De technische problemen van gisteren zijn opgelost. Hier wat “nagekomen berichten”. (22 mei 2007. 11.45 uur)
De Duitse schrijfster Gabriele Wohmann werd op 21 mei 1932 in Darmstadt geboren als Gabriele Guyot; de naam Wohmann nam ze over van haar echtgenoot, Reiner Wohmann. Zij ging naar school op het eiland Langeoog in Schleswig-Holstein, en studeerde vervolgens in Frankfurt am Main zowel germanistiek als romanistiek, alsook muziekwetenschap. Na haar huwelijk in 1953 gaf ze drie jaar les op Langeoog, maar besloot in 1956 naar haar geboortestad terug te keren en er als zelfstandig auteur te werken. Zij werd lid van de Gruppe 47, die na de Tweede Wereldoorlog was ontstaan met als doel nieuwe wegen voor de literatuur te verkennen. Haar œuvre is sedertdien gestadig aangegroeid en omvat talloze romans en luisterspelen; bovenal is ze echter vermaard om haar vele kortverhalen. In 1975 werd ze lid van de Akademie der Künste. Wohmann ontving meerdere prijzen voor haar werk, waaronder in 1971 de literatuurprijs van de stad Bremen en in 1985 van het ZDF. Zij leeft tot op vandaag in Darmstadt.
Uit: Bleibt doch über Weihnachten
„Das Abendessen hatte mein Vater gekocht und eine Käsesauce ausprobiert. Meine Mutter unterbrach uns bei Tisch immer wieder, um ihm zu huldigen und von der Sauce zu schwärmen. Er ist ihr in der Küche überlegen, und sie sagte: Drei Kochplatten gleichzeitig überwachen – ich hätte nie die Nerven dazu, was wir alle längst wissen, weil sie es so oft sagt. Zwei Platten warens heut abend nur, Schatz. Mein Vater verbesserte sie sanft, aber sie wollte nicht runter von ihrem Trip und rief: Dann ist eben die Salatschüssel Nummer drei, und mein Vater grinste ganz zufrieden, aber ich fand, auch ein bisschen vorsichtig. Wenn meine Mutter in dieser Theaterstimmung ist, kann es leicht einen Umschwung geben. Trotzdem fühlte ich mich gut, und das ist kurz vor Weihnachten erstaunlich, weil meine Mutter da ziemlich schwierig werden kann. In diesem Jahr würde es wegen Hannchen vielleicht Probleme geben. Ich hatte mal Gesprächsfetzen zwischen meinen Eltern mitgekriegt, als sie nicht wussten, dass ich nebenan vom Wohnzimmer zwischen den Bücherregalen im Oxford Advanced Learner´s noch mal murder und murderer überprüfte, und sie, da bin ich sicher, übers Hannchen redeten, und meine Mutter sagte, Gut, man ist ein Problem los, aber das ist schon wieder ein neues Problem. Weil es gemein von mir ist. Ihr schlechtes Gewissen kriegt sie jedesmal, wenn sie sich von einer Last befreit fühlt. Mein Vater versucht, es ihr auszureden. Er sagt: Sie vermissen, das tust du ja auch. Vielleicht gehts meiner Mutter mit Gewissensbiss besser als ohne, deshalb widerspricht sie: Ja, schon, aber nicht genug“.
Gabriele Wohmann (Darmstadt, 21 mei 1932)
De Engelse dichter Alexander Pope werd geboren in Londen op 21 mei 1688. Zijn eerste echt grote werk was An Essay on Criticism uit 1711. Andere bekende werken uit die tijd waren The Rape of the Lock (1712, herziene versie 1714) en zijn vertalingen van Homerus’ Ilias en Odyssee (1715-1726). Deze laatste werken leverden hem het geld op om zich terug te kunnen trekken in een landhuis in Twickenham, waar hij de rest van zijn omvangrijke werk schreef.
Popes werk geeft een goede weerspiegeling van zijn tijd. In de tijd van koningin Anne schreef hij pastorale poëzie, de ‘Ilias’ en ‘Odyssee’ ontstonden onder George I. In zijn derde periode behandelde hij de grote godsdienstige en intellectuele zaken van die tijd. Hij schreef voornamelijk in de vorm van ‘heroic couplets’: series van meestal tien-lettergrepige op elkaar rijmende regels.
ODE ON SOLITUDE
Happy the man, whose wish and care
A few paternal acres bound,
Content to breathe his native air,
In his own ground.
Whose herds with milk, whose fields with bread,
Whose flocks supply him with attire,
Whose trees in summer yield him shade,
In winter fire.
Blest! who can unconcern’dly find
Hours, days, and years slide soft away,
In health of body, peace of mind,
Quiet by day,
Sound sleep by night; study and ease
Together mix’d; sweet recreation,
And innocence, which most doth please,
With meditation.
Thus let me live, unseen, unknown;
Thus unlamented let me dye;
Steal from the world, and not a stone
Tell where I lye.
Helaas, beste bezoekers, een zeer beknopt blog vandaag. Technische problemen laten het niet toe wat uitvoeriger te schrijven. Morgen beter. Als troost twee gedichten van Verhaeren.
De Vlaamse dichter Emile Verhaeren werd geboren in Sint Amands op 21 mei 1855.
Zie ook mijn blog van 21 mei 2006.
Soir religieux
Vers une lune toute grande,
Qui reluit dans un ciel d’hiver
Comme une patène d’or vert,
Les nuages vont à l’offrande.
Ils traversent le firmament,
Qui semble un chœur plein de lumières
Où s’étageraient des verrières
Lumineuses obscurément,
Si bien que ces nuits remuées
Mirent au fond de marais noirs,
Comme en de colossaux miroirs,
La messe blanche des nuées.
Qui reluit dans un ciel d’hiver
Comme une patène d’or vert,
Les nuages vont à l’offrande.
Qui semble un chœur plein de lumières
Où s’étageraient des verrières
Lumineuses obscurément,
Mirent au fond de marais noirs,
Comme en de colossaux miroirs,
La messe blanche des nuées.
Au bord du quai
Et qu’importe d’où sont venus ceux qui s’en vont,
S’ils entendent toujours un cri profond
Au carrefour des doutes !
Mon corps est lourd, mon corps est las,
Je veux rester, je ne peux pas ;
L’âpre univers est un tissu de routes
Tramé de vent et de lumière ;
Mieux vaut partir, sans aboutir,
Que de s’asseoir, même vainqueur, le soir,
Devant son oeuvre coutumière,
Avec, en son coeur morne, une vie
Qui cesse de bondir au-delà de la vie.
Emile Verhaeren (21 mei 1855 – 27 november 1916)
Théo van Rysselberghe, A Reading by Emile Verhaeren (1903)
Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, Wolfgang Borchert, Honoré de Balzac, A.C. Cirino
De Nederlandse dichter Gerrit Achterberg werd geboren in Nederlangbroek op 20 mei 1905. Zijn carrière als dichter kreeg pas duidelijk gestalte nadat Roel Houwink zich als zijn literaire mentor ontpopte. Het eerste resultaat was de bundel Afvaart (1931) waarin Achterbergs hoofdthema al aanwezig is: het oproepen van de gestorven geliefde.Na de publicatie van Afvaart raakte Achterberg in een geestelijke crisis. Hij werd enkele keren opgenomen in een psychiatrische inrichting en had moeilijke relaties met vrouwen. De verwarring die dat met zich meebracht, leidde bij Achterberg vaak tot gewelddadige buien. De ontwikkelingen mondden uit in een drama. Achterberg had in 1934 het onderwijs verruild voor een baan als landbouwcrisisambtenaar bij de Crisis Vee Centrale in Utrecht. Hij woonde in Utrecht op kamers en kreeg, hoewel hij inmiddels verloofd was, een relatie met zijn hospita. Op 15 december 1937 schoot Achterberg haar dood en hij verwondde haar dochter. Hij meldde zich zelf bij de politie en werd tot tbr veroordeeld. Tot augustus 1943 verbleef hij in diverse (forensisch-) psychiatrische inrichtingen. Daarna volgde een periode van resocialisatie tot de tbs in 1955 definitief werd opgeheven. Onderwijl produceerde hij een stroom aan nieuw werk. Tussen 1939 en 1953 verschenen 22 bundels. En Jezus schreef in ’t zand (1947) werd in 1949 onderscheiden met de P.C. Hooftprijs. Ballade van de gasfitter (1953) kreeg in 1954 de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam en in 1959 kreeg Gerrit Achterberg voor zijn gehele werk de Constantijn Huygensprijs toegekend. Zie ook mijn blog van 20 mei 2006. Al zijt gij in onnoembaarheid, Dan treedt uw lichaam uit mijn som, Het schijnt verleden week te Amersfoort. Een middag voor een ander; van opzij. De zakenlui. De wereld zonder mij. Een bakkersjongen in de Koppelpoort. Het zet zich binnen stadsgezichten voort. Bijna de dood; aan mijn leven voorbij. Zo zal het zijn als ik hier niet meer rij. Dan heeft de afzender het laatste woord. Letters figuurtjes op de winkelruiten. Mijn naam en ik gescheiden van elkaar. Er zit al speling tussen hier en nu. Agenten wenken dat ik moet besluiten. Vrachtwagens met inboedel ronken zwaar. Ik stuur u nog vanavond het reçu. De Nederlandse schrijfster en dichteres Anna Maria Geertruida Schmidt werd geboren in Kapelleop 20 mei 1911. Annie Schmidt werkte aanvankelijk als bibliothecaris in Amsterdam en Vlissingen. Na de WO II werkte ze vanaf 1946 als documentalisteDiaspora
glanzende scharen van mijn wil
zijn uitgegaan om u te tellen:
een prevelen, niet te verstaan,
zal eenmaal samenvallen
met onze kennismaking
diep in de taal.
want alle moleculen
roep ik weerom
uit hun verstrooiing. Alle.Depersonalisatie
Zie ook mijn blog van 20 mei 2006.
Uitverkoop in de Konijnen-Bijenkorf
In de Konijnen-Bijenkorf daar is h
et uitverkoop.
Daar krijg je voor een prikje een konijnekussensloop.
Er zijn konijnebroekjes voor drie worteltjes het stuk
en bij de kinderwagens is het heel bijzonder druk.
Er zijn konijne-nylons, o, die worden veel gevraagd,
‘konylons’ ja, ze ladderen niet, zelfs als je er aan knaagt.
Meneer Van Snuffert wil een fles met uitjes en augurken,
mevrouw Van Oren-Pokkestaart wil naar de zonnejurken.
Ze willen allemaal in de lift, de liftboy staat te gillen:
‘De derde! Schrijfbehoeften, lingerie, konijne-brillen!
De vierde! Levensmiddelen, corsetten, baby-wol!
Past op uw oren, dames, heren, ja, de lift is vol!’
Kijk daar, konijne-toffeltjes met echte vilten zolen
en een konijne-juffrouw demonstreert een rauwkostmolen:
‘U hoeft niet meer te knagen!’ zegt zij. ‘Dames! Kijkt u even!
Met deze rauwkostmolen blijft u eeuwig in het leven.’
Daar komt een dame met haar kinders, ’t zijn er vierentachtig,
ze krijgen ieder een ballon, wat vinden ze dat prachtig.
Och kijk, die twee konijntjes met hun oren in de knoop!
In de Konijnen-Bijenkorf daar is het uitverkoop!
Annie M.G. Schmidt (20 mei 1911 – 21 mei 1995)
De Duitse schrijver Wolfgang Borchert werd geboren op 20 mei 1921 in Hamburg. In 1942 kreeg hij difterie en kwam met oorlogswonden in het lazaret terecht. Zijn gezondheid zou zich nooit meer herstellen. Borchert kwam meermaals met de legerleiding in aanvaring: men verdacht hem van insubordinatie in zijn briefcorrespondentie, en hij werd in de gevangenis te Neurenberg opgesloten. Zijn vrijlating geschiedde op voorwaarde dat hij opnieuw naar het front in het oosten zou trekken: tijdens de veldtocht onderkoelde hij echter en liep vervolgens geelzucht op, zodat hij in Smolensk wederom in het veldhospitaal belandde. Uiteindelijk mocht hij met verlof naar huis: hij sloot zich in Hamburg bij het cabaret aan; in 1943 werd hij desondanks steeds zieker, en toen hij poogde aan het front in het theater toegelaten te worden, werd hij eens te meer gearresteerd. Hij werd in 1944 nogmaals voor het gerecht gebracht, ditmaal in Berlijn, er tot negen maand gevangenis veroordeeld en vervolgens opnieuw doodziek naar het front gestuurd. In 1945 capituleerde zijn regiment in Frankfurt am Main aan de Fransen: hij liep weg en trok te voet naar Hamburg terug.
In 1945 werkte Borchert eindelijk terug voor het theater: hij speelde weer cabaret, regisseerde Lessing en richtte zelf een toneelvereniging op in Altona. Maar hij was sterk verzwakt en bedlegerig: de aantasting van zijn lever zette zich snel door, en hij wist dat hij niet lang meer te leven had. In 1946 schreef hij nog een lange rist verhalen en een dichtbundel, die aanknoopten bij de expressionistische traditie van het interbellum die door het Derde Rijk verboden was geweest. Zijn radicale keuze voor het grove, eenvoudige en eenduidige maakten hem tot een hoofdvertegenwoordiger van wat men Kahlschlag of het Uur nul noemt. Met Draußen vor der Tür verwerd hij tot spreekbuis voor een misnoegde en ontmoedigde generatie, die zich voornam van nul te herbeginnen. Na hem kwamen nieuwe experimenten, die soms wel bij de vooroorlogse traditie poogden aan te knopen, maar desalniettemin heeft hij met dit ene toneelstuk, dat een klassieker is geworden, een gigantische impact op de Duitse literatuur nagelaten.
Uit: Draußen vor der Tür
“Aha, da steht einer. Da auf dem Ponton. Sieht aus, als ob er Uniform anhat. Ja, einen alten Soldatenmantel hat er an. Mütze hat er nicht auf. Seine Haare sind kurz wie eine Bürste. Er steht ziemlich dicht am Wasser. Beinahe zu dicht am Wasser steht er da. Das ist verdächtig. Die abends im Dunkeln am Wasser stehn, das sind entweder Liebespaare oder Dichter. Oder das ist einer von der großen grauen Zahl, die keine Lust mehr haben. Die den Laden hinwerfen und nicht mehr mitmachen. Scheint auch so einer zu sein von denen, der da auf dem Ponton. Steht gefährlich dic
ht am Wasser. Steht ziemlich allein da. Ein Liebespaar kann es nicht sein, das sind immer zwei. Ein Dichter ist es auch nicht. Dichter haben längere Haare. Aber dieser hier auf dem Ponton hat eine Bürste auf dem Kopf. Merkwürdiger Fall, der da auf dem Ponton, ganz merkwürdig. (Es gluckst einmal schwer und dunkel auf. Die Silhouette ist verschwunden.) Rums! Da! Weg ist er. Reingesprungen. Stand zu dicht am Wasser. Hat ihn wohl untergekriegt. Und jetzt ist er weg. Rums. Ein Mensch stirbt. Und? Nichts weiter.”
Wolfgang Borchert (20 mei 1921 – 20 november 1947)
De Franse schrijver Honoré de Balzac werd geboren in Tours op 20 mei 1799. Aanvankelijk studeerde hij rechten, maar in 1819 stopte hij met zijn studie om te gaan schrijven. Eerst onder verschillende pseudoniemen, later onder zijn eigen naam. Het succes bleef uit en hij nam een drukkerij over. Ondanks zijn verhouding met de rijke en vijftien jaar oudere en getrouwde Laure de Berny, had hij altijd grote schulden. Balzac trouwde met Eve Hanska, een rijke weduwe uit Polen, maar stierf kort daarna op eenenvijftigjarige leeftijd te Parijs. Hij werd begraven op de beroemde Parijse begraafplaats Père-Lachaise. De Balzac wordt beschouwd als de onbetwiste meester van het realisme. Hij was een harde werker, een broodschrijver, en schreef de monumentale Comédie humaine, een oeuvre van bijna honderd boeken met als doel de gehele Franse maatschappij vast te leggen. Zijn eerste grote successen waren La Peau de chagrin en Le Père Goriot. Le Lys dans la vallée wordt als zijn meesterwerk beschouwd.
Zie ook mijn blog van 20 mei 2006.
Uit: Le père Goriot
« Madame Vauquer, née de Conflans, est une vieille femme qui, depuis quarante ans, tient à Paris une pension bourgeoise établie rue Neuve-Sainte-Geneviève, entre le quartier latin et le faubourg Saint-Marceau. Cette pension, connue sous le nom de la Maison-Vauquer, admet également des hommes et des femmes, des jeunes gens et des vieillards, sans que jamais la médisance ait attaqué les moeurs de ce respectable établissement. Mais aussi depuis trente ans ne s’y était-il jamais vu de jeune personne, et pour qu’un jeune homme y demeure, sa famille doit-elle lui faire une bien maigre pension. Néanmoins, en 1819, époque à laquelle ce drame commence, il s’y trouvait une pauvre jeune fille. En quelque discrédit que soit tombé le mot drame par la manière abusive et tortionnaire dont il a été prodigué dans ces temps de douloureuse littérature, il est nécessaire de l’employer ici: non que cette histoire soit dramatique dans le sens vrai du mot; mais, l’oeuvre accomplie, peut-être aura-t-on versé quelques larmes intra muros et extra . Sera-t-elle comprise au-delà de Paris? le doute est permis. Les particularités de cette scène pleine d’observations et de couleurs locales ne peuvent être appréciées qu’entre les buttes de Montmartre et les hauteurs de Montrouge, dans cette illustre vallée de plâtras incessamment près de tomber et de ruisseaux noirs de boue; vallée remplie de souffrances réelles, de joies souvent fausses, et si terriblement agitée qu’il faut je ne sais quoi d’exorbitant pour y produire une sensation de quelque durée. »
Honoré de Balzac (20 mei 1799 – 18 augustus 1850)
Beeld van Auguste Rodin
De Surinaamse schrijver A.C. Cirino werd geboren in Goede Hoop op 20 mei 1929. Hij was een kenner van de inheemse culturen en publiceerde in het Nederlands twee bundels Indiaanse vertellingen, gebaseerd op de vertelschat van Karaïben en Arowakken. Jarenlang waren ze de eerste, uitgebreide collectie van Surinaams-Indiaanse vertellingen, vastgelegd door iemand die zelf afkomstig was uit een Indiaanse groep.
Uit: Het meisje en de vogels
“O, wat waren de vogeltjes verdrietig. Bij honderden kwamen ze aangevlogen om haar te troosten en beterschap te wensen. Overal zaten ze op de grond, op de spanten van het kamp, op het dak, aan de rand van haar hangmat, zelfs tegen de bladerwand van het kamp. Overal. En ze piepten en floten al maar door. En ze hadden heel wat lekkernijen voor haar meegebracht, heel wat bosvruchten. Het hele vogelrijk was in de waar en in de weer gekomen.
Sommige vogeltjes stierven van verdriet, omdat zij weigerden te eten toen zij Matuwi maar zagen wegkwijnen. De vogels kwamen bij elkaar en zeiden: “Matuwi is onze koningin. Hoe kunnen wij haar helpen?” Rediborsu dacht bij zichzelf: “Matuwi wordt niet beter.” En hij bracht zijn familie om de vogelkoningin te groeten en een goede reis naar het hiernamaals te wensen.
Een der kleine grijze vogels sprong op Matuwi’s armen en pikte haar. Er kwam wat bloed uit dat op de vogeltjes viel.
Enkele dagen daarna was het dorp en het hele vogelrijk in rouw gedompeld. Matuwi was overleden. Bij haar begrafenis zaten duizenden vogeltjes stil op de takken van de bomen toe te kijken. De vogels hadden zo’n verdriet dat zij nooit meer grote vriendschap met de mensen hebben gesloten. Vanaf die tijd vliegen zij snel weg als je in hun buurt komt.
En jij die dit verhaal hebt gehoord, weet nu ook waarom de rediborsu rode veren en een roodachtige bek heeft.”
Rediborsi (Geen portret beschikbaar)
Karel van het Reve, Ruskin Bond, Fritz Rudolf Fries, Rahel Varnhagen
De Nederlandse letterkundige, vertaler, essayist, schrijver en columnist Karel van het Reve werd geboren in Amsterdam op 19 mei 1921.Van het Reve groeide samen met zijn broer Gerard op in een communistisch milieu in het Amsterdamse Betondorp Hij was de zoon van de bekende communistische schrijver en journalist Gerard Vanter. Van het Reve bezocht het Amsterdamse Vossius Gymnasium, waar hij onder meer geschiedenis kreeg van Jacques Presser. Tijdens de Tweede Wereldoorlog volgt hij illegaal colleges slavistiek bij Bruno Becker. Hij rondt deze studie na de oorlog regulier af en promoveert in 1954. In 1957 wordt hij benoemd als hoogleraar Slavische letterkunde in Leiden, een functie die hij tot zijn emeritaat in 1983 zou vervullen. In 1967 en 1968 is Karel van het Reve correspondent voor Het Parool in Moskou. Hij begeeft zich in de kringen van sovjetdissidenten, waar hij onder anderen Andrej Amalrik, Pavel Litvinov en Andrej Sacharov leert kennen. Dankzij Van het Reve is het werk van Sacharov in het Westen bekend geworden. Van het Reve richtte samen met de historicus Jan Willem Bezemer de Alexander Herzen Stichting op, die dissidente sovjetliteratuur publiceerde. Uit: Het geloof der kameraden “Hoe is het met de leer buiten de Sovjet-Unie? Bestaan er handboeken van het marxisme-leninisme in het Chinees, Koreaans, Abessijns, Cubaans, Hongaars, Pools, Servo-kroatisch? Ik heb mij twintig jaar geleden niet in die vraag verdiept, en ik doe dat nu ook niet. Ook bemoei ik me niet met de vraag, hoe het zit met de aanhangers van het marxisme-leninisme buiten de landen waar de leer staatsgodsdienst is. In hoeverre gelooft een Nederlandse, Engelse, Japanse, Chileense, Pakistaanse communist aan de stellingen die in dit boek uiteengezet worden? Doen de gebeurtenissen in de Sovjet-Unie hem zijn geloof verliezen? Ik weet het niet. Sommige communisten, lijkt het, verliezen eerder hun geloof in Moskou dan hun geloof in Lenin. Trouwens ook buiten de communistische beweging lopen heel wat mensen rond, die, vaak zonder zich daarvan bewust te zijn, bepaalde marxistisch-leninistische leerstellin- gen aanhangen. Denk maar aan de mensen die geloven dat Philips wel een niet kapot gaande gloeilamp kan maken, maar dat niet doet omdat dan de winst in gevaar zou komen. De theorie der ‘planmatige veroudering’ (‘planned obsolescence’) is eigenlijk een onderdeel van de marxistisch-leninistische stelling dat onder het kapitalisme nieuwe uitvindingen verdonkeremaand worden om de kapitalistische winst te beschermen. Andere voorbeelden: ‘wij hebben in het Westen weliswaar winkels die vol liggen met de prachtigste waren, maar die waren zijn alleen bestemd voor de rijken. Alleen de rijken immers hebben genoeg geld om die waren te kopen’. Zo’n bewering wordt door menigeen geloofd, en het is een stukje van de communistische leer. (Het is natuurlijk een onjuiste bewering, want als die waren alleen door de rijken gekocht werden zouden die winkels binnen enkele weken failliet gaan.) Heel wat mensen in het Westen geloven, hoewel ze geen communist zijn, dat de dialektiek iets heel interessants en nuttigs is, of dat ons land geregeerd wordt door een ‘heersende klasse’, of dat de Franse revolutie een einde maakte aan het ‘feodalisme’ in Frankrijk, of dat de armen steeds armer en de rijken steeds rijker worden. Kortom, het ‘geloof der kameraden’, hoezeer ook door de ongunst der tijden in het nauw gebracht, bestaat nog steeds.” De Indiase schrijver Ruskin Bond werd geboren op 19 mei 1934 in Kasauli. In twintig jaar tijd schreef meer dan honderd korte verhalen, essays, romans en kinderboeken. The Room On The Roof was zijn eerste roman, geschreven toen hij zeventien was en hij kreeg er in 1957 de John Llewellyn Rhys Memorial prize voor.In 1992 ontving hij de Sahitya Akademi Award voor Our Trees Still Grow In Dehra. Uit: THE PHOTOGRAPH “I WAS TEN YEARS OLD. My grand mother sat on the string bed under the mango tree. It was late summer and there were sunflowers in the garden and a warm wind in the trees. My grandmother was knitting a woollen scarf for winter months. She was very old, dressed in a plain white sari. Her eyes were not very strong now but her fingers moved quickly with the needles and the needles kept clicking all afternoon. Grandmother had white hair but there were very few wrinkles on her skin. De Duitse schrijver Fritz Rudolf Fries werd geboren op 19 mei 1935 in Bilbao a Uit: Hesekiels Maschine oder Gesang der Engel am Magnetberg “Und so geschah es, wir luden ihn ein, in zwei Musiker verwandelt, die auf die Gelegenheit eines gigs warteten, indes ihre Kollegen im Halblicht auf der Bühne spielten, hinter Schwaden von Tabakrauch und in den leisen Passagen in ihrer Musik beinahe zugedeckt von den unbekümmert geführten Gesprächen am Tisch, die ein Ostinato waren, durchaus anregend gedacht wie die ständige Begleitung auf dem Schlagzeug, unterbrochen oder gesteigert durch das Klirren eine zerbrochenen Glases, das Aufschlagen der Bestecke auf einem geleerten Teller und der unerwartet in die Höhe steigenden Spirale eines Lachens, das auch das der Sängerin sein konnte, die auch heute auf ihre Gardenie im Haar nicht verzichtet hatte und deren abgezehrter Körper unmöglich diese Stimme beherbergen konnte, die stammelte wie ein kleines Mädchen und dann wieder stöhnte wie eine auf den Wogen der Lust reitende Geliebte, und die ihre Kollegen animierte, aus ihren Trompeten und Saxophonen, Gitarren und Bässen die letzten Geständnisse herauszupressen, die sie der Sängerin und uns machen wollten, an diesem Abend und dann nie wieder.“ De Duitse schrijfster Rahel Varnhagen werd geboren op 19 mei 1771 in Berlijn. Van 1790 tot 1806 hield zij daar een literaire salon, waarin dichters, wetenschappers, politici en adel elkaar ontmoetten. Gasten waren o.a. Jean Paul, Ludwig Tieck, Ernst von Pfuel, Friedrich Schlegel, Wilhelm und Alexander von Humboldt, Friedrich de la Motte Fouqué, Prins Louis Ferdinand en diens maitresse Pauline Wiesel. In 1812 publiceerde zij een deel van haar briefwisseling met Karl August Varnhagen dat betrekking had op Johann Wolfgang von Goethe en dat aanzienlijk nijdroeg aan diens roem als dichtervorst van Weimar. Uit: Gedanken, Beobachtungen und Erinnerungen „Was ist am Ende der Mensch anders als eine Frage! Zum Fragen, nur zum Fragen, zum ehrlich kühnen Fragen, und zum demütigen Warten auf Antwort, ist er hier. Nicht kühn fragen, und sich schmeichelhafte Antworten geben, ist der tiefe Grund zu allem Irrtum: und ist man in diesem auch ehrlich und irrt nur, so ist es doch Verzärtelung und Mangel an Klarheit; und bei beiden können wir nicht immer verweilen: Die große allgütige Einrichtung Gottes, das wirkliche Verhalten der Dinge untereinander und der Gedanken zu den Dingen wird uns doch zum schwereren, demütigern Werke mit fortreißen. Auf solche Weise glaub’ ich, sind wir zum ganzen hiesigen Dasein gekommen. Wir mußten es durchmachen. Wie überhaupt Menschengeister lernen. Mit eigener Mühe; dabei fängt die große Mitgift, Persönlichkeit, an. Dies ist für mich »der Gedanke aller Gedanken, die Menschwerdung Gottes«; die Gnade, uns eine Person werden zu lassen, und in dieser Gnade find’ ich auch gleich ihren eigenen Grund; sie enthält ihre Bedingung in sich selbst.“
I had come home after playing cricket on the maidan. I had taken my meal and now I was rummaging in a box of old books and family heirlooms that had just that day been brought out of the attic by my mother. Nothing in the box interested me very much except for a book with colourful pictures of birds and butterflies. I was going through the book, looking at the pictures, when I found a small photograph between the pages. It was a faded picture, a little yellow and foggy. It was the picture of a girl standing against a wall and behind the wall there was nothing but sky. But from the other side a pair of hands reached up, as though someone was going to climb the wall. There were flowers growing near the girl but I couldn’t tell what they were. There was a creeper too but it was just a creeper. …”
ls zoon van een Duitse koopman. Ook zijn moeder was Duitse, maar van Spaanse afkomst. In 1942 kwam de familie naar Leipzig. Na zijn studie Engels, Romaanse talen en Spaans werd Fries zelfstandig vertraler (Calderón, Cervantes e.a.) en schrijver. Van 1960 tot 1966 werkte hij als assistent van de Akademie der Wissenschaften in Berlijn (DDR). Zijn eerrste roman, Der Weg nach Oobliadooh, mocht in de DDR niet gedrukt worden en verscheen in 1966 in de BRD. In 1996 werd hij als onofficiële medewerker van de Stasi ontmaskert. Als gevolg daarvan voelde hij zich door het literaire bedrijf in de ban gedaan en trok hij zich uit alle verenigingen terug.
W.G. Sebald, Ernst Wiechert, Franziska zu Reventlow, Omar Khayyám, Bertrand Russell, John Wilson
De Duitse schrijver W.G. (Winfried Georg Maximilian) Sebald werd geboren in Wertach (Allgäu) op 18 mei 1944. Om medische redenen werd Sebald vrijgesteld van militaire dienst. Hij studeerde twee jaar literatuurwetenschap in Freiburg im Breisgau en behaalde in 1966 een Licence de Lettres in Fribourg, Zwitserland. Hij zette te zijn studie voort aan de Universiteit van Manchester, en trouwde in 1967. Hij doceerde korte tijd in Manchester en in Zwitserland. Vanaf 1970 was Sebald lector aan de Universiteit van East Anglia in Norwich. Hij promoveerde in 1973 met een studie over Alfred Döblin, in 1986 in Hamburg met “Die Beschreibung des Unglücks”. In 1988 werd hij door de Universiteit van East Anglia benoemd tot hoogleraar Duitse letterkunde. In 1989 richtte hij het British Centre for Literary Translation op in Norwich. Sebald overleed in 2001 ten gevolge van een verkeersongeluk, waarbij ook zijn dochter Anna zwaar gewond raakte. Sinds het einde van de jaren ’80 publiceerde Sebald literair werk, dat aanvankelijk vooral in Angelsaksische wereld, onder meer door toedoen van Susan Sontag, gewaardeerd werd. In Duitsland kreeg hij vanaf het midden van de jaren ’90 bekendheid. Zijn literair oeuvre is klein, maar buitengewoon origineel. Hij is vaak getipt als kandidaat voor een Nobelprijs. Uit: Austerlitz „In der zweiten Hälfte der sechziger Jahre bin ich, teilweise zu Studienzwecken, teilweise aus anderen, mir selber nicht recht erfindlichen Gründen, von England aus wiederholt nach Belgien gefahren, manchmal bloß für ein, zwei Tage, manchmal für mehrere Wochen. Auf einer dieser belgischen Exkursionen, die mich immer, wie es mir schien, sehr weit in die Fremde führten, kam ich auch, an einem strahlenden Frühsommertag, in die mir bis dahin nur dem Namen nach bekannte Stadt Antwerpen. Gleich bei der Ankunft, als der Zug über das zu beiden Seiten mit sonderbaren Spitztürmchen bestückte Viadukt langsam in die dunkle Bahnhofshalle hineinrollte, war ich ergriffen worden von einem Gefühl des Unwohlseins, das sich dann während der gesamten damals von mir in Belgien zugebrachten Zeit nicht mehr legte. Ich entsinne mich noch, mit welch unsicheren Schritten ich kreuz und quer durch den inneren Bezirk gegangen bin, durch die Jeruzalemstraat, die Nachtegaalstraat, die Pelikaanstraat, die Paradijsstraat, die Immerseelstraat und durch viele andere Straßen und Gassen, und wie ich mich schließlich, von Kopfschmerzen und unguten Gedanken geplagt, in den am Astridplein, unmittelbar neben dem Zentralbahnhof gelegenen Tiergarten gerettet habe. Dort bin ich, bis es mir ein wenig besser wurde, auf einer Bank im Halbschatten bei einer Vogelvoliere gesessen, in der zahlreiche buntgefiederte Finken und Zeisige herumschwirrten. Als der Nachmittag sich schon neigte, spazierte ich durch den Park und schaute zuletzt noch hinein in das erst vor ein paar Monaten neu eröffnete Nocturama. Es dauerte eine ganze Weile, bis die Augen sich an das künstliche Halbdunkel gewöhnt hatten und ich die verschiedenen Tiere erkennen konnte, die hinter der Verglasung ihr von einem fahlen Mond beschienenes Dämmerleben führten.“
De Duitse schrijver Ernst Wiechert werd geboren op 18 mei 1887 in Kleinort bij Sensburg in Oostpruisen.(Tegenwwordig Polen). In 1932 verscheen zijn roman “Die Magd des Jürgen Doskocil“, waarmee hij zijn naam als schrijver vestigde. Hij werd al snel een van de meest gelezen schrijvers van zijn tijd. Al vroeg in de jaren dertig riep studenten hij ertoe op kritisch te blijven denken over het nationaalsocialisme. In 1938 zat hij vier maanden vast in Buchenwald, waarover hij berichtte in Der Totenwald. Dat boek verscheen pas in 1945.
AUSKLANG
Ich habe den Tag nicht vergeudet,
er gab mir Verse und Brot,
am westlichen Himmel scheidet
das letzte Abendrot.
Ein Segel zieht in der Ferne
dem letzten Leuchten nach,
unter dem Abendsterne
liegt still mein dunkles Dach.
Ich halte auf meinen Knien
die Bibel aus der Kinderzeit,
ich sehe mein Leben ziehen
still in die Ewigkeit.
Das meiste versäumt und verloren,
was Gott mir anvertraut,
und doch noch einmal geboren
und die Stirn mit Gnade betaut.
Gekämpft und geliebt und gelitten
und die Herzen gekränkt und gefreut,
und den Kreis doch ausgeschritten
und die Saat doch ausgestreut.
Ach, in der Abendhelle
Schimmert der goldene Strand,
schimmert die dunkelnde Schwelle,
die ich am Abend fand.
Der Gürtel des Orion leuchtet
im Westen tief und spät,
und meine Wimper feuchtet
sich still im Dankgebet.
DEUTSCHE WEIHNACHT
Da ist ein Volk, das vor den Krippen betet,
wie alle Völker auch in dieser Nacht.
Gott hat wie Disteln dieses Volk gejätet
und es zum Brennen auf das Feld gebracht.
Da ist ein Volk, braucht keinen Stall zu bauen
für Kinder, die heut’ Nacht geboren sind,
weil alle Sterne durch die Dächer schauen
und alle Mütter friert’s im Weihnachtswind.
Dort liegen zitternd sie in ihren Wehen,
kein Engel, der die feuchten Hände hält,
kein Ochs und Esel, die beim Kinde stehen,
kein Hirtenlied aus dem verschneiten Feld.
Und Joseph kauert auf den nassen Stufen
und träumt vom letzten Brot, das er sich brach,
wo ist ein Gott, ihn gläubig anzurufen?
Wo ist ein Richter, der nicht “schuldig” sprach?
Und keine Könige, die sich verneigen,
und weder Weihrauch, Milch noch trocknes Brot,
und in den Ecken steht das dunkle Schweigen,
und auf den Trümmern sitzt der dunkle Tod.
Da ist ein Volk, im Dunklen noch verloren
und ist ein Volk, das ist wie keins allein,
und sind doch Kinder ihm heut nacht geboren,
und alle werden reinen Herzens sein.
Ernst Wiechert (18 mei 1887 – 24 augustus 1950)
De Duitse schrijfster Franziska (gravin) zu Reventlow werd geboren op 18 mei 1871 in Husum. Al vroeg verzette zij zich tegen haar opvoeding als “hogere dochter” en tegen de gangbare sexuele moraal. Na de pensionering van haar vader verhuisde de familie naar Lübeck. Hier volgde zij een opleiding tot lerares. Toen zij meerderjarig werd maakte zij zich los van haar familie. In Hamburg leerde zij een jurist kennen die haar studie schilderen in München financierde. Zij trouwden in 1894. In 1897 scheidden zij weer. Zu Reventlow bekostigde toen haar leven in de Schwabinger Boheme met o.a. het vertalen van Franse literatuur. In deze tijd ging zij ook om met Rainer Maria Rilke.
Uit: Das Männerphantom der Frau
„Der Mann! – Einmal muß der Moment ja doch schließlich kommen – trotz der strengsten Mutter und der wachsamsten Tante –, der Moment, wo «der Mann» nicht mehr hinwegzuleugnen ist und wo das junge Mädchen anfängt, etwas zu fühlen und zu begreifen, etwas – ja, wie soll man es definieren, dieses geheimnisvolle Etwas, die Vorempfindung des andern Geschlechts im eignen Blute?
Daß er, «der Mann», existiert, wie er beschaffen ist, auf welchen Bedingungen sein Dasein sich aufbaut, weshalb, wozu und inwiefern er eben «der Mann» ist, das wird bekanntlich dem heranwachsenden Weibe so lange wie möglich verborgen gehalten.
Bis die Stunde der großen Offenbarung kommt, früher oder später. Und die Offenbarung wird jedem in anderer Form und Gestalt, je nachdem wie er – oder sagen wir in diesem Falle lieber: sie – und ihr inneres und äußeres Leben sich gestaltet. Es läßt sich das weder generalisieren noch spezialisieren, das eine wäre zu oberflächlich und das andere zu schwierig oder, richtiger gesagt, einfach unmöglich. Es ist eben ein individuelles Erlebnis, das nur in seinen Folgen und Wirkungen an die Oberfläche tritt und auch da wieder in unterschiedlicher Form.“
Franziska zu Reventlow (18 mei 1871 – 25 juli 1918)
De Perzische dichter Omar Khayyám, of zoals zijn arabische naam luidt, al-Imâm Abu Hafs ‘Omar ebn Ebrâhim al-Khayyâmi, werd geboren op 18 mei 1048 te Nishapur.
Zie ook mijn blog van 18 mei 2006.
Uit de Rubáiyát
VII
De roode wijn, die onder lachgeluid
zich voortspoedt door den gorgelenden tuit,
is bloed des harten en het blank kristal
een oogentraan, die het rondom omsl
uit
VIII
Veel kostbaar bloed heeft ’s werelds loop gestort
en menig bloem is onverhoopt verdord;
verhef u niet op jongzijn en op glans,
de knop valt af, eer zij geopend wordt.
XVI
0 droomend hart, kies u een nieuw vertier
in vrouwenwang en purpren eglantier;
licht als kwikzilver vlieten onze dagen,
de pracht der jeugd zinkt als een bergrivier
Vertaald door J.H. Leopold.
Omar Khayyam (18 mei 1048 – 4 december 1131)
De Britse filosoof, logicus, wiskundige en politiek activist Bertrand Arthur William Russell werd gebpren om Trellech (Monmouthshire), Wales op 18 mei 1872. Russell was een van de invloedrijkste filosofen van de 20e eeuw. Hij schreef veel boeken over logica en hield zich onder andere bezig met het onderzoek naar de grondslagen van de wiskunde. Een van zijn voornaamste werken is de Principia Mathematica dat hij samen met Alfred North Whitehead schreef.
Alhoewel van christelijke huize was hij een uitgesproken agnost. Hij zei wel dat de meeste mensen hem waarschijnlijk als atheïst zouden beschouwen, omdat hij op dezelfde manier evenmin in de christelijke God als in de Homerische goden geloofde.
Ook over zijn redenen om agnost te zijn schreef hij boeken. In zijn betoog Why I Am Not a Christian (Waarom ik geen christen ben) valt hij de belangrijkste argumenten voor het bestaan van een god aan en komt tot de conclusie dat er geen enkele noodzaak is om aan te nemen dat er een god bestaat. Ook betoogt hij dat religie meer kwalijke dan goede gevolgen heeft. Hij beschouwde zichzelf als vrijdenker. Tevens lanceerde hij een argument dat bekendstaat als Russells theepot, om het onfalsifieerbare karakter van godsdienstige opvattingen aan de kaak te stellen.
Ook op het gebied van seksualiteit had hij een voor die tijd zeer progressieve opvatting. Zo zag hij geen enkele reden om bijvoorbeeld seks buiten het huwelijk immoreel te vinden. Iets kan volgens Russell alleen immoreel zijn wanneer het anderen schaadt, en dat is bij seks buiten het huwelijk niet het geval. Hoewel zulke opvattingen tegenwoordig vrij normaal gevonden worden, kwam Russell er regelmatig door in de problemen.
In de verzamelingenleer is de Russellparadox naar hem genoemd. Deze paradox gaat over de verzameling van alle verzamelingen die zichzelf niet bevatten, met de vraag of deze verzameling zichzelf nu wel of niet bevat In 1950 won Russell de Nobelprijs voor literatuur.
Uit: Why I am Not a Christian
“To come to this question of the existence of God, it is a large and serious question, and if I were to attempt to deal with it in any adequate manner I should have to keep you here until Kingdom Come, so that you will have to excuse me if I deal with it in a somewhat summary fashion. You know, of course, that the Catholic Church has laid it down as a dogma that the existence of God can be proved by the unaided reason. This is a somewhat curious dogma, but it is one of their dogmas. They had to introduce it because at one time the Freethinkers adopted the habit of saying that there were such and such arguments which mere reason might urge against the existence of God, but of course they knew as a matter of faith that God did exist. The arguments and the reasons were set out at great length, and the Catholic Church felt that they must stop it. Therefore they laid it down that the existence of God can be proved by the unaided reason, and they had to set up what they considered were arguments to prove it. There are, of course, a number of them, but I shall take only a few.”
Bertrand Russell (18 mei 1872 – 2 februari 1970)
De Schotse schrijver John Wilson werd geboren in Paisley op 18 mei 1785. In 1817 kwam hij in de redactie van Blackwood’s Magazine
en werd al snel een van zijn belangrijkste schrijver, grotendeels gepubliceerd onder het pseudoniem Christopher North. Hij was een sympathisant van de Tories en dat leverde hem een hoogleraarschap op in moraalfilosofie aan de universiteit van Edinburgh (1820 – 1851).
Uit: Recreations of Christopher North
“Art thou beautiful, as of old, O wild, moorland, sylvan, and pastoral Parish! the Paradise in which our spirit dwelt beneath the glorious dawning of life—can it be, beloved world of boyhood, that thou art indeed beautiful as of old? Though round and round thy boundaries in half an hour could fly the flapping dove—though the martens, wheeling to and fro that ivied and wall-flowered ruin of a Castle, central in its own domain, seem in their more distant flight to glance their crescent wings over a vale rejoicing apart in another kirk-spire, yet how rich in streams, and rivulets, and rills, each with its own peculiar murmur—art Thou with thy bold bleak exposure, sloping upwards in ever lustrous undulations to the portals of the East! How endless the interchange of woods and meadows, glens, dells, and broomy nooks, without number, among thy banks and braes! And then of human dwellings—how rises the smoke, ever and anon, into the sky, all neighbouring on each other, so that the cock-crow is heard from homestead to homestead; while as you wander onwards, each roof still rises unexpectedly—and as solitary, as if it had been far remote. Fairest of Scotland’s thousand parishes—neither Highland, nor Lowland—but undulating—let us again use the descriptive word—like the sea in sunset after a day of storms—yes, Heaven’s blessing be upon thee! Thou art indeed beautiful as of old!”
John Wilson (18 mei 1785 – 3 april 1854)
Peter Høeg, Lars Gustafsson, Henri Barbusse, Cor Bruijn, Virginie Loveling, Dorothy Richardson
De Deense schrijver Peter Høeg werd geboren in Kopenhagen op 17 mei 1957. Hij begon zijn carrière als zeeman, danser en acteur. Peter Høeg groeide op in Kopenhagen, waar hij in 1984 zijn studie literatuurwetenschappen aan de Universiteit van Kopenhagen afrondde. Hierna werkte hij onder andere als sportleraar en danser. In 1988 debuteerde hij met Forestilling om det tyvende århundrede (Voorstelling van de twintigste eeuw). Na deze roman en zijn tweede boek Fortællinger om natten (1990, Nachtvertellingen) groeide de belangstelling voor zijn werk. Zijn grote doorbraak kwam in 1992 met zijn misdaadroman Frøken Smillas fornemmelse for sne (Smilla’s gevoel voor sneeuw). Dit boek werd een wereldwijde bestseller en werd in 1997 door Bille August verfilmd. Na het verschijnen van de roman De måske egnede (Grensgevallen) in 1993 kwam er ook steeds meer kritiek op zijn werk en ook zijn volgende roman, Kvinden og aben (1996, De vrouw en de aap) kon hier niets aan veranderen. Na het uitkomen van dit boek bleef het tien jaar lang stil rondom de persoon Peter Høeg tot in 2005 bekend werd dat er een nieuw boek van zijn hand zou verschijnen. Zodoende kwam in mei 2006 Den stille pige (De stilte en het meisje) uit. Deze roman werd niet al te best ontvangen door de Deense recensenten, terwijl de Noorse schrijver Jan Kjærstad het juist voor hem opnam. Peter Høeg heeft ook het fonds Lolwe opgericht, dat vrouwen en kinderen in de Derde Wereld ondersteunt. De opbrengst van de roman Kvinden og aben ging naar dit fonds. Met zijn werk heeft Høeg verschillende prijzen gewonnen, waaronder De Gyldne Laurbær (1994). In 2006 was er in de Nederlandse theaters een toneelbewerking te zien van het boek De måske egnede onder de naam Grensgevallen. Uit: Das stille Mädchen (Den stille pige) „Gott die Herrin hatte einen jeglichen Menschen in seiner eigenen Tonart gestimmt, und Kasper konnte sie heraushören. Am besten in den kurzen, ungeschützten Augenblicken, in denen sie schon in seiner Nähe waren, aber noch nicht ahnten, daß er lauschte. Deshalb wartete er am Fenster, auch jetzt. De Zweedse schrijver Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei1 936. Hij studeerde wijsbegeerte in Uppsala en Oxford. Hij debuteerde op achttienjarige leeftijd met de roman ‘De laatste dagen en de dood van de dichter Bromberg’. Hierna volgde een reeks romans, verhalen, gedichten, essays, reisbeschrijvingen en filosofische en politieke beschouwingen die Gustafsson in korte tijd tot een van de meest spraakmakende auteurs van Zweden maakten. Zijn romans en gedichten zijn in verscheidene talen vertaald. In 1962 verscheen zijn eerste dichtbundel, ‘De ballonvaarders’. Van 1962 tot 1972 was Gustafsson verbonden aan het belangrijkste literaire tijdschrift in Zweden, Bonniers Literara Magasin. Nu schrijft hij nog steeds in Svenska Dagbladet en publiceert hij regelmatig poëzie in The New Yorker. Een hoogtepunt in zijn verhalend proza is de vierdelige romancyclus ‘De barsten in de muur’, een relaas van de verstikkende werking van een overgeorganiseerde maatschappij op het individu. Uit: De stilte van de wereld voor Bach Er moet een wereld bestaan hebben voor de Triosonate in D, een wereld voorde Partita in a mineur, maar hoe zag die wereld eruit? Een Europa van grote lege vertrekken zonder weerklank, overal onwetende instrumenten waar Musikalisches Opfer en Das Wohltemperierte Klavier Nooit over een claviatuur waren gegaan. Eenzaam gelegen kerken waar de sopraanstem uit de Johannes-Passion zich nimmer in hulpeloze liefde had geslingerd rond de mildere windingen van de fluit, weidse zachtmoedige landschappen waar alleen oude houthakkers met hun bijlen te horen zijn, het gezonde geluid van sterke honden in de winter en – als een slingerklok – schaatsen klauwend in glansijs; zwaluwen zwermend in de zomerlucht, schelp waar het kind aan luistert en nergens Bach, nergens Bach, schaatsstilte van de wereld voor Bach. Vertaald door J. Bernlef Es waren eigentlich nur vier kurze Winter. Mit Thomas Mann und Hesse und der griechischen Grammatik. Und dem Kino Skandia. Heutzutage vergeht so etwas schnell. Aber damals, zu jener Zeit war alles so groß, so lang wie ein halbes Leben. Die Fahrräder, an denen die Schlösser rosteten. Das Innerste dieser rostenden Fahrradschlösser: Eine dieser Stellen die wir nicht gründlich genug studiert haben. Vertaald door Verena Reichelaus De Franse schrijver Henri Barbusse werd geboren op 17 mei 1873 in Asnières-sur-Seine. Toen Barbusse in 1916 Het vuur schreef had hij al bijna twee jaar in de loopgraven doorgebracht, eerst als soldaat en daarna als brancardier. Bij het schrijven maakte hij gebruik van de aantekeningen die hij vanaf oktober 1915 had gemaakt. Het resultaat is een indringend getuigenverslag waarin hij een onthutsend beeld geeft van het rauwe soldatenleven, van de barre strijd om het bestaan. Bij de verschijning in 1916 in Frankrijk riep het boek in patriottische kringen weerstand op, maar het ontving ook uitbundige loftuitingen, onder meer van Céline, en het werd al na enkele dagen met de prestigieuze Prix Goncourt bekroond. Het vuur geldt tegenwoordig als een van de hoogtepunten uit de literatuur over de Eerste Wereldoorlog. Uit Le feu « Plus que les charges qui ressemblent à des revues, plus que les batailles visibles déployées comme des oriflammes, plus même que les corps à corps où l’on se démène en criant, cette guerre, c’est la fatigue épouvantable, surnaturelle, et l’eau jusqu’au ventre, et la boue, et l’odeur et l’infâme saleté. C’est les faces moisies et les chairs en loques et les cadavres qui ne ressemblent même plus à des cadavres, surnageant sur la terre vorace. C’est cela, cette monotonie infinie de misère, interrompues de drames aigus, c’est cela et non pas la baïonnette qui étincelle comme de l’argent, ni le chant de coq du clairon au soleil » De Nederlandse schrijver Cor Bruijn werd geboren in Wormerveer op 17 mei 1883. Bruijn schreef voornamelijk streekromans en kinderboeken. Zijn bekendste boek is Sil de strandjutter (1940). Bruijn was de oudste van tien kinderen.Zijn vader was kruidenier. Hij doorliep de Rijkskweekschool voor onderwijzers in Haarlem, en werd onderwijzer.In 1903 was Bruijn betrokken bij de oprichting van de Humanitaire School in Laren waar hij van 1906 tot 1916 hoofdonderwijzer was. In 1916 vertrok hij naar de Hilversumse Schoolvereniging. V Uit: Langs de waterkant “Het was een Maandagmiddag in het begin van November. Broer Siem werkte hard in het tuintje bij het huis. De boerekoolplantjes, die hij er nu al weken in had staan, bleven maar kleine miezertjes, zoodat hij besloten had alles maar om te spitten. En daar was hij nu mee bezig. Er viel een akelig motregentje, doch Siem was nu juist dien middag thuis en dan moest die motregen maar motregenen, vond hij. De meeste regen viel toch bezijden hem. Hij werkte flink door, want hij wou voor het donker werd, klaar zijn en het liep al tegen vieren. Siem was in October twaalf jaar geweest. Hij ging nog school, maar nu was hij thuis om op kleine Japie te passen, want vader was dood en moeder ging vijf dagen van de week uit werken om den kost te verdienen voor haar twee jongens en zich zelf. Meestal nam ze Japie dan mee, maar ’s Maandags werkte ze bij een mevrouw, die dat niet wou toestaan en daarom bleef Siembroer dan thuis om op hem te passen. Kleine Japie was een man van drie jaar. Hij had al een broek aan met diepe zakken, waarin hij zijn korte, ronde armen haast tot de ellebogen begraven kon. Nu zat hij voor het raam en keek toe, hoe Siembroer kluit voor kluit en strook na strook van de vochtig-glimmende aarde keerde.” Uitgave van “Langs de Waterkant” (geen portret beschikbaar) De Vlaamse schrijfster Virginie Loveling werd geboren in Nevele op 17 mei 1836. Zij debuteerde, samen met haar zuster Rosalie, met realistische, observerende gedichten, die een sentimentele ondertoon hadden. Virginie bekwam de Belgische nationaliteit na de dood van haar moeder (1879). Haar vader Anton Loveling was namelijk afkomstig van Papenburg (Nedersaksen). Zij schreef na het vroegtijdige overlijden van Rosalie in 1875 in hoofdzaak novellen en romans in een vrij sobere en realistische stijl. De scherpe politieke tegenstellingen van haar tijd inspireerden haar tot twee antikatholieke werken (In onze Vlaamsche gewesten. Politieke schetsen, 1877 en Sophie, 1884), waarin zij ten aanval trok tegen de geestelijkheid die volgens haar een te grote invloed had op het platteland. Zo beschrijft Sophie (1884) bijvoorbeeld de schoolstrijd op het Vlaamse platteland. Samen met Cyriel Buysse schreef zij Levensleer (1911), een humoristische roman over de verfranste Gentse bourgeoisie. Haar romans Een dure Eed (1891) (bekroond met de Vijfjaarlijkse prijs voor de Nederlandse letterkunde) en De twistappel (1904) gelden als haar hoofdwerken. Virginie was een zeer ontwikkelde, geëmancipeerde vrouw en beheerste meerdere talen (o.a. Duits, Frans, Italiaans). Zij heeft ook enkele grote reizen gemaakt. Zo vergezelde zij in het najaar 1886 het echtpaar de Deurwaerder-Fobe op een reis naar het Zuiden. In de Eerste Wereldoorlog hield zij een dagboek bij, dat in 1999 voor het eerst verscheen in een integrale editie. Langs de Leopoldlaan onder het gewelf der kastanjeboomen loopen groepen soldaten met de kwispelmuts of de muts met rooden rand op, in de twee richtingen voortschrijdend. Ze zijn niet gewapend. Zware wagens met kanonnen, die den grond doen beven en de huizen trillen, komen aangerold. Op elk affuit ligt er een kanon horizontaal, doch met den versmalden vuurmond ietwat naar omlaag. Ze schijnen niet heel groot, maar het gewicht moet wel ontzaglijk wezen; want vijf paarden trekken elken wagen voort. Met ijzerrinkelingen komen legerkisten en kastwagens op een draafje aan. In het Stadspark, waar bloemen bloeien; de zon op de effen, fluweelgroene zode schijnt, staan voor het Feestpaleis Met het Stadspark wordt het Citadelpark bedoeld. Elders noemt Loveling dat park het Tentoonstellingspark, omdat het in 1913 de locatie van de Gentse wereldtentoonstelling was. Het ‘Feestpaleis’ werd voor die gelegenheid gebouwd. talrijke ambulancewagens van het Roode Kruis op de te kwetsen jeugd te wachten; verhuizingwagens, staatsspoorwegwagens en vervoermiddelen van allen aard. Daarrond woelen vele menschen van alle klassen der samenleving. De afstand is te groot om de gesprekken te hooren. Op het speelplein ginder, veel verder, loopen, springen, dansen, huppelen kinderen, geheel ingenomen door hun dartele vreugd; hier en daar grazen, uitgespannen of in te spannen paarden het korte gras af. De Engelse schrijfster Dorothy Miller Richardson werd geboren op 17 mei 1873 in Abington, Oxfordshire. Haar dertien delen tellende romancyclus Pilgrimage is een van de grote modernistische en feministische werken in de Engelse taal. Deel een van de cyclus, Pointed Roofs (1915), was de eerste stream of consciousness roman (al was Joyce al begonnen met het schrijven van Ulysses). Uit: Pointed Roofs “Play ‘Abide with me,'” “Play ‘Abide with me'” yesterday, if he didn’t care? What was the good of being so quiet and saying nothing? Why didn’t he say “Don’t go” or “When are you coming back?” Eve said he looked perfectly miserable. There was nothing to look forward to now but governessing and old age. Perhaps Miss Gilkes was right. . . . Get rid of men and muddles and have things just ordinary and be happy. “Make up your mind to be happy. You can be perfectly happy without anyone to think about. . . .” Wearing that large cameo brooch–long, white, flat-fingered hands and that quiet little laugh. . . . The piano-organ had reached its last tune. In the midst of the final flourish of notes the door flew open. Miriam got quickly to her feet and felt for matches.”
Es war kalt. So kalt, wie es nur in Dänemark kalt werden konnte, und auch nur im April. Wenn die Leute in geistesverwirrter Verzückung über das Licht die Heizung ausgestellt, den Pelz beim Kürschner abgegeben, die langen Unterhosen vergessen hatten und ausgegangen waren. Und viel zu spät bemerkten, daß die Temperatur auf den Gefrierpunkt gefallen war, die Luftfeuchtigkeit neunzig Prozent betrug, der Wind aus Norden blies und Stoff und Haut durchdrang und sich ums Herz legte und es mit sibirischer Tristesse erfüllte.
Der Regen war kälter als Schnee und fein, dicht und grau wie ein Seidenvorhang. Durch diesen Vorhang rollte ein langer schwarzer Volvo mit getönten Scheiben heran. Dem Auto entstiegen ein Mann, eine Frau und ein Kind. Der Auftakt war verheißungsvoll.
Der Mann war groß und breit und schien gewohnt, seinen Willen durchzusetzen und seinen Mitmenschen, falls er ihn einmal nicht durchsetzen konnte, den Kopf zurechtzurücken. Die Frau war blond wie ein Gletscher, glich einem one million dollar baby und sah aus, als wäre sie clever genug gewesen, die Million selbst verdient zu haben. Das Mädchen trug teure Sachen und hatte Würde. Die Szene ähnelte dem Auszug der heiligen und hochvermögenden Familie“.Gymnasium
anaf 1942, toen hij wegens gezondheidsredenen met vervroegd pensioen ging, legde hij zich volledig toe op schrijven. In 1955 won hij de prijs voor het beste kinderboek van het jaar met Lasse Länta. Uit: In Oorlogsnood
Gent 2 augustus. ’s avonds 7 uur.
Adrienne Rich, Jakob van Hoddis, Friedrich Rückert, Olaf J. de Landell, Paul Gellings, Juan Rulfo, Lothar Baier
De Amerikaanse dichteres Adrienne Rich werd 16 mei 1929 geboren te Baltimore. Zij schreef aanvankelijk volgens de in de jaren vijftig gangbare, door de zeventiende eeuwse Engelse dichters, geïnspireerde opvattingen over poëzie. In de jaren zestig liet zij rijm en strikte vormen varen; zij schreef over persoonlijke ervaringen en raakte betrokken bij de radicaal politieke beweging, in de jaren zeventig bij het feminisme. I dreamed I called you on the telephone to say: Be kinder to yourself but you were sick and would not answer The waste of my love goes on this way trying to save you from yourself energy, the way water goes rushing down a hill long after the rains have stopped or the fire you want to go to bed from but cannot leave, burning-down but not burnt-down the red coals more extreme, more curious in their flashing and dying than you wish they were sitting long after midnight The pact that we made was the ordinary pact of men & women in those days I don’t know who we thought we were that our personalities could resist the failures of the race Lucky or unlucky, we didn’t know the race had failures of that order and that we were going to share them Like everybody else, we thought of ourselves as special Your body is as vivid to me as it ever was: even more since my feeling for it is clearer: I know what it could and could not do it is no longer the body of a god or anything with power over my life Next year it would have been 20 years and you are wastefully dead who might have made the leap we talked, too late, of making which I live now not as a leap but a succession of brief, amazing movements each one making possible the next
For the Dead
From a Survivor
De Duitse dichter Jakob van Hoddis (pseudoniem van was Hans Davidsohn) werd geboren in Berlijn op 16 mei 1887. Na zijn middelbare school studeerde Jakob van Hoddis architectuur in München, Grieks en filosofie in Jena en Berlijn. Tijdens zijn studie maakte hij kennis met Kurt Hiller, met wie hij (samen met onder meer Erwin Loewenson) in 1909 de Neue Club oprichtte in Berlijn. Wat later werd het Neopathetischen Cabarets, waaraan ook Georg Heym had bijgedragen, in Berlijn opgericht. Er werden dan verscheidene keren literaire avonden georganiseerd, waarbij Hoddis vaak uit eigen werk voorlas. Reeds eind 1912 vertoonde hij de eerste tekenen van schizofrenie. Sinds 1914 leefde hij in klinieken en gestichten. In 1942 werd hij door de nationaal-socialisten eerst in een joods gesticht in de buurt van Koblenz gedeporteerd en wat later werd hij door hen in het kamp Sobibór vermoord. Hij werd vooral bekend dankzij zijn gedicht ‘Weltende’, dat in 1911 in het Berlijnse weekblad Der Demokrat verscheen.
Weltende
Dem Bürger fliegt vom spitzen Kopf der Hut,
In allen Lüften hallt es wie Geschrei,
Dachdecker stürzen ab und gehn entzwei
Und an den Küsten – liest man – steigt die Flut.
Der Sturm ist da, die wilden Meere hupfen
An Land, um dicke Dämme zu zerdrücken.
Die meisten Menschen haben einen Schnupfen.
Die Eisenbahnen fallen von den Brücken.
Der Todesengel
I
Mit Trommelwirbeln geht der Hochzeitszug,
in seidner Sänfte wird die Braut getragen,
durch rote Wolken weißer Rosse Flug,
die ungeduldig goldne Zäume nagen.
Der Todesengel harrt in Himmelshallen
als wüster Freier dieser zarten Braut.
Und seine wilden, dunklen Haare fallen
die Stirn hinab, auf der der Morgen graut.
Die Augen weit, vor Mitleid glühend offen
wie trostlos starrend hin zu neuer Lust,
ein grauenvolles, nie versiegtes Hoffen,
ein Traum von Tagen, die er nie gewußt.
Jakob van Hoddis (16 mei 1887 – mei/juni ? 1942)
De Duitse dichter Johann Michael Friedrich Rückert werd geboren in Schweinfurt op 16 mei 1788. Hij studeerde aan de universiteit van Würzburg. Van 1811-1812 werkte hij als privaatdocent klassieke filologie in Jena, waar Friedrich von Schlegel Rückerts passie voor de Oosterse wereld deed oplaaien. Deze passie resulteerde in heel wat vertaalwerk van Rückert uit het Perzisch. Zo z
ette hij bijvoorbeeld de Perzische liederen van de dichter Hafis om naar het Duits in zijn bundel Östliche Rosen (1822): wijn, liefde en levensgenot vormen de ingrediënten van deze dichtbundel. Door op die manier heel wat Oosters gedachtegoed in de Duitse poëzie te brengen, heeft hij die enorm verrijkt. Rückert is tevens de schrijver van de 114 Kindertotenlieder, waarvan een aantal later door Gustav Mahler op muziek werden gezet.
Zie ook mijn blog van 17 mei 2006.
Uit: Kindertotenlieder
Erwach, o Licht des Gesanges,
O Licht der Erinnerung!
Rings am Himmel ist banges
Gewölk der Trauer genung.
Es soll in meinem Herzen
Nicht auch noch finster seyn.
Dazu in der Nacht hat man Kerzen,
Wenn aus ist Sonnenschein.
Den Schein der Sonn’ ersetzen,
O Kerze, kannst du nicht;
Doch kann das Auge sich letzen
An keinem anderen Licht.
Ich zag’ ums Herz, wie lang es
Ist ohne Freudenschwung;
Erwach, o Licht des Gesanges,
O Licht der Beseligung!
Wach, holden Überschwanges,
O Licht der Erinnerung,
Bis ich beschwichtigten Dranges
Schlaf ein in Dämmerung!
Uit: Ghaselen des Mewlana Dschelaleddin Rumi
Obgleich die Sonn’ ein Scheinchen ist deines Scheines nur,
Doch ist mein Licht und deines ursprünglich eines nur.
Ob Staub zu deinen Füßen der Himmel ist, der kreist;
Doch eines ist und eines mein Sein und deines nur.
Der Himmel wird zu Staube, zum Himmel wird der Staub;
Und eines bleibt und eines dein Wesen, meines nur.
Wie kommen Lebensworte, die durch den Himmel gehn,
Zu ruhn im engen Raume des Herzenschreines nur?
Wie bergen Sonnenstrahlen, um heller aufzublühn,
Sich in die spröden Hüllen des Edelsteines nur?
Wie darf, Erdmoder speisend, und trinkend Wasserschlamm,
Sich bilden die Verklärung des Rosenhaines nur?
Herz, ob du schwimmst in Fluten, ob du in Gluten glimmst,
Flut ist und Glut ein Wasser; o sei du reines nur.
O Mewlana! Am Morgen wacht’ ich mit dir, und sah:
Mein Auge, statt voll Thränen, voll Himmelsweines nur
Friedrich Rückert (16 mei 1788 – 31 januari 1866)
De Nederlandse schrijver Olaf J. de Landell pseudoniem van Jan Bernard Wemmerslager van Sparwoude) werd geboren in Cirebon op Java in Nederlands-Indië op 16 mei 1911. In 1935 verscheen zijn eerste roman “Wij moderne menschen”, waarvan er niet zo heel veel van zijn verkocht. In de Tweede Wereldoorlog had zijn uitgever hem aangemeld voor de Kultuurkamer, en dat kwam hem na de oorlog te staan op een jaar publicatieverbod. Hij werd een beetje bekender toen zijn boek “De appels bloeien” uit 1950 een aanmoedigingsprijs kreeg bij het inzenden voor het boekenweekgeschenk. Helemaal in de wolken was hij toen hij een jaar later met “De porseleintafel” de eerste plaats kreeg: boekenweekgeschenk 1951. Hij won f 2000,- . Vanaf 1966 begon hij langzaam meer boeken te verkopen, ook al werd hij niet echt erkend als “groot schrijver”. In 1974 tot en met 1976 verscheen zijn meest bekende werk, de trilogie over de Porseleinboom. Verder heeft de Landell ook in talrijke tijdschriften korte verhalen geschreven.
Uit : De dief stelen
“Wat vreemd eigenlijk, dat het mensdom volwassenheid beschouwd als een winst.
Want als de mens volwassen is, heeft hij al zijn onbevangenheid, dus grote dosis eerlijkheid, en veel uitingskracht verloren.
Kijkt U eens op straat naar het jongetje, dat plotseling een sprong in de hoogte doet, met zijn armen klapt en “kukeleku” roept.
Zou u dat doen, doe ik het?
Wij zijn volwassen.”
Olaf J. de Landell (16 mei 1911 – 26 april 1989)
De Nederlandse dichter en vertaler Paul Johann Gellings werd geboren in Amsterdam op 16 mei 1953. Van
1978 tot 1982 was hij als wetenschappelijk ambtenaar verbonden aan het Romaans Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Sinds 1993 is hij als docent Frans werkzaam aan de Thorbecke Scholengemeenschap te Zwolle. Daarbij wijdde hij zich vanaf 1985 aan zijn doctoraalopleiding Franse letterkunde, welke hij in 1987 afsloot. In de jaren 1985-1998 werkte hij intensief samen met literair café ‘In de Sinnepoppen’ te Zwolle, waar hij veelvuldig betrokken was bij voorleesavonden en andere evenementen. Gellings publiceert regelmatig poëzie, novellen, artikelen in literaire tijdschriften als Hollands Maandblad, De Gids, Bzzletin en Tirade. Daarnaast is hij werkzaam als literatuurrecensent bij De Stentor en het Nieuw Israëlietisch Weekblad. Gebloemleesd werk o.m. in Meulenhoffs Dagkalender en ‘De dikke Komrij’.
In 2003 heeft Gellings, samen met Jos Wiersema, de website Zuidelijke Wandelweg in het leven geroepen. De website is gebaseerd op de roman Zuidelijke Wandelweg en gaat over de Amsterdamse Rivierenbuurt. In april 2004 werd Gellings voor een periode van twee jaar benoemd tot eerste stadsdichter van Zwolle.
Terug naar Eden
over de tuin van Harry Pierik
Het land waar het begon is nagenoeg bestraat,
de tuin bijna onvindbaar sinds de dag dat we
in de brandende zon moesten vertrekken.
De verrassing was dus overweldigend
om hier tussen de huizen ons paradijs
zonder distels, zonder duivels
ongeschonden aan te treffen.
Met paden die stromen als rivieren, met
bomen die bloesemen en vruchten dragen,
alsof de tijd is opgerold naar het begin.
Maar zo gaat het hier: eenmaal binnen
ontdek je in de struiken het verre land
van toen, waar valleien ruisen en voorbij
het groen de oude horizon weer lokt.
Of je vindt achter een gordijn van rozen
een uitgegraven schaduw die naar aarde
ruikt, zomers in het bos waar het begon.
Februari
Mijn kalender op een kier gezet
en alvast geroken aan
onzichtbaar groen.
Mijn oor op het papier gelegd
en geluisterd naar het lied
van ieder jaar.
Begraven in het flets gazon
schopt de krokus, wentelt
zich de narcis.
Deze dagen niet verscheuren, maar
koesteren als een raam met
zicht op zilver water.
Avond aan avond nog de stilte van
het wachten, de aarde houdt zich
in, geen kat schreeuwt
om gezelschap en van takken
trilt alleen de schaduw
in de maan.
Zo vluchtig deze tijd, een altijd
nieuw seizoen, dat ik in huis
haal om te vangen.
Paul Gellings (Amsterdam, 16 mei 1953)
De Mexicaanse schrijver Juan Rulfo werd geboren op 16 mei 1917 in Sayula.Hij groeide op in de nadagen van de Mexicaanse revolutie. Hij schreef, naast Pedro Páramo, verhalen en filmscripts. In 1980 ontving hij de Nationale Literatuurprijs van Mexico. Met Pedro Páramo vestigde deze Mexicaanse schrijver in één klap zijn roem als een van de belangrijkste Zuid-Amerikaanse schrijvers.
Uit: Pedro Páramo
“I saw that there was no one, although I kept hearing what sounded like the murmur of many people in a market. A constant buzz without rhyme or reason, similar to that which is made by the wind rustling the branches of a tree in the night, when neither the tree nor the branches can be seen though their whispers can be heard. I didn’t dare take another step. I began to feel that the murmuring was getting closer and circling me like a swarm until I was able to make out a few words, almost void of sound: ‘Pray to God for us.’ That’s what I heard them telling me.”
Juan Rulfo (16 mei 1917 – 8 januari 1986)
De Duitse schrijver, vertaler en essayist Lothar Baier werd geboren in Karlsruhe op 16 mei 1942. Hij studeerde Duitse taal en letterkunde, filosofie en sociologie. Baier schreef literatuurkritieken en essays. Hij was medeoprichter van het tijdschrift “Text und Kritik”. Lothar Baier vertaalde werk van de Franse schrijvers Paul Nizan, André Breton en Georges Simenon. Vooral zijn vertalingen van de vroege werken van Jean-Paul Sartre baarden veel opzien in het Duitse taalgebied. Baier ontving in 1982 de Jean-Améry-Preis voor essays en in 2003 de Gerrit-Engelke-Preis. Hij publiceerde o.a. in Merkur,
Kursbuch en Deutschlandfunk.
Uit: Keine Zeit. 18 Versuche über die Beschleunigung
“Keine Zeit! Die Leute im Kino biegen sich vor Lachen, wenn auf der Leinwand ein Stadtstreicher zwei anderen Stadtstreichern, die mit ihm ein Schwätzchen halten wollen, zuruft: »Je n’ai pas le temps!« Ein Penner in Eile, das gibt es nicht und ist deshalb zum Brüllen komisch. Der Mann will sich gegenüber seinen Kameraden in der Misere nur zu etwas Besserem machen, zu einem Verwandten der vielen ordentlich beschäftigten Zeitgenossen, die durch den Tag hetzen, von Termin zu Termin. Die Leute im Kino, Zuschauer des Film Joyeux calvaire 1 von Denys Arcand, Regisseur der auch außerhalb Kanadas bekannt gewordenen Spielfilme Jésus de Montréal und Le déclin de l’empire américain (»Jesus von Montreal« und »Der Untergang des amerikanischen Imperiums«), biegen sich vor Lachen. Sie lachen, wie wenn sie sich über eine Figur amüsierten, die sich das falsche Kostüm angezogen hat und es nicht merkt. Doch der Penner macht kein Theater, er weiß, was er sagt. Der Film läßt ihn eine ernst und wörtlich zu nehmende Einsicht aussprechen.”
Lothar Baier (16 mei 1942 – 11 juli 2004)
Arthur Schnitzler, Mikhail Bulgakov, Judith Hermann, Lyman Frank Baum, Max Frisch, Peter Shaffer, Albert Verwey, Raymond Federman
De Oostenrijkse schrijver en arts Arthur Schnitzler werd geboren in Wenen op 15 mei. Door zijn succes als auteur ging hij zich steeds meer op literatuur toeleggen. Zijn bekendste toneelwerk is Reigen (in het Nederlands vertaald als Reidans) over het decadente Weense leven rond 1900. Destijds was het stuk zo controversieel dat het lange tijd niet mocht worden opgevoerd. Ook als prozaschrijver is Schnitzler belangrijk. Zijn novelle Leutnant Gustl (1900) is het eerste verhaal in het Duits dat helemaal als innerlijke monoloog is geschreven. Het is een satire op de huichelachtige erecode in het toenmalige Oostenrijkse leger. Uit: Leutnant Gustl „Wie lang’ wird denn das noch dauern? Ich muß auf die Uhr schauen… schickt sich wahrscheinlich nicht in einem so ernsten Konzert. Aber wer sieht’s denn? Wenn’s einer sieht, so paßt er gerade so wenig auf, wie ich, und vor dem brauch’ ich mich nicht zu genieren… Erst viertel auf zehn?… Mir kommt vor, ich sitz’ schon drei Stunden in dem Konzert. Ich bin’s halt nicht gewohnt… Was ist es denn eigentlich? Ich muß das Programm anschauen… Ja, richtig: Oratorium! Ich hab’ gemeint: Messe. Solche Sachen gehören doch nur in die Kirche! Die Kirche hat auch das Gute, daß man jeden Augenblick fortgehen kann. – Wenn ich wenigstens einen Ecksitz hätt’! – Also Geduld, Geduld! Auch Oratorien nehmen ein End’! Vielleicht ist es sehr schön, und ich bin nur nicht in der Laune. Woher sollt’ mir auch die Laune kommen? Wenn ich denke, daß ich hergekommen bin, um mich zu zerstreuen… Hätt’ ich die Karte lieber dem Benedek geschenkt, dem machen solche Sachen Spaß; er spielt ja selber Violine. Aber da wär’ der Kopetzky beleidigt gewesen. Es war ja sehr lieb von ihm, wenigstens gut gemeint. Ein braver Kerl, der Kopetzky! Der einzige, auf den man sich verlassen kann… Seine Schwester singt ja mit unter denen da oben. Mindestens hundert Jungfrauen, alle schwarz gekleidet; wie soll ich sie da herausfinden? Weil sie mitsingt, hat er auch das Billett gehabt, der Kopetzky… Warum ist er denn nicht selber gegangen? – Sie singen übrigens sehr schön. Es ist sehr erhebend – sicher! Bravo! Bravo!… Ja, applaudieren wir mit. Der neben mir klatscht wie verrückt. Ob’s ihm wirklich so gut gefällt? – Das Mädel drüben in der Loge ist sehr hübsch. Sieht sie mich an oder den Herrn dort mit dem blonden Vollbart?… Ah, ein Solo! Wer ist das? Alt: Fräulein Walker, Sopran: Fräulein Michalek… das ist wahrscheinlich Sopran… Lang’ war ich schon nicht in der Oper. In der Oper unterhalt’ ich mich immer, auch wenn’s langweilig ist. Übermorgen könnt’ ich eigentlich wieder hineingeh’n, zur ›Traviata‹. Ja, übermorgen bin ich vielleicht schon eine tote Leiche! Ah, Unsinn, das glaub’ ich selber nicht! Warten S’ nur, Herr Doktor, Ihnen wird’s vergeh’n, solche Bemerkungen zu machen! Das Nasenspitzel hau’ ich Ihnen herunter…
De Russische schrijver Mikhail Afanasjevitsj Bulgakov werd geboren op 15 mei 1891 in Kiev, de huidige hoofdstad van Oekraïne. Hij groeide op in een gezin van 7 kinderen. Zijn vader was professor aan de Theologische Academie. Na zijn middelbare studies aan het Gymnasium ging Bulgakov naar de Medische Faculteit van de St-Vladimir Universiteit van Kiev, waar hij in 1916 afstudeerde. Hij werkte achtereenvolgens in het Militair Hospitaal en in het Tsjernovtsi hospitaal, beide in Kiev. In 1913 was hij getrouwd met Tatjana Lappa. Samen met haar verhuisde hij naar het platteland in Smolensk om er provinciedokter te worden. Over deze ervaringen schreef hij in Aantekeningen van een jonge arts. In 1918 ging Bulgakov terug naar Kiev, waar verschillende partijen met elkaar aan het vechten waren. Hij begon een dokterspraktijk in Andrejevski spusk 13 in een huis dat hij later in zjn roman De Witte Garde uitvoerig zou beschrijven Vlak vóór zijn dood voltooide Bulgakov zijn grote roman Master i Margarita, of toch bijna. Hier en daar merk je “loose ends” of tegenstellingen in de verhaallijn die erop duiden dat de schrijver net iets te vroeg gestorven is. De eerste publicatie van dit werk in 1966 in West-Europa maakte hem in één klap wereldberoemd. Tegenwoordig wordt Bulgakov beschouwd als één van Ruslands beste schrijvers van de twintigste eeuw
Uit: The Heart of a Dog (vertaald door Michael Glenny)
‘Food, Ivan Arnoldovich, is a subtle thing. One must know how to eat, yet just think – most people don’t know how to eat at all. One must not only know what to eat, but when and how.’ (Philip Philipovich
waved his fork meaningfully.) ‘And what to say while you’re eating. Yes, my dear sir. If you care about your digestion, my advice is – don’t talk about bolshevism or medicine at table. And, God forbid – never read Soviet newspapers before dinner.’
‘M’mm . . . But there are no other newspapers.’
‘In that case don’t read any at all. Do you know I once made thirty tests in my clinic. And what do you think?
The patients who never read newspapers felt excellent. Those whom I specially made read Pravda all lost weight.
‘My dear fellow, you know me, don’t you? I am a man of facts, a man who observes. I’m the enemy of unsupported hypotheses. And I’m known as such not only in Russia but in Europe too. If I say something, that means that it is based on some fact from which I draw my conclusions. Now there’s a fact for you: there is a hat-stand and a rack for boots and galoshes in this house.’
‘Interesting . .
Mikhail Bulgakov (15 mei 1891 – 10 mei 1940)
De Duitse schrijfster Judith Hermann werd geboren op 15 mei 1970 in Berlijn-Tempelhof. Zij studeerde germanistiek en filosofie met de bedoeling als journaliste te gaan werken, maar ze brak haar studie af om in Nerw York praktijkervaring op te doen. Daar bezocht zij de journalistenschool. In de VS schreef zij haar eerste literaire teksten en ontdekte het korte verhaal als „haar“ genre. In 1998 verscheen haar eerste bundel Sommerhaus, später, gevolgd door Nichts als Gespenster in 2003.
Uit: Nichts als Gespenster
»Heute habe ich einen dieser Briefe wiedergefunden, ein Lesezeichen in einem Buch, ein wenig zerknittert, zusammengefaltet, Ruths große, schön geschwungene Schrift “Liebe, geht es Dir gut? Ich hatte einen langen Tag und gehe jetzt schlafen – 22 Uhr -, meine Füße sind völlig zerschunden von den gottverdammten neuen Schuhen. Ich habe eingekauft, Obst und Milch und Wein, mehr Geld war nicht da. A. hat angerufen und gefragt, wo Du wärst, und ich habe gesagt, die ist draußen und sucht mal wieder unter jedem Pflasterstein nach einer Botschaft, hätte ich das nicht sagen sollen? Gute Nacht und bis morgen, ich küsse Dich, R.”
Judith Hermann (Berlijn-Tempelhof, 15 mei 1970)
De Amerikaanse schrijver Lyman Frank Baum werd geboren in Chittenango op 15 mei 1856. In zijn jeugdjaren schreef Lyman Frank diverse korte verhalen die hij samen met zijn jongere broer in stencilvorm uitbracht. Baum trouwde in 1882 met Maud Gage Baum. Op 44-jarige leeftijd voltooide hij een van zijn meesterwerken, The Wizard of Oz dat in 1902 herschreven werd tot een musical. In 1939 werd van het boek een film gemaakt met Judy Garland in de hoofdrol.
Uit: The Wonderful Wizard of Oz
When Dorothy was left alone she began to feel hungry. So she went to the cupboard and cut herself some bread, which she spread with butter. She gave some to Toto, and taking a pail from the shelf she carried it down to the little brook and filled it with clear, sparkling water. Toto ran over to the trees and began to bark at the birds sitting there. Dorothy went to get him, and saw
such delicious fruit hanging from the branches that she gathered some of it, finding it just wha
t she wanted to help out her breakfast.
Then she went back to the house, and having helped herself and Toto to a good drink of the cool, clear water, she set about making ready for the journey to the City of Emeralds.
Dorothy had only one other dress, but that happened to be clean and was hanging on a peg beside her bed. It was gingham, with checks of white and blue; and although the blue was somewhat faded with many washings, it was still a pretty frock. The girl washed herself carefully, dressed herself in the clean gingham, and tied her pink sunbonnet on her head. She took a little basket and filled it with bread from the cupboard, laying a white cloth over the top. Then she looked down at her feet and noticed how old and worn her shoes were.
Lyman Frank Baum (15 mei 1856 – 6 mei 1919)
De Zwitserse schrijver en architect Max Frisch werd geboren in Zürich op 15 mei 1911.Tijdens zijn schooldagen begon hij al met het schrijven van korte toneelstukken die nooit echt gespeeld werden. In 1930 schreef Frisch zich in aan de Universiteit van Zürich om daar Duitse literatuur en kunstgeschiedenis te studeren. Zijn eerste roman, Jürg Reinhart, verscheen in 1934 en werd in 1936 opnieuw uitgegeven als Die Schwierigen. Andere bekende prozawerken zijn Homo faber uit 1957 en Mein Name sei Gantenbein uit 1964. In 1936 schrijft Max Frisch zich in voor de Architectenopleiding aan de Hogeschool van Zürich en studeerde 5 jaar lang om in 1941 zijn diploma in architectuur te behalen. Tot de verplichte schoollectuur in Duitsland behoort zijn toneelstuk Andorra, dat in 1961 verscheen en over antisemitisme en massapsychologie handelt. Verder is het stuk “Herr Biedermann und die Brandstifter (1953)” van hem zeer bekend. Oorspronkelijk bedoeld als radiohoorspel en later bewerkt voor toneel.
Uit: Stiller (1954)
“Ich bin nicht Stiller! – Tag für Tag, seit meiner Einlieferung in dieses Gefängnis, das noch zu beschreiben sein wird, sage ich es, schwöre ich es und fordere Whisky, ansonst ich jede weitere Aussage verweigere. Denn ohne Whisky, ich hab’s ja erfahren, bin ich nicht ich selbst, sondern neige dazu, allen möglichen guten Einflüssen zu erliegen und eine Rolle zu spielen, die ihnen so passen möchte, aber nichts mit mir zu tun hat, und da es jetzt in meiner unsinnigen Lage (sie halten mich für einen verschollenen Bürger ihres Städtchens!) einzig und allein darum geht, mich nicht beschwatzen zu lassen und auf der Hut zu sein gegenüber allen ihren freundlichen Versuchen, mich in eine fremde Haut zu stecken, unbestechlich zu sein bis zur Grobheit, ich sage: das jetzt einzig und allein darum geht, niemand anders zu sein als der Mensch, der ich in Wahrheit leider bin, so werde ich nicht aufhören, nach Whisky zu schreien, sooft sich jemand meiner Zelle nähert. Übrigens habe ich bereits vor Tagen melden lassen, es brauche nicht die allererste Marke zu sein, immerhin ein trinkbare, ansonst ich eben nüchtern bleibe, und dann können sie mich verhören, wie sie wollen, es wird nichts dabei herauskommen, zumindest nichts Wahres. Vergeblich! Heute bringen sie mir dieses Heft voll leerer Blätter: Ich soll mein Leben niederschreiben! wohl um zu beweisen, dass ich eines habe, ein anderes als das Leben ihres verschollenen Herrn Stiller. “Sie schreiben einfach die Wahrheit”, sagt mein amtlicher Verteidiger, “nichts als die schlichte Wahrheit. Tinte können Sie jederzeit nachfüllen lassen!”
Max Frisch (15 mei 1911 – 4 april 1991)
De Britse toneelschrijver Peter Shaffer werd geboren op 15 mei 1926 in Liverpool. Hij studeerde geschiedenis in Cambridge en werkte daarna, samen met zijn broer Anthony die draaiboekauteur zou worden, in de openbare bibliotheek in New York. Vanaf 1954 was hij terug in Engeland als muziek- en literatuurcriticus. Zijn eerste stuk, The Salt Land, werd in 1954 door de BBC als hoorspel uitgezonden. Zijn naam vestigde hij in 1958 met de publicatie van Five Finger Exercise.
Zijn bekendste werken zijn Amadeus (1979) en Equus (1973) die ook allebei zijn verfilmd.
Uit: Equus
“You see, I’m lost. What use, I should be asking, are questions like these to an overworked psychiatrist in a provincial hospital? They’re worse than useless; they are, in fact, subversive.
[He enters the square. The light grows brighter.]
The thing is, I’m desperate. You see, I’m wearing that horse’s head myself. That’s the feeling. All reined up in old language and old assumptions, straining to jump clean-hoofed on to a whole new track of being I only suspect is there. I can’t see it, because my educated, average head is being held at the wrong angle. I can’t jump because the bit forbids it, and my own basic force — my horsepower, if you like — is too little. T
he only thing I know for sure is this: a horse’s head is finally unknowable to me. Yet I handle children’s heads — which I must presume to be more complicated, at least in the area of my chief concern…In a way, it has nothing to do with this boy. The doubts have been there for years, piling up steadily in this dreary place. It’s only the extremity of this case that’s made them active. I know that. The extremity is the point! All the same, whatever the reason, they are now, these doubts, not just vaguely worrying — but intolerable…I’m sorry. I’m not making much sense. Let me start properly; in order. It began one Monday last month, with Hesther’s visit.”
Peter Shaffer (Liverpool, 15 mei 1926)
De Nederlandse dichter, essayist en letterkundige Albert Verwey werd geboren in Amsterdam op 15 mei 1865. Na een conflict met Kloos verliet Verwey in 1889 de redactie van De Nieuwe Gids. In 1890 huwde hij Kitty van Vloten (1867-1945, dochter van de destijds bekende literator en theoloog Johannes van Vloten, 1818-1883) en vestigde zich buiten de periferie van het literaire Amsterdam in Noordwijk. Het verschijnen van Verweys driedelige Verzamelde Gedichten op 24-jarige leeftijd in 1889 (overigens met een vertaling van werk van Marlowe) betekende echter geenszins dat hij daarna stilviel; integendeel, tot zijn dood in Noordwijk wonend, behoorde hij tot de meest productieve letterkundigen van de eerste helft van de 20e eeuw.
Zie ook mijn blog van 15 mei 2006.
Ik weet, dat geen die later dit boek leest
Ik weet, dat geen die later dit boek leest,
’t Begrijpt, – en wie de wereld gadeslaat,
Weet dat zij slecht noemt wat zij niet verstaat,
En goed het niet-verstaan van eigen geest.
Maar ik, die dit boek schiep, ben niet geweest
Schepper van ’t niet-verstane, in andren kwaad,
Maar van het wél-verstane – en, naar hún raad,
Goede in mij zelf en ú, u allermeest.
En ik begeer der menschen oordeel niet
Op ’t slechtgeteekend prentje, dat zij met
Mijn naam eronder hangen in hun ziel
En aanzien voor mijn welgeslaagd portret:
Dat hebt gij enkel die mijzelven ziet
En weet wanneer ‘k u wel, wen niet, beviel.
Christus aan het kruis
O Man van Smarte met de doornenkroon,
O bleek bebloed gelaat, dat in den nacht
Gloeit als een groote, bleeke vlam, – wat macht
Van eindloos lijden maakt uw beeld zoo schoon?
Glanzende Liefde in eenen damp van hoon,
Wat zijn uw lippen stil, hoe zonder klacht
Staart ge af van ’t kruis, – hoe lacht gij soms zoo zacht, –
God van Mysterie, Gods bemindste Zoon!
O Vlam van Passie in dit koud heelal!
Schoonheid van Smarten op deez’ donkere aard!
Wonder van Liefde, dat geen sterfling weet!
Ai mij! ik hoor aldoor den droeven val
Der dropplen bloeds en tot den morgen staart
Hij me aan met groote liefde en eindloos leed.
Albert Verwey (15 mei 1865 – 8 maart 1937)
De Amerikaanse dichter, schrijver, essayist, criticus, vertaler en literatuurwetenschapper Raymond Federman werd geboren in het Franse Montrouge op 15 mei 1928. Hij emigreerde naar de VS in 1947. Hij studeerde aan de at Columbia University en aan de University of California, waar hij een graad haalde in vergelijkende literatuurwetenschap met een studie over Samuel Beckett. Hij is ook medeoprichter van Fiction Collective, een uitgeverij gewijd aan experimentele literatuur.
DANCING IN THE DARK
The problem
with this poem
is that
it needs
light
to be read.
light:
daylight
candle-light
electric light.
sun light.
One can dance
in the dark
one can sing
in the dark
one makes
love
in the dark
but this poem
cannot be read
in darkness
that is perhaps
its greatest
weakness.
ACRO
BATICS
Y
O U
give a work out
to your essential muscle
and all your other muscles
essentially
also get a work out
*****
***
*
therefore
exercise your
essential muscle
as often as possible
so that
IT
stays
I N
g
o
o
d
shape
to make
all your other
muscles also profit
Raymond Federman (Montrouge, 15 mei 1928)
Dante Alighieri, Jo Gisekin, Eoin Colfer
De Italiaanse dichter Dante Alighieri werd tussen 14 mei en 13 juni 1265 (volgens hemzelf in de Divina Comedia in de Goede Week en in het teken van de Tweelingen) te Florence geboren uit een klein-adellijk geslacht. Hij verloor vroeg zijn ouders, volgde een veelzijdige studie en schreef al op zeer jeugdige leeftijd verzen, waardoor hij in vriendschappelijk contact kwam met andere dichters zoals Guido Cavalcante , Lupo Gianni, Cino da Pistoia en Forese Donati. Dante vatte een grote liefde op voor Bice di Folco Portinari, ons beter bekend als Beatrice, die hij onsterfelijk maakte in zijn gedichtenbundel Vita Nova en in zijn Divina Commedia. Hij bekleedde korte tijd in 1300 het hoogste stadsambt in Florence maar raakte steeds meer betrokken bij de interne partijstrijd en werd in 1302 vanwege zijn mislukte antipauselijke politiek voorgoed uit zijn vaderstad verbannen. Dante is niet alleen de grootste dichter van Italië maar ook één van de verhevenste figuren van de wereldlitteratuur. Hij vertegenwoordigde het Italiaanse genie en betekent een hoogtepunt van de veelzijdige middeleeuwse beschaving. Hij leefde in een tijd waarin de scholastiek plaats ging inruimen voor meer rationalistische ideeën. Dante heeft zijn onsterfelijke roem hoofdzakelijk te danken aan zijn Divina Commedia waarin hij zijn denkbeeldige reis beschrijft in 100 zangen die hem naar de Hel, de Louteringsberg en het Paradijs voert. Zijn gids in de Hel en op de Louteringsberg is de, door zijn jeugdliefde en grote inspiratrice Beatrice, gestuurde dichter Vergilius. De Divina Commedia is in Toscaans Italiaans geschreven en heeft in zeer belangrijke mate de ontwikkeling van het Italiaans beïnvloed. Het meesterwerk is onder meer een zedelijke allegorie. De dichter wordt in het begin door zijn hartstochten belet de zonnige heuvel van de deugd te bestijgen. Zijn gids en begeleider Vergilius symboliseert de wijsheid en de filosofie die Dante tot inkeer brengt, zijn zonden doet zien en de loutering van het berouw doet ondergaan waardoor hij het aardse geluk vindt. Tot de eeuwige gelukzaligheid, het Paradijs, echter voert hem alleen de goddelijke openbaring en de kerk (Beatrice). Uit: Divina Commedia DE HEL Juist midden op de reistocht van ons zag ik mij in een donker woud verloren, daar ik van ’t goede pad was afgeweken, Helaas, hoe ’t was, dat woud, valt zwaar te zeggen: zal ‘k ook verhalen, wat ik eerst aanschouwde. toen ik de ware weg de rug toekeerde. Maar toen ik bij een heuvel was gekomen, daar waar de grenzen liepen van de helling, ons allen veilig leidt langs alle wegen. Toen werd de vrees toch wel een weinig stiller, Vertaling: Christinus Kops Volmaakt vervuld van zoete zaligheid is wie mijn liefste ontwaart tussen de vrouwen, en elke vrouw die haar op straat begeleidt bedanke God voor wat zij mag aanschouwen! Haar schoonheid is zo vol van deugd dat nijd en jaloezie geheel erdoor verflauwen, zodat zich iedereen met haar verblijdt in minzaamheid en liefde en vertrouwen. Haar aanblik maakt de wereld zacht en teer en strekt, door al niet slechts zichzelf maar elke vrouw tot eer. Zij pleegt zich zo innemend te gedragen dat wie zich haar herinnert keer op keer zuchtend verzinkt in liefdes welbehagen. Vertaald door Frans van Dooren Der Herr der Liebe An Jeden, der mit edlem Geist dem Bunde der Himmelsmächte dient in Erdentalen und willig dartut, was sie anbefahlen, ergeht vom Geist der Liebe meine Kunde. Es war zur Nacht und schon die vierte Stunde, da sah ich plötzlich Alles um mich strahlen und vor mir stand der Herr der Liebesqualen, sein Blick entsetzte mich bis tief zum Grunde. Erst schien er fröhlich. In der Hand, der einen, hielt er mein Herz; auf seinem Arm indessen schlief meine Herrin, blaß, in rotem Leinen. Er weckte sie, und ließ sie von dem kleinen und völlig glühenden Herzen schüchtern essen. Darauf entwich er mir mit lautem Weinen. Vertaald door Richard Dehmel De Vlaamse dichteres Jo Gisekin (Leentje Vandemeulebroecke) werd geboren in Gent op 14 mei 1942. Jo Gisekin is een kleindochter van de Vlaamse schrijver Stijn Streuvels. Zij werd diverse malen bekroond en zag een aantal van haar gedichten getoonzet door componisten als Vic Nees, Wilfried Westerlinck en Ernest van der Eyken. Daarna Alsof wij jaren bedachtzaam toedekkend De Ierse schrijver Eoin Colfer (zijn voornaam wordt uitgesproken als Owen) werd geboren in Wexford op 14 mei 1965. Hij is het bekendst door zijn boeken in de Artemis Fowl serie. Voordat hij zich volledig aan het schrijven wijdde was hij een aantal jaren werkzaam als leraar op een basisschool in Wexford, in Ierland. Zijn Artemis Fowl boeken worden vaak vergeleken met de Harry Potter serie van J.K. Rowling, maar Colfer wil van deze vergelijking niets weten. Uit: Artemis Fowl: The Opal Deception “Prologue We’ve all heard the official explanation for the tragic events surrounding the Zito Probe investigation. LEP Internal Affairs would have us believe that one of their officers was almost singlehandedly responsible for the entire affair. I am posting this article to ensure that you do not rush to judgement without all the facts. The LEP may be able to silence their officers, but they cannot censor me.
Eerste zang
zó wild was ’t en zó woest, zó dicht en donker,
dat de angsten nog herleven bij ’t herdenken.
Ja, zelfs de dood kan haast niet erger wezen.
Maar om van ’t heil dat ik daar vond te spreken,
Vaag heugt mij maar, hoe ik er binnendoolde:
zó had de slaap mij in dat uur vermeesterd,
die mij van vrees het hart reeds had doorstoken,
keek ik omhoog en zag zijn kruin omgeven
door ’t licht van de planeet, die met zijn stralen
die eerst gewoed had op de zee mijns harten,
geheel die nacht dat ik zo veel verduurde.
Vita Nuova 26
wat ruw is te verjagen,Daarna
hebben we het raam gesloten
de ontroering
als een zijden zakdoek
kuis tussen ons gespreid.
op dit moment
hadden gewacht
heb ik het laken
stilzwijgend als een geheim
over je heen geslagen
waar geen naam
voor bestaat.
Jo Gisekin (Gent, 14 mei 1942)
I know for an absolute fact that the officer in question, Captain Holly Short, did not commit the despicable crime she is accused of, and by the time you have finished reading this account, you will know it too.”
Bruce Chatwin, Daphne du Maurier, Alphonse Daudet, Adolf Muschg, Kathleen Jamie, Franz Michael Felder, Jacob Haafner, Armistead Maupin, Roch Carrier, Theo van Baaren
De Engelse schrijver Bruce Chatwin werd op 13 mei 1940 in Sheffield geboren. In plaats van architectuur te gaan studeren werkte hij als achttienjarige als bode voor het veilibghuis Sotheby’s. Vier jaar later was hij al directeur van de afdeling impressionistische kunst. Wegens een oogkwaal gaf hij deze baan op. Hij studeerde korte tijdarcheologie, maar werd in 1973 medewerker van de Sunday Times, eerst als adviseur voor kunst. Al snel reisde hij voor interviews en raportages over de hele wereld. In 1974 nam hij ontslag met een telegram: „Voor vier maanden naar Patagonië.“ Tijdens die reis ontdekte hij dat vertellen en schrijven zijn roeping was
Uit: Gone to Timbuctoo
“There are two Timbuctoos. One is the administrative centre of the Sixth Region of the Republic of Mali, once French Sudan — the tired caravan city where the Niger bends into the Sahara, “the meeting place of all who travel by camel or canoe,” though the meeting was rarely amicable; the shadeless Timbuctoo that blisters in the sun, cut off by grey-green waterways for much of the year, and accessible by river, desert caravan or the Russian airplane that comes three times a week from Bamako.
And then there is the Timbuctoo of the mind — a mythical city in a Never-Never Land, an antipodean mirage, a symbol for the back of beyond or a flat joke. “He has gone to Timbuctoo,” they say, meaning “He is out of his mind” (or drugged); “He has left his wife” (or his creditors); “He has gone away indefinitely and will probably not return”; or “He can’t think of anywhere better to go than Timbuctoo. I thought only American tourists went there.”
“Was it lovely?” asked a friend on my return. No. It is far from lovely; unless you find mud walls crumbling to dust lovely — walls of a spectral grey, as if all the colour has been sucked out by the sun.
To the passing visitor there are only two questions. “Where is my next drink coming from?” and “Why am I here at all?” And yet, as I write, I remember the desert wind whipping up the green waters; the thin hard blue of the sky; enormous women rolling round the town in pale indigo cotton boubous; the shutters on the houses the same hard blue against mud-grey walls; orange bower-birds that weave their basket nests in feathery acacias; gleaming black gardeners sluicing water from leather skins, lovingly, on rows of blue-green onions; lean aristocratic Touaregs, of super-natural appearance, with coloured leather shields and shining spears, their faces encased in indigo veils, which, like carbon paper, dye their skin a thunder-cloud blue; wild Moors with corkscrew curls; firm-breasted Bela girls of the old slave caste, stripped to the waist, pounding at their mortars and keeping time with monotonous tunes; and monumental Songhai ladies with great basket-shaped earrings like those worn by the Queen of Ur over four thousand years ago.”
De Britse schrijfster Daphne du Maurier werd geboren in Londen op 13 mei 1907. Haar bekendste werk, Rebecca (1938), is een klassieker geworden en vormde de basis voor een met een Oscar bekroonde film. Haar eerste roman, The Loving Spirit, werd uitgegeven in 1931.
Hoewel zij jarenlang getrouwd was met luitenant-generaal Sir Frederick Browning, en zij moeder was van een zoon en twee dochters, had zij ongetwijfeld lesbische gevoelens en intieme relaties met verschillende vrouwen, onder wie Gertrude Lawrence. Haar werk won in de loop van de jaren aan kwaliteit. Bekend is het al genoemde Rebecca. Daarnaast werd een aantal van haar andere werken verfilmd, zoals het spannende in Cornwall spelende Jamaica Inn (1936), Frenchman’s Creek (1942), and My Cousin Rachel (1951). De Alfred Hitchcock film The Birds is gebaseerd op een van haar korte verhalen, evenals de film Don’t Look Now. Zij schreef ook non-fictie. In The Glass-Blowers beschrijft zij haar Franse voorgeslacht. Zij werd Dame of the British Empire en stierf in 1989 in haar huis in Cornwall, waar vele van haar werken zich afspeelden. Haar lichaam werd gecremeerd en de as verstrooid over de rotsen van Cornwall.
Uit: Rebecca
“Last night I dreamt I went to Manderley again. It seemed to me I stood by the iron gate leading to the drive, and for a while I could not enter, for the way was barred to me. There was a padlock and a chain upon the gate. I called in my dream to the lodge keeper, and had no answer, and peering closer through the rusted spokes of the gate I saw that the lodge was uninhabited.
No smoke came from the chimney, and the little lattice windows gaped forlorn. Then, like all dreamers, I was possessed of a sudden with supernatural powers and passed like a spirit through the barrier before me. The drive wound away in front of me, twisting and turning as it had always done, but as I advanced I was aware that a change had come upon it; it was narrow and unkept, not the drive that we had known. At first
I was puzzled and did not understand, and it was only when I bent my head to avoid the low swinging branch of a tree that I realised what had happened. Nature had come into her own again and, little by, little, in her stealthy, insidious way had encroached upon the drive with long tenacious fingers. The woods, always a menace even in the part, had triumphed in the end. They crowded, dark and uncontrolled, to the borders of the drive. The beeches with white, naked limbs leant close to one another, their branches interested in a strange embrace, making a vault above my head like the archway of a church. And there were other trees as well, trees that I did not recognize, squat oaks and tortured elms that straggled cheek by jowl with the beeches, and had thrust themselves out of the quiet earth, along with monster shrubs and plants, none of which I remembered.”
Daphne du Maurier (13 mei 1907 – 19 april 1989)
De Franse schrijver Alphonse Daudet werd geboren in Nîmes op 13 mei 1840. Toen hij zeven jaar oud was, verhuisde hij om tragische redenen naar noord-Frankrijk. Hij heeft er gewoond aan het Place des Vosges 8 in Parijs. Door zijn gedwongen vertrek uit het zuiden op jonge leeftijd heeft Daudet waarschijnlijk altijd een geromantiseerde hang gehouden naar de zuid-Franse Provence. Daudet raakte bevriend met de zuid-Franse schrijver Frédéric Mistral en trad toe tot diens Félibrige, een genootschap van schrijvers en dichters, die gezamenlijk het Occitaans, de oude zuid-Franse taal, nieuw leven wilden inblazen. Daudet heeft niet de grote bekendheid en populariteit gekend als zijn vriend Mistral. Toch wordt Daudet wel de ambassadeur van de Provence genoemd, en zijn ook naar hem in Frankrijk straten en scholen genoemd.
Uit: Lettres de Mon Moulin
« Le soleil déjà très bas, descendait vers l’eau de plus en plus vite, entraînant tout l’horizon après lui. Le vent fraîchissait, l’île devenait violette. dans le ciel, près de moi un gros oiseau passait lourdement : c’était l’aigle de la tour génoise qui rentrait… Peu à peu la brume de mer montait. Bientôt on ne voyait plus que l’ourlet blanc de l’écume autour de l’île… Tout à coup, au-dessus de ma tête, jaillissait un grand flot de lumière douce.. Le phare était allumé. Laissant toute l’île dans l’ombre, le clair rayon allait tomber au large sur la mer, et j’étais là perdu dans la nuit, sous ces grandes ondes lumineuses qui m’éclaboussaient à peine en passant… Mais le vent fraîchissait encore. Il fallait rentrer. »
Alphonse Daudet (13 mei 1840 – 17 december 1897)
De Zwitserse schrijver en literatuurwetenschapper Adolf Muschg werd geboren op 13 mei 1934 in Zollikon, kanton Zürich. Hij studeerde germanistiek, filosofie en Engels in Zürich en Cambridge. Daarna was hij op diverse plaatsen docent aan gymnasia en hogescholen, o.a. in Duitsland, Japan en de VS. Van 1970 tot 1999 was hij hoogleraar Duitse Taal- en Literatuur aan de Eidgenössischen Technischen Hochschule Zürich.
Uit: Der Zusenn oder das Heimat
„Ich wusste es ja selbst nicht, dass ich als 57-Jähriger nochmals geplagt würde, und war es auch ein kalter Morgen. Ich wollte zum Füttern und sah, dass sie [Lina] noch kein Feuer gemacht hatte, sondern die Küche leer war, und der Atem blieben Ihnen vor der Nase stehen. Ich war erschrocken, liebes Untersuchungsgericht, denn kann nur sagen, dass so etwas in 10 Jahren noch nicht passiert war, auch wenn sie Bauchweh hatte, sie schleppte sich hinunter und stellte den Kaffee auf den Herd. Alle Fenster waren gefroren und alles wie in einem Friedhof, da hätte ich Sie sehen sollen, denn so still war es seit dem Tod meiner Frau nie mehr gewesen.“
Adolf Muschg (Zollikon, 13 mei 1934)
De Schotse dichteres Kathleen Jamie werd geboren op 13 mei 1962 in Currie, Edinburgh. Zij behaalde een graad in filosofie aan de University of Edinburgh. Haar eerste bundel, Black Spiders, verscheen in 1982. On 2004 won zij de Forward Poetry Prize voor The Tree House. Andere bundels van haar zijn The Queen of Sheba, (1994), The Way We Live (1987), Jizzen (1999), A Flame In Your Heart
Mr and Mrs Scotland Are Dead
On the civic amenity landfill site,
the coup, the dump beyond the cemetery
and the 30-mile-an-hour sign, her stiff
old ladies’ bags, open mouthed, spew
postcards sent from small Scots towns
in 1960: Peebles, Largs, the rock-gardens
of Carnoustie, tinted in the dirt.
Mr and Mrs Scotland, here is the hand you were dealt:
fair but cool, showery but nevertheless,
Jean asks kindly; the lovely scenery;
in careful school-room script –
The Beltane Queen was crowned today.
But Mr and Mrs Scotland are dead.
Couldn’t he have burned them? Released
in a grey curl of smoke
this pattern for a cable knit? Or this:
tossed between a toppled fridge
and sweet-stinking anorak: Dictionary for Mothers
M:- Milk, the woman who worries…;
And here, Mr Scotland’s John Bull Puncture Repair Kit;
those days when he knew intimately
the thin roads of his country, hedgerows
hanged with small black brambles’ hearts;
and here, for God’s sake, his last few joiners’ tools,
SCOTLAND, SCOTLAND, stamped on their tired handles.
Do we take them? Before the bulldozer comes
to make more room, to shove aside
his shaving brush, her button tin.
Do we save this toolbox, these old-fashioned views
addressed, after all, to Mr and Mrs Scotland?
Should we reach and take them? And then?
Forget them, till that person enters
our silent house, begins to open
to the light our kitchen drawers,
and performs for us this perfunctory rite:
the sweeping up, the turning out.
Kathleen Jamie (Currie, 13 mei 1962)
De Oostenrijkse schrijver Franz Michael Felder werd geboren op 13 mei 1839 in Schoppernau. Ondanks zijn vroege dood heeft hij nog een behoorlijk oeuvre achtergelaten. Zijn sociaalkritische romans en verhalen richtten zich op de dorpsgeschiedenis, vergenwoordigen echter ook het poëtisch realisme.
Uit: Aus meinem Leben
„Der Frühling zog wieder warm und prächtig ins Land. Er kam ziemlich spät und schien jetzt zeigen zu wollen, daß er in der Welt draußen denn doch noch nicht alle seine Herrlichkeiten
vertan habe. Früher schien mir das manchesmal der Fall – vielleicht gerade darum, weil ich’s ihm nicht verargt und an seinem Platze so gemacht hätte. Dachte ich mir doch Herrliches und Großes nur in die Welt hinaus, von der unsere Berge mich abschlossen. Jetzt aber war’s anders. Ich las ja täglich Zimmermanns Klagen über die Welt, ihre vergängliche, auch an und für sich elende Herrlichkeit, deren Schein nur oberflächliche Menschen zu blenden vermochte.
Selbst Wielanden – ich kannte nur seine »Sympathien« und ähnliche fromme Schriften – sah ich eine geistige Gemeinde um sich versammeln, gerade wie ich es nicht nur in schlaflosen Nächten, sondern zuweilen auch in lauter Gesellschaft versuchte, wo ich mich allein und unverstanden sah. Ich war also doch nicht ein ganzer Sonderling. Andere hatten ähnliche Gefühle. Ich begann mich für etwas zu halten, gönnte meinen Altersgenossen ihre lärmenden Vergnügungen und fühlte mich in meiner Welt des Herzens, die ich mit Klopstock jetzt Wingolf nannte, glücklich und groß. Ins Wirtshaus kam ich schon darum nie, als wenn es durchaus sein mußte, weil das Geld immer zu Büchern gespart wurde.“
Franz Michael Felder (13 mei 1839 – 26 april 1869)
De Duits-Nederlandse schrijver Jacob Gottfried Haafner werd geboren op 13 mei (volgens anderen op 13 maart) 1754 in Halle an der Saale. Haafner beschreef als eerste uitvoerig in het Nederlands zijn liefde voor een vrouw uit een ander werelddeel. Zijn levendige, leesbare proza wordt gedreven door zijn overtuiging: de aanwezigheid van de Europeanen in de tropen heeft vaak een fatale invloed op de plaatselijke mensen. Haafner was tot voor kort een `vergeten’ schrijver van `vergeten’ boeken; sinds 1992 worden zijn Werken heruitgegeven. De reisverhalen van Jacob Gotfried Haafner behoren tot de meest enerverende lectuur die in de jaren rond 1800 in Nederland is voortgebracht. Haafner woonde ruim dertien jaar in India en op Ceylon. Zijn avontuurlijke leven en zijn d
irecte schrijfstijl maakten dat zijn boeken ogenblikkelijk populair werden. Toen Multatuli later in de negentiende eeuw werd gevraagd om een oordeel te geven over een bloemlezing van de Nederlandse literatuur, vond hij alleen Haafners werk de moeite van het lezen waard.
Uit: Werken
“Kotzebue in zijne reize naar Napels, roept gansch Europa tot getuigen, dat er op zekeren dag eene vrouw van honger in die stad is gestorven, terwijl de koning met wel gevoede en gemeste honden ter jagt ging. Ik nu verklaar dat er in 1782 dagelijks 500 menschen te Madras van honger stierven, terwijl de Engelschen in dien stad hunne pakhuizen vol graanen hadden, en dagelijks feesten en danspartijen gaven.”
Jacob Haafner (13 mei 1754 – 4 september 1809)
De Amerikaanse schrijver Armistead Jones Maupin Jr. werd geboren op 13 mei 1944 in Washington, groeide op in North Carolina en bezocht als rechtenstudent de Universiteit van North Carolina. Hij maakte zijn studie niet af. Hij meldde zich aan bij de U.S. Navy en werd verschillende malen uitgezonden, onder meer naar Vietnam. Na jaren van omzwervingen komt hij uiteindelijk terecht in Californië, waar hij in 1976 gaat werken voor de San Francisco Chronicle. In deze krant publiceerde hij jarenlang het feuilleton Tales of the City. De wekelijkse afleveringen werden later in boekvorm uitgegeven. Alleen het zesde en laatste deel van de reeks verscheen nooit in de krant, maar werd direct als bundel uitgegeven. Zijn bekendste werk is de zesdelige reeks Tales of the City. De eerste drie delen zijn bewerkt tot een televisieserie. De reeks vormt een uniek historisch document van de ontwikkelingen van de homogemeenschap in de Verenigde Staten: van de seksuele revolutie van de jaren zeventig, de impact van de AIDS-epidemie tot de verovering van een plaats in de maatschappij. Na zijn zes Tales-boeken publiceerde hij tot op heden twee losstaande romans, getiteld Maybe the Moon (1992) en The Night Listener (2001)
Uit: The Night Listener
“I know how it sounds when I call him my son. There’s something a little precious about it, a little too wishful to be taken seriously. I’ve noticed the looks on people’s faces, those dim, indulgent smiles that vanish in a heartbeat. It’s easy enough to see how they’ve pegged me: an unfulfilled man on the shady side of fifty, making a last grasp at fatherhood with somebody else’s child. That’s not the way it is. Frankly, I’ve never wanted a kid. Never once believed that nature’s whim had robbed me of my manly destiny. Pete and I were an accident, pure and simple, a collision of kindred spirits that had nothing to do with paternal urges, latent or otherwise. That much I can tell you for sure.
Son isn’t the right word, of course.
Just the only one big enough to describe what happened.
I’m a fabulist by trade, so be forewarned: I’ve spent years looting my life for fiction. Like a magpie, I save the shiny stuff and discard the rest; it’s of no use to me if it doesn’t serve the geometry of the story. This makes me less than reliable when it comes to the facts. Ask Jess Carmody, who lived with me for ten years and observed this affliction firsthand. He even had a name for it ‘The Jewelled Elephant Syndrome’ after a story I once told him about an old friend from college.
My friend, whose name was Boyd, joined the Peace Corps in the late sixties. He was sent to a village in India where he fell in love with a local girl and eventually proposed to her. But Boyd’s blue-blooded parents back in South Carolina were so aghast at the prospect of dusky grandchildren that they refused to attend the wedding in New Delhi.”
Armistead Maupin ( Washington, 13 mei 1944)
De Canadese schrijver Roch Carrier werd geboren op 13 mei 1937 in Sainte-Justine, Quebec. Hij studeerde aan het Collège St-Louis in New Brunswick, de Université de Montréal in Quebec en de Sorbonne in Parijs, waar hij een graad behaalde in literatuur. Carrier schrijft romans en vooral zogenaamde “contes”, een zeer korte versie van de short story. Een fragment van “Le chandail de hockey” (“The Hockey Sweater”), een van zijn beroemdste “contes” staat gedrukt op de rug van het Canadese vijfdollar biljet.
Uit: The Hockey Sweater
“The winters of my childhood were long, long seasons. We Iived in three places – the school, the church and the skating-rink – but our real life was on the skating-rink. Real battles were won on the skating-rink. Real strength appeared on the skating-rink. The real leaders showed themselves on the skating-rink. School was a sort of punishment. Parents always want to punish children and school is :heir most natural way of punishing us. However, school was also a quiet place where we could prepare for the next hockey game, lay out our next strategies. As for church, we found there the tranquility of God: there we forgot school and dreamed about the next hockey game. Through our daydreams it might happen that we would recite a prayer: we would ask God to help us play as well as Maurice Richard.
We all wore the same uniform as he, the red white and blue uniform of the Montreal Canadiens, the best hockey team in the world; we all combed our hair in the same style as Maurice Richard, and to keep it in place we used a sort of glue – a great deal of glue. We laced our skates like Maurice Richard
, we taped our sticks like Maurice Richard. We cut all his pictures out of the papers. Truly, we knew everything about him.
On the ice, when the referee blew his whistle the two teams would rush at the puck; we were five Maurice Richards taking it away from five other Maurice Richards; we were ten players, all of us wearing with the same blazing enthusiasm the uniform of the Montreal Canadiens. On our backs, we all wore the famous number 9”.
Roch Carrier (Sainte-Justine, 13 mei 1937)
De Nederlandse dichter en godsdiensthistoricus Theo van Baaren werd op 13 mei 1912 geboren in Utrecht. Behalve gedichten schreef Van Baaren toneel, romans en een aantal godsdiensthistorische publicaties. Op het gebied van de beeldende kunst maakte hij collages.
Hij studeerde egyptologie en theologie in Utrecht, waar hij ook promoveerde. Van 1952 tot 1980 was hij hoogleraar geschiedenis der godsdiensten en de Egyptische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. In de oorlogsjaren brachten Van Baaren en zijn latere echtgenote Gertrude Pape het tijdschrift De schone zakdoek uit. Dit had een oplage van één exemplaar en verscheen in de periode april 1941 tot maart 1944. Met een aantal andere schrijvers en dichters experimenteerden zij met verschillende vormen van poëzie en schrijftechnieken. Ook werden foto’s en collages ingeplakt. Het is het enige surrealistische tijdschrift dat in Nederland is verschenen. In de periode 1952 tot 1976 verscheen geen literair werk van zijn hand. In 1976 bracht hij weer een dichtbundel uit. Zijn poëzie is verwant met het surrealisme.
Utrecht
De grachten kruipen door de dode stad
als evenvele volgevreten slangen
en de barok verzakte huizen hangen
moe op elkaar, de kelders altijd nat
van grondrig water, bruin en slijmig, dat
de smaak heeft van bedorven minverlangen;
onder de straten lopen lage gangen
het zwart domein van basilisk en rat.
Want hield een draak niet deze stad in stand,
in ’t bannet van zijn ogen ingesloten
(bestaat ze soms alleen nog in zijn blik?)
dan was Utrecht allang slechts puin en zand,
waar ieder fundament op graven stoot en
schedels slingren in het singelslik.
Theo van Baaren (13 mei 1912 – 4 mei 1989)
August Vermeylen, Bertus Aafjes, Nicolaas Anslijn, Dante Gabriel Rossetti, Andrej Amalrik, Hagar Peeters, Andrey Voznesensky, Eva Demski, Farley Mowat
De Vlaamse schrijver, kunsthistoricus en politicus August Vermeylen werd geboren in Brussel, op 12 mei 1872. Vermeylen studeerde in Brussel, Berlijn en Wenen. Hij promoveerde in 1899 tot speciaal doctor aan de Brusselse universiteit in geschiedenis en letterkunde. Hij werd er docent kunstgeschiedenis (in 1901) en vanaf 1902 tot 1923 doceerde hij de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde. Daarna was hij tot 1930 hoogleraar in de Nederlandse en moderne literatuur te Gent, waar hij de eerste rector was van de vervlaamste universiteit (1930-1932). Hij was tevens van 1921 tot 1945 socialistisch senator. Vermeylen was medeoprichter van Van Nu en Straks ((1896-1901)) en Vlaanderen (1903-1907) (samen met Karel van de Woestijne) en stichter van het links georiënteerde Nieuw Vlaams Tijdschrift. Sinds 1919 was hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie. Vermeylen had een grote invloed op het culturele leven in Vlaanderen voor de Eerste Wereldoorlog. Met vooruitziende blik verdedigde hij de visie dat de toekomst van Vlaanderen in Europees verband gezien moet worden en gebouwd moet zijn op culturele en economische krachten. Dit standpunt is kernachtig samengevat in zijn uitspraak: Vlaming zijn om Europeeër te worden (uit zijn essay Vlaamsche en Europeesche Beweging (1900))
Uit: De wandelende jood
“In dien tijd, ’t was toen Onze-Lieve-Heer nog onder de mensen preekte, leefde er in een kelderken te Jeruzalem een schoenlapper genaamd Ahasverus. Hij was in ’t zelfde jaar als Christus geboren, een flinke opgeschoten kerel van een Jood, met een beenderig gezicht en een paar klare kijkers, waar een vlam in stak.
Hij stond gaarne met bei zijn voeten op den grond, en wat niet recht was noemde hij krom, al hield hij weinig van zeggen: ieder gaat toch zijn eigen gang, dacht hij, en de dood is aan alleman gegeven.
Die Ahasverus voelde zich niet gelukkig.
In hem was er iets, dat hem geen rust het, daarbinnen brandde er iets, waar hij geen weg meê wist, hij was gelijk een die zich in zijn bed heenendweer wentelt en zijn slaap niet vinden kan.
Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zat hij in zijn kelderken gedoken, sneed zijn leer, trok zijn pekdraad, lapte pollevijen, hamerde op hak en zool, slaafde dat het tot bij de buren stoof, maar nooit hoorde hij ’t zoete gekis van boter in de pan. Dag in, dag uit: ’t was altijd zo geweest, ’t zou altijd zo blijven: hij kon er niet meer buiten, het leven had hem bij zijn schabbernak vast en duwde hem voort.”
August Vermeylen (12 mei 1872 – 10 januari 1945)
Portret door Isidoor Opsomer
De Nederlandse schrijver en dichter Bertus Aafjes (pseudoniem Jan Oranje) werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1914. Aafjes begon eerst aan een priesteropleiding, studeerde daarna een tijdje archeologie in Rome en wijdde zich daarna aan literair en journalistiek werk. Hij debuteerde in 1940 als dichter met “Het gevecht met de muze”. In 1946 schreef hij Een voetreis naar Rome, een romantisch-poëtisch reisverslag, waarmee hij nationale bekendheid verwierf. In 1953 verscheen De karavaan, voorlopig zijn laatste dichtbundel, omdat het literaire klimaat onder invloed van de Vijftigers inmiddels erg was veranderd en Aafjes zich daartegen hevig verzette, wat tot een ernstig conflict leidde. Hierna legde hij zich toe op reisbeschrijvingen, voornamelijk van de Middellandse Zeegebied. Onder andere schreef hij Capricio Italiano, een autobiografisch verslag geschreven tijden zijn korte archeologische studie in Rome, en Goden en Eilanden. Hierin wordt een reis door Griekenland beschreven aan de hand van Homerus’ Odyssee. In 1980 verscheen toch nog een dichtbundel van zijn hand Deus sive natura, met erotische poëzie. Zie ook mijn blog van 22 april 2006.
In den trein
Wij rijden met de trein naar ‘t Zuiden
De peppels vallen van ons weg,
De molens en de meidoornheg,
Die langs de spoorbaan is gelegen.
En na een nacht van weinig
Snelt glanzende de eerst rij
Cypressen aan ons oog voorbij,
Gelijk een groep marathonlopers.
Wijnbergen, ceders en ravijnen,
Gedoopt in het zacht ochtendrood,
Vallen ons zo maar in de schoot
Door de geopende portieren.
De trein snijdt de meloen der wereld
Met ‘t lemmet van zijn vaart uiteen;
In ‘t blinkend vallen, een voor een
Arcadi, uw schijven open.
Bertus Aafjes (12 mei 1914 – 22 april 1993)
De Nederlandse schrijver Nicolaas Anslijn werd op 12 mei 1777 geboren in Leiden. Van zijn hand verschenen onder meer De Brave Hendrik (1810) en wegens doorslaand succes later De Brave Maria (1811) in dezelfde stijl. Anslijn heeft ook een belangrijke rol gespeeld in het grammaticaonderwijs met zijn vernieuwende Nederduitsche spraakkunst voor eerstbeginnenden.
Uit: De brave Hendrik
“Kent gij Hendrik niet, die altijd zoo beleefd zijnen hoed afneemt als hij voorbij gaat?
Vele menschen noemen hem de brave Hendrik, omdat hij zoo gehoorzaam is, en omdat hij zich zoo vriendelijk jegens ieder gedraagt.
Hij doet nooit iemand kwaad.
Er zijn wel kinderen, die hem niet liefhebben.
Ja, maar dat zijn ook ondeugende kinderen.
Alle brave kinderen zijn gaarne bij Hendrik.
Kinderen, die met Hendrik omgaan, worden nog braver, want zij leeren van hem, hoe zij handelen moeten.
Als Hendrik zoo braaf is, dan zal hij ook zijne ouders wel liefhebben.
Alle brave kinderen hebben hunne ouders lief.”
Nicolaas Anslijn (12 mei 1777 — 18 september 1838)
Uitgave van De Brave Hendrik (Geen portret beschikbaar)
De Engelse schilder en dichter Dante Gabriel Rossetti werd op 12 mei 1828 in Londen geboren. Hij was mede-oprichter van de groep der Pre-Rafaëlieten. Zie ook mijn Blog van 12 mei 2006.
LXXI The Choice, I
Eat thou and drink; to-morrow thou shalt die.
Surely the earth, that’s wise being very old,
Needs not our help. Then loose me, love, and hold
Thy sultry hair up from my face; that I
May pour for thee this golden wine, brim-high,
Till round the glass thy fingers glow like gold.
We’ll drown all hours: thy song, while hours are toll’d,
Shall leap, as fountains veil the changing sky.
Now kiss, and think that there are really those,
My own high-bosom’d beauty, who increase
Vain gold, vain lore, and yet might choose our way!
Through many years they toil; then on a day
They die not,–for their life was death,–but cease;
And round their narrow lips the mould falls close.
Dante Gabriel Rossetti (12 mei 1828 – 9 april 1882)
Zelfportret 1855
De Russische schrijver en dissident Andrej Aleksejevitsj Amalrik werd geboren in Moskoui op 12 mei 1938. Hij werd ervan beschuldigd inmenging van het buitenland in Sovjetzaken te bevorderen, en daarom moest hij de universiteit van Moskou verlaten. Hij deed allerlei los werk en schreef enige toneelstukken die als anti-Sovjet veroordeeld werden. Hij werd prompt naar Siberië verbannen. Hij schreef er een boek over: De onvrijwillige reis naar Siberië (1970). Hij liet -wat verboden was- in het buitenland, in Amsterdam, een boek uitgeven getiteld: Haalt de Sovjetunie 1984? (1969). Dit was in de tijd van de Vietnam-demonstraties, en bij links was hij in het Westen -ook Nederland- dan ook een ongewenste profeet. Toch kan zijn boek zonder meer profetisch genoemd worden, al had hij het mis over hoe de machtige Sovjetstaat precies aan zijn einde zou komen. Volgens hem zou dat van de kant van de Chinese grens komen met een door de Chinezen gesteunde opstand van de plaatselijke bevolking. In 1976 werd hij verbannen naar Nederland. Amalrik stierf in het jaar van de invasie in Afghanistan in ballingschap in Guadalajara, Spanje, bij een verkeersongeluk. In datzelfde jaar werd Dagboek van een provocateur uitgegeven, waarin hij zijn strijd voor mensenrechten in Rusland beschrijft.
Uit: Will the Soviet Union Survive Until 1984?
“There is another powerful factor which works against the chance of any kind of peaceful reconstruction and which is equally negative for all levels of society: this is the extreme isolation in which the regime has placed both society and itself. This isolation has not only separated the regime from society, and all sectors of society from each other, but also put the country in extreme isolation from the rest of the world. This isolation has created for all—from the bureaucratic elite to the lowest social levels—an almost surrealistic picture of the world and of their place in it. Yet the longer this state of affairs helps to perpetuate the status quo, the more rapid and decisive will be its collapse when confrontation with reality becomes inevitable.”
Andrej Amalrik (12 mei 1938 – 12 november 1980)
De Nederlandse dichteres Hagar Peeters werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1972. Nog voordat ze een bundel had uitgebracht, brak ze door op het Double Talk-festival in 1997. Peeters debuteerde in 1999 met de bundel Genoeg gedicht over de liefde vandaag. Deze werd genomineerd voor de NPS-Cultuurprijs. In 2003 verscheen Koffers Zeelucht, dat bekroond werd met de Jo Peters Poëzieprijs 2004. Als onderdeel van deze prijs verscheen in beperkte oplage de bundel Nachtzwemmen. Hagar Peeters studeerde Cultuurgeschiedenis en Algemene Letteren aan de Universiteit Utrecht. Met haar doctoraalscriptie Gerrit de Stotteraar – Biografie van een boef won zij de Nationale Scriptieprijs 2001 van Het Parool. Deze biografie van de inbreker Gerrit de Stotteraar (1920) werd in boekvorm uitgegeven door uitgeverij Podium.
Het huis van de uitgewezene
is een huis met deuren
die naar beide kanten open en dicht gaan
zodat in één vloeiende beweging
kan worden gekomen en vertrokken
als bij een draaideur
in het midden waarvan de uitgewezene
op insluiting wacht.
Het huis is geen verblijfplaats
maar een verwachtplaats
van hoop en teleurstelling.
Alle kamers zijn wachtkamers.
De bank in de zitkamer
staat daar enkel om op plaats te nemen
om het ijsberen te onderbreken.
De literatuur in de boekenkasten
bestaat uit formulieren
en bevat geen poëzie
maar ordonnanties.
Zo onwrikbaar als de bevelen zijn
zo onpeilbaar is de situatie.
De ramen in het huis van de uitgewezene
zijn ramen om een landschap door te ontwaren
dat spoedig niet langer te zien zal zijn
en waarin zich het uitzicht van herkomst verraadt.
Wanneer de uitgewezene zijn huis verlaat
volgt hij slechts de borden met ‘exit’
die overal waar hij aankomt zijn geplaatst.
Als ooit
Als ooit jouw aanraking geen beroering
wekt dan ergernis of niets, als ooit
de dagen zich weer sluiten in de
aaneengeregen rij van opsomming
zonder apotheose als de dood
zich in ons heeft gemengd en vreugdeloos
met ons aan tafel zit waar alleen nog
de verveelde conversatie van de vorken klinkt,
als ooit jouw bloed niet meer het mijne is
of ik het drink en er meer is in de kamer
dan jouw aanwezigheid als jij er bent,
als ooit behang en kapstok met jouw jas eraan
geen verschil maken voor mijn blik,
de straat gelaten onder onze voeten ligt,
dan vraag ik je om met mij in een kleine kist
onder een boom waar wij eerder
of te verbranden en te gooien in het water
waarop wij eens, dat wij teruggaan naar de plaatsen
die zijn achtergebleven in het fotoboek en ook het fotoboek
met alles er nog in en ook ons huis, de kinderen
als we die dan hebben, de hele aarde
zullen we samen moeten begraven, als ooit
Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)
De Russische dichter Andrey Andreyevich Voznesensky werd geboren in Moskou op 12 mei 1933. Hij woont en werkt in Moskou. In zijn jonge jaren werd hij geboeid door architectuur en schilderkunst en hij studeerde in 1957 af aan het instituut voor architectuur in Moskou. Maar de poezie won het toch. Hij zond als tiener zijn gedichten naar Boris Pasternak. De vriendschap tussen de twee had een grote invloed op Voznesensky’s werk. In 1958 verschenen de eerste gedichten. Volgens de Amerikaanse dichter Robert Lowell is Voznesensky “one of the greatest living poets in any language.”
Modern nature
Red cows
on the asphalt road have settled.
Lazing on the asphalt pan they lie.
We drive them round
for cows are sacred!
They are loyal to the highway,
we wonder why.
“Old herdsman, we want our question answered:
Why have the cows gone mad?” “God forbid!
The point is that flies do not like asphalt.”
Those modern cows! The are wise indeed!
They got it, the sly ones! Cattle of genius!
Unlike the poor, unfortunate flies.
“The flies know that asphalt
is carcinogenic.”
Those modern flies! They are really wise!
Abuses and awards
A poet can’t be in disfavour,
he needs no awards, no fame.
A star has no setting whatever,
no black nor a golden frame.
A star can’t be killed with a stone, or
award, or that kind of stuff.
He’ll bear the blow of a fawner
lamenting he’s not big enough.
What matters is music and fervour,
not fame, nor abuse, anyway.
World powers are out of favour
when poets turn them away.
Vertaald door Alec Vagapov
Andrej Voznesensky (Moskou, 12 mei 1933)
De Duitse schrijfster Eva Demski werd geboren op 12 mei 1944 in Regensburg. Zij studeerde germanistiek, kunstgeschiedenis en filosofie In Mainz en Freiburg im Breisgau. Aansluitend werkte zij als assistente dramaturgie in Frankfurt am Main en als lector bij diverse uitgeverijen. Sinds 1977 is zij zelfstandig schrijfster.
Werk o.a. : Das Narrenhaus (1997), Das Karussell im Englischen Garten (2002), Das siamesische Dorf (2006)
Uit: Von Liebe, Reichtum, Tod und Schminke (2004)
„Nicht, daß es nicht schon tausendfach bemerkt, beklagt und verachtet worden wäre – nur geholfen hat bisher keine Schelte, und so darf man sie wiederholen und vielleicht vertiefen. Wie wir wissen – um mit dem Anfang anzufangen –, hat Gottvater mit großem Aufwand in die Wege geleitet, daß dieses nach Seinem Bilde erschaffene Paar sich bedeckte. Ohne in irgendeine exegetische Falle gehen zu wollen, meine ich, in diesem göttlichen Befehl zu erkennen, daß ihm plötzlich aufgefallen sein muß: Das mit dem Bilde hatte nicht recht geklappt. Sie waren an manchen Stellen nicht wirklich hübsch. Und die reich angelegte Natur bot Möglichkeiten, etwas zum Bedecken und Verstecken zu finden. Nun muß man bedenken, daß Adam und Eva mit Sicherheit gesund lebten und sich viel bewegten, es genügten also ein paar anmutige Blätter. Seither versuchen die Menschen, ihren Leib hübscher, wehrhafter, erotischer oder jünger aussehen zu lassen, zum Teil haben sie sich merkwürdiger Materialien und Formen bedient, jedes Lexikon der Mode rührt den Betrachter, weil hinter den bizarrsten Auswüchsen immer noch diese Absichten erkennbar sind. Was aber hat dazu geführt, daß die so gründlich aufgegeben worden sind?“
Eva Demski (Regensburg, 12 mei 1944)
De Canadese schrijver Farley Mowat werd geboren in Belleville, Ontario, op 12 mei 1921. Hij is een van de meest gelezen Canadese auteurs. Vele van zijn populairste werken zijn herinneringen uit zijn kindertijd, oorlogsdienst en zijn werk als natuurkundige. Zijn boeken en verhalen zijn vertaald in 52 talen en er werden meer dan 14 miljoen kopieën van verkocht.
Uit: The Dog Who Wouldn’t Be
“An oppressive darkness shadowed the city of Saskatoon on an August day in 1929. By the clock it was hardly noon. By the sun—but the earth had obliterated the sun. Rising in the new deserts of the southwest, and lifting high on autumnal winds, the desecrated soil of the prairies drifted northward; and the sky grew dark.
In our small house on the outskirts of the city my mother switched on the electric lights and continued with the task of preparing luncheon for my father and for me. Father had not yet returned from his office, nor I from school. Mother was alone with the somber day.
The sound of the doorbell brought her unwillingly from the kitchen into the hall. She opened the front door no more than a few inches, as if expecting the menace of the sky to thrust its way past her into the house.
There was no menace in the appearance of the visitor who waited apologetically on the step. A small boy, perhaps ten years of age, stood shuffling his feet in the gray grit that had been falling soundlessly across the city for a day and a night. He held a wicker basket before him and, as the door opened, he swung the basket forward and spoke in a voice that was husky with the dust and with the expectation of rebuff.”
Farley Mowat (Belleville, 12 mei 1921)