenhuizen, boerenerven

zien ons komen menigwerven,

als het feest of bruiloft is.

Licht wordt van het middageten

ons de kruimel toegesmeten,

die daar afvalt aan de disch.

 

Waarom ploegen waarom zaaien?

De akker voedt de wilde kraaien;

koren wast er overal

Beedlend langs de deuren, vragen

wij het kleed dat afgedragen,

onze naaktheid dekken zal.

 

Langs de wegen, vroeg en spade

dolen wij, op Gods genade,

dorpen in en dorpen uit,

tot ons, oud en onverdroten,

eens de slagboom wordt gesloten

die ons rustloos zwerven stuit.

 

Sauwen

Arnold Sauwen (22 maart 1857 – 11 mei 1938)

 

De Canadese schrijfster Gabrielle Roy werd geboren op 22 maart 1909 in Saint Boniface, Manitoba. Zij kreeg een opleiding aan de Saint Joseph’s Academy. Daarna werkte zij als docente in o.a. Marchand en Cardinal. Haar eerste roman, Bonheur d’occasion (1945), was een opvallend realistische weergave ban het leven in Saint-Henri, een arbeiderswijk in Montreal. Het boek werd in 1947 in het Engels gepubliceerd onder de titel The Tin Flute en kreeg toen gelijk de Governor General’s Award voor fictie en de Royal Society of Canada’s Lorne Pierce Medal. In de VS werden er meer dan driekwart miljoen exemplaren van verkocht en trok het zoveel belangstelling dat de schrijfster voor de publiciteit wegvluchtte en terugkeerde naar Manitoba. Ook haar roman Alexandre Chenevert (1954) werd door de kritiek goed ontvangen en door velen wordt zij tegenwoordig beschouwd als een van de belangrijkste Franstalige schrijfsters van Canada.

Uit: Children of My Heart (1977)

“A little later, with thirty-five children registered and more or less settled down, I began to breathe again, hoping for an end to the nightmare and thinking: The worst is over now. I saw little faces, to which I still was unable to put a name, sending me a first, furtive smile or, in passing, a caressing look. I said to myself: We’re going to be friends.

 

And then, from the corridor, came a fresh cry of anguish. My class, which I thought I had won over to confidence, was overtaken by a shudder. With trembling lips they stared toward the doorway. Then there appeared a young father and clinging to him a little boy, the living image of him, with the same dark, grieving eyes and such a stricken look that one might have been tempted to smile if those two had not expressed in equal degrees the very pain of separation.

 

The little boy, glued to his father’s side, turned up at him a face flooded by tears. In their Italian tongue he was begging him, it seemed to me, for the love of heaven not to leave him!

 

Almost as upset himself, the father tried to reassure his son. He ran his hand through the boy’s hair, dried his eyes, fondled him, soothed him with tender words repeated over and over, seeming to say: “It’ll be all right. . . . You’ll see. . . . It’s a nice school. . . . Benito, Benito. . . .” he insisted. But the child kept up his desperate appeal: “La casa! La casa!”

 

ROY

Gabrielle Roy (22 maart 1909 – 13 juli 1983)

 

De Tsjechische schrijver Ludvík Kundera werd geboren op 22 maart 1920 in Brünn. Kundera geldt als een surrealist en hij werd vooral bekend door zijn ironisch-satirische gedichten, verhalen en essays. Van 1968 tot 1970 was Kundera chefdramaturg aan het Schauspielhaus Brünn. Nadat hem een publicatieverbod was opgelegd publiceerde hij in de Samisdat. Sinds het begin van de jaren negentig verschijnt er een omvangrijke uitgave van zijn werken.

Uit de novelle: Berlin (Vertaald door Vilém Reichmann en Edwin Kratschmer)

“ Eines Abends gingen wir in ein vollgerauchtes lautes Lokal, als draußen ein Gewitter aufzog. Eine Amateurkapelle spielte Liebesschnulzen. Jirí schrieb den Namen des Mädchens, das zwischen uns saß, auf einen Fetzen Papier. Als ich merkte, daß Fusseln ihres Pullovers an unseren Kleidern hängenblieben, sobald wir mit ihr in Berührung kamen, rückte ich von ihr ab. Ich verfalle in völlige Gleichgültigkeit, die langsam dem Zynismus weicht. Hier ist es voller häßlicher Frauen, deren Fröhlichkeit traurig macht. Ab und zu bemühe ich mich um eine nichtssagende Unterhaltung mit unserer Begleiterin. Ich finde das lächerlich und schneide unverhüllt Jir¡í Grimassen, um ihm meine Langeweile zu zeigen. In diesem Augenblick tritt eine auffällig geschminkte Französin in Begleitung eines älteren Mannes an unseren Tisch und setzt sich neben mich. Wolken schweigender Erwartung ergießen sich über den Tisch. Absichtlich stoße ich an ihre über den Stuhl gehängte Handtasche, die zu Boden fällt, der Inhalt zwischen mir und der geschminkten Französin verstreut. Beide bücken wir uns, ich reiche ihr, absichtlich langsam, unter Entschuldigungen Stück für Stück. Für einen Augenblick berühren sich nicht nur unsere Hände, auch die Haare und Wangen. Der Französin scheint dieses Mißgeschick, bei dem ihr Spiegel zerbrach, sehr angenehm zu sein. Wir geben auf niemandem mehr acht und küssen uns, während unsere Hände den aufgeklaubten Inhalt der Handtasche halten: Zigaretten, Taschentuch, Lippenstift, den zerbrochenen Spiegel, Briefe, einen Kamm, eine Puderdose und ein langes Federmesserchen. Jir¡í erzählte mir später (wir standen plötzlich allein vor dem UBahn- Eingang), daß der Mann, der die Französin begleitet hatte, anfangs verständnislos dreinschaute, dann aber mit drohendem Gesichtsausdruck gegangen sei. Das Mädchen, das für Jirí Figuren auf ein Stück Papier gekritzelt hatte, sei davongelaufen. Die Drohung wurde wahr: über den Tisch fielen ein paar Soldaten her und rissen mir die schöne Französin aus den Armen. Jirí führte mich schnell aus dem Saal, aus dem uns haßerfüllt Blicke folgten.“ 

 

Kundera2

Ludvík Kundera (Brünn, 22 maart 1920)

 

De Zwitserse schrijfster Eveline Hasler werd geboren in Glarus op 22 maart 1933. Zij studeerde psychologie en geschiedenis aan de universiteiten van Freiburg im Üchtland en Parijs. Aansluitend werkte zij als lerares in St. Gallen. In de jaren zestig en zeventig schreef zij kinder- en jeugdboeken, daarna in toenemende mate gedichten en romans voor volwassenen.

 

Werk o.a.: Von Rändern kommt Erneuerung (1995), Die Riesin (1996), Die Vogelmacherin (1997), Aline und die Erfindung der Liebe (2000)

Uit: Tells Tochter. Julie Bondeli und die Zeit der Freiheit (2004)

«Glück und Leidenschaft», sagte er, den Faden des Gesprächs wiederaufnehmend, «sind es nicht Themen unserer Generation? Die wissenschaftlichen Akademien veranstalteten neuerdings Preisausschreiben über Fragen wie: 9Wie kann der Mensch glücklich sein?: 9Welches ist die glücklichste Nation?:»
Julie stimmte ihm zu. «Ist das Glück nicht wichtiger als die Gelehrtheit, Zimmermann? Was nützt unser illuminiertes Zeitalter, wenn wir bei all dem Fortschritt nicht glücklich sind? Doch mir scheint, Glücklichsein muß gelernt werden.»
Sie hatte sich in Eifer geredet, ihre Kohlenaugen sandten kleine Blitze aus, die Wildheit ihres Ausdrucks entzückte Zimmermann. Er erinnerte sich an Stellen in Wielands Briefen, wo von Julies graziöser Figur die Rede war, und an anderer Stelle: Sie hat eine Welt von Verstand in den schönen Augen. Zwar erwähnte der Dichter Nase und Stirn, die dem Eindruck des Ganzen zuwider waren, aber Zimmermann strich das in Gedanken durch. Wieland, diese emotionale Windfahne. Wahrhaftig, er hätte nicht so lange hin und her gefackelt, wenn er Wieland gewesen wäre! Julie gegenüber drückte er diese Empfindung in abgewogenen Worten aus: «Ich bin ein verheirateter Mann, Julie, aber Sie beeindrucken mich. Dieser Abend bleibt unvergessen.»
Sie betrachtete amüsiert sein Gesicht, der untere Teil mit dem wuchtigen, kantigen Kinn erschien ihr jetzt hölzern, ja nußknackerhaft, doch die obere Gesichtspartie machte alles wieder wett mit den lebhaften Augen und der freien Stirn. Der Mann hat etwas Steifes, Redliches, dachte sie, sein Blick verrät das empfindliche Gemüt. Noch ahnte sie nicht, daß ein Dämon in ihm steckte.
«Freundschaft zwischen Mann und Frau ist immer möglich, Zimmermann, was soll daran unziemlich sein?» sagte sie.”
 

hasler

Eveline Hasler (Glarus, 22 maart 1933)

 

De Franse dichter Léon Deubel werd geboren op 22 maart 1879 in Belfort. Arm en onaangepast pleegde hij op 34-jarige leeftijd zelfmoord door in de Marne te springen. Vantevoren had hij al zijn manuscripten verbrand. Hij wordt beschouwd als de laatste van de poètes maudits. Nagelaten heeft hij Le Chant des routes et des déroutes (1901), Sonnets intérieurs, Vers la vie, Poésies, Régner,Léliancolies.

Détresse

Seigneur ! je suis sans pain, sans rêve et sans demeure.
Les hommes m’ont chassé parce que je suis nu,
Et ces frères en vous ne m’ont pas reconnu
Parce que je suis pâle et parce que je pleure.

Je les aime pourtant comme c’était écrit
Et j’ai connu par eux que la vie est amère,
Puisqu’il n’est pas de femme qui veuille être ma mère
Et qu’il n’est pas de cœur qui entende mes cris.

Je sens, autour de moi, que les bruits sont calmés,
Que les hommes sont las de leur fête éternelle.
Il est bien vrai qu’ils sont sourds à ceux qui appellent.
Seigneur ! pardonnez-moi s’ils ne m’ont pas aimé !

Seigneur ! j’étais sans rêve et voici que la lune
Ascende le ciel clair comme une route haute.
Je sens que son baiser m’est une pentecôte,
Et j’ai mené ma peine aux confi
ns de sa dune.

Mais j’ai bien faim de pain, Seigneur ! et de baisers !
Un grand besoin d’amour me tourmente et m’obsède,
Et sur mon banc de pierre rude se succèdent
Les fantômes de Celles qui l’auraient apaisé.

Le vol de l’heure émigre en des infinis sombres,
Le ciel plane, un pas se lève dans le silence,
L’aube indique les fûts dans la forêt de l’ombre,
Et c’est la Vie, énorme encor qui recommence !

graf_deubel

Léon Deubel (22 maart 1879 – 4 juni 1913)
Monument bij zijn graf

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Billy Collins werd geboren in New York op 22 maart 1941. Hij studeerde aan het College of the Holy Cross en aan de universiteit van Californië, Riverside. Hij werkte als Distinguished Professor voor Engels, aan de City University van New York en aan het Sarah Lawrence College, waar hij ook gastschrijver was. Collins bevindt zich in het middelpunt van de beweging die het interesse voor dichtkunst nieuw leven in wil blazen. Op 6 september 2002 droeg hij zijn gedicht „The Names“ voor tijdens een buitengewone zitting van het congres die gehouden werd ter herinnering aan de slachtoffers van 11 september 2001. Als Poet Laureate publiceerde hij onder de titel „ Poetry 180“ een verzameling van 180 gedichten, een voor elke dag van een typisch schooljaar.

 

Dear Reader

Baudelaire considers you his brother,
and Fielding calls out to you every few paragraphs
as if to make sure you have not closed the book,
and now I am summoning you up again,
attentive ghost, dark silent figure standing
in the doorway of these words.

Pope welcomes you into the glow of his study,
takes down a leather-bound Ovid to show you.
Tennyson lifts the latch to a moated garden,
and with Yeats you lean against a broken pear tree,
the day hooded by low clouds.

But now you are here with me,
composed in the open field of this page,
no room or manicured garden to enclose us,
no Zeitgeist marching in the background,
no heavy ethos thrown over us like a cloak.

Instead, our meeting is so brief and accidental,
unnoticed by the monocled eye of History,
you could be the man I held the door for
this morning at the bank or post office
or the one who wrapped my speckled fish.
You could be someone I passed on the street
or the face behind the wheel of an oncoming car.

The sunlight flashes off your windshield,
and when I look up into the small, posted mirror,
I watch you diminish—my echo, my twin—
and vanish around a curve in this whip
of a road we can’t help traveling together.

Collins

Billy Collins (New York, 22 maart 1941)

 

De Franse schrijver Érik Orsenna werd geboren in Parijs op 22 maart 1947 als Érik Arnoult. Sinds 1998 is hij lid van de Académie Française. Orsenna combineert zijn economische opleiding met literaire belangstelling. Hij is nu eens raadgever voor ontwikkelingshulp (1981-1983), dan voor cultuur (1983-1986) om – na vier jaar Conseil d’Etat (1986-1990)- bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken onder Roland Dumas zijn visie op de relaties met Afrika en de Maghreb-landen te ventileren. Hij debuteerde met Loyola’s blues in 1974 en kreeg voor zijn tweede roman La Vie comme à Lausanne de prix Roger-Nimier (1977). Internationale belangstelling kwam er dank zij L’Exposition coloniale dat – terecht – de Prix Goncourt in de wacht sleepte (1988). Verwantschap met Raymond Queneau en Georges Perec is niet te loochenen maar hij hanteert toch dat heel eigen accent. Daarbij valt enerzijds zijn hang naar structuur, anderzijds zijn ironie op.

Uit : Portrait du Gulf Stream

« Je ne suis pas scientifique mais promeneur. Et friand de  ces  questions  triviales  qui  laissent  embarrassés  les parents mais aussi les savants : pourquoi la nuit est-elle noire ?  Pourquoi  l’eau  mouille-t-elle ?¼  Et  pourquoi les courants courent-ils ?

Il  se  trouve  que,  depuis  l’enfance,  j’aime  d’amour les  courants  marins.  J’aime  ces  fleuves  cachés  dans l’eau.  J’aime  me  laisser  happer  et  dériver,  comme  en vacances : quelqu’un de fort, soudain, vous prend dans sa paume. Il n’y a plus qu’à se laisser porter.

Mais  j’aime  tout  autant  remonter  le  flot,  louvoyer des heures à la voile, gagner mètre après mètre, et tant pis si la nuit tombe et pas question de moteur : on ne torée pas avec une mitraillette. J’aime ces petits alliés qu’on se découvre alors, les contre-courants. Ils ont des formes légères, des boucles, des volutes. Ils ont tout du troll   ou   du   lutin.   Ils   vous   appellent,   faut-il   leur répondre ?  N’est-elle  pas  un  piège,  cette  gentillesse ?

Ils ne vivent que près, trop près des côtes. Ne va-t-on pas  « toucher »,  « talonner »,  c’est-à-dire  heurter  un rocher, ou même s’échouer, si l’on s’approche ? J’aime ces cartes marines striées de flèches noires de toutes tailles et directions. Elles tentent cette gageure : saisir   l’insaisissable,   dessiner   d’heure   en   heure   la fantaisie des courants. » 

 

orsenna

Érik Orsenna (Parijs, op 22 maart 1947)

 

De Duitse schrijver en publicist Hans Grimm werd op 22 maart 1875 geboren in Wiesbaden. Vanaf 1920 werkte hij aan de roman Volk ohne Raum die hem bij verschijen in 1926 van de ene op de andere dag beroemd maakte. Daarin propageerde hij het verwerven van „ Lebensraum“ als strategie ter oplossing van de economische en politieke problemen van de de Duitse republiek. De roman werd een van de best verkochte boeken gedurende de republiek van Weimar en zijn titel werd een gevleugelde uitdrukking. De nationaalsocialisten met hun voorstelling van “Lebensraum im Osten” grepen er op terug en zetten die tenslotte om in een „Generalplan Ost“ .

 

Uit: Volk ohne Raum

 

„ Du aber reckst überlegen den Kopf, du aber sagst, das deutsche Volk werde jedenfalls leben und allen Schicksalsfragen entgegen? Was heißt leben, Freund? Es lebt der Sieche und lebt der Dieb und lebt die Hure und lebt das Gewürm, das einander frißt, aber der deutsche Mensch braucht Raum um sich und Sonne über sich und Freiheit in sich, um gut und schön zu werden.
Soll er bald zwei Jahrtausende umsonst darauf gehofft haben? Und wenn du gerade und adlig zu sein vermagst von Körper und Sinn, und wenn deine Kinder noch nicht kranke Krüppel und verstohlene Diebe und arme Huren geworden sind, ist das dein Verdienst?“

 

HGrimm

Hans Grimm (22 maart 1875 – 27 september 1959)

 

De Tsjechische schrijver Karel Poláček werd geboren op 22 maart 1892 in Reichenau. Zijn eindexamen gymnasium deed hij in Praag in 1912. Tijdens WO I vocht hij in Servië tot hij gevangen werd genomen. Na zijn terugkeer werkt hij bij de Tsjechische in-en exportcommissie en als journalist bij de tijdschriften Tribuna en Nebojsa. Hij werd echter ontslagen toen hij in zijn verhaal Caroussel de commissie belachelijk had gemaakt. Van 1922 tot 1939 werkte hij als rechtbankjournalist totdat hij wegens zijn joodse afkomst werd ontslagen. In 1943 werd Polacek vastgezet in het concentratiekamp Theresienstadt en daarna naar Auschwitz overgebracht, waar hij in de gaskamers stierf. Polacek behoord etot de grote Tsjechische humoristen die het leven van de kleine man met al zijn zwaktes beschreef. Wir fünf und Jumbo is de laatste roman die hij kort voor zijn dood voltooide.

 

Uit: Wir fünf und Jumbo

 

„ Noch lieber machen wir Feuerchen, das ist das allerbeste. Dann gehen wir zuerst zu Jirsáks und war-ten, bis Čenda Jirsák die Ziegen auf die Weide führt. Wir folgen ihm. Auf dem Feld laufen wir los und sammeln Quecken und auch Kartoffelkraut. Wenn wir genug haben, zünden wir alles an. Die Flammenlodern auf und der starke Qualm brennt in den Augen. Wir sitzen lustig um das Feuer und reden.

Wenn wir um das Feuer sitzen, holt jeder seine Pfeife hervor, die in der Indianersprache Kalumet

heißt. So eine Pfeife macht sich jeder Junge aus einer Kastanie, man schält das Mark heraus, und schon hat man den Pfeifenkopf. In den wird ein Gänsekiel gesteckt, als Mundstück. Die Pfeife stopfenwir mit Kartoffelkraut und schmauchen kräftig. Zu Hause dürfen sie davon nichts wissen, sonst gäbe es ein schreckliches Gezeter. Der Herr Lehrer weiß auch nichts davon, denn er sagt, Rauchen sei eine schlechte Angewohnheit, die der Gesundheit schade und uns vorzeitig ins Grab bringe. Aber ich binder beste Raucher und kann Kringel blasen. Die andern machen es mir nach.

Am Feuer wird geraucht, damit wir uns Geschichten von Indianern erzählen können, die sich auf den Kriegspfad begeben und eine Blockhütte oder einen Zug der Pazifik- Linie überfallen haben, mit viel Geschrei und Blutvergießen. Oder wir erzählen von Barbara Ubryková, die in grauer Vorzeit Nonne war und unschuldig eingekerkert wurde. Wir erzählen uns auch von einem Gespenst, das umherwandelte,seinen Kopf unterm Arm trug und schrecklich jammerte, um den Leuten Angst einzujagen. Von dem Gespenst ohne Kopf sprechen wir ganz leise und schauen uns um, während die Ziegen weiden.

 

POLACEK

Karel Poláček (22 maart 1892 – 19 oktober 1944)

 

De Duitse dichter Wolfgang Bächler (een pseudoniem van Wolfgang Born) werd geboren op 22 maart 1925 in Augsburg. Hij studeerde van 1945 tot 1948 germanistiek, romanistiek, kunstgeschiedenis en theaterwetenschappen in München. In 1947 nam hij als jongste lid deel aan een bijeenkomst van de Gruppe 47. In de daarop volgende jaren werkte hij meest als journalist. In 1956 trouwde hij met de Franse Danielle Ogier en tot 1966 leefde hij met haar in Frankrijk. In de jaren vijftig stond Bächler in hoog aanzien bij collegaschrijvers als Benn en Krolow. Zijn werk werd vergeleken met dat van Wolfgang Borchert. Depressies leidden tot lange perioden in Bächlers, waarin hij niet schreef.

 

Der Kirschbaum

Durchs Schilfrohr ruft es

der Schwan, der Prophet.

Die Lerchen singen es weiter:

Gott sitzt im Kirschbaum

und entkernt die Kirschen.

Die Stare werfen Schattenfalten

in sein weisses Lichtgesicht.

 

Der Kirschbaum wandert übers Wasser.

Fische springen durch sein Haar,

Krebse schlüpfen durch die Wurzeln

und der Wind fährt in die Krone.

 

Gott sitzt rudernd

auf den Ästen,

isst die Kirschen,

spielt mit Kernen,

lässt sich treiben,

hat die Welt vergessen

 

 

Ausbrechen

 

Ausbrechen

aus den Wortzäunen,

den Satzketten,

den Punktsystemen,

den Einklammerungen,

den Rahmen der Selbstbespiegelungen,

den Beistrichen, den Gedankenstrichen

– um die ausweichenden, aufweichenden

Gedankenlosigkeiten gesetzt –

Ausbrechen

in die Freiheit des Schweigens

 

BAECHLER

Wolfgang Bächler (Augsburg, 22 maart 1925)