De Britse schrijfster Joanne Rowling werd geboren in Chipping Sodbury bij Bristol op 31 juli 1965. Rowling studeerde Frans en Klassieke Cultuur aan de universiteit van Exeter, waar ze in 1986 afstudeerde. Vervolgens had ze diverse kantoorbanen. In 1990 vertrok ze naar Portugal om Engels te onderwijzen. In Portugal ontmoette ze de TV-journalist Jorgue Arantes met wie ze trouwde. In 1993 werd haar eerste dochter Jessica geboren. Het huwelijk strandde en Joanne en haar dochter gingen in Edinburgh (Schotland) wonen. Ze schreef daar twee boeken voor volwassenen, die ze echter niet goed genoeg vond om naar een uitgever te sturen. In 1990 kwam ze tijdens een treinreis op een verhaal over een jonge tovenaar. Ze werkte de verhaallijnen uit tot een plot voor een zevendelige boekserie: Harry Potter was geboren. Uit: Harry Potter and the Sorcerer’s Stone “Nearly ten years had passed since the Dursleys had woken up to find their nephew on the front step, but Privet Drive had hardly changed at all. The sun rose on the same tidy front gardens and lit up the brass number four on the Dursleys’ front door; it crept into their living room, which was almost exactly the same as it had been on the night when Mr. Dursley had seen that fateful news report about the owls. Only the photographs on the mantelpiece really showed how much time had passed. Ten years ago, there had been lots of pictures of what looked like a large pink beach ball wearing different-colored bonnets ? but Dudley Dursley was no longer a baby, and now the photographs showed a large blond boy riding his first bicycle, on a carousel at the fair, playing a computer game with his father, being hugged and kissed by his mother. The room held no sign at all that another boy lived in the house, too. Yet Harry Potter was still there, asleep at the moment, but not for long. His Aunt Petunia was awake and it was her shrill voice that made the first noise of the day.” De Nederlandse dichter en schrijver Cees Nooteboom werd geboren in Den Haag op 31 juli 1933. Zie ook mijn blog van 31 juli 2006. Uit: Rituelen “Tijd, leerde Inni die dag, was in het leven van Arnold Taads de vader van alles. Hij had de lege, gevaarlijke vlakte van de dag in allerlei precies afgemeten stukken verdeeld, en de grenspalen die aan het begin en het uiteinde van die stukken stonden bepaalden zijn dag met niets ontziende hardhandigheid. Als hij ouder was geweest had Inni zeker geweten dat de angst die Arnold Taads regeerde zijn tienden in uren wenste te ontvangen, uren, of halve uren, kwartieren, willekeurig aangebrachte breukpunten in dat onzichtbare element, waar we tijdens ons leven doorheen waden. Het was alsof iemand in de oneindige woestijn bij een bepaalde zandkorrel had afgesproken: daar alleen kon hij eten, lezen,- elke van die afgesproken zandkorrels riep met dwingende kracht zijn eigen complementaire activiteit op, tien millimeter verder brak het noodlot al aan. Iemand die tien minuten te vroeg of te laat kwam was niet meer welkom, de maniakale secondewijzer sloeg de eerste bladzijde om, speelde de eerste noot op de piano, of zette, zoals nu, op de laatste slag van zevenen een pan goulash op het vuur. De Italiaanse schrijver Primo Levi werd geboren op 31 juli 1919 in Turijn. Na het afronden van de middelbare school ging hij scheikunde studeren. Hij behaalde uitstekende resultaten, waardoor hij na zijn studie in de gelegenheid werd gesteld een proefschrift te schrijven. Doordat in het fascistische Italië de anti-joodse sentimenten voortdurend sterker werden en vanaf 1938 antisemitische wetten van kracht werden in Italië, kreeg Levi na zijn promotie geen betrekking aan de universiteit. Ook buiten de academische wereld slaagde hij er niet in een baan te vinden. Uiteindelijk kon hij onder een valse naam aan de slag in een klein laboratorium. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam aan zijn werk in het laboratorium een einde. Levi moest onderduiken en raakte in de zomer van 1942 betrokken bij het verzet. Op 13 december 1943 werd hij gearresteerd als lid van de Anti-Fascistische verzetsgroep ‘Giustizia e Liberta’, wat staat voor Recht en Vrijheid. Levi werd als Jood en verzetsstrijder gedeporteerd naar Auschwitz. Levi overleefde Auschwitz omdat hij als scheikundige een zogenoemde ‘bruikbare jood’ was. Over zijn tijd in het concentratiekamp schreef hij Se questo è un uomo (1958). Dit boek is in het Nederlands vertaald o Uit: Atempause (La Tregua, vertaald door Barbara en Robert Picht) “In den ersten Januartagen 1945 hatten die Deutschen unter dem Druck der inzwischen näher gerückten Roten Armee in aller Eile das schlesische Kohlebecken evakuiert. Während sie an anderen Orten unter ähnlichen Umständen nicht gezögert hatten, die Lager samt ihrer Insassen zu verbrennen oder durch Waffengewalt zu vernichten, verfuhren sie im Bezirk Auschwitz anders: Auf Befehl von oben (offenbar von Hitler persönlich diktiert) mußte jede arbeitsfähige Person, koste es, was es wolle, »geborgen« werden. Alle gesunden Häftlinge wurden deshalb unter grauenhaften Umständen nach Buchenwald und Mauthausen evakuiert, während man die Kranken sich selber überließ. Es gibt verschiedene Anzeichen für die Annahme, daß die Deutschen ursprünglich die Absicht hatten, keinen einzigen Menschen lebend in den Konzentrationslagern zurückzulassen; aber durch einen massiven nächtlichen Luftangriff und die Geschwindigkeit des russischen Vormarsches wurden sie veranlaßt, ihre Absicht zu ändern, ihr Werk unvollendet zu lassen und, ohne ihre Pflicht erfüllt zu haben, die Flucht zu ergreifen. De Franse schrijver Alain Nadaud werd geboren op 31 juli 1948 in Parijs. Hij studeerde letteren in Nanterres. Hij werkte voor de afdeling cultuur van de Franse ambassade in Tunesië en het Franse consulaat in Québec. Tegenwoordig verblijft hij weer in Tunesië. Hij schrijft novellen, essays en romans, waaronder ‘Archéologie du zéro’,(1984) ‘La Mémoire d’Erostrate’, (1992)‘Le Livre des malédictions’ (1995) en ‘La Fonte des glaces’ (2000) Uit: Le Vacillement du monde “Cependant, Louis Legrand n’avait nullement l’intention de confectionner une de ces sphères ridicules, ou l’un de ces petits meubles décoratifs, tout juste bons à faire impression dans un salon, et où l’on ne distingue rien de la découpe des continents ni de la vastitude des océans. Sans prétendre rivaliser non plus avec les mappemondes de Vicenzo Coronelli dont, par les fenêtres de l’Orangerie du Château de Versailles, il avait entraperçu l’une des gigantesques sphères juste avant son départ pour le Canada, qui, elle, frôlait bien les quatre mètres de diamètre, il avait néanmoins jeté son dévolu sur un vrai globe terrestre, de belles proportions, c’est-à-dire de six à sept pieds, et qui, dès lors qu’il serait installé sur son socle, mesurerait bien d’une fois et demie à deux fois sa hauteur.” De Oostenrijkse schrijver Peter Rosegger werd geboren op 31 juli 1843 in Alpl, Steiermark. Hij volgde een opleiding tot kleermaker en na een korte opleiding tot boekhandelaar in Laibach bezocht hij de Academie voor Handel en Industrie in Graz. In die tijd verscheen zijn eerste dichtbundel. Met behulp van beurzen startte hij een loopbaan als zelfstandig schrijver. In 1870 bood de uitgever Gustav Heckenast hem aan zijn werk uit te geven. In 1876 richtte Rosenegger het maandblad „Roseggers Heimgarten” op. Uit: Waldheimat „Beim Kreuzwirt auf der Höh’ saßen sie um den großen Tisch herum: Fuhrleute von oben und unten, Gewerbsleute von Pöllau und Vorau, Holzarbeiter vom Rabenwald und Masenberg, Grenzwächter von der ungarischen Markung. Mein Großvater, der Waldbauer von Alpel, war auch unter ihnen. Er war damals noch lange nicht mein Großvater, und ihm war sie voll und rund, die Welt, die später jedesmal ein Loch bekam, so oft eins der Seinigen nicht bei ihm war. So geht’s auf der Welt, man meint in jungen Jahren, welche Herzensgewalten noch in Zukunft schlummern. Und daß ich denn erzähle. Mein Großvater – Natz – Natz, wie er eigentlich hieß … nein, da ich einmal da bin, so will ich ihn doch lieber Großvater heißen schon in seiner Jugendzeit – mein Großvater also ging damals gerade »im Heiraten um«. Immer war er auf dem Viehhandel aus, oder im Getreidekauf, oder im Obstmostsuchen, oder im Wallfahrten, oder in diesem und jenem – und keinem Menschen sagte er’s, warum er eigentlich wanderte. Der hübschen Mägdelein und jungen Witwen gab es genug im Lande; mancher Bauer sagte, er gebe auch eine gute Aussteuer mit, bevor man noch wußte, daß er eine heiratsfähige Tochter habe. Aber mein Großvater war einer von denen, die nach etwas anderem gucken. Er hatte den Glauben, für jeden Mann gebe es nur ein Weib auf der Welt, und es käme für den Heiratslustigen darauf an, dasselbe aus allen anderen lächelnden und winkenden Weibern herauszufinden. Er hat nach jahrelanger Suche schließlich die rechte und einzige gefunden, Volgens de Franse Wikipedia is de Algerijnse, Franstalige schrijver Ahmed Zitouni geboren op 31 juli 1949 in Saïda, Algerije. Hij studeerde o.a. aan de l’Ecole Normale d’Oran en wilde docent wiskunde worden. Sinds 1973 leeft hij in Frankrijk.Zitouni heeft zich dertig jaar lang beziggehouden met de worsteling van immigranten in de westerse samenleving en de problematiek van de menselijke waardigheid in een multiculturele wereld. Hij schrijft zowel romans als essays. Uit : Une difficile fin de moi (1998) «Disparue la sensation de faim. Depuis plusieurs jours déjà. À la place, des gargouillis louches. Suivis de langueurs de l’organisme broutant de la torpeur. Comme un tranquille affadissement de viande. Impression de se recroqueviller en spasmes fatigués. Partie de moi, madame la faim. Pour toujours. Ce n’est qu’au troisième ou quatrième jour que s’estompent les symptômes provoqués par l’entêtement de cette grande dame, je le sais. je ne suis pas médecin pour rien. Prostration agréable. Engourdissement comparable à une plénitude conquise. je suis couché. Étendu sur le dos, dans mon lit. Tout habillé. Prêt à toute éventualité. Comme mon père guettant les bruits de moteurs et de bottes de la rafle qui viendrait le ravir au sommeil et aux siens. je suis couché et me surprends transvasé en gisant anonyme. Faible certes, mais plus lucide que jamais. Écoutant le dialogue entre mon corps se décomposant et mon esprit se recomposant. Ne pas s’inquiéter. Garder la tête froide. Délires, hallucinations, somnolences hachées: banalités, dans l’état qui est le mien. Pas de quoi paniquer ou se formaliser. Tout va pour le mieux dans le meilleur de mon monde. Failli fléchir au sortir d’un sommeil horizontal, à sa soudaine luminosité embrasant mes paupières, ou était-ce une absence qui n’avait rien de réparateur. Me suis vite ressaisi en me frottant les yeux. Non sans fierté d’ailleurs. Me suis promis de ne plus recommencer. Vigilance. Ne plus penser en médecin. Éviter, à l’avenir, de greffer mon corps et mon aux horloges médicales que j’exècre. Ne plus calculer le temps et les ravages de la dénutrition à partir de carences… lésions… symptômes… Tuer le médecin et penser en homme.«
“Een keer in de week maak ik eten,” zei Arnold Taads,” meestal een stoofpot. En soep. Ik maak precies genoeg, zeven maal voor mij, en eenmaal voor een gast. Komt er niemand, dan is dat voor Athos.” Het deed Inni genoegen dat hij de portie voor de hond opat – hij hield niet zo van honden, vooral niet als ze in zo’n verstikkende symbiose met hun baas leefden. Het sloeg kwart over zeven en ze gingen aan tafel.
(Hij at zoals hij liep, snel, met mechanische bewegingen, iemand die zich voedert. Als hij, dacht Inni, om welke reden dan ook plotseling opzij zou kijken, zou die onafhankelijke, door andere instanties bestuurde arm de vork in zijn wang prikken. Half acht, afruimen, koffie zetten. Kwart voor acht, koffie, ‘mijn vierde sigaret, de vijfde rook ik voor ik ga slapen.’ De zware geur van Black Beauty trok door de kamer.)”
nder de titel Is dit een mens. De eerste Nederlandse druk kwam uit in 1987. In 1963 volgt het boek La Tregua, in het Nederlands vertaald onder de titel Het respijt, dat in 1988 uitkwam. La Tregua werd in 1997 verfilmd door Francesco Rosi.
Wir waren etwa achthundert, die im Krankenbau von Buna-Monowitz zurückblieben. Davon starben ungefähr fünfhundert infolge ihrer Krankheiten, erfroren oder verhungerten, noch ehe die Russen kamen, und weitere zweihundert starben trotz aller Hilfe in den unmittelbar folgenden Tagen.“
aber nicht in der weiten Welt draußen, sondern ganz nahe – zehn Minuten seitab von seinem Vaterhause. Dort war sie eines Sonntags im langen Heidelbeerkraut herumgegangen, um für ihre Mutter Beeren zu sammeln. Das rotwangige Köpfel und vom Busen ein bescheidener Teil ragte hervor, alles andere stak im Kraut.“
Maand: juli 2007
Patrick Modiano, Salvador Novo, Emily Brontë, Jacques de Kadt, Alexander Trocchi, Cherie Priest
De Franse schrijver Patrick Modiano werd geboren in Boulogne-Billancourt op 30 juli 1945. Hij kwam ter wereld als de zoon van een Belgische actrice en een uit het Egyptische Alexandrië afkomstige Joods-Italiaanse man, die elkaar in 1942 in Parijs ontmoetten. In 1972 ontving hij de Grand Prix du Roman van de Académie Française voor zijn derde roman, Les Boulevards de ceinture (verschenen in datzelfde jaar). Zes jaar later ontving hij de prestigieuze Prix Goncourt voor zijn eerder dat jaar verschenen roman Rue des boutiques obscures. Herinneringen aan en de zoektocht naar het eigen verleden staan centraal in Modiano’s werk. Dat werk kenmerkt zich door een gedempte, melancholieke toon die langzamerhand zijn handelsmerk is geworden.
Uit: Dora Bruder (1996)
“A quel moment, et pour quelles raisons exactes, Dora Bruder avait-elle été envoyée aux Tourelles? Je me demandais s’il existait un document, une trace qui m’aurait fourni une réponse. J’en étais réduit aux suppositions. On l’avait sans doute arrêtée dans la rue. En février 1942 – deux mois avaient passé depuis sa fugue – les Allemands avaient promulgué une ordonnance interdisant aux juifs de Paris de quitter leur domicile après vingt heures et de changer d’adresse. La surveillance dans les rues était donc devenue plus sévère que les mois précédents. J’avais fini par me persuader que c’était en ce glacial et lugubre mois de février où la Police des questions juives tendait des traquenards dans les couloirs du métro, à l’entrée des cinémas ou à la sortie des théâtres, que Dora s’était fait prendre. Il me paraissait même étonnant qu’une fille de seize ans, dont la police savait qu’elle avait disparu en décembre et connaissait le signalement, ait pu échapper aux recherches pendant tout ce temps. A moins d’avoir trouvé une planque. Mais laquelle, dans ce Paris de l’hiver 1941-1942, qui fut le plus ténébreux et le plus dur hiver de l’Occupation, avec, dès le mois de novembre, des chutes de neige, une température de moins quinze en janvier, l’eau gelée partout, le verglas, la neige de nouveau en grande abondance au mois de février? Quel était donc son refuge? Et comment faisait-elle pour survivre dans ce Paris-là?”
Patrick Modiano (Boulogne-Billancourt, 30 juli 1945)
De Mexicaanse dichter, schrijver, vertaler, televisiepresentator en ondernemer Salvador Novo werd geboren op 30 juli 1904 in Mexico City. Als bekende intellectueel oefende hij invloed uit op politiek, media, kunsten en de Mexicaanse maatschapij in het algemeen. Novo bestreed het machismo en het conservatieve katholicisme dat in de Mexicaanse cultuur dominant was alleen al door geen moeite te doen om zijn homosexualiteit te verbergen. Hij werd echter geaccepteerd door de regering en bekleedde officiele posten op het gebied van de cultuur. Ook werd hij gekozen in de Mexicaanse Taal Academie en had hij een televisieprogramma over de geschiedenis van het land.
Naast jouw lichaam
Naast jouw lichaam volledig overgeleverd aan het mijne,
naast jouw lieve schouders waar de wegen van jouw omhelzing zijn geboren,
waar jouw stem en glans zijn geboren, ver en helder,
voelde ik plots de oneindige leegte van zijn afwezigheid.
Gedurende al die jaren dat ik hem zo miste
als een klimmende wijnstok die kleeft aan de wind,
heb ik gevoeld hoe hij komt en gaat bij iedere ontmoeting,
en elke dag verscheur ik gretig een boodschap die niets dan een afspraak bevat,
en zijn naam groeit grootser en trilt dieper iedere keer
omdat zijn stem enkel daar is voor mijn oren,
omdat mijn ogen blind werden toen hij vertrok,
en mijn ziel een grote verlaten tempel werd.
Maar dit lichaam van jou is een vreemde god,
gesmeed met herinneringen, een weerspiegeling van mijzelf
zacht door mijn gratie, glorieus door mijn verlangens,
een masker
standbeeld dat ik heb opgericht in zijn herinnering.
Salvador Novo (30 juli 1904 – 13 januari 1974)
De Engelse schrijfster Emily Brontë werd geboren in Thornton in Yorkshire op 30 juli 1818. Zie ook mijn blog van 30 juli 2006.
Uit: Wuthering Heights
“1801. – I have just returned from a visit to my landlord – the solitary neighbour that I shall be troubled with. This is certainly a beautiful country! In all England, I do not believe that I could have fixed on a situation so completely removed from the stir of society. A perfect misanthropist’s heaven: and Mr. Heathcliff and I are such a suitable pair to divide the desolation between us. A capital fellow! He little imagined how my heart warmed towards him when I beheld his black eyes withdraw so suspiciously under their brows, as I rode up, and when his fingers sheltered themselves, with a jealous
resolution, still further in his waistcoat, as I announced my name. ‘Mr. Heathcliff?’ I said.
A nod was the answer.
‘Mr. Lockwood, your new tenant, sir. I do myself the honour of calling as soon as possible after my arrival, to express the hope that I have not inconvenienced you by my perseverance in soliciting the occupation of Thrushcross Grange: I heard yesterday you had had some thoughts – ‘
‘Thrushcross Grange is my own, sir,’ he interrupted, wincing. ‘I should not allow any one to inconvenience me, if I could hinder it – walk in!’
The ‘walk in’ was uttered with closed teeth, and expressed the sentiment, ‘Go to the Deuce:’ even the gate over which he leant manifested no sympathising movement to the words; and I think that circumstance determined me to accept the invitation: I felt interested in a man who seemed more exaggeratedly reserved than myself.”
Emily Brontë (30 juli 1818 – 19 december 1848)
De Nederlandse publicist, journalist en politicus Jacques de Kadt werd geboren op 30 juli 1897 in Oss. De Kadt begon zijn politieke loopbaan als communist. Hij was medewerker aan De Nieuwe Tijd, maar werd al in 1923 geroyeerd vanwege zijn oppositie. Na deze jeugdervaringen werd hij later fel bestrijder van het communisme. Hij redigeerde samen met S. Tas het maandblad De Nieuwe Kern (1934-1940). In 1940 week hij via Londen uit naar Java, waar hij contacten legde met Nederlandse en Indonesische intellectuelen en schrijvers. Na in WO II door de Japanners geïnterneerd te zijn geweest, werkte De Kadt nog enige tijd als correspondent in Jakarta. Hij repatrieerde in 1946, was socialistisch afgevaardigde in de Tweede Kamer (1946-1963), maar verliet echter de PvdA toen deze partij zich in links-radicale richting ontwikkelde.
In zijn hoofdwerk Het facisme en de nieuwe vrijheid (1939) verdedigt hij de democratische westerse cultuur.
Uit: Tegen het politieke gangsterisme
“Trotzky heeft zich in 1917 overgegeven aan het Leninisme en aan de zo juist geformuleerde interpretatie van het Marxisme, en hij is er nooit meer in geslaagd zich daaraan te ontworstelen. Daarom is zijn critiek op het Stalinisme nooit allesomvattend geweest en daarom heeft hij zich nooit kunnen losmaken van een principiële aanvaarding van de Russische Staat, evenmin als van een kijk op de socialistische revolutie die de aanvaarding van het gangsteristisch principe in zich sloot. Het is zijn tragedie dat hij ten slotte politiek en persoonlijk aan dat gangsterisme te gronde is gegaan.
Men komt er vanzelf toe Trotzky’s ‘Stalin’ te vergelijken met ‘Staline’, het boek van Boris Souvarine. En dan moet men tot de conclusie komen dat Souvarine, met zijn onafhankelijkheid t.o.v. het Leninisme en van de Russische Staat, met zijn onafhankelijkheid ook t.a.v. het Marxisme, dat hij door en door kent, een veel juister beeld heeft gegeven van Stalin, z’n leven als obscuur socialistisch propagandist, z’n verwerven van bekendheid in Bolsjewistische kringen, niet door politieke of intellectuele bekwaamheid, maar als organisator van ‘onteigeningen’ die aan de grenzen van het gangsterisme liggen, en door machinaties in de partij, z’n opkomst in de leiding van de partij als instrument van Lenin, z’n fiasco als zelfstandig leider vóór Lenins komst in Rusland in 1917, z’n verdere werkzaamheden in de organisatie van de partij, waarbij hij de politieke leiding van Lenin aanvaardt, doch tegelijkertijd een geweldige persoonlijke macht weet te scheppen als bestuurder van het apparaat.”
Jacques de Kadt (30 juli 1897 – 16 april 1988)
De Schotse schrijver Alexander Trocchi werd geboren op 30 juli 1925 in Glasgow. Trocchi kan worden aangemerkt als een vroege wegbereider van een fusie van elementen uit de Amerikaanse underground en de Europese artistieke en politieke avant-garde: zijn kennismaking met Burroughs maakte deel uit van zijn project sigma – een forum voor ‘astronauts of inner space’. Zoals Burroughs aantrad als theoreticus en de oudere mentor van de Beat Generation, zo trad Trocchi sinds oktober 1955 op als de peetvader van de Internationale Lettristen en hun opvolger, de Internationale Situationisten. Beide bewegingen stonden een ingrijpende wijziging van maatschappelijke, culturele en artistieke verhoudingen voor. Trocchi verwierp kunst en werk als disciplinerende instituties en verdiende de kost met het schrijven van pornografische literatuur. Aangezien pornografie in Engeland verboden was verschenen enkele werken bij de Parijse uitgever Maurice Girodias die met zijn Olympia Press controversiële literatuur in het Engels en het Frans uitgaf. Trocchi was ook een junk die graag opiaten gebruikte. Hij werd in 1960 gearresteerd door de douane toen hij in het bezit van dope naar de Verenigde Staten reisde. Nadat Trocchi was opgepakt organiseerden enkele situationisten – die zich twee jaar eerder hadden opgericht – de solidariteitsactie ‘Hands Off Alexander Trocchi’. Trocchi’s novelle Young Adam uit 1957 werd in 2003 verfilmd door David Mackenzie.
Uit: Young Adam
“And I remembered Cathie, whom I had lived with for two years before I ever came to the barge, and how sometimes I had looked at her and felt appalled by a sense of distance. Say she was sitting on the bed with her knees up, a book in her hands. Somehow, I was not convinced. She was there, but only indirectly, like the wallpaper or the cart drawing up in the street outside the window. I
can remember as a small boy I loved touching things, trees, cats, flowers. I saw a violet or a rose but I had to destroy the distance, to feel the soft petals with my fingers, with my cheek; I had to draw the smell of it inside me and feel it living in myself. It was the same with Cathie. I had to go over and bury my head in her thighs to feel her in my nostrils, to move my hand over her, and finally to draw her whole warm body close to me. But even that was not enough. Even touch was deficient. Perhaps she would be lying naked in my arms. I desired suddenly to see what it was that was so soft and moist and warm. Her body. But that was an abstraction, handy like a price-tag. It had nothing to do with the existence. I drew away from her and scrutinised her, the small breasts with their dull purple tips, the firm brown heap of her belly, and the resilient fleshiness of her thighs. Her buttocks were smooth and yellow, rounded like marble.”
Alexander Trocchi (30 juli 1925 – 15 april 1984)
De Amerikaanse schrijver Cherie Priest werd geboren in Tampa op 30 juli 1975. Haar bekendste roman is Four and Twenty Blackbirds uit 2003. Ook publiceert zij twee blogs, een persoonlijk, een een beroepshalve. Het succes van haar eerste roman werd wel toegeschreven aan haar aanwezigheid op internet en aan het “netwerk” dat zij onderhoudt met andere bloggers.
Uit: Four and Twenty Blackbirds
“Draw me a picture of someplace you’ve been that you liked very much,” Mrs. Patterson suggested, pronouncing each word with the firm, specific articulation peculiar to those who work with children. “It can be anyplace at all-an amusement park, a playground, a tree house or your bedroom. Maybe you went on vacation once and visited the beach. You could draw the ocean with seagulls and shells. Or maybe you went camping on the mountain. You might have gone down to the waterfall for a picnic, or up to Sunset Rock. Pick a place special to you, and when you’re finished, we’ll put your pictures up on the bulletin board in the hallway.”
I cringed, staring down at the blank sheet of coarse cream paper. Before me was a plastic tub filled with fat, fruit-scented markers, ripe for the choosing. While the other kids at my table dove into a frenzy of scribbles I stalled for time, popping the lid off each color and sniffing for inspiration.
Red is for cherries. Purple is for grape. Green is for . . . I didn’t recognize the scent.
But green is for . . . yes, green is for water.
I jammed the lid onto the back of the marker and began to scrawl a wide pool across the bottom half of the sheet. Green is for water. And for alligators. I picked up the yellow marker (supposed to be lemons, but smelled like detergent) and drew two periscope eyeballs poking up through the swirls. Then I outlined them with black (licorice) and drew a long snout with two bumps for nostrils.”
Cherie Priest (Tampa, 30 juli 1975)
Harry Mulisch, Stanley Kunitz, Chang-Rae Lee, Wolfgang Bittner, Sten Nadolny, Marja Brouwers, Thomas Rosenlöcher, August Stramm
Vandaag is de Nederlandse schrijver Harry Mulisch tachtig jaar geworden. Harry Mulisch werd geboren op 29 juli 1927 in Haarlem. Zie ook mijn blog van 29 juli 2006.
Uit: Het stenen bruidsbed (1959)
“En toen barstte de storm los. Die kwam door het luchtdrukverschil of zoiets, het stond later in de kranten. Door de hitte van de stad begon het te stormen uit de heuvels. Toen begon alles natuurlijk nog veel harder te branden, maar er kwam tenminste lucht, begrijpt u wel. Ik weet niet hoe ze het klaar heeft gespeeld, maar ze begon weer te lopen; en geen idee waarheen en hoelang. De bombardementen hielden in elk geval op, alleen hier en daar zat nog een machine in de lucht. Ik weet niet, ze was in elk geval opeens uit de branden in een soort koelte. Ze kon niets meer zien, moet u begrijpen, haast niets tenminste, maar plotseling voelde ze dat ze op gras liep en overal lagen mensen, en toen kwam ze in het water. De Elbe. Ze zegt, zo’n zaligheid kan zelfs in de hemel niet bestaan als toen dat water van de Elbe. Overal stonden mensen roerloos tot hun nek in het water, zonder kreunen of spreken, alleen maar in het water. Ze maakte het kind nat en nam het over haar schouder en ging ook zo ver mogelijk in het water staan, en toen kwam het vliegtuig. Op misschien tien meter hoogte en het kwam met het gillen van de mensen. Alle kanonnen schoten, maar als u het mij vraagt begreep ze het niet meer. Ze dacht dat iets in haar been beet en het kind ontglipte haar en ze voelde om zich heen door het water, maar ze kon het niet meer vinden…’
Uit: De Aanslag (1982)
‘Het was avond, rond half acht. De salamander had een paar uur zacht gebrand op wat houtblokken, maar nu was hij weer koud. Met zijn ouders en Peter zat hij aan tafel in de achterkamer. Op een bord stond een zinken cilinder ter grootte van een bloempot; uit de bovenkant stak een dunne pijp die zich splitste als een ypsilon, en uit gaatjes aan de uiteinden bliezen twee spitse, verblindend witte vlammetjes schuin tegen elkaar in. Dat instrument wierp zijn ontzielde licht door de kamer, waar in de scherpe schaduwen ook drogend wasgoed te zien was, alles herhaaldelijk versteld, keukengerei, stapeltjes ongestreken hemden, een hooikist om eten warm te houden. Ook twee soorten boeken uit zijn vaders studeerkamer: de rij op het buffet was om te lezen, de stapel romannetjes op de grond om het noodkacheltje mee aan te maken, waarop gekookt werd als er wat te koken was; kranten verschenen al sinds maanden niet meer.
Behalve het slapen, speelde het huiselijk leven zich alleen nog in de voormalige eetkamer af.
De schuifdeuren waren dicht. Er achter, aan de straatkant lag de zitkamer waar zij de hele winter niet geweest waren. Om zo veel mogelijk kou buiten te houden, bleven de gordijnen daar ook overdag gesloten, zodat het van de kade af leek of het huis onbewoond was.”
Harry Mulisch (Haarlem, 29 juli 1927)
Portret door Tonny Holsbergen
De Amerikaanse dichter en vertaler Stanley Jasspon Kunitz werd geboren in Worcester, Massachusetts, op 29 juli 1905. Zes weken voor zijn geboorte pleegde zijn vader zelfmoord. Dit gemis aan een vader zou Kunitz de rest van zijn leven parten blijven spelen en daardoor ook een rol in zijn gedichten spelen. Het gedicht Father and Son uit de dichtbundel Passport to the War uit 1944 is daar een voorbeeld van. In 1926 promoveerde hij summa cum laude aan de Harvard-universiteit. Omdat hij Joods was werd hem indirect te verstaan gegeven dat hij niet aan de faculteit Engels les mocht geven. Vervolgens werkte hij een aantal jaren als redacteur bij een boekenblad. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest hij ondanks een beroep op gewetensbezwaren in het leger dienen. Hij debuteerde in 1930 met Intellectual Things. In 1944 kwam zijn tweede dichtbundel uit, Passport to War. Vervolgens liet hij bijna elk decennium wel een of twee dichtbundels het licht zien. Hij ging hiermee door tot een jaar voor zijn overlijden.
End of Summer
An agitation of the air,
A perturbation of the light
Admonished me the unloved year
Would turn on its hinge that night.
I stood in the disenchanted field
Amid the stubble and the stones
Amaded, while a small worm lisped to me
The song of my marrow-bones.
Blue poured into summer blue,
A hawk broke from his cloudless tower,
The roof of the silo blazed, and I knew
That part of my life was forever over.
Already the iron door of the North
Clangs open: birds,leaves,snows
Order their populations forth,
And a cruel wind blows.
Single Vision
Before I am completely shriven
I shall reject my inch of heaven.
Cancel my eyes, and, standing, sink
Into my deepest self; there drink
Memory down. The banner of
My blood, unfurled, will not be love,
Only the pity and the pride
Of it, pinned to my open side.
When I have utterly refined
The composition of my mind,
Shaped language of my marrow till
Its forms are instant to my will,
Suffered the leaf of my heart to fall
Under the wind, and, stripping all
The tender blanket from my bone,
Rise like a skeleton in the sun,
I shall have risen to disown
The good mortality I won.
Drectly risen with the stain
Of life upon my crested brain
Which I shall shake against my ghost
To frighten him, when I am lost.
Gladly as any poison, yield
My halved conscience, brightly peeled;
Infect him, since we live but once,
With the unused evil in my bones.
I’ll shed the tear of souls, the true
Sweat, Blake’s intellectual dew,
Before I am resigned to slip
A dusty finger on my lip.
Stanley Kunitz (29 juli 1905 – 14 mei 2006)
De Koreaans-Amerikaanse schrijver Chang-Rae Lee werd geboren op 29 juli 1965 in Seoel. Lee verhuisde naar de Verenigde Staten toen hij drie jaar oud was. Hij groeide op in New York en studeerde Engels aan Yale en schrijven aan de universiteit van Oregon. Hij debuteerde in 1995 met Native Speaker, waar hij de PEN/Hemingway Award en de American Book Award mee won.
Zijn tweede roman A Gesture Life verscheen in 1999. Zijn thema’s zijn identiteit en aanpassen aan de omgeving.
Uit: Aloft (2004)
“When Rita came back home, the breakfast dishes would still be clogging the table, and I’d be on the back patio nursing a third bottle of light beer or else napping in the den after leafing through my tattered Baedeker’s Italy for the umpteenth time. She’d try to be helpful and patient but it was hard, as that’s what she’d done all day long. More often than not we’d end up in a shouting match because she’d toss aside my guidebook a bit too casually and I’d say something loose and mean about her mother, and she’d retreat to the bedroom while I went to the car and revved the engine inside for a long minute before clicking open the garage door. I’d find myself at a run-down Chinese place on Jericho, chasing a too-sweet Mai Tai with wonton soup for dinner and then phoning Rita, to see if she wanted her usual pupu platter appetizer and shrimp with black beans, which she would, and which I’d bring back and duly serve to her, as the saying goes, with love and squalor.
All this began occurring too regularly and finally Rita told me I had better get into something to take up my time, even if it was totally useless and shallow. Immediately I thought maybe it was finally time I strapped myself into a convertible sports car or fast boat, some honeyed, wet-look motor that the neighbors would gape at and maybe snicker and whisper micropenis about and then pine after, too, but I wanted something else, not quite knowing what exactly until the moment I opened the gift certificate from Rita for Flaherty’s Top Gun Flight School.”
Chang-Rae Lee (Seoel, 29 juli 1965)
De Duitse schrijver Wolfgang Bittner werd geboren op 29 juli 1941 in Gleiwitz, Oberschlesien (tegenwoordig Gliwice, Polen). Hij groeide op in Oostfriesland en woont tegenwoordig als zelfstandig schrijver in Keulen. Bittner studeerde rechten, sociologie en filosofie in Göttingen en München.
Werk o.a.: Der Aufsteiger oder Ein Versuch zu leben (1978), Alles in Ordnung (1979), Bis an die Grenze (1980), Kopfsprünge (1984), Spurensuche 1998), Marmelsteins Verwandlung (1999), Überschreiten die Grenze (2004)
Uit: Niemandsland (2000)
“Gerold hat eine Theorie entwickelt, die einiges für sich hat. Wenn zwei Menschen heiraten, sagt er, gibt jeder dem anderen die Hälfte von sich; das sei zwingend, ob er es nun wolle oder nicht. Auch geheime Vorbehalte nützten da nichts. Jeder bekommt vom anderen dessen Hälfte an Liebesfähigkeit, an Tüchtigkeit, Aufgeschlossenheit, Schönheitssinn, Empfindsamkeit, auch an Dummheit, Schlampigkeit, Gehässigkeit, Faulheit, Streitsucht und was es sonst noch an positiven und negativen Eigenschaften so gibt. Ist diese Hälfte des Partners überwiegend gut, so hat der andere Glück gehabt oder vortrefflich gewählt. Ist diese Hälfte jedoch überwiegend schlecht, dann muss der andere damit leben. Er besitzt seine ihm verbliebene Hälfte und dazu die des Partners, das ist jetzt sein Los. Und mancher, so meint Gerold, macht erst dadurch sein Glück, dass er für seine weggegebene schäbige Hälfte, mit
der nun sein Partner fertig werden muss, eine gute, manchmal vortreffliche Hälfte dazugewinnt … „
Wolfgang Bittner (Gliwice, 29 juli 1941)
De Duitse schrijver Sten Nadolny werd geboren op 29 juli 1942 in Zehdenick an der Havel als zoon van het schrijversechtpaar Burkhard Nadolny en Isabella Nadolny. Hij studeerde in München, Göttingen, Tübingen en Berlijn geschiedenis en politicologie. Zijn bekendste werk Die Entdeckung der Langsamkeit verscheen drie jaar nadat het vijfde hoofdstuk bekroond was met de Ingeborg-Bachmann-Preis.
Werk o.a.: Netzkarte (1981), Selim oder Die Gabe der Rede (1990), Ein Gott der Frechheit (1994), Er oder ich (1999), Ullsteinroman (2003)
Uit: Die Entdeckung der Langsamkeit (1983)
“Untereinander sprachen die Australischen erst wenig, dann immer mehr, und schließlich begannen einige zu lachen. Bald taten das alle bis auf einen, sie redeten und lachten. Matthew meinte, sie hätten nun doch Vertrauen gefasst. Mr. Thistle vermutetete, das jetzige sei ihr normales Verhalten, es sei durch das Erscheinen der Weißen nur kurz dem ängstlichen Staunen gewichen. Sherard sagte: “Sie lachen, weil wir Kleider anhaben.” John sah am längsten hin, bevor er etwas sagte. Seine Antwort kam, als alle die Frage für erledigt hielten, und wie gewöhnlich so schleppend, dass nur noch Matthew und Sherard zuhörten. “Sie wissen jetzt, dass wir ihre Sprache nicht verstehen. Darum reden sie absichtlich Unsinn und lachen darüber.”
Sten Nadolny (Zehdenick an der Havel, 29 juli 1942)
De Nederlandse schrijfster Marja Brouwers werd geboren op 29 juli 1948 in Bergen op Zoom. Ze groeide op in verschillende plaatsen in Noord-Brabant en Limburg. Na het behalen van het Mulo- en MMS-diploma vervulde ze een aantal jaren diverse administratieve baantjes. Ondertussen studeerde ze Engels, waar ze later ook les in gaf. Brouwers debuteerde in 1984 met de roman ‘Havinck’, die later door Frans Weisz werd verfilmd. Vervolgens verschenen ‘De feniks’ (1985) en ‘De lichtjager’ (1990). Daarnaast schrijft ze artikelen en recensies. Na veertien jaar stilte kwam in 2004 ‘Casino’ uit.
Enkele citaten uit: Casino
“Europees anti-Amerikanisme is een milde vorm van historische schizofrenie, een mopperig gedrein waarin de Europese eigendunk een compensatie zoekt voor het feit dat het continent niet in staat was zichzelf te bevrijden van het nazisme.”
“De Amerikaanse president verscheen in beeld met het gezicht van een uit zijn speelkwartier weggerukte brugklasser die zich plotseling geplaatst ziet voor de opgave zijn eigen belastingaangifte in te vullen.”
“Als jij je erotische voorkeuren mag hebben zonder dat er een maatschappelijke identiteit met een akelige kuddelucht aan vastzit, dan mag ik dat ook.”
Marja Brouwers (Bergen op Zoom, 29 juli 1948)
De Duitse dichter en schrijver Thomas Rosenlöcher werd geboren op 29 juli 1947 in Dresden. Hij studeerde literatuur aan het befaamde Johannes-R.-Becher-Institut in Leipzig, debuteerde in 1988 met de dichtbundel Schneebier en werd bekend met zijn dagboek uit Dresden Die verkauften Pflastersteine (1990) en Die Wiederentdeckung des Gehens beim Wandern. Harzreise (1991). Andere bundels zijn Die Dresdner Kunstausübung (1996) en Ich sitze in Sachsen und schau in den Schnee (1998) In 2001 verscheen de dichtbundel Am Wegrand steht Apollo Rosenlöcher ontving talrijke prijzen, waaronder de Hölderlin-Preis.
Karl Marx
Obwohl die astronomischen Ämter
behaupten, er säße, von Monden umkreist,
über den Niederungen der Zeit
und trüge auf seiner Stirn den Namen
des größten Planeten, der vorrätig sei –
wohnt er noch unter uns,
als eine Vereinigung
der Namen Müller und Meier
und wird Staat machen in wechselnder Hose,
denn jener, der jährlich niedersteigt
und einen Hagel von Naschwerk über uns kommen läßt,
bedient sich leider vergebens
seines wehenden Bartes.
Der Mutschöpfer
Er steht im Hof und sieht die Weltgeschichte.
Die geht voran und immer wieder schief,
und wieder heißt es: Vorerst noch verzichte –
bis kommt, was doch kommt, sagt er, atmet tief,
steht ja im Hof, und wendet das Gesicht,
da dicht am Zaun das krause, grüne Leben
der Sträucher anfängt, sich erneut zu regen
und Krokus zart die harte Erde bricht.
Und öffnet voller Staunen seinen Mund,
daß unversehns die liebe Sonne schräg
vorbei an der Dachkante, durchs Geheg
der Zähne, zwei, drei Strahlen auf den Grund
der Kehle schickt. Lichtschluckend schöpft er Mut,
als käm die Zeit und alles würde gut.
Thomas Rosenlöcher (Dresden, 29 juli 1947)
De Duitse dichter en toneelschrijver August Stramm werd geboren op 29 juli 1874 in Münster, Westfalen. Rond 1912 vond Stramm zijn eigen toon. In werk als Rudimentär en Die Haidebraut worden naturalistische thema’s verbonden met taalexperimenten. Waarschijnlijk onder invloed van het Italiaanse Futurisme ontstonden toen gedichten die de weg wezen naar het expressionisme. Door dit werk kwam Stramm in contact met Herwarth Walden, de uitgever van het tijdschrift Der Sturm. De mogelijkheid om in een gerenommeerd tijdschrift te publiceren en erkend te worden luidde zijn produktiefste scheppingsperiode in die vooral gekenmerkt werd door de oorlogsgedichten, in 1919 verzameld onder de titel Tropfblut.
Begegnung
Dein Gehen lächelt in mich über
Und
Reißt das Herz.
Das Nicken hakt und spannt.
Im Schatten deines Rocks
Verhaspelt
Schlingern
Schleudert
Klatscht!
Du wiegst und wiegst.
Mein Greifen haschet blind.
Die Sonne lacht!
Und
Blödes Zagen lahmet fort
Beraubt beraubt!
Patrouille
Die Steine feinden
Fenster grinst Verrat
Äste würgen
Berge Sträucher blättern raschlig
Gellen
Tod.
Schrapnell
Der Himmel wirft Wolken
Und knattert zu Rauch.
Spitzen blitzen.
Füße wippen stiebig Kiesel.
Augen kichern in die Wirre
Und
Zergehren.
August Stramm (29 juli 1874 – 1 september 1915)
Remco Campert, Malcolm Lowry, Gerard Manley Hopkins, Colin Higgins, Józef Kraszewski, Drew Karpyshyn, John Ashbery
De Nederlandse dichter schrijver Remco Campert werd op 28 juli 1929 in Den Haag geboren. Zie ook mijn blog van 28 juli 2006. Berchtesgaden Hier hadden wij plezier, Nietwaar? Terwijl sneeuw zich ophoopte En vorst op ramen oorlogskaarten sloeg; Terwijl gidsen verdwaalden en touristen Langs lakens in de kloven daalden Hadden wij wel plezier In ons buitenhuis van liefde. Soms dronken wij cognac, een nachtlang, Oude kameraden. Beheerst bewogen zich De vrouwen – neen eerder ontspannen – Door de kamer, zorgden voor koffie, Streelden ons haar en verbrandden De kranten, die wij niet lazen. Toch zou spoedig de morgen komen Die de haard gedoofd vond en Herinnering aan de avond tevoren Een bittere smaak in de mond; jij En ik in bed, de dekens opgetrokken, Bang luisterend hoe dorpsbewoners Ruiten versplinterden en Vernieling begon. Te hard geschreeuwd? Nu Roland Holst oud geworden is en vierregelrijmen wisselt met Vestdijk, weggelopen demonen tracht terug te roepen, en men Voeten een belangrijk dichter vindt, wordt het tijd dat wij iets laten horen, een stem dwars door puinstof heen, die glipt door de spijlen van het bedskelet, die nooit de baard in de keel wil hebben, die wil bevechten een groot geluk of ongeluk (een klein geluk is geen geluk), die door schade en schande nooit wijzer wil worden. Een stem, die door alle huizen zingt het water doet overkoken en de stoppen der berusting doet doorslaan. Een stem, waarvan het geluid zich voortplant door de buizen onder de vermoeide stad en die antennedraden op maanlichtdaken doet trillen, trillen, trillen … Zo’n stem; eerder rusten wij niet. nacht Wereld van aarde, De Engelse dichter, verhalen- en romanschrijver Malcolm Lowry werd geboren 28 juli 1909 in Birkenhead Merseyside. Behalve Under the volcano publiceerde Lowry nog een korte roman Ultramarine (1933), op basis van zijn ervaringen als matroos op de wilde vaart, en verscheen postuum nog Lunar caustic. Lowry bereisde de halve wereld en woonde voor langere tijd in Mexico en Canada, waar hij met zijn tweede Vrouw Margerie Bonner leefte in een hutje aan het water. Lowry had twee obsessies: schrijven en drinken, tot de dood erop volgt: ‘Geen uur, geen ogenblik van mijn dronkenschap, mijn constante sterven was verspild: er is geen druppel mescal die ik niet in puur goud heb veranderd, geen borrel die ik niet heb laten zingen.‘ Uit: Under the Volcano “Slightly to the right and below them, below the gigantic red evening, whose reflection bled away in the deserted swimming pools scattered everywhere like so many mirages, lay the peace and sweetness of the town. It seemed peaceful enough from where they were sitting. Only if one listened intently, as M. Laruelle was doing now, could one distinguish a remote confused sound–distinct yet somehow inseparable from the minute murmuring, the tintinnabulation of the mourners-as of singing, rising and failing, and a steady trampiing-the bangs and cries of the fiesta that had been going on all day. M. Laruelle poured himself another anis. He was drinking am’s because it reminded him of absinthe. A deep flush had suffused his face, and his hand trembled slightly over the bottle, from whose label a florid demon brandished apitchfork at him. “–I meant to persuade him to go away and get dealcoholise,” Dr. Vigil was saying. He stumbled over the word in French and continued in English. “But I was so sick myself that day after the ball that I suffer, physical, really. That is very bad, for we doctors must comport ourselves like apostles. You remember, we played tennis that day too. Well, after I looked the Consul ‘in his garden I sended a boy down to see if he would come for a few minutes and knock my door, I would appreciate it to him, if not, please write me a note, if drinking have not killed him already.” M. Laruelle smiled. “But they have gone,” the other went on, “and yes, I think to ask you too that day if you had looked him at his house.” “He was at my house when you telephoned, Arturo.” “Oh, I know, but we got so horrible drunkness that night before, so perfectamente borracho, that it seems to me, the Consul is as sick as I am.” Dr. Vigil shook his head. “Sickness is not only in body, but in that part used to be call: soul. Poor your friend, he spend his money on earth in such continuous tragedies.”
alle lichten uit.
Slapend lichaam van grond,
geurige lieve mandarijn,
hangend aan je gedroomde takje
in de nachtgaard.
Regen in juli,
liefde in woorden.
Je lichaam slaapt
als de schim van jonge bomen.
De roman Under the volcano, waar Lowry vanaf 1936 tien jaar lang als een bezetene aan heeft gewerkt, werd in 1947 zowel in Amerika als in Engeland gepubliceerd. Lowry had het drie keer herschreven. Dertien uitgevers hadden zijn manuscript afgewezen. Lowry besteedde daarop jaren aan het herschrijven en het verdiepen van de magische en mythische elementen. De uitgave daarna was een groot succes. Under the Volcano werd met Albert Finney in 1985 ook succesvol verfilmd door John Huston. Postuum verscheen behalve Lunar caustic ook nog de onvoltooide roman Dark as the Grave Wherein My Friend Is Laid.
Malcolm Lowry (28 juli 1909 – 26 juni 1957)
De Engelse dichter en Jezuïet Gerard Manley Hopkins werd geboren op 28 juli 1844 in Stratford, Essex. Hij ging naar school op Highgate in Hampstead en vervolgens naar Oxford in 1863. Aan die universiteit kreeg hij de Governor’s Gold Medal voor Latijnse poëzie en ook nog eens de Headmaster’s Poetry Prize. Tijdens zijn studiejaren in Oxford kwam Hopkins onder de invloed te staan van de Brotherhood of the Holy Trinity, een religieuze studentenorganisatie die katholieke gebruiken zoals de biecht toevoegde aan het Anglicaanse geloof. Hopkins, die uit een streng Anglicaans gezin kwam, besloot zich, aangespoord door zijn lectuur van John Henry Newman in 1866 uiteindelijk zelfs te bekeren tot het katholicisme. Eén jaar later, in 1867, studeerde de dichter af met een zogenaamde First in Greats. Na een jaar lesgegeven te hebben, besloot Hopkins tot de Jezuïeten toe te treden. Van 1868 tot 1874 gaf hij les en studeerde hij aan de Jezuïteninstellingen van Roehampton en Stonyhurst. Al die tijd schreef hij geen poëzie meer. Dat kwam pas nadat hij overgeplaatst was naar St. Bueno’s College in Wales, waar hij intensief theologie begon te studeren. Zijn poëtische stem was ondertussen gerijpt. In 1884 werd Hopkins benoemd tot professor voor Latijn en Grieks aan de universiteit van Dublin. De job was zwaar en stortte hem af en toe in een depressie. Dat uitte zich ook in zijn gedichten die de donkerste waren uit zijn carrière (de zogenaamde “Terrible sonnets“).
God’s Grandeur
THE WORLD is charged with the grandeur of God.
It will flame out, like shining from shook foil;
It gathers to a greatness, like the ooze of oil
Crushed. Why do men then now not reck his rod?
Generations have trod, have trod, have trod;
And all is seared with trade; bleared, smeared with toil;
And wears man’s smudge and shares man’s smell: the soil
Is bare now, nor can foot feel, being shod.
And for all this, nature is never spent;
There lives the dearest freshness deep down things;
And though the last lights off the black West went
Oh, morning, at the brown brink eastward, springs—
Because the Holy Ghost over the bent
World broods with warm breast and with ah! bright wings
Pied Beauty
GLORY be to God for dappled things—
For skies of couple-colour as a brinded cow;
For rose-moles all in stipple upon trout that swim;
Fresh-firecoal chestnut-falls; finches’ wings;
Landscape plotted and pieced—fold, fallow, and plough;
And áll trádes, their gear and tackle and trim.
All things counter, original, spare, strange;
Whatever is fickle, freckled (who knows how?)
With swift, slow; sweet, sour; adazzle, dim;
He fathers-forth whose beauty is past change:
Praise him
Gerard Manley Hopkins (28 juli 1844 – 8 juni 1889)
De Australische schrijver, regisseur en draaiboekauteur Colin Higgins werd geboren op 28 juli 1941 in Nouméa, Nieuw Caledonië. Hij studeerde aan de universiteit van Los Angeles en volgde daar ook een cursus draaiboekschrijven. Het afsluitende werkstuk was het draaiboek Harold und Maude over de liefde van een achttienjarige jongeman en een tachtigjarige vrouw. In 1971 werd het boek verfilmd door Hal Ashby. Colin Higgins stierf in 1988 aan aids.
Uit: Harold and Maude
MRS. CHASEN
Hello. Fay, darling. Be a dear and cancel my appointment with
Rene this afternoon. Yes, I know he’ll be furious, but I’ve had the
most trying day, and with guests coming this evening…
Would you? Oh, that’s sweet.Tell him I promise to be in Tuesday…
for a rinse. Thank you, Fay. You’re a darling. Yes. Yes. Bye.
She replaces the receiver, stands up, takes her purse and gloves,
and leaves the room, saying:
MRS. CHASEN
Dinner at eight, Harold…
At the door she stops and turns.
MRS. CHASEN
… And try to be a little more vivacious.
CLOSEUP HAROLD
Quick cut of his ashen face as we HEAR the door close.
INT. DINING ROOM – NIGHT
Mrs. Chasen is seated at the head of the table entertaining
eight to ten guests.
They are all in evening clothes and are laughing as Mrs. Chasen in a
dress of white ostrich feathers continues a witty story.
MRS. CHASEN
Needless to say, the first time it happened I was absolutely abashed.
I was so shook I needed three tranquilizers to calm me down. Well,
you can imagine. Suicide notes all over the house – “Goodbye,”
“Farewell,” “Arrivederci.” Other children pretend to run away from home, but Harold –
he’s so dramatic.”
Colin Higgins (28 juli 1941 – 5 augustus 1988)
De Poolse schrijver Józef Ignacy Kraszewski werd geboren op 28 juli 1812 in Warschau. Hij studeerde medicijnen en filosofie in Vilnius en was een aanhanger van de Poolse Onafhankelijkheidsbeweging. Kraszewski liet ongeveer 240 romans en verhalen na. Met zijn zes tussen 1873 en 1885 in Dresden geschreven „Saksenromans“ – (Duitse titels) “August der Starke”, “Gräfin Cosel”, “Flemmings List”, “Graf Brühl”, “Aus dem Siebenjährigen Krieg”, en “Der Gouverneur von Warschau” – schiep hij een veelomvattend en kleurrijk tijdsbeeld van Polen en Saksen.
Uit: Der Gouverneur von Warschau (Vertaald door Kristiane Lichtenfeld)
“Am selben Abend wartete der Vater auf Alois. Beider Verhältnis war zärtlich, aber die äußeren Zeichen der Ehrerbietung von der einen, die der Anhänglichkeit von der anderen Seite überdeckten eine tatsächliche Kühle. Man beobachtete einander. Als der Gouverneur eintrat, prüfte der Minister ihn mit dem Blick, indes er eilte, den Sohn zu umarmen.
»Warst du beim König?«
»Ich komme von ihm.«
Sie sahen einander in die Augen. Der Minister machte ein paar Schritte.
»Und, was meinst du?« fragte er.
»Lieber Vater«, sagte der Gouverneur im Ton jener traurigen Fröhlichkeit, den er gewöhnlich im Gespräch mit dem Vater anschlug. »Wie es scheint, habe ich hier keine Stimme.«
»Mein Teurer, doch nur deshalb«, rief der Minister, »weil wir Alten uns weit besser darin auskennen, was das Glück zu geben vermag; was nötig ist, ist nützlich! Im übrigen, mein Alois, die Könige und wir, das heißt ich und du, wir stehen hoch im Rang und sind zu höheren Geschicken bestimmt. Wir sind nicht so frei, selbst über uns zu verfügen. Alsdann …«
Józef Ignacy Kraszewski (28 juli 1812 – 19 maart 1887)
De Canadese schrijver Drew Karpyshyn werd geboren op 28 juli 1971 in Edmonton. Behalve romans schrijft hij ook verhaallijnen voor videospelen, zoals het verhaal van het bekroonde Star Wars spel Star Wars: Knights of the Old Republic. Ook was hij betrokken bij de totstandkoming van de Baldur’s Gate serie.
Uit: Star Wars – Darth Bane: Path of Destruction
“Dessel was lost in the suffering of his job, barely even aware of his surroundings. His arms ached from the endless pounding of the hydraulic jack. Small bits of rock skipped off the cavern wall as he bored through, ricocheting off his protective goggles and stinging his exposed face and hands. Clouds of atomized dust filled the air, obscuring his vision, and the screeching whine of the jack filled the cavern, drowning out all other sounds as it burrowed centimeter by agonizing centimeter into the thick vein of cortosis woven into the rock before him.
Resistant to both heat and energy, cortosis was highly prized in the construction of armor and shielding by both commercial and military interests, especially with the galaxy at war. Highly resistant to blaster bolts, cortosis alloys supposedly could withstand even the blade of a lightsaber. Unfortunately the very properties that made it so valuable made it extremely difficult to mine. Plasma torches were virtually useless; it would take days to burn away even a small section of cortosis-laced rock. The only effective way to mine it was through the brute force of hydraulic jacks pounding relentlessly away at a vein, chipping the cortosis free bit by bit.”
Drew Karpyshyn (Edmonton, 28 juli 1971)
De Amerikaanse dichter en schrijver John Ashbery werd geboren op 28 juli 1927 in Rochester, New York. Op de middelbare school raakte Ashbery geïnteresseerd in poëzie. Hij studeerde aan Harvard University, waar hij Kenneth Koch en Frank O’Hara ontmoette en zijn proefschrift schreef over de poëzie van W.H. Auden, die hem later de Yale Younger Poets Award zou uitreiken voor zijn poëziebundel Some Trees. Na Harvard studeerde Ashbery nog enige tijd Frans aan diverse hogescholen maar maakte deze studie nooit af. Aan het begin van de jaren vijftig werkte hij voor enkele uitgeverijen tot hij in 1955 een beurs kreeg toegewezen om zich in Parijs in de Franse literatuur te mogen gaan verdiepen. Hij raakte verkikkerd op Frankrijk en zou daar de volgende tien jaar verblijven. In deze periode schreef Ashbery als kunstcriticus artikelen voor onder meer de New York Herald Tribune en Art International. Daarnaast maakt hij samen met Kenneth Koch, James Schuyler en Harry Mathews deel uit van de redactie van het invloedrijke literaire tijdschrift Locus Solus. In 1962 publiceerde hij zijn derde poëziebundel The Tennis Court Oath, die door gevestigde critici slecht werd ontvangen, maar door experimentele en avant-garde dichters op een voetstuk werd geplaatst. De laatsten zagen in de gefragmenteerde verhalen, collages en readymades die tezamen The Tennis Court Oath vormen een belangrijk postmodern statement en een voorbeeld voor toekomstige vernieuwende poëzie.
Just Walking Around
What name do I have for you?
Certainly there is not name for you
In the sense that the stars have names
That somehow fit them. Just walking around,
An object of curiosity to some,
But you are too preoccupied
By the secret smudge in the back of your soul
To say much and wander around,
Smiling to yourself and others.
It gets to be kind of lonely
But at the same time off-putting.
Counterproductive, as you realize once again
That the longest way is the most efficient way,
The one that looped among islands, and
You always seemed to be traveling in a circle.
And now that the end is near
The segments of the trip swing open like an orange.
There is light in there and mystery and food.
Come see it.
Come not for me but it.
But if I am still there, grant that we may see each other.
John Ashbery (Rochester, 28 juli 1927)
Marijke Höweler, Julien Gracq, Rajzel Zychlinski, Michael Longley, Vladimir Korolenko, Alexandre Dumas fils, Denis Davydov, Hilde Domin, Theodore Dreiser
De Nederlandse schrijfster en psychologe Marijke Höweler-van Dalen werd geboren in Koog aan de Zaan op 27 juli 1938. Na haar huwelijk gebruikte zij de achternaam van haar echtgenoot Ype Isaac Höweler. In 1968 studeerde zij af als in de klinische psychologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, waar zij tot 1985 werkzaam was als psycholoog. Daarna werd zij schrijfster van teksten voor het cabaret (onder meer voor Lurelei), maar ze werd vooral bekend door haar romans. Ze debuteerde in 1964 met de bundel Tranen van Niemand. De roman Van Geluk Gesproken (1982) was haar grootste succes, het boek werd in 1987 verfilmd door Pieter Verhoeff. De jaren tachtig was ook de periode dat ze volop in de belangstelling stond, daarna verflauwde de aandacht al hield ze wel een trouwe aanhang over.
Uit: Het Huis
“Ze kwamen met z’n drieën kijken naar het huis. Een man, een vrouw, een kind. Ze reden Fiat Panda. Hij droeg een korte broek. Het huis zou dus te duur zijn voor ze. Daarom schonk ik er weinig aandacht aan. En ik hield me bezig met de andere gegadigden die ik voorbij zag komen. De meesten daarvan waren van mijn leeftijd, bevattelijk voor jicht en ander ongemak. Daarom is men op zoek naar een kleinere behuizing dan de eigen hoeve. Pas als men merkt dat men daarvoor ’t geboortehuis verlaten moet, dan ziet men ervan af. Zo gaat dat nu al maandenlang. Ik zie ze komen en ik zie ze gaan. De meesten ken ik wel en het verdriet me niks. Per slot is het mijn hoeve niet en wie men op een afstand kent, die zal niet gauw als buur bevallen.
De eigenaar is lid van de gemeenteraad. Dat is heel goed te merken. Sinds het hem moeilijk valt de hoeve te verkopen, heeft men de weg geasfalteerd. Daar heb ik jarenlang voor aan hun deur gelegen. Dus het komt mij heel goed uit. Het pad zal ook een naam gaan krijgen. Beau Coin of Belle Vallée of Schöner Gegend. Het schijnt dat daar onenigheid van is gekomen. Zodoende zal het nog wel een paar jaar duren.”
Marijke Höweler (27 juli 1938 – 5 mei 2006)
De Franse schrijver Julien Gracq werd geboren op 27 juli 1910 als Louis Poirier in Saint-Florent-le-Vieil bij Angers. Na een afwijzing door de gerenommeerde uitgeverij Gallimard publiceerde hij zijn eerste werk Au château d’Argol in 1938 bij uitgeverij José Corti. De ontdekking van de roman door André Breton leidde er toe dat hij aandacht kreeg van de critici. Hoewel hij nooit tot het surrealisme gerekend werd bleef hij wel altijd trouw aan de geest ervan en aan de persoon van Breton. In de jaren zestig begon Gracq steeds minder fictie te schrijven en legde hij zich meer toe op essays en literaire kritieken.
Uit: Entretiens
“ J’écris de manière trop intermittente pour avoir une seule méthode de travail : il m’est arrivé plus d’une fois de passer une année et davantage sans m’y remettre. Quand j’écris, je ne travaille pas avec régularité – pas d’heures fixes –, j’évite seulement le travail d’après dîner, qui entraîne immanquablement l’insomnie : je mets beaucoup de temps à me débarrasser l’esprit de mon écriture du jour. J’essaie simplement, si j’écris un récit ou un roman, de ne pas trop espacer les jours de travail, espacement qui rend plus difficile de reprendre le récit dans le ton exact où je l’ai laissé. Pratiquement, jamais plus de deux heures de travail dans une journée ; au-delà, j’ai besoin de sortir, d’aller me promener. Si j’écris un texte court, dont l’écriture demande à être très surveillée, la marche sert d’ailleurs souvent à la mise au point presque mécanique d’une phrase qui ne m’a pas laissé satisfait : elle produit l’effet d’une espèce de blutage. La phrase qui reste dans mon souvenir à la fin de la promenade – tournée et retournée le long du chemin – s’est débarrassée souvent de son poids mort. En la comparant au retour avec celle que j’ai laissée écrite, je m’aperçois quelquefois qu’il s’est produit des élisions heureuses, un tassement, une sorte de nettoyage.
J’ai plutôt des habitudes et quelques exigences matérielles. Je n’écris pas dans le bruit, dans les lieux agités et remuants, jamais dehors. Pas d’allées et venues ; une pièce close et tranquille, la solitude ; j’écrirais difficilement ailleurs que devant une fenêtre, de préférence à la campagne, avec une vue étendue devant moi, un lointain. »
Julien Gracq (Saint-Florent-le-Vieil, 27 juli 1910)
De Poolse dichteres Rajzel Zychlinski werd geboren op 27 juli 1910 in Gąbin, Polen. Zij stamde uit een familie van rabijnen. Op twaalfjarige leeftijd begon zij te schrijven, eerst in het Pools, later in het jiddisch. Zij ontkwam aan de nazi’s door te vluchten naar Rusland. De moord op haar moeder en andere familieleden bleef een levenslang trauma. Na de oorlog keerde ze eerst naar Polen t
erug, ging later naar Parijs, New York en tenslotte naar Californië.
Die Kleider
Die Kleider, die du an mir sahst,
werden nie alt.
In allen Farben des Regenbogens
blühn sie in meinem Schrank.
Das lila Kleid flüstert mit dem grünen
ein grünes grasiges Geheimnis,
das rosa schmiegt sich an das gelbe
mit Blüten am Saum.
Weggeschoben in eine Schrankecke,
die Ärmel über die Schultern gelegt,
träumt mein blaues Kleid von dir
I Remember
Dedicated to Jacob Patt
I remember –
It was a day
like today –
I was alone in a park.
The benches were empty and abandoned,
as if they knew
that never again
would anyone sit on them.
Slowly the leaves were falling,
counting the autumns on the earth.
Silence was all around,
as before a storm.
In what country was that?
In what city?
It was a temple
without a God
and without worshipers.
And how did I save myself
from there?
Vertaald door Barnett Zumoff
Rajzel Zychlinski (27 juli 1910 – 13 juni 2001)
De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Hij publiceerde zijn eerste poëziebundel No Continuing City in 1969. Daarin combineerde hij typisch Noord-Ierse elementen met zijn interesse voor de klassieken. In de loop der tijd werden politieke en maatschappelijke aspecten steeds belangrijker in zijn werk. Zijn poëzie werd diverse malen bekroond.
SWANS MATING
Even now I wish that you had been there
Sitting beside me on the riverbank:
The cob and his pen sailing in rhythm
Until their small heads met and the final
Heraldic moment dissolved in ripples.
This was a marriage and a baptism,
A holding of breath, nearly a drowning,
Wings spread wide for balance where he trod,
Her feathers full of water and her neck
Under the water like a bar of light.
TWO PHEASANTS
As though from a catastrophic wedding reception
The cock pheasant in his elaborate waistcoat
Exploded over cultivated ground to where
A car in front of our car had crushed his bride.
I got the picture in no time in my wing-mirror
As in a woodcut by Hokusai who highlighted
The head for me, the white neck-ring and red wattles,
The long coppery tail, the elegance and pain.
Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)
De Russische schrijver Vladimir Korolenko werd geboren op 27 juli 1853 in Zjitomir (Volynië). In 1879 werd Korolenko om politieke redenen naar Siberië verbannen, maar hij mocht in 1885 terugkeren. Deze ballingschap leverde hem veel stof tot schrijven. De novellen uit deze periode zijn vaak een pleidooi voor sociale hervormingen. De bekendste zijn: De droom van Makar (1885), In slecht gezelschap (1885), De blinde muzikant (1886) en Zonder taal (1895).
Zijn autobiografisch werk De geschiedenis van mijn tijdgenoot ( 6 dln. 1906-21) is een aanklacht tegen de onrechtvaardigheid van de machthebbers.
Uit: The Old Bell-Ringer
“It was growing dark.
The tiny village, nestling by the distant stream, in a pine forest, was merged in that twilight peculiar to starry spring nights, when the fog, rising from the earth, deepens the shadows of the woods and fills the open spaces with a silvery blue mist. … Everything was still, pensive and sad. The village quietly slumbered.
The dark outlines of the wretched cabins were barely visible; here and there lights glimmered; now and then you could hear a gate creak; or a dog would suddenly bark and then stop. Occasionally, out of the dark, murmuring forest emerged the figure of a pedestrian, or that of a horseman; or a cart would jolt by. These were the inhabitants of lone forest hamlets going to their church for the great spring holiday.
The church stood on a gentle hill in the center of the village. The ancient belfry, tall and murky, was lost in the blue sky.
The creaking of the staircase could be heard as the old bell-ringer Mikheyich mounted to the belfry, and his little lantern, suspended in mid-air, looked like a star in space.
It was difficult for the old man to climb the staircase. His leg served him badly, and his eyes saw but dimly. … An old man like him should have been at rest by now, but God spared him from death. He had buried his sons and his grandsons; he had accompanied old men and young men to their resting place, but he still lived on. ’Twas hard. Many the times he had greeted the spring holiday, and he could not remember how often he had waited in that very belfry the appointed hour. And now God had again willed that…”
Vladimir Korolenko (27 juli 1853 – 25 december 1921)
De Franse schrijver Alexandre Dumas fils werd geboren op 27 juli 1824 in Parijs. Hij was de onwettige zoon van de meer bekende gelijknamige vader Alexandre Dumas en Marie-Catherine Labay. Hij werd echter in 1831 door zijn vader als wettige zoon erkend. Zijn beroemdste werk is La Dame aux Camélias, dat later vele malen verfilmd werd en Verdi inspireerde bij het componeren van zijn opera La Traviata. In 1874 werd hij lid van de Académie française.
Uit: La dame aux camélias
“Je ne tire pas de ce récit la conclusion que toutes les filles comme Marguerite sont capables de faire ce qu’elle a fait.; loin de là, mais j’ai connaissance qu’une d’elles avait éprouvé dans sa vie un amour sérieux, qu’elle en avait souffert et qu’elle en était morte. J’ai raconté au lecteur ce que j’avais appris. C’était un devoir.
Je ne suis pas l’apôtre du vice, mais je me ferai l’écho du malheur noble partout où je l’entendrai prier.
L’histoire de Marguerite est une exception, je le répète; mais si c’eût été une généralité, ce n’eût pas été la peine de l’écrire. “
Alexandre Dumas fils (27 juli 1824 – 27 november 1895)
De Russische dichter en soldaat Denis Vasilyevich Davydov werd geboren op 27 juli 1784 in Moskou. Levend in de tijd van de Napoleontische oorlogen stond hij aan de wieg van een specifiek genre; de huzarenpoëzie. Hij trachtte zijn eigen leven zo vorm te geven dat het een illustratie vormde
bij deze poëzie.
Song of an old hussar
Where are the friends of former years,
The old original hussars?
Where is the chief who ruled his peers,
My boon companions of the wars?
Veterans, I remember all,
How you grew mellow without stint,
Your places round the fire recall,
And noses of a purple tint,
The soldiers’ caps thrown lightly back,
The jackets reaching to your knees,
Sabres, and sabretaches slack,
The hay whereon you lay at ease.
Holding black pipes between your teeth,
You spare your speech; the smoke ascends
Or, choosing tortuous paths beneath
Your muffled coats, its way extends.
No single word, much columned smoke;
None stirs, and all to silence keep;
Each drinks and, wrapped within his cloak,
Stretches and quickly goes to sleep.
Scarecely appears the break of day,
Ere each is scudding o’er the field,
With cap askew in brave display,
Lets his pelisse to breezes yield.
His steed is quivering with delight,
His sabre whistles, cleaves a foe;
With battle done, his appetite
Demands a chance itself to show.
But what distresses now my view?
Fear rules hussars of modish shape,
Ill-uniformed, in high boots new,
They pirouette and work escape.
They sagely speak, wiseacres look,
Believe the tought of love absurd;
They like Jomini and his book,
Concerning vodka say no word.
Where are my friends of former years,
The real, superlative hussars?
Where is the chief who ruled his peers,
My boon companions of the wars?
Portret door Orest Kiprensky
De Duitse schrijfster, dichteres en vertaalster Hilde Domin werd geboren in Keulen als Hilde Löwenstein op 27 juli 1909. Zie ook mijn blog van 27 juli 2006.
Ausbruch von hier – Für Paul Celan, Peter Szondi, Jean Améry, die nicht weiterleben wollten
Das Seil
nach Häftlingsart aus Bettüchern geknüpft
die Bettücher auf denen ich geweint habe
ich winde es um mich
Taucherseil
um meinen Leib
ich springe ab
ich tauche
weg vom Tag
hindruch
tauche ich auf
auf der andern Seite der Erde
Dort will ich
freier atmen
dort will ich ein Alphabet erfinden
von tätigen Buchstaben.
Mit leichtem Gepäck
Gewöhn dich nicht.
Du darfst dich nicht gewöhnen.
Eine Rose ist eine Rose.
Aber ein Heim
ist kein Heim.
Sag dem Schoßhund Gegenstand ab
der dich anwedelt
aus den Schaufenstern.
Er irrt. Du
riechst nicht nach Bleiben.
Ein Löffel ist besser als zwei.
Häng ihn dir um den Hals,
du darfst einen haben,
denn mit der Hand
schöpft sich das Heiße zu schwer.
Es liefe der Zucker dir durch die Finger,
wie der Trost,
wie der Wunsch,
an dem Tag
da er dein wird.
Du darfst einen Löffel haben,
eine Rose,
vielleicht ein Herz
und, vielleicht,
ein Grab.
Hier
Ungewünschte Kinder
meine Worte
frieren.
Kommt
ich will euch
auf meine warmen
Fingerspitzen
setzen
Schmetterlinge im Winter.
Die Sonne
blaß wie ein Mond
scheint auch hier
in diesem Land
wo wir das Fremdsein
zu Ende kosten.
Hilde Domin (27 juli 1909 – 22 februari 2006)
De Amerikaanse schrijver Theodore Herman Albert Dreiser werd geboren op 27 juli 1871 in Sullivan, Indiana. Oorspronkelijk verdiende hij zijn brood als eenvoudige arbeider. Uiteindelijk werd hij journalist en de belangrijkste exponent van het naturalisme in de VS.
Uit: Sister Carrie
“When Caroline Meeber boarded the afternoon train for Chicago, her total outfit consisted of a small trunk, a cheap imitation alligator-skin satchel, a small lunch in a paper box, and a yellow leather snap purse, containing her ticket, a scrap of paper with her sister’s address in Van Buren Street, and four dollars in money. It was in August, 1889. She was eighteen years of age, bright, timid, and full of the illusions of ignorance and youth. Whatever touch of regret at parting characterised her thoughts, it was certainly not for advantages now being given up. A gush of tears at her mother’s farewell kiss, a touch in her throat when the cars clacked by the flour mill where her father worked by the day, a pathetic sigh as the familiar green environs of the village passed in review, and the threads which bound her so lightly to girlhood and home were irretrievably broken.
To be sure there was always the next station, where one might descend and return. There was the great city, bound more closely by these very trains which came up daily. Columbia City was not so very far away, even once she was in Chicago.”
Theodore Dreiser (27 juli 1871 – 28 december 1945)
Paul Gallico, Aldous Huxley, André Maurois, Claude Esteban, George Bernard Shaw, Antonio Machado, Hans Bergel, Nicholas Evans, Chairil Anwar
De Amerikaanse schrijver Paul William Gallico werd geboren op 26 juli 1897 in New York. Hij werd journalist en had vanaf 1923 een column over sport in de New York Daily News. Hij werd een van de best betaalde sportjournalisten die zelf ook veel van de sporten waarover hij schreef uitoefende. In de jaren dertig keerde hij zich meer en meer van de sport af en begon hij short stories en romans te schrijven. Velen daarvan werden gepubliceerd in de Saturday Evening Post en werden later verfilmd, voor de bioscoop en voor de televisie.
Uit: The Snow Goose
“One November afternoon, three years after Rhayader had come to the Great Marsh, a child
approached the lighthouse studio by means of the sea wall. In her arms she carried a burden.
She was no more than twelve, slender, dirty, nervous and timid as a bird, but beneath the grime
as eerily beautiful as a marsh faery. She was pure Saxon, large-boned, fair, with a head to which her body was yet to grow, and deep-set, violet-colored eyes.
She was desperately frightened of the ugly man she had come to see, for legend had already begun to gather about Rhayader, and the native wild-fowlers hated him for interfering with their sport. But greater than her fear was the need of that which she bore. For locked in her child’s heart was the knowledge, picked up somewhere in the swampland, that this ogre who lived in the lighthouse had magic that could heal injured things.
She had never seen Rhayader before and was close to fleeing in panic at the dark apparition that appeared at the studio door, drawn by her footsteps—the black head and beard, the sinister hump, and the crooked claw. She stood there staring, poised like a disturbed marsh bird for instant flight. But his voice was deep and kind when he spoke to her.
“What is it, child?”
She stood her ground, and then edged timidly forward. The thing she carried in her arms was a
large white bird, and it was quite still. There were stains of blood on its whiteness and on her kirtle
where she had held it to her. The girl placed it in his arms. “I found it, sir. It’s
hurted. Is it still alive?”
“Yes. Yes, I think so. Come in, child, come in.”
Rhayader went inside, bearing the bird, which he placed upon a table, where it moved feebly. Curiosity overcame fear. The girl followed and found herself in a room warmed by a coal fire, shining with many colored pictures that covered the walls, and full of a strange but pleasant smell.”
Paul Gallico (26 juli 1897 – 15 juli 1976)
De Engelse schrijver en criticus Aldous Huxley werd geboren op 26 juli 1894 in Godalming, Surrey. Zie ook mijn blog van 26 juli 2006.
Uit: Brave new world
“A SQUAT grey building of only thirty-four stories. Over the main entrance the words, CENTRAL LONDON HATCHERY AND CONDITIONING CENTRE, and, in a shield, the World State’s motto, COMMUNITY, IDENTITY, STABILITY.
The enormous room on the ground floor faced towards the north. Cold for all the summer beyond the panes, for all the tropical heat of the room itself, a harsh thin light glared through the windows, hungrily seeking some draped lay figure, some pallid shape of academic goose-flesh, but finding only the glass and nickel and bleakly shining porcelain of a laboratory. Wintriness responded to w
intriness. The overalls of the workers were white, their hands gloved with a pale corpse-coloured rubber. The light was frozen, dead, a ghost. Only from the yellow barrels of the microscopes did it borrow a certain rich and living substance, lying along the polished tubes like butter, streak after luscious streak in long recession down the work tables.
“And this,” said the Director opening the door, “is the Fertilizing Room.”
Bent over their instruments, three hundred Fertilizers were plunged, as the Director of Hatcheries and Conditioning entered the room, in the scarcely breathing silence, the absent-minded, soliloquizing hum or whistle, of absorbed concentration. A troop of newly arrived students, very young, pink and callow, followed nervously, rather abjectly, at the Director’s heels. Each of them carried a notebook, in which, whenever the great man spoke, he desperately scribbled. Straight from the horse’s mouth. It was a rare privilege. The D. H. C. for Central London always made a point of personally conducting his new students round the various departments.”
Aldous Huxley (26 juli 1894 – 22 november 1963)
De Franse schrijver André Maurois (eig. Emile Salomon Wilhelm Herzog) werd geboren op 26 juli 1885 in Elbeuf. Zijn pseudoniem André Maurois werd in 1947 zijn wettige naam. Tijdens Woi diende hij in het Franse leger en later als verbindingsofficier in het Engelse. Zijn eerste roman Les silences du colonel Bramble was een komische, maar sociaal realistische weergave van zijn ervaringen uit die tijd.Het had meteen succes in Frankrijk en werd ook direct vertaald in het Engels. Maurois werd sowieso vaak in het Engels vertaald omdat zijn werk vaak Engelse onderwerpen had, zoals de levensbeschrijvingen van Benjamin Disraeli, Lord Byron of Shelley.
Uit: André Gide
“Like Thus Spake Zarathustra, Les Nourritures Terrestres is a gospel in the root sense of the word–glad tidings. Tidings about the meaning of life addressed to a dearly loved disciple whom Gide calls Nathanael. The book is composed of Bible verses, hymns, recits, songs, rounds, held together on the one hand by the presence of Nathanael and on the other by the doctrine Gide seems to be teaching him. I say seems because we shall shortly see that Gide would accept neither the idea of teaching nor that of doctrine.
Besides Nathanael and the author, there is a third character in Les Nourritures, one who reappears in L’Immoraliste and who is in Gide’s life what Merck was in Goethe’s or Mephistopheles in Faust’s. This character, whom Gide calls Menalque, has sometimes been identified with Oscar Wilde, but Gide told me it wasn’t Wilde at all. Menalque is, indeed, no one unless perhaps one aspect of Gide himself, one of the interlocutors in the dialogue of Gide with Gide that comprises his spiritual life.”
Anré Maurois (26 juli 1885 – 9 oktober 1967)
De Franse dichter en essayist Claude Esteban werd geboren op 26 juli 1935 in Parijs. Hij schreef naast gedichten ook talloze essays over poëzie en taal en publiceerde een aantal vertalingen van schrijvers als Jorge Guillén, Octavio Paz, Borges, García Lorca, Quevedo. Ook schreef hij veel over zowel oude als moderne beeldende kunst. In 1973 was hij de oprichter van het tijdschrift voor poëzie en kunst Argile.
J’écris sous la dictée
du jour.
Rien qu’un mot. Le mot
vent
et le vent le soulève
dans sa houle.
Le mot
graine
et la terre s’attache
à sa noirceur.
J’écris.
J’inscris
dans le dedans des mots
la chose même.
****
Cœurs divisés, cœurs
dévastés.
Là où les autres
n’ont plus faim, plus
soif de vous
qu’une demeure
soit
qui vous rassemble.
cœurs inhabiles
pour la vie
cœurs immobiles
dans la mort.
Cœurs sans murmure.
Claude Esteban (26 juli 1935 – 10 april 2006)
De Ierse toneelschrijver, socialist en theatercriticus George Bernard Shaw werd geboren op 26 juli 1856. Zie ook mijn blog van 26 juli 2007.
Uit: The Perfect Wagnerite: A Commentary on the Niblung’s Ring
“Here, then, is the subject of the first scene of The Rhine Gold. As you sit waiting for the curtain to rise, you suddenly catch the booming ground-tone of a mighty river. It becomes plainer, clearer: you get nearer to the surface, and catch the green light and the flights of bubbles. Then the curtain goes up and you see what you heard—the depths of the Rhine, with three strange fairy fishes, half water-maidens, singing and enjoying themselves exuberantly. They are not singing barcarolles or ballads about the Lorely and her fated lovers, but simply trolling any nonsense that comes into their heads in time to the dancing of the water and the rhythm of their swimming. It is the golden age; and the attraction of this spot for the Rhine maidens is a lump of the Rhine gold, which they value, in an entirely uncommercial way, for its bodily beauty and splendor. Just at present it is eclipsed, because the sun is not striking down through the water.
Presently there comes a poor devil of a dwarf stealing along the slippery rocks of the river bed, a creature with energy enough to make him strong of body and fierce of passion, but with a brutish narrowness of intelligence and selfishness of imagination: too stupid to see that his own welfare can only be compassed as part of the welfare of the world, too full of brute force not to grab vigorously at his own gain. Such dwarfs are quite common in London. He comes now with a fruitful impulse in him, in search of what he lacks in himself, beauty, lightness of heart, imagination, music. The Rhine maidens, representing all these to him, fill him with hope and longing; and he never considers that he has nothing to offer that they could possibly desire, being by natural limitation incapable of seeing anything from anyone else’s point of view.”
George Bernard Shaw (26 juli 1856 – 2 november 1950)
De Spaanse schrijver en dichter Antonio Machado Ruiz werd op 26 juli 1875 in Sevilla geboren binnen een familie van bekende intellectuelen. Met zijn één jaar oudere broer deelde hij zijn literaire roeping en prestige. Beiden werden liberaal opgevoed. Toen de familie naar Madrid verhuisde in 1883 kregen ze de kans om school te lopen aan het ‘Institución Libre de Enseñanza’ en les te krijgen van leerkrachten die een onwisbare indruk op hen achterlieten. Het was in die tijd dat zijn passie voor literatuur vaste vorm aannam. De gebroeders Machado lazen systematisch de beste Spaanse klassiekers (dichters en toneelauteurs) en m
oderne literatuur, en vergaten ook grote universele auteurs zoals Shakespeare of Dickens niet. De uitroeping van de Republiek waarvoor Antonio enthousiast had geijverd bracht hem naar Madrid. Jaren van hoop en wanhoop volgden elkaar op. Machado geloofde edelmoedig in de mogelijkheden van de Republiek maar de staatsgreep van juli 1936 veegde die hoop van tafel. Samen met zijn moeder en zijn broer José werd Antonio geëvacueerd naar Valencia (1936) en naar Barcelona (1938). Uiteindelijk werd hij op 22 januari 1939 gedwongen zich naar de Franse grens te begeven, toen het republikeinse leger zich al aan het terugtrekken was. Zijn moeder en hij kwamen in een erbarmelijke toestand aan. Ze hielden halt in Coilloure in een eenvoudig hotelletje. Daar stierf Antonio, en drie dagen later zijn moeder, op 22 februari 1939.
Uit: Cantares y Proverbios
Alles gaat voorbij en alles blijft,
maar het is aan ons om te gaan,
verder gaan en wegen banen,
wegen over de zee.
Nooit heb ik roem nagestreefd
en de mensen mijn lied willen inprenten;
ik houd van werelden
die subtiel zijn, gewichtloos en vriendelijk,
als zeepbellen.
Ik houd ervan om te zien hoe
ze geel en rood kleuren, zweven
onder de blauwe hemel, gaan trillen,
plotseling
en uit elkaar spatten.
Nooit heb ik roem nagestreefd.
Reiziger, de weg, dat zijn jouw sporen,
en niets anders.
Reiziger, er ís geen weg,
de weg maak je zelf, door te gaan.
Door te gaan maak je de weg
en als je achterom kijkt,
zie je het pad dat je nooit
meer zult hoeven betreden.
Reiziger, er ís geen weg
alleen een schuimspoor in de zee.
Een tijd geleden hoorde men, op deze plaats,
waar nu een doornbos staat,
de stem van een dichter die riep:
Reiziger, er is geen weg,
de weg maak je zelf, door te gaan
stap voor stap, regel voor regel.
De dichter stierf
ver van zijn huis,
hem bedekt
het stof van een naburig land.
Toen men van die plek wegliep,
hoorde men hem huilen:
Reiziger er ís geen weg,
de weg maak je zelf, door te gaan,
stap voor stap, regel voor regel.
Als de vink niet kan zingen,
als de dichter een pelgrim is
als bidden ons niets oplevert:
reiziger, er ís geen weg,
de weg maak je zelf, door te gaan
stap voor stap, regel na regel.
Waarom de sporen van het toeval
wegen noemen?
Ieder die voortgaat, wandelt,
als Jezus, over de zee.
Vertaald door Tjeerd de Boer en Kathleen Ferrie
Antonio Machado (26 juli 1875 – 22 februari 1939)
Portret door Joaquín Sorolla Bastida, 1917
De Duitse schrijver en journalist Hans Bergel werd geboren op 26 juli 1925 in Râşnov (Duits:Rosenau), Siebenbürgen ofwel Transsylvanië, Roemenië. Eind jaren vijftig werd hij in het zogenoemde Kronstädter Schriftstellerprozess, een stalinistisch schijnproces tegen een aantal jonge intellectuelen tot vijftien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Pas in 1968 kon hij Roemenië verlaten, dankzij de tussenkomst van de schrijver Günter Grass en de toenmalige Duitse minister van Buitenlandse Zaken Willy Brandt. Bergel schrijft romans, verhalen en essays.
Uit: Wenn die Adler kommen
“Wie sich das anhört”, sagte Großvater, der vor zwei Tagen aus Amsterdam zurückgekehrt war, “Die Welt kennen.” Er öffnete die Silberdose und entnahm ihr eine der selbstgedrehten halben Zigaretten, er lachte mit den Augen und sagte: “Lieber Marius, dann müsst ihr auch die Franzosen und Belgier zum Teufel jagen, die als tüchtige Ingenieure auf den Ölfeldern bei Ploiesti arbeiten, die Schweden und die Deutschen, die uns die besten Straßen hierzulande, die böhmischen Bergleute, die im Erzgebirge die Minen bauen. Welchen Vorteil hätten die Menschen in diesem Land davon? Nein, die WElt, von der du sprichst, bewegt sich nicht auf die nationalen Alleingänge zu. Die Völker sind zum Einvernehmen miteinander gezwungen. Wirtschaft, Handel und Wissenschaft weisen ihnen den Weg dazu… Wehe dem in Zukunft, der dies übersieht!” Er schob die halbe Zigarette ins Mundstück aus Lindenholz und nahm es zwischen die Zähne, sah Titus an und sagte: “Ich halte euere Ansichten für kurzsichtig und gefährlich. Und wer weiß, frage ich mich, wer weiß, wann ihr dann auch uns verjagt, die wir seit achthundert Jahren hier sitzen…”
Hans Bergel (Râşnov, 26 juli 1925)
De Engelse schrijver Nicholas Evans werd geboren op 26 juli 1950 in Bromsgrove. Hij groeide op in Stratford-on-Avon, de geboorteplaats van Shakespeare. Hij studeerde rechten in Oxford maar koos voor een baan als journalist bij een krant. Vervolgens stapte hij over naar London Weekend Television en maakte onder meer documentaires over schrijvers en schilders. In 1984 vestigde hij zich als zelfstandig producent. In die hoedanigheid schreef hij scripts en produceerde hij films, zowel voor het kleine als voor het grote scherm. Toen in 1994 een filmproject, waaraan hij twee jaar had gewerkt, van de ene op de andere dag werd afgeblazen, zat hij niet alleen financieel met een flinke strop, maar had hij plotseling ook alle tijd om het boek te schrijven, waarmee hij al een tijd in gedachten rondliep, een boek over zogenaamde paardenfluisteraars. Tijdens een verblijf in Dartmoor had hij voor het eerst gehoord over deze mensen, die er met hun stem en gebaren in slagen paarden te genezen die geheel onbenaderbaar zijn geworden. Nadat hij had besloten daadwerkelijk een roman over een paardenfluisteraar te schrijven, las hij alles wat hij over het fenomeen te pakken kon krijgen. En ook reisde hij door de Amerikaanse staten Montana, New Mexico en Californië. The Horse Whisperer verscheen in 1995.
Uit: The Loop
“The scent of slaughter, some believe, can linger in a place for years. They say it lodges in the soil and is slowly sucked through coiling roots so that in time all that grows there, from the smallest lichen to the tallest tree, bears testimony.
Perhaps, as he moved silently down through the forest on that late afternoon, his s
ummer-sleek back brushing lower limbs of pine and fir, the wolf sensed it. And perhaps this vestige of a rumor in his nostrils, that here a hundred years ago so many of his kind were killed, should have made him turn away.
Yet on and down he went.
He had set out the previous evening, leaving the others in the high country where even now, in July, there lingered spring flowers and patches of tired snow in gullies shy of the sun. He had headed north along a high ridge then turned east, following one of the winding rocky canyons that funneled the snowmelt down from the divide to the valleys and plains below.”
Nicholas Evans (Bromsgrove, 26 juli 1950)
De Indonesische dichter Chairil Anwar werd geboren op 26 juli 1922 in Medan. Hij stierf al op de jonge leeftijd van zevenentwintig jaar aan syfilis. Zijn bekendste gedicht is Aku (Engels: Me) dat voortkwam uit de pijn die hij voelde omdat hij zijn vader moest verlaten. Deze had zijn moeder bedrogen. Maar veel Indonesische mensen lazen er een oproep in om naar de wapens te grijpen en gebruikten het bij demonstraties.
At The Mosque
I shouted at Him
Until He came
We met face to face.
Afterwards He burned in my breast.
All my strength struggles to extinguish Him
My body, which won’t be driven, is naked with sweat
This room
Is the arena where we fight
Destroying each other
One hurling insults, the other gone mad.
Me
When my time comes
No one’s going to cry for me,
And you won’t, either
The hell with all those tears!
I’m a wild beast
Driven out of the herd
Bullets may pierce my skin
But I’ll keep coming,
Carrying forward my wounds and my pain
Attacking
Attacking
Until suffering disappears
And I won’t give a damn
I want to live another thousand years
Chairil Anwar (26 juli 1922 – 28 april 1949)
Elias Canetti, Max Dauthendey, Albert Knapp, Ottokar Kernstock, Annette Pehnt
De Duitstalige schrijver Elias Canetti werd geboren op 25 juli 1905 in Russe in Bulgarije. Zie ook mijn blog van 25 juli 2006.
Uit: Aufzeichnungen für Marie-Louise
„Keiner will die Türe sein.
Drei- oder viermal im Tage schüttelte er sich selber herzlich die Hand, statt der Besuche, die nie kamen, und immer brachte er sich überraschende Neuigkeiten mit.
Sie kämpfen zwischen den Zehen, im Nabel, in den Nüstern, sie kämpfen im Hintern, unter den Achseln, in den Ohren und im Mund, es gibt keinen versteckten Ort, kein Zollbreit, keine Pore tief, wo sie nicht auf Leben und Tod miteinander kämpfen.
Die Nationen sind Freudenmädchen und Klageweiber.
Sie schneiden ihren Opfern erst Ohren und Namen ab ; dann hören die niemand rufen ; dann kann die niemand rufen ; und sind nur noch Hände.
Er kann nur noch unter Tieren lachen.
Er bemühte sich in der Hölle vernünftig zu bleiben.
»Zu Hause« war für ihn ein Haufen von vergilbten Bohnen.
Im letzten Kriegsjahr wurde auf jede Träne eine Buße von 10 Reichsmark gelegt. In die Herzen der Mütter wurden Mikrophone eingebaut.
Wüßte ich, wer aus ihm spricht, aus diesem, aus jenem, aus dem andern ! Soviel Tote suchen nach lebenden Stimmen und wie stoßen sie einander fort ! Härter noch als bei uns Lebenden ist ihr Kampf untereinander, sie kämpfen um viel mehr ; und der Geschlagene bei ihnen ist nie tot, nur vertrieben. Mögen sie nur dieser niedrigen Rauferei fähig sein, ich segne sie, ich segne sie für dieses letzte bißchen Leben ; und sie können mich besetzen, schütteln und quälen, wenn sie nur irgendetwas tun. Tote, o geliebte Tote, wie möchte ich euch kennen und erfreuen und beschenken, mit vollen schönen Stunden meines kurzen Lebens!“
Elias Canetti (25 juli 1905 – 14 augustus 1994)
De Duitse dichter en schilder Max Dauthendey werd geboren op 25 juli 1867 in Würzburg. Dauthendey wilde oorspronkelijk al dichter worden, maar zijn vader verlangde van hem dat hij hem zou opvolgen in zijn fotoatelier. Het weerspannige gedrag van zijn zoon was zelfs aanleiding hem voor korte tijd te laten opnemen in een zenuwinrichting. In 1891 maakte Dauthendey zich definitief van zijn vader los en vertrok hij zonder middelen van bestaan naar Berlijn en later naar Parijs waar hij zijn brood probeerde te verdienen als zelfstandig schrijver en schilder. Dat lukte soms met moeite en nood, en soms ook helemaal niet. Over zijn gedichten zei echter niemand minder dan Stefan George: „Sie sind das einzige, was jetzt in der ganzen Literatur als vollständig Neues dasteht … eine eigenartige Kunst, die reicher genießen lässt als Musik und Malerei, da sie beides zusammen ist.”
Alleingelassen bei Erinnerungen
Jetzt sitzt der weiße Schlaf vor allen Wintertüren,
Die Fenster sind gleich blassen Eierschalen,
Dahinter leben Straßen voll Gespenster
Und Stimmen, die uns ferne Menschen malen.
Man kann die Welt nicht sehen und nur spüren.
Wie Blinde ahnt man dunkel das Geschehen,
Alleingelassen bei Erinnerungen,
Die an den Türen wie die Bettler stehen,
Die bei den Ofenflammen warm sich rühren,
Erregt mit nimmersatten Hungerzungen.
Sie können uns an magern Händen führen
Und haben in der Asche noch nicht ausgesungen.
Das Blut bleibt still mir stehen
Gesträubte Bäume stehen mit hagern Zweigen,
Bestäubte Berge lagern am pechschwarzen Fluß.
Wolken gehen und steigen
Wie Feuer, Rauch und Ruß.
Im Wind eine Silberpappel
Muß ihre Blätter drehen,
Daß sie wie weiße Augen
Blind in das Chaos sehen.
Das Blut bleibt still mir stehen,
Es scheint, daß die Himmel zerreißen,
Vor der Sehnsucht Wehen.
Der Regen scheint besessen
Ich hör’ den Regen dreschen
Und übers Pflaster fegen.
Der Regen scheint besessen
Und will die Welt auffressen.
Ich muß mich näher legen
Ins Bett zu meiner Frauen.
Wird sich ihr Äuglein regen,
Kann ich ins Blaue schauen.
Max Dauthendey (25 juli 1867 – 29 augustus 1918)
De Duitse dominee en dichter Albert Knapp werd geboren op 25 juli 1798 in Tübingen. Hij was oprichter van de eerste vereniging voor dierenbescherming in Duitsland. Knapp schreef ongeveer 1200 wereldlijke en geestelijke gedichten en liederen. Ook schreef hij portretten van dichters en theologen. Veel van zijn geestelijke liederen zijn in gezangbundels opgenomen.
Himmel, Erde, Luft und Meer
Himmel, Erde, Luft und Meer
zeugen von des Schöpfers Ehr;
meine Seele, singe du,
bring auch jetzt dein Lob herzu.
Seht das große Sonnenlicht,
wie es durch die Wolken bricht;
auch der Mond, der Sterne Pracht
jauchzen Gott bei stiller Nacht.
Seht, wie Gott der Erde Ball
hat gezieret überall.
Wälder, Felder, jedes Tier
zeigen Gottes Finger hier.
Seht, wie fliegt der Vögel Schar
in den Lüften Paar bei Paar.
Blitz und Donner, Hagel, Wind
seines Willens Diener sind.
Seht der Wasserwellen Lauf,
wie sie steigen ab und auf;
von der Quelle bis zum Meer
rauschen sie des Schöpfers Ehr.
Ach mein Gott, wie wunderbar
stellst du dich der Seele dar!
Drücke stets in meinen Sinn,
was du bist und was ich bin.
Albert Knapp (25 juli 1798 – 18 juni 1864)
De Oostenrijkse dichter, priester en Augustijner Koorheer Ottokar Kernstock werd geboren op 25 juli 1848 in Marburg an der Drau. Vanaf 1875 publiceerde Kernstock historische en literaire werken. Zijn gedichten verschenen vanaf 1878 in de Fliegende Blätter, een tijdschrift uit München. In 1923 schreef hij het zogenaamde „Hakenkreuzlied“ voor de Fürstenfelder Ortsgruppe van de DNSAP. Het lied werd ingezet tijdens de verkiezingsstrijd in de Sudetenduitse gebieden en veroorzaakte een storm van protest vanuit de Christelijk Sociale Partij en vanuit de katholieke kerk. Kernstock ontkende een Hakenkreuzler te zijn en verdedigde zich door te zeggen dat hij een gedicht geschreven had, dat „den idealen Zielen galt, die ursprünglich den Hakenkreuzlern vorschwebten und mit denen sich jeder brave Deutsche einverstanden erklären musste.“
Die gerettete Blume
Auf staubiger Ackerkrume
Stand frierend im kalten Wind
Eine schöne seltsame Blume,
Verwaist wie ein mutterlos Kind.
Du hülltest voller Erbarmen
In warme Liebe sie ein,
Du wurdest die Mutter der Armen,
Ihr Tau und ihr Sonnenschein.
Und täglich entfaltet freier
Sich ihre verborgene Zier,
Und täglich erblühte ein neuer
Bezaubernder Reiz an ihr…
So oft ich d
er Blume, der schlanken,
In die leuchtenden Augen schau’
Möcht’ tausendmal ich dir danken,
Du liebe, barmherzige Frau.
Ottokar Kernstock (25 juli 1848 – 5 november 1928)
De Duitse schrijfster Annette Pehnt werd geboren op 25 juli 1967 in Keulen. Zij studeerde Engels, keltologie en germanistiek in Keulen, Galway (Ierland), Berkley (Californië) en Freiburg im Breisgau. In die laatste plaats promoveerde zij ook in 1997. Sinds 1992 is zij zelfstandig schrijfster en literatuurcritica.
Uit: Insel 34
“In der Schulbibliothek fand ich einen Bildband mit historischen Aufnahmen aller vierunddreißig Inseln vor unserer Küste. Weil die anderen mich hänselten, na gehst du wieder pauken, traute ich mich selten in die Bibliothek und achtete darauf, daß mich niemand auf den mit grünem Teppich beklebten Stufen erwischte. Der Teppich, den sie nirgendwo anders im ganzen Gebäude verlegt hatten, war fleckig und aus Kunststoff, und wenn ich mit den Schuhen darüberschabte, lud ich mich elektrisch auf und knisterte an den Fingerspitzen. Weil ich das Gefühl mochte, schlurfte ich über die Stufen und entlud mich mit einem wohligen Schreck am Türgriff der Bibliothek. Vielleicht könnte ich Bibliothekarin werden, dachte ich und horchte in mich hinein, aber mein Herz schlug nicht schneller. Die Bibliothekarin hielt mich wohl für einen Bücherwurm, aber ich war genauso oft in der Turnhalle, wo ich an Tauen bis zur Decke kletterte, am Reck die Beine spreizte und Medizinbälle auf dem Kopf balancierte, oder im Musikraum, wo ich mich zwischen Flöten, Klavier und Bongos nicht entscheiden konnte und stundenlang herumzupfte und in die Tasten griff, bis man mich auf den Schulhof schickte, schön, daß du dich so interessierst, aber jetzt geh mal an die frische Luft zu deinen Freunden. Die Lehrer ermüdeten oft schneller als ich, sie hatten sich ja auch schon entschieden und mußten nicht alles gleichzeitig machen und dazu noch gemocht werden.”
Annette Pehnt (Keulen, 25 juli 1967)
Alexandre Dumas père, Robert Graves, Banana Yoshimoto, Betje Wolff, Johan Andreas dèr Mouw, Hermann Kasack, Katia Mann, Frank Wedekind
De Franse dramaturg en schrijver Alexandre Dumas père werd geboren in (Villers-Cotterêts (Aisne) op 24 juli 1802. Zijn literair werk bestond in het begin hoofdzakelijk uit vaudevillestukken en melodrama’s, die hij schreef in samenwerking met zijn vriend Adolphe de Leuven, de zoon van een verbannen Zweedse edelman. Hun eerste stuk, La Chasse et l’Amour, werd vertoond in 1825. Dumas stelde zich echter niet tevreden met toneelschrijven alleen. Hij legde zich ook toe op het schrijven van romans. Via zijn vriend, de dichter Gérard de Nerval, maakte Dumas in 1839 kennis met de geschiedenisleraar Auguste Maquet (1813-1888). Beide mannen sloten een overeenkomst tot samenwerking, waarbij Maquet de nodige stof voor de romans zou leveren en Dumas de feiten op zijn levenskrachtige manier in de vorm van een roman zou gieten. Het eerste product van de samenwerking was de grootse roman Les Trois Mousquetaires (8 delen, 1844), gebaseerd op de memoires van d’Artagnan geschreven door Gatien de Courtilz de Sandras. De roman vertelt de avonturen van d’Artagnan, Athos, Porthos en Aramis, die het samen opnemen voor Anna van Oostenrijk tegen kardinaal de Richelieu. De bewonderaars van deze roman werden verblijd met twee vervolgen, Vingt Ans Après in 1845 (Twintig jaar later) en Le Vicomte de Bragelonne ou Dix ans plus tard uit 1848 (De burggraaf van Bragelonne of tien jaar later), waarvan het derde en laatste deel, De man in het ijzeren masker, het meest bekende is. Het succes van De drie musketiers was overweldigend, zozeer zelfs dat men Dumas vroeg of het ook op toneel mocht worden vertoond. Dumas stond er eerst weigerachtig tegenover door verscheidene toneelmislukkingen die hij geleden had. Uiteindelijk gaf hij toch toe, grotendeels onder impuls van geldgewin.
Meteen na De drie musketiers, in 1844-45, publiceerde Dumas een ander succesvol werk: Le Comte de Monte-Cristo (12 delen). Tijdens het schrijven van deze roman had Dumas een nieuwe bevlieging: hij moest en zou een kasteel hebben dat de naam Monte-Cristo zou dragen. Aldus geschiedde: het kasteel verrees in Le Port-Marly (departement Yvelines).
Uit: Les trois mousquetaires
« Et cette sensation avait été d’autant plus pénible au jeune d’Artagnan (ainsi s’appelait le don Quichotte de cette autre Rossinante), qu’il ne se cachait pas le côté ridicule que lui donnait, si bon cavalier qu’il fût, une pareille monture; aussi avait-il fort soupiré en acceptant le don que lui en avait fait M. d’Artagnan père. Il n’ignorait pas qu’une pareille bête valait au moins vingt livres: il est vrai que les paroles dont le présent avait été accompagné n’avaient pas de prix.
«Mon fils, avait dit le gentilhomme gascon — dans ce pur patois de Béarn dont Henri IV n’avait jamais pu parvenir à se défaire –, mon fils, ce cheval est né dans la maison de votre père, il y a
tantôt treize ans, et y est resté depuis ce temps-là, ce qui doit vous porter à l’aimer. Ne le vendez jamais, laissez-le mourir tranquillement et honorablement de vieillesse, et si vous faites campagne avec lui, ménagez-le comme vous ménageriez un vieux serviteur. À la cour, continua M. d’Artagnan père, si toutefois vous avez l’honneur d’y aller, honneur auquel, du reste, votre vieille noblesse vous donne des droits, soutenez dignement votre nom de gentilhomme, qui a été porté dignement par vos ancêtres depuis plus de cinq cents ans. Pour vous et pour les vôtres – par les vôtres, j’entends vos parents et vos amis –, ne supportez jamais rien que de M. le cardinal et du roi. C’est par son courage, entendez-vous bien, par son courage seul, qu’un gentilhomme fait son chemin aujourd’hui. »
Alexandre Dumas père (24 juli 1802 – 5 december 1870)
Foto van Felix Nadar
De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. In zijn lange leven was hij goed voor 140 werken. Hij was de zoon van Alfred Perceval Graves, de Engels-Ierse schrijver. Zijn ervaringen als kapitein bij de Royal Welch Fusiliers aan het Westfront tijdens de WO I legde hij in 1929 vast in “Goodbye to all that“. Het boek werd een bestseller maar kostte hem ook de vriendschap van een mede-veteraan, Siegfried Sassoon. Robert Graves is in het Nederlands taalgebied vooral bekend om zijn historische romans “I Claudius” en “Claudius the God”, waarin een heel pikante, maar historisch niet altijd betrouwbare beschrijving wordt gegeven van de Romeinse hofkringen in de tijd van de keizers Augustus, Tiberius, Caligula en Claudius. De BBC heeft in 1976 naar aanleiding van deze romans een TV-serie gemaakt, met Derek Jacobi in de rol van Claudius.
Uit: Good-bye to all that
“When I was given leave in April 1916 I went to a military hospital in London and had my nose operated on. It was a painful operation, but perf
ormed by a first-class surgeon and cost me nothing. In peace-time it would have cost me sixty guineas, and another twenty guineas in nursing-home fees. After hospital I went up to Harlech to walk on the hills. I had in mind the verse of the psalm: “I will lift up mine eyes unto the hills, from whence cometh my help.” That was another charm against trouble. I bought a small two-roomed cottage from my mother, who owned considerable cottage property in the neighborhood. I bought it in defiance of the war, as something to look forward to when the guns stopped (‘when the guns stop’ was how we always thought of the end of the war). I whitewashed the cottage and put in a table, a chair, a bed and a few dishes and cooking utensils. I had decided to live there by myself on bread and butter, bacon and eggs, lettuce in season, cabbage and coffee; and to write poetry. My war-bonus would keep me for a year or two at least. The cottage was on the hillside away from the village. I put in a big window to look out over the wood below and across the Morfa to the sea. I wrote two or three poems here as a foretaste of the good life coming after the war.”
Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)
Portret door Mati Klarwein
De Japanse schrijfster Banana Yoshimoto werd geboren op 24 juli 1964 in Tokyo. Zij studeerde literatuur aan de Nihon University. Haar schrijverloopbaan begon zij terwijl zij als serveerster werkte in hetrestaurant van een golfclub. Volgens haar zelf hadden de Amerikaanse schrijvers Stephen King, Truman Capote en Isaac Bashevis Singer de meeste invloed op haar werk.Haar debuutroman Kitchen was direct een fenomenaal succes, met meer dan zestig herdrukken in Japan alleen. Er werden naar het boek twee films en diverse televisieseries gemaakt. In 1990 werd er ook een film gemaakt naar een ander boek van haar, Goodbye Tsugumi.
Uit: Amrita
“I’ve often heard that if you go through something really intense your perception of the world will change entirely. Every now and then I wonder if things weren’t different in my case.
Now I understand. I’m finally at a point where I can recall everything: all twenty-eight years since my birth, every one of the so-called “episodes” of my life as Sakumi Wakabayashi, that strange conglomeration of misfits who came together to form my family, those foods that I liked, those things that I didn’t. Every element that had gone into making me who I was gradually made its way back to me, and now I have the power to reflect on all that has happened. It’s like remembering a story someone told me in the past.
I can only perceive my past as a story. Nothing more.
In other words, at some point I had lost the power to distinguish what was real, all of those things that had happened in life prior to the accident. I no longer had any way of knowing how I felt about myself and the world. Perhaps I’d felt the same way all along, perhaps not. I really wonder what things were like.
Was my life, all those days and months and years, nothing more than past time, piled up like fallen snow?
How was I ever able come to terms with myself?
Apparently when you do something major like cutting off all your hair, your personality undergoes a transformation as well, because you change the way you act around other people.
…or at least that’s what I’ve been told. “
Banana Yoshimoto (Tokyo, 24 juli 1964)
De Nederlandse schrijfster Betje Wolff (eig. Elizabeth Bekker) werd geboren in Vlissingen op 24 juli 1738. Zij stamde uit een gegoede calvinistische familie. Ze trouwde op 18 november 1759 met de 52-jarige predikant Adriaan Wolff. In 1763 debuteerde zij met de bundel Bespiegelingen over het genoegen. In 1777, na de dood van haar echtgenoot, ging Wolff samenwonen met Aagje Deken en begonnen zij gezamenlijk te publiceren. Hun grootste successen waren de briefromans De Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) en Historie van den heer Willem Leevend (1784-1785). In 1778 verhuisden Wolff en Deken naar De Rijp. In 1782 vestigden ze zich in Beverwijk.
Vanwege hun patriottische sympathieën verhuisden Wolff en Deken in 1788 naar Trévoux in Bourgondië. In 1789 verscheen Wandelingen door Bourgogne. Tussen 1793 en 1796 schreven ze aan Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, of De gevolgen van de opvoeding, een roman in 6 delen. Door financiële nood moesten zij in 1797 terugkeren naar Holland, waar ze in Den Haag woonden. Wolff stierf in Den Haag; enkele dagen na haar overlijden stierf ook Deken.
Uit: Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan Mejuffrouw Aletta de Brunier.
Chere Letje!
Verbeeld u eens een meisje van myne jaren en begrippen, dat zucht onder de magt eener vuilaartige kwezel; dat nergens uitkomst ziet, en dan eenen brief ontfangt, zo als ik, ma chere, van u ontfing: Dan zult gy bevatten, hoe ik opgenomen ben van blydschap, en dat ik u weinig minder dan myn Beschermgeest noem. Zo de Weduwe my gelieft in te nemen, dan kom ik ten eersten; hoe? weet ik nog niet; maar dat zal zich wel redden: antwoord my dan, of de Juffrouw my gelieft te logeeren.
Maar, myne lieve Letje, wie hadt ooit gedagt, toen wy te saam by Mademoiselle du Pin school gingen, dat gy my nog sulk een groten dienst zoudt moeten doen. Wat hebben wy daar pretjes gehadt? Ja, die lieve Mademoiselle du Pin is ook al dood, en weg. Dikwils heb ik gewenscht, dat ik ook maar dood was: maar ’t is of de Dood ons beter kent dan wy ons zelf. Als wy hem roepen, doet hy zelf zo veel niet eens van te antwoorden. Hy weet, schynt het, dat wy het juist zo sterk niet menen, en dat het ons zelden gelegen komt hem te ontfangen; hoe zeer wy ook op zyn bezoek aandringen. Nu zou hy my ten minsten magtig over de hand zyn, nu ik weêr heldere punten in myn lot begin te zien. Letje! nu zullen wy eens recht gelukkig zyn: ouwe genegenheid groeit spoedig voort, en hoe lief hadden wy elkander, toen wy beiden nog in jurken gingen.
Adieu ma chere Letje, je suis pour jamais
Votre
Burgerhart.
PS. Hoe zyn die twee andere Juffrouwen? Hebje niet nog ergens een Broêr in de Waereld, die ook met ons, in de kleuterschool gegaan heeft, en die wy altoos van ons Lekkers medeelden? Nu, alles par bouche.
Betje Wolff (24 juli 1738 – 5 november 1804)
De Nederlandse dichter Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita) werd geboren op 24 juli 1863 in Westervoort Zie ook mijn blog van 24 juli 2006.
Pakjesavond
Dan denk ik aan ’t konijntje, dat ik zag
Als kind vóór Sint Niklaas achter het glas
Van dure speelgoedwinkel. O! dat was
Zo’n prachtig beestje, grijs en wit; het lag
Gezellig in zijn mandje in mooi-groen gras;
En als ‘k van school kwam, bleef ik iedre dag
Staan kijken, bang, dat ’t weg zou zijn. En, ach!
Eens was het weg: en toen begreep ik pas,
Dat ik toch heimlijk steeds was blijven hopen,
dat ik ’t zou krijgen. Thuis heb ‘k niet gepraat
Over ’t konijntje, maar ‘k wou niet meer lopen,
Omdat ‘k dan huilde, aan die kant van de straat.
Nu zou ‘k me zo’n konijntje kunnen kopen,
Maar ik word zelf al grijs. Want alles komt te laat.
Door kelken van onwezenlijk kristal
Door kelken van onwezenlijk kristal
schijnt de ondergrond van tragisch-paars fluweel
Onzichtbaar is de lamp; langs ied’re steel
hangt, smal en stil, een zonn’ge waterval.
Melkwegen welven; nevels, overal;
en sterrebeelden flikk’ren, puntig geel:
boven ’t diep-werklijk paars tilt, irreëel,
iedere kelk, een spieg’lend niets, ’t heelal.
Zo zie ik, fijngeslepen, diafaan,
boven ’t verdriet dat doorschijnt, zwevend staan
’t kristalwerk van mijn verzen, rein en koel:
tot wereldnevel van stemming vervloeid,
tot flikk’rende gedachte ineen gegloeid,
zie ‘k overal eenzelfde Godsgevoel.
Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden
Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden
heb ‘k zelf hem daar gelegd; en ik herken
heel goed de plek, vlak naast die scheve den,
waar ’t zandpad, wit, loopt naar de hei beneden.
‘k Dacht: “Wat ‘k doe, lijkt op wat farao’s deden;
eenzelfde ontzetting vroeg in mij en hen:
alles vergaat: ben ik niet, die ik ben,
en was en blijven zal in eeuwigheden?
Ik was gaan liggen, ’t hoofd dicht bij de steen;
en die, in ’t langzaam dieper donker, scheen
een monument, egyptisch oud en groot.
Een kleine ster erboven. ‘k Dacht: “Zijn licht
vertrok, toen ’t graf van Ramses werd gesticht.”
En ‘k voelde duidelijk: ‘k was zijn tijdgenoot.
Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 – 8 juli 1919)
De Duitse schrijver Hermann Kasack werd geboren op 24 juli 1896 in Potsdam. In 1915 publiceerde hij zijn eerste gedicht in het tijdschrift Die Aktion met de titel Mutter. Zijn eerste boek Der Mensch. Verse verscheen in 1918. In 1920 ging hij werken voor de uitheverij den Gustav-Kiepenheuer in Potsdam als lector. In deze functie bracht hij een uitgave tot stand van de verzamelde werken van Friedrich Hölderlin. In 1925 verliet hij de uitgeverij en werd hij literair medewerker bij de Funk-Stunde Berlin waar hij o.a. verantwoordelijk was voor programma’s over moderne dichtkunst. In 1926 werd zijn drama Die Schwester voor het eerst opgevoerd en werd hij directeur bij de S. Fischer Verlag. In 1947verscheen zijn bekendste roman Die Stadt hinter dem Strom waar hij in 1949 de Theodor-Fontane-Preis voor kreeg.
Uit: Mechanischer Doppelgänger
“Zweifelnd und mißtrauisch betrachtet der Unternehmer das seltsame Geschöpf, das vorgibt, sich in vielen Sprachen verständigen zu können, wozu nur verschiedene Knöpfe an der Weste zu drehen sind. Alle Themen und Vokabeln aus den Bereichen Film, Sport, Politik, abstrakte Kunst seien in ihm vorrätig. Auch eine Spule von Gemeinplätzen sei vorhanden. Der Vorteil eines mechanischen Doppelgängers sei, wie er betont, daß man an mehreren Tagungen gleichzeitig teilnehmen und überall gesehen werden kann. “Sie haben einen Stellvertreter Ihres Ich… Sie können sogar sterben, ohne daß die Welt etwas davon merkt. Denn wir Automaten beziehen unsere Existenz aus jeder Begegnung mit wirklichen Menschen.” Der Unternehmer, der immer hellhöriger wird und bald nicht mehr weiß, ob er einen Menschen oder einen Automaten vor sich hat, befürchtet, daß solche Automaten den Menschen allmählich völlig ersetzen. Doch diese Befürchtung weist das seltsame Wesen energisch zurück: “Zwei Menschenautomaten können mit sich selber nur wenig anfangen… Darf ich also ein Duplikat von Ihnen herstellen lassen? Morgen wird ein Herr kommen und Maß nehmen.” Der Unternehmer ist von dieser ihm dargebotenen Kostprobe verblüfft. Er möchte nur noch erfahren, ob der Herr, der morgen kommen soll, nun ein Automat oder ein richtiger Mensch ist. “Ich nehme an, noch ein richtiger Mensch. Aber es bliebe sich gleich.” Mit diesen Worten empfiehlt er sich.
Irgend etwas muß jedoch diesem Geschöpf nach dem Besuch zugestoßen sein, denn in den folgenden Tagen ist niemand gekommen, um für des Unternehmers Doppelgänger Maß zu nehmen. Seit jener Unterhaltung ist ihm jedenfalls bewußt geworden, im Theater und im Kino, bei Versammlungen und auf Gesellschaften und bei vielen anderen Gelegenheiten nicht wenigen Menschen begegnet zu sein, die bestimmt nicht sie selber, sondern bereits ihre mechanischen Doppelgänger gewesen sind.”
Hermann Kasack (24 juli 1896 – 10 januari 1966)
Katia Mann, vrouw, steun en toeverlaat van de Duitse schrijver Thomas Mann, werd geboren als Katharina Pringsheim op 24 juli 1883 in Feldafing. Tot de voorouders van Katia behoren kooplieden en ondernemers, maar eveneens schrijvers. Haar grootmoeder was Hedwig Dohm die al in de negentiende eeuw hartstochtelijk streed voor gelijke rechten voor de vrouw, en romans, verhalen en essays schreef. Ze was getrouwd met Ernst Dohm, redacteur van het satirische tijdschrift Kladderadatsch. Eén van hun dochters, ook Hedwig geheten, werd actrice aan het destijds beroemde hoftheater van Meinigen, maar bleef daar niet lang, want in 1878 huwde zij met Alfred Pringsheim. In 1883 werd Katia geboren in Feldafing bij München. De strijd van haar grootmoeder voor emancipatie werkte door in de opvoeding van Katia. Ze was een van de eerste meisjes in München die slaagden voor het eindexamen gymnasium (1901) en dat in een tijd dat er nog geen gymnasium voor meisjes bestond. Ze werd thuis onderwezen. Na haar eindexamen ging ze colleges volgen aan de universiteit van München. Zij deed dat tot ze begin 1905 trouwde met Thomas Mann.
Uit: Katia Mann: Meine ungeschriebenen Memoiren
„Ich habe tatsächlich mein ganzes, allzu langes Leben immer im strikt Privaten gehalten. Nie bin ich hervor getreten, ich fand das ziemte sich nicht. Ich sollte immer meine Erinnerungen schreiben. Dazu sage ich: In dieser Familie muß es einen Menschen geben, der nicht schreibt. Daß ich mich jetzt auf dieses Interview einlasse, ist ausschließlich meiner Schwäche und Gutmütigkeit zuzuschreiben.“
Katia Mann (24 juli 1883 – 25 april 1980)
Katia en Thomas Mann in Lübeck, 1955
De Duitse schrijver en acteur (Benjamin Franklin) Frank Wedekind werd geboren in Hannover op 24 juli 1864. Wedekind begon na de problematische middelbare school (die hij uiteindelijk afbrak en privéonderwijs kreeg) aan een rechtenstudie, maar brak deze af. Zijn vader verbrak daarop het contact met Wedekind, die voortaan ook geen financiële bijdragen van zijn ouders meer zou ontvangen. In Zürich maakte hij kennis met Gerhart Hauptmann en John Henry Mackay, twee spilfiguren uit de latere Friedrichshagener Kreis. In oktober 1888 stierf Wedekinds vader, wat Wedekind blijkbaar definitief deed afzien van zijn studie. Begin 1889 reisde hij naar Berlijn, waar hij verbleef bij de naturalisten van de Friedrichshagener Kreis. Later dat jaar, 1889, trok hij naar München. De uitbetaling van zijn vaders erfdeel maakte het mogelijk nog iets langer rond te reizen, zodat Wedekind in 1894 enkele maanden in Londen verbleef, waar hij met Georg Brandes in contact raakte. Hij vervolgde zijn reis naar Parijs, waar hij Lou Andrea-Salomé, August en Frieda Strindberg en Albert Langen leerde kennen. Via Berlijn en Zürich belandde hij in 1896 weer terug in München. In 1896 was hij met Albert Langen en Thomas Theodor Heine een van de oprichters van het satireblad Simplicissimus. Hij werd samen met Heine tot gevangenisstraf veroordeeld wegens majesteitsschennis. Hoewel voorstander van de oorlog, werden met het uitbreken van de WO I Wedekinds werken ongewenst verklaard.
Uit: Frühlings Erwachen
„Wendla Warum hast du mir das Kleid so lang gemacht, Mutter?
Frau Bergmann Du wirst vierzehn Jahr heute!
Wendla Hätt’ ich gewußt, daß du mir das Kleid so lang machen werdest, ich wäre lieber nicht vierzehn geworden.
Frau Bergmann Das Kleid ist nicht zu lang, Wendla. Was willst du denn! Kann ich dafür, daß mein Kind mit jedem Frühling wieder zwei Zoll größer ist? Du darfst doch als ausgewachsenes Mädchen nicht in Prinzeßkleidchen einhergehen.
Wendla Jedenfalls steht mir mein Prinzeßkleidchen besser als diese Nachtschlumpe. – Laß mich’s noch einmal tragen, Mutter! Nur noch den Sommer lang. Ob ich nun vierzehn zähle oder fünfzehn, dies Bußgewand wird mir immer noch recht sein. – Heben wir’s auf bis zu meinem nächsten Geburtstag; jetzt würd’ ich doch nur die Litze heruntertreten.
Frau Bergmann Ich weiß nicht, was ich sagen soll. Ich würde dich ja gerne so behalten, Kind, wie du gerade bist. Andere Mädchen sind stakig und plump in deinem Alter. Du bist das Gegenteil. – Wer weiß, wie du sein wirst, wenn sich die andern entwickelt haben.
Wendla Wer weiß – vielleicht werde ich nicht mehr sein.
Frau Bergmann Kind, Kind, wie kommst du auf die Gedanken!
Wendla Nicht, liebe Mutter; nicht traurig sein!
Frau Bergmannsie küssend Mein einziges Herzblatt!
Wendla Sie kommen mir so des Abends, wenn ich nicht einschlafe. Mir ist gar nicht traurig dabei, und ich weiß, daß ich dann um so besser schlafe. – Ist es sündhaft, Mutter, über derlei zu sinnen?“
Frank Wedekind (24 juli 1864 – 9 maart 1918)
Frans Erens, Hubert Selby jr., Kai Meyer, Raymond Chandler
De Nederlandse schrijver Frans Erens werd geboren op 23 juli 1857 in Houthem-Sint Gerlach, vandaag precies 150 jaar geleden. 2007 Is dus eigenlijk een Frans Erens jaar. Hij studeerde rechten te Leiden, Bonn, Parijs en Amsterdam, waar hij in 1888 promoveerde. Erens werd in 1889 advocaat, later griffier bij het kantongerecht. Sinds 1901 leefde hij als ambteloos burger en woonde hij in diverse plaatsen in binnen- en buitenland. Hij vestigde zich in 1927 definitief in Houthem. Gedurende zijn Parijse en Amsterdamse tijd kwam hij in contact met letterkundige kringen. Hij werd medewerker van De Nieuwe Gids (redacteur van 1896 tot 1897 en van 1909 tot zijn dood). Door zijn buitenlandse contacten en veelzijdige belangstelling werd deze katholieke Limburger de meest kosmopolitische onder de tachtigers. Het genre der `prozagedichten’, bij Baudelaire ontdekt, werd in 1886 door hem in De Nieuwe Gids geïntroduceerd; in 1893 werden deze stukken gebundeld in Dansen en rhytmen. Later schreef hij voornamelijk literaire essays en reisbeschrijvingen. In zijn laatste jaren schreef hij, aanvankelijk als dagbladfeuilleton, zijn gedenkschriften Vervlogen jaren (boekuitg. 1938), waarvan vooral de hoofdstukken over de Nieuwe-Gidsers vermaardheid kregen.
Uit: Pijp
De straten recht, eentoonig recht, de straten met de roze brikken. De huizen allen even hoog; de straten strak, geen boog. De ramen en vensters allen egaal, achter elkander horizontaal, in het verschiet korter bij elkander schijnend. Als bekken van loerende dieren hangen de hengelende hijschbalken van boven uit de zolders voorover, allen naast elkander van alle huizen naast elkander. In het einde van de straat de lucht beneveld, als mistig door de stof uit de ontelbare ramen.
Altijd maar hetzelfde: de eene zoo de andere straat. De Govert Flinck en de Jan Steen en anderen. De eene is een nette straat. De andere minder net.
Studenten zwabberen, zwaaien met de stokken, tikken meiden gelijkvloers of wenken één hoog, twee hoog, drie hoog; deze lachen, vliegen naar de deuren gauw in hun witte ochtend kleeren, openen gauw en heimelijk met de deur maar op een kiertje, trekken ze naar binnen vlug bij de mouwen van hun jas met hun blanke bloote armen in een wip, want zij smokkelen gaarne binnen jonge mannen, wat niet mag weten de oude rijkaard, die alléén komt tusschen vijf en zessen. Aan zijn vrouw geeft hij dan op, dat hij bitteren gaat in Doctrina met den ouden dien en den ouden anderen.
Heeren loeren naar omhoog, vallen over kinderen, die op den weg gehurkt zitten aan het spelen. Meiden loeren naar omlaag, tillend met de bloote blanke armen met de witte fijne handen de kijkgordijnen, wenken met de fijne handen.
Kinderen woelen door elkander, dansen plechtig op de tonen van de orgel, die gedraaid wordt door een man, die steeds naar boven kijkt tegen al de dichte vensters en de neêre witte gordijnen. Witte handen komen dan uit vele ramen, gooien centen gedraaid in witte papiertjes naar de vrouw met het bakje, die rondzoekt op den grond naar de plotseling klinkende centen, zij kijkt naar boven om te bedanken, maar ziet dan niets als de dichte kijkgordijnen.
Warmoesstraat
De draaiorgel speelt in wentelend geklaag. Uit de koperen buizen in het lamlendig gedraai, stijgen de schallende tonen langs de gevels der huizen,
der oude, ivoorgestreepte huizen.
De regen valt neer in zachten drup.
Het asphalt glimt in den stervenden dag.
Boven het blinkend geharrewar der oude, gebeeldhouwde gevels, in een grijzen strook staat de dag, de stervende dag in de lucht.
De draaiorgel bruischt in slingerend geklaag door de ruimte der straat en plettert de muren, in golvend gepletter, langs steenen en vensters kletterend, in hagelend gespartel van heldere zangen, in weenenden gang.
In het luidende roepen van vensters met karren valt de motregen neêr, op de kleppen der petten der vensters, in het voetengeklets der rennende menschen.
Vaal glimmen de glazen in den grijzenden dag, die wegsmelt naar boven in de bleekende lucht.
In vollen draf de broodkar rijdt, hoog op zit de knecht die laat draven de hit.
In langzamen draf, met regelmatig geklets, de hoefslag van ’t paard voor ’t rijtuig dat rolt.
In ruisschende zij, met breedschonkig gedribbel, gaan de hoeren voorbij, wandelend voorzichtig onder de schermen, die druipen, rouwzilver in den stervenden dag.
Frans Erens (23 juli 1857 – 5 december 1936)
De Amerikaanse schrijver Hubert Selby jr. werd op 23 juli 1928 in Brooklyn, New York geboren. Hij maakte de middelbare school niet af, maar monsterde aan bij de grote vaart. In het laatste jaar van WO II bezocht hij op deze manier ook Europa. Door tuberculose raakte Selby verslaafd aan morfine. De rest van zijn leven zou vooral in het teken van zijn verslavingen komen te staan. In “Last exit to Brooklyn” (1964) stonden zes korte verhalen over drugsgebruikers en perverselingen. “Last exit to Brooklyn” werd verboden in Italië en leidde in Engeland tot een lang proces. In 1989 werd het boek verfilmd met Jennifer Jason Leigh. “The room” (1971) is een roman over een gevangene. Hubert Selby kon hiervoor zijn eigen ervaringen als veroordeelde gebruiken. Ook hij moest verplicht afkicken van zijn heroïneverslaving. De laatste jaren was Hubert Selby verbonden aan de universiteit van Zuid-Californië.
Uit: Last Exit to Brooklyn
“They sprawled along the counter and on the chairs. Another night. Another drag of a night in the Greeks, a beatup all night diner near the Brooklyn Armybase. Once in a while a doggie or seaman came in for a hamburger and played the jukebox. But they usually played some goddam hilbilly record. They tried to get the Greek to take those records off, but hed tell them no. They come in and spend money. You sit all night and buy notting. Are yakiddin me Alex? Ya could retire on the money we spend in here. Scatah. You dont pay my carfare…
24 records on the jukebox. They could have any 12 they wanted, but the others were for the customers from the Base. If somebody played a Lefty Frazell record or some other shitkicker they moaned, made motions with their hands (man! what a fuckin square) and walked out to the street. 2 jokers were throwing quarters in so they leaned against the lampost and carfenders. A warm clear night and they walked in small circles, dragging the right foot slowly in the hip Cocksakie shuffle, cigarettes hanging down and rolled in front. Squinting. Spitting. Watching cars roll by. Identifying them. Make. Model. Year. Horse power. Overhead valve. V-8. 6, 8, a hundred cylinders. Lots a horses. Lots a chrome. Red and Amber grill lights. Yasee the grill on the new Pontiac? Man, thats real sharp. Yeah, but a lousy pickup. Cant beat a Plymouth for a pickup. Shit. Cant hold the road like a Buick. Outrun any cop in the city with a Roadmaster. If ya get started. Straightaways. Turns. Outrun the law. Dynaflows. Hydramatics. Cant get started. Theyd be all overya before ya got a block. Not in the new 88. Ya hit the gas and it throwsya outta the seat. Great car. Aint stealin nothin else anymore.”
Hubert Selby jr. (23 juli 1928 – 26 april 2004)
De Duitse schrijver Kai Meyer werd geboren op 23 juli 1969 in Lübeck. Sinds 1995 werkt hij als zelfstandig schrijver, al publiceerde hij zijn eerste boek al toen hij 23 jaar was. Sindsdien heeft hij zo’n veertig boeken voor jongeren en volwassenen geschreven en daarnaast ook nog stripboeken, draaiboeken en hoorspelen. Meyer is een exponent van het magisch realisme. Kenmerkend voor zijn werk is de verbinding van historische personen en gebeurtenissen met fantastische elementen uit de werekd van mythen, sagen en sprookjes.
Uit: Die fließende Königin
“Im Traum begegnete Merle der Fließenden Königin.
Ihr war, als ritte sie auf einem Wesen aus weichem Glas durch die Gewässer der Lagune. Grüne und blaue Schemen umtosten sie, Millionen von Tropfen, so warm wie das Wasser im Inneren ihres Spiegels. Sie umschmeichelten ihre Wangen, ihren Hals, die Flächen ihrer offenen Hände, die sie der Strömung entgegenstreckte. Sie fühlte, dass sie eins war mit der Fließenden Königin, einem Geschöpf so unbegreiflich wie der Sonnenaufgang, wie die Kräfte des Gewitters und der Stürme, so unfassbar wie das Leben und der Tod. Sie tauchten unter der Wasseroberfläche dahin, doch Merle hatte keine Mühe zu atmen, denn die Königin war in ihr und hielt sie am Leben, so als wären sie beide Teile eines einzigen Körpers. Schwärme schillernder Fische zogen an ihrer Seite dahin, begleiteten sie auf ihrem Weg, dessen Ziel für Merle immer unwichtiger wurde. Allein die Reise war es, die zählte, das Einssein mit der Fließenden Königin, das Gefühl, die Lagune zu begreifen und an ihrer Schönheit teilzuhaben.”
Kai Meyer (Lübeck, 23 juli 1969)
De Amerikaanse schrijver Raymond Thornton Chandler werd geboren in Chicago op 23 juli 1888. Samen met Dashiell Hammett en James M. Cain (de Californische School) was hij één van de vaders van het ‘Hard-boiled’ detectivegenre. Hij schreef slechts 7 misdaadromans en ruim 24 korte verhalen, die tot klassiekers uitgroeiden en van grote invloed waren op andere schrijvers
Uit: The Long Goodbye
“The first time I laid eyes on Terry Lennox he was drunk in a Rolls-Royce Silver Wraith outside the terrace of The Dancers. The parking lot attendant had brought the car out and he was still holding the door open because Terry Lennox’s left foot was still dangling outside, as if he had forgotten he had one. He had a young-looking face but his hair was bone white. You could tell by his eyes that he was plastered to the hairline, but otherwise he looked like any other nice young guy in a dinner jacket who had been spending too much money in a joint that exists for that purpose and for no other.
There was a girl beside him. Her hair was a lovely shade of dark red and she had a distant smile on her lips and over her shoulders she had a blue mink that almost made the Rolls-Royce look like just another automobile. It didn’t quite. Nothing can.
The attendant was the usual half-tough character in a white coat with the name of the restaurant stitched across the front of it in red. He was getting fed up.
“Look, mister,” he said with an edge to his voice, “would you mind a whole lot pulling your leg into the car so I can kind of shut the door? Or should I open it all the way so you can fall out?”
The girl gave him a look which ought to have stuck at least four inches out of his back. It didn’t bother him enough to give him the shakes. At The Dancers they get the sort of people that disillusion you about what a lot of golfing money can do for the personality.”
Raymond Chandler (23 juli 1888 – 26 maart 1959)
Maria Janitschek, Arno Geiger, Emma Lazarus, Oskar Maria Graf, Stephen Vincent Benét, Per Højholt, Tom Robbins, Jakob Lorber
De Duitse dichteres en schrijfster Maria Janitschek (geb. Tölk) werd geboren op 22 juli 1859 in Mödling bij Wenen. Toen zij negentien was trok zij met haar moeder naar Graz, waar zij onder het pseudoniem Marius Stein als journaliste werkte. Zij trouwde met de hoogleraar kunstgeschiedenis Hubert Janitschek. In 1893 stierf haar man en vertrok zij naar Berlijn, later naar München. De eerste boeken die zij publiceerde waren bloemlezingen en novellen. Zij kon zich zeer goed identificeren met de interesses van de burgerlijke vrouwenbeweging. Zij had in haar vertellend werk een voorliefde voor sterke vrouwenfiguren die veranderen in genadeloze wraakneemsters als hun onrecht wordt aangedaan.
Ein modernes Weib
Ein Mann beleidigte ein Weib. Es war
Von jenen schnöden Thaten eine, die
Kein Weib vergessen und vergeben kann.
Geraume Zeit verstrich. Da eines Abends
Ward an die Thür des Frevlers laut gepocht.
Er rief: “Herein”, und sah voll tiefen Staunens,
In Trauerkleidern eine Frau vor sich.
Sie schlug den Schleier bald zurück. Er blickte
In ihre großen stolzerstarrten Augen,
In diese großen schmerzversengten Augen …
Er lächelte verlegen, denn ein Schauer
Erfaßte ihn … Er bot ihr höflich Platz,
Sie aber dankte, und mit ruhiger Stimme
Sprach sie zu ihm: “Du hast mich schwer beleidigt,
Es war nur Gott dabei … vor diesem Gott,
Vor dir, und mir allein, will ich den Flecken
Den Makel meiner Ehre, zugefügt
Von deiner Hand, verlöschen.
Höre nun!
Um dies zu thun, bleibt mir ein Mittel nur:
Ich kann nicht gehn, um einem fremden Menschen
Das was ich selbst mir kaum zu sagen wage,
Zu offenbaren. Für mich herrscht kein Richter,
Er wär’ denn blind und taub und stumm, deshalb
(Ein Schildern des Vergangenen glich’ aufs Haar
Der neuen That, hieß’ selber mich entehren),
Deshalb gibt’s eins nur: hier sind Waffen, wähle!”
Sie stellte auf den Tisch ein Kästchen hin
Und öffnete den Deckel. – –
Lange standen
Die beiden Menschen stumm. Er sah sie an,
Sie hielt das glänzend große Aug’ gerichtet
Fest auf die Waffen.
Plötzlich brach er aus
In lautes Lachen. Da durchglühte feurig
Ein tiefes Rot die farbenlosen Wangen
Der jungen Frau. Wie, wenn die ganze Antwort
Dies Lachen wär’? Sie hätte schreien mögen
Vor Wut und Elend. Aber sie bezwang sich,
Und sagte mild: “Wenn dir ein Unvorsichtiger
Zufällig auf den Fuß getreten wäre,
Du würdest ohne lange Ueberlegung
Ihm deine Karte in das Antlitz schleudern,
Nichts Lächerliches fändest du dabei.
Nun denk’: nicht auf den Fuß trat mir ein Mensch,
Mein Herz trat er in Stücke, meine Ehre!
Verlang’ ich mehr, als du verlangen würdest
Für einen unvorsichtigen Schritt, sag’ selbst,
Ist das nicht billig?”
Lächelnd sah er ihr
Ins zornerglühte Antlitz. “Liebes Kind,
Du scheinst es zu vergessen, daß ein Weib
Sich nimmer schlagen kann mit einem Manne.
Entweder geh zum Richter, liebes Kind,
Gesteh ihm alles, gerne unterwerfe
Ich seinem Urteil mich. Nicht? Nun dann bleibt
Dir nur das eine noch: vergesse, was du
Beleidigung und Schmach nennst. Siehst du, Liebe,
Das Weib ist da zum Dulden und Vergeben …”
Jetzt lachte sie.
“Entweder Selbstentehrung
Wenn nicht, ein ruhiges Tragen seiner Schmach,
Und das, das ist die Antwort, die ein Mann
In unserer hellen Zeit zu geben wagt
Der Frau, die er beleidigt.”
“Eine andere
Wär’ gegen den Brauch.”
“So wisse, daß das Weib
Gewachsen ist im neunzehnten Jahrhundert,”
Sprach sie mit großem Aug’, und schoß ihn nieder.
Maria Janitschek (22 juli 1859 – 28 april 1927)
De Oostenrijkse schrijver Arno Geiger werd geboren op 22 juli 1968 in Bregenz, Vorarlberg. Hij studeerde filologie, oude geschiedenis en vergelijkende literatuurwetenschap in Innsbruck en Wenen. Sinds 1993 is hij zelfstandig schrijver. Van 1986 tot 2002 werkte hij als videotechnicus bij de Bregenzer Festspielen. In 2005 ontving hij voor zijn roman Es geht uns gut de Deutsche Buchpreis van de Börsenvereins des Deutschen Buchhandels.
Uit : Es geht uns gut
„Weiter dringt Richard in seiner Lektüre nicht vor, weil ein offener Steyr-Wagen in die Auffahrt biegt. Der Wagen rollt aus und kommt kiesknirschend vor Ottos Tretauto zum Stehen. Crobath, ein Studienkollege, den Richard seit Jahren nicht gesehen hat, steigt aus dem Wagen. Er trägt Uniform, dazu eine dieser adrett gescheitelten Frisuren. Und Richard? Mit Haaren, die von der Kapitänsmütze und dem Schlaf hinten kreuzquer verlegen sind, im Hemd und in ausgetretenen Segeltuchschuhen. Auf Crobath zustrebend, vom warmen Grasgeruch in den Kiesstaub, nimmt Richard sich vor, Alma zu bitten, ihm neue Schuhe von derselben Art zu besorgen, am besten gleich zwei Paar.
– Man hat mir gesagt, daß ich Sie zu Hause antreffe.
Crobath redet ein wenig durch die Nase, auf die gut wienerische Art, was Richard dran denken läßt, daß Crobath, als sie gemeinsam bei den akademischen Naturfreunden waren, sich als Eislauflehrer am Heumarkt verdingte, um seine magere Menage aufzubessern. Damals hinkte Crobath in allem nach, ein Mensch mit einem nichtssagenden Gesicht, den Richard immer ein wenig verachtete. Doch wenn Richard ihn sich jetzt ansieht, muß er zugeben, daß sein Gegenüber in seiner Kantigkeit vitaler und um Jahre jünger wirkt als er selbst.
Haben sie einander damals gedutzt?
– Ich hoffe, ich störe nicht, sagt Crobath.
– Ich bitte Sie. Was kann ich für Sie tun?
Er legt Crobath wie prüfend die Hand auf die gepolsterte Uniformschulter. Nach weiteren Höflichkeitsfloskeln für Alma, wendet Crobath sich wieder an Richard mit der Bitte um ein Gespräch unter vier Augen.
– Ist es etwas Wichtiges? fragt Alma, die Arme gekreuzt, eigenwillig noch darin.
– Es ist keine große Sache, sagt Crobath. Aber es klingt wie das Gegenteil.
– Bitte sorg dafür, daß wir nicht gestört werden. Frieda soll Kaffee bringen.“
Arno Geiger (Bregenz, 22 juli 1968)
De Amerikaanse dichteres Emma Lazarus werd geboren op 22 juli 1849 in New York. Zie ook mijn blog van 22 juli 2006.
Life and Art
Not while the fever of the blood is strong,
The heart throbs loud, the eyes are veiled, no less
With passion than with tears, the Muse shall bless
The poet-sould to help and soothe with song.
Not then she bids his trembling lips express
The aching gladness, the voluptuous pain.
Life is his poem then; flesh, sense, and brain
One full-stringed lyre attuned to happiness.
But when the dream is done, the pulses fail,
The day’s illusion, with the day’s sun set,
He, lonely in the twilight, sees the pale
Divine Consoler, featured like Regret,
Enter and clasp his hand and kiss his brow.
Then his lips ope to sing–as mine do now.
Emma Lazarus (22 juli 1849 – 19 november 1887)
Geschilderd door Amélie Dautel D’Aubigny
De Duitse schrijver Oskar Maria Graf werd geboren op 22 juli 1894 in Berg am Starnberger See. Gedurende de WO I vocht hij aan het front in het Duitse leger, maar werd in 1916 wegens een bevelweigering gevangengezet. Na een tiendaagse hongerstaking liet men hem gaan en werd hij uit het leger ontslagen. Begin 1918 was hij betrokken bij een staking in een munitiefabriek in München. In het voorjaar van 1919 nam hij deel aan de Beierse Revolutie en werd als volkscommissaris opgenomen in de radenregering van de radenrepubliek Beieren. Na de onderdrukking van de Beierse Revolutie door de vrijkorpsen werd hij gevangengezet, maar in 1920 kwam hij vrij en werd dramaturg van het arbeiderstheather Die neue Bühne. In 1927 schreef hij de autobiografie Wir sind Gefangene, waarin hij zijn leven als onafhankelijke schrijver beschrijft. In februari 1933 week hij uit naar Oostenrijk vanwege zijn afkeer voor de nazi’s. In 1934 ging hij naar Tsjecho-Slowakije en nam later deel aan het ‘Eerste Uniecongres van Sovjetschrijvers’. Hoewel zijn boeken om de één of andere reden populair waren bij de nazi’s weigerde hij naar Duitsland terug te keren. Via Nederland week hij in 1938 uit naar de Verenigde Staten van Amerika.
Uit: Verbrennt mich
„Wie fast alle links gerichteten, entschieden sozialistischen Geistigen in Deutschland, habe auch ich etliche Segnungen des neuen Regimes zu spüren bekommen: Während meiner zufälligen Abwesenheit aus München erschien die Polizei in meiner dortigen Wohnung, um mich zu verhaften. Sie beschlagnahmte einen großen Teil unwiederbringlicher Manuskripte, mühsam zusammengetragenes Quellenstudien-Material, meine sämtlichen Geschäftspapiere und einen großen Teil meiner Bücher. Das alles harrt nun der wahrscheinlichen Verbrennung.
Ich habe al
so mein Heim, meine Arbeit und – was am Schlimmsten ist – die heimatliche Erde verlassen müssen, um dem Konzentrationslager zu entgehen. Die schönste Überraschung aber ist mir erst jetzt zuteil geworden: Laut “Berliner Börsencourier” stehe ich auf der “weißen Autorenliste” des neuen Deutschlands, und alle meine Bücher, mit Ausnahme meines Hauptwerkes “Wir sind Gefangene”, werden empfohlen: Ich bin also dazu berufen, einer der Exponenten des “neuen” deutschen Geistes zu sein!
Vergebens frage ich mich: Womit habe ich diese Schmach verdient? Das “Dritte Reich” hat fast das ganze deutsche Schrifttum von Bedeutung ausgestoßen, hat sich losgesagt von der wirklichen deutschen Dichtung, hat die größte Zahl seiner wesentlichsten Schriftsteller ins Exil gejagt und das Erscheinen ihrer Werke in Deutschland unmöglich gemacht.”
Oskar Maria Graf (22 juli 1894 – 28 juni 1967)
De Amerikaanse dichter en schrijver Stephen Vincent Benét werd geboren op 22 juli 1898 in Bethlehem, Pennsylvania. Hij stamde uit een familie van militairen en zijn eigen instelling was dan ook vaderlandslievend, al wijdde hij zich niet aan de militaire dienst, maar aan de literatuur. Ook zijn broer William Rose Benét, zijn zuster Laura, zijn schoonzus Elinor Wylie en zijn vrouw Rosemary Carr schreven. Benét studeerde in Calefornië, in Yale en aan de Sorbonne in Parijs. Hij kreeg een Guggenheim beurs die het hem mogelijk maakte een lang epos over de burgeroorlog te schrijven, John Brown`s Body (1928). Het leverde hem ook de Pulitzer prijs op.
The General Public
“Ah, did you once see Shelley plain?” — Browning.
“Shelley? Oh, yes, I saw him often then,”
The old man said. A dry smile creased his face
With many wrinkles. “That’s a great poem, now!
That one of Browning’s! Shelley? Shelley plain?
The time that I remember best is this —
A thin mire crept along the rutted ways,
And all the trees were harried by cold rain
That drove a moment fiercely and then ceased,
Falling so slow it hung like a grey mist
Over the school. The walks were like blurred glass.
The buildings reeked with vapor, black and harsh
Against the deepening darkness of the sky;
And each lamp was a hazy yellow moon,
Filling the space about with golden motes,
And making all things larger than they were.
One yellow halo hung above a door,
That gave on a black passage. Round about
Struggled a howling crowd of boys, pell-mell,
Pushing and jostling like a stormy sea,
With shouting faces, turned a pasty white
By the strange light, for foam. They all had clods,
Or slimy balls of mud. A few gripped stones.
And there, his back against the battered door,
His pile of books scattered about his feet,
Stood Shelley while two others held him fast,
And the clods beat upon him. `Shelley! Shelley!’
The high shouts rang through all the corridors,
`Shelley! Mad Shelley! Come along and help!’
And all the crowd dug madly at the earth,
Scratching and clawing at the streaming mud,
And fouled each other and themselves. And still
Shelley stood up. His eyes were like a flame
Set in some white, still room; for all his face
Was white, a whiteness like no human color,
But white and dreadful as consuming fire.
His hands shook now and then, like slender cords
Which bear too heavy weights. He did not speak.
So I saw Shelley plain.”
“And you?” I said.
“I? I threw straighter than the most of them,
And had firm clods. I hit him — well, at least
Thrice in the face. He made good sport that night.”
Stephen Vincent Benét (22 juli 1898 – 13 maart 1943)
De Deense dichter en schrijver Per Højholt werd geboren op 22 juli 1928 in Esbjerg. Tot 1965 werkte hij als bibliothecaris, daaran als schrijver. Hij debuteerde in 1949 met de dichtbundel Het paard en de zon. Hij ontwikkelde zich tot een grootmeester van de konkrete poëzie. Højholt schitterde als performer en voordrager van zijn eigen teksten. In 1982 kreeg hij de prijs van de Koninklijke Academie van Wetenschappen en Kunsten.
Uit: Auricula (Vertaald door Peter Halle-Urban)
„Die Stille des Jahres 1915 trat am 7. September ein und erfaßte Westeuropa und die Länder vom Baltikum im Norden bis zum Balkan im Süden. Da sie unvorhergesehen kam, gibt es keine Berichte darüber. Kurzlebig und zufällig wie sie war, bemerkten viele sie gar nicht, und das, obwohl sie selbst daran teilnahmen. Für Widerwillen gab es weder die Zeit, noch kam er in Betracht.
Die Stille fand statt, erwischte ein Europa zwischen zwei Atemzügen und mit sozusagen erhobenem Bein, worauf alles und alle weitermachten, als wäre nichts geschehen. Woher sollte man schließlich auch wissen, daß die Stille, zu der man unvermutet beitrug, ganz Europa betraf? Natürlich hätte sie unmittelbar danach zum Gesprächsgegenstand gemacht werden können, da aber die wenigen Zeugen in unzumutbarer Weise verteilt waren – etliche wohnten entlegen, in Gegenden, in denen die Stille von vorneherein ihre Vertraute war -, wechselte man rasch das Thema.
Die Nachrichtenmedien, die nicht nur daran teilnahmen, sondern auch ungläubige Anfragen diesbezüglich entgegennahmen, sahen sogleich ein, daß es unmöglich sein würde, sie zu verifizieren, und daß sie deshalb wer weiß was zur Folge haben könnte, und vertuschten sie. Wer über die Begebenheit eine Auskunft einholen will, ist noch heute, so viele Jahre danach, übel dran. Eine bulgarische agronomische Zeitschrift berührt sie in einem Nebensatz in Verbindung mit einer Erwähnung von Wassermühlen in den nordöstlichen Provinzen, und das Pseudonym Ludwig Renn hat in seinem Roman aus dem Jahr 1936, Vor großen Wandlungen, unangebrachte Ironie für das Phänomen übrig.“
Per Højholt (22 juli 1928 – 16 oktober 2004)
De Amerikaanse schrijver Thomas Eugene Robbins werd geboren op 22 juli 1936 in Blowing Rock, North Carolina. Robbins staat op de leeslijst op Amerikaanse middelbare scholen.Hij debuteerde met ‘Another Roadside Attraction’ (1971). Verder schreef hij ‘Even Cowgirls Get the Blues’ (1976), ‘Still Life with Woodpecker’ (1980), ‘Jitterbug Perfume’ (1984), ‘Skinny Legs and All’ (1990) en ‘Villa incognito’ (2003).
Uit: Villa Incognito
“It has been reported that Tanuki fell from the sky using his scrotum as a parachute.
That is not so ridiculous when we take into account the unusual size of Tanuki’s scrotum.
Well, okay, it’s still pretty ridiculous–and no less so just because in relation to his overall body mass, Tanuki’s scrotum is proportionately larger than the scrota of elephants, whales, and the Jolly Green Giant. In those days, his testicular balloon bag may actually have been even more voluminous than it is today, though that’s difficult to imagine since his balls very nearly drag the ground as it is, and any increase in volume would surely have been an impediment to mobility if, indeed, not a source of some pain. There is also the possibility that Tanuki had (and perhaps still has) the power to increase or decrease scrotum size at will.
Yet, having said all that, we must concede that the role of anatomical size per se in Tanuki’s descent is not easy to determine, and a more pertinent question might be not how the badger managed to use his significant seed sack to parachute to earth but, rather: Where did he parachute from? And why?”
Tom Robbins (Blowing Rock, 22 juli 1936)
De Oostenrijkse mysticus, musicus en schrijver Jakob Lorber werd geboren in Kaniža bijŠentilj, dat tegenwoordig deel uitmaakt van Slovenië, op 22 juli 1800. Hij was zoon van een landbouwer die tevens een rondreizend muzikant was. Hij volgde een lerarenopleiding, maar kreeg daarna geen aanstelling. Om te voorzien in zijn levensonderhoud gaf hij privé muziek- en tekenlessen en trad hij op als muzikant. Waarschijnlijk leidde zijn kennis met Paganini tot zijn optreden in de Scala van Milaan. In 1840 werd hem de positie van kapelmeester in Triëst aangeboden. Enkele dagen later, op 15 maart 1840, hoorde Lorber een -zoals hij dat noemde- inwendige Stem die hem de opdracht gaf te gaan schrijven wat hem gedicteerd zou worden. Het aanbod uit Triëst sloeg hij daarom af. Hij schreef ruim 10 delen van circa 500 bladzijden onder de titel Het Grote Johannes Evangelie, -zo genoemd omdat het in de geest van het Johannesevangelie geschreven is- waarbij Jezus’ actieve leven (de drie jaren van optreden) bijna van dag tot dag is beschreven.
Uit: Die geistige Sonne
“Die geistige Sonne ist somit das Inwendigste der Sonne und ist ein Gnadenfunke aus Mir. – Dann durchdringt das Geistige mächtig wirkend die ganze Materie der Sonne, und endlich ist es auch das die ganze Wesenheit der Sonne Umfassende. Solches demnach zusammengenommen ist die geistige Sonne. Diese Sonne ist die eigentliche Sonne, denn die sichtbare materielle Sonne ist nichts als nur ein von der geistigen Sonne bedingtes, ihr selbst wohltätiges Organ, welches in all seinen Teilen so beschaffen ist, daß si
ch in und durch dieselben das Geistige äußern und sich eben dadurch selbst wieder in seiner Gesamtheit völlig ergreifen kann.”
Jakob Lorber (22 juli 1800 – 24 augustus 1864)