Willem G. van Maanen, Truman Capote, Hendrik Marsman, Zhang Ailing, Eli Wiesel, Roemi

De Nederlandse schrijver Willem Gustaaf (Willem G.) van Maanen werd geboren in Kampen op 30 september 1920. Zie ook alle tags voor Willem G. van Maanen op dit blog.

 

Uit: De bewonderde meester

 

“Ik evenwel, die op school tegen mijn zin kennis had moeten maken met Reinier van Genderen Stort, Aart van der Leeuw en de vroege Van Schendel, ik greep Else Böhler uit de doos en sleepte haar mee naar mijn jongenskamer om haar te verslinden, daartoe verleid door een passage die ik, in mijn moeders bijzijn nog wel, had gelezen en die ik u nu niet mag onthouden, omdat, als er dan toch van navolging moet worden gesproken, het onder meer die regels uit het park- en vijverbestaan van de verliefden waren die ik maar al te graag wilde navolgen, niet in geschrifte weliswaar maar in de praktijk.

(…)

 

“Die gebaarde lippen mogen mij nu wat vreemd voorkomen, ze wonden mij toen verschrikkelijk op. Dat wilde ik ook wel eens voelen en ondergaan. Althans, dat verbeeldde ik me, want de gelegenheid had zich al vaak genoeg voorgedaan zonder dat ik er gebruik van had gemaakt. Mijn vriend en klasgenoot Wim, kersvers teruggekeerd uit de Oost waar Vestdijk wel als arts maar niet als schrijver was doorgedrongen, tenzij bij de vriendin van mijn moeder, Wim dan, opgegroeid onder de sarong van de baboe, zoals hij met een raar lachje zei, geestelijk lang niet zo sterk ontwikkeld als lichamelijk, waarvan hij me meer dan eens de bewijzen gaf, welnu, Wim was de zoon van ouders die er een Duits dienstmeisje op nahielden, Agnes, dik, rond, üppig zoals dat in haar taal heet, het haar als een koptelefoon over haar schedel tegen haar oren gewonden, wat in het Duits weer wordt aangeduid met Schnecken. De taal is gans een volk. Agnes deed meer dan Kuchen bakken, schelden en Lieder galmen, allemaal keihard trouwens, ze vond overdag ook tijd in haar kamertje op zolder te verdwijnen wanneer wij daar aan het knutselen waren op de werkbank van Wims overleden grootvader. Door de openstaande deur konden we zien hoe ze haar haren ontbond, citroenig van couleur, om de Schnecken voor enige tijd hun vrijheid te hergeven. Wim hielp haar daar graag en vaardig bij, en ging zelfs wat verder, op zoek naar de diertjes die, hoe traag ook, blijkbaar al onder haar kleding waren gevlucht. Het tafereel zou mij toch aan Johan en Else moeten herinneren, maar niets daarvan, ik keek niet eens meer toe en timmerde verder aan mijn werkstuk. Literatuur en leven waren gescheiden gebieden, en dat ze in de loop van de tijd in elkaar verward zijn geraakt, Vestdijk zou de laatste zijn om me daarover terecht te wijzen, zelf immers van mening dat verbeelding en werkelijkheid vrijwel onzichtbaar in elkaar overvloeien.”

 

 

 

Willem G. van Maanen (30 september 1920 – 17 augustus 2012)

Lees verder “Willem G. van Maanen, Truman Capote, Hendrik Marsman, Zhang Ailing, Eli Wiesel, Roemi”

Pé Hawinkels, Hristo Smirnenski, Elizabeth Gaskell, Miguel de Unamuno, Miguel de Cervantes

De Nederlandse dichter, schrijver, songwriter en vertaler Pé Hawinkels werd geboren op 29 september 1942 in Heerlen. Zie ook mijn blog van 29 september 2010 en eveneens alle tags voor Pé Hawinkels op dit blog.

 

Uit: Autobiografische flitsen en fratsen

 

„Meteen toen ik geboren werd, en dat was snel – op bijzonder voorspoedige manier overigens, met vaart& elan, zoals dat mijn geslacht, en ‘geslacht’ bedoel ik hier dus ook in de betekenis van familie, voorzaten, afstamming, kenmerkt sinds de oudste bekende van mijn voorvaderen, de Katwijkse hoefsmid Wullem Haewynckelscz, in 1432 tijdens de woede van een der meest zondvloedachtige stormen & watersnoden, die uw land, lezer (kom hier, dat ik u aan mijn borstkas druk!), ooit ofte immer geteisterd ofte gekweld hebben, schaterlachend aan land kroop uit de kolkende bruinebonensoep die Noordzee heet en door verscheidene dichters nauwlettend in de kijkerd wordt gehouden met het oog op de dampen van eeuwigheid die er wel vanaf slaan, de blanke kop der duinen over, – werd ik zonder veel kapsones bij mijn kladden gegrepen en op de laatste plaats aan tafel gezet, naast mijn reeds levende broers en zusjes. Het was natuurlijk even wennen. De eerste uren schijn ik er wat zakkig bij gezeten te hebben; mijn oudste zus, momenteel als Wagnerzangeres verbonden aan het conservatorium van Kiew, pleegt tijdens onze schaarse ontmoetingen nog herhaaldelijk bij de blote herinnering in hatelijk schaterlachen uit te barsten, zodat er heel wat glaswerk smelt. Ik schijn nog geheel glibberig geweest te zijn, toestanden man, toestanden op het platteland, en mijn ruggegraat moet associaties losgeslagen hebben met die we kennen van een in- & uitgeblikte moot zalm, de roze koningin der rivieren. Maar al spoedig had ik de zelfbeheersing van voor mijn geboorte hervonden, en timmerde ik om het hardst met mijn houten lepel op de houten tafel, terwijl ik in koor met mijn broertjes en zusjes van voor de oorlog een lied eruit brulde van levenslust en honger. Dit lied is later opgetekend, en heeft maandenlang boven aan de hitparade gestaan in Joegoslavië, het geboorteland van Frédéric Chopin.

Mijn vader zag zoiets gaarne. Ik zal hem erg meegevallen zijn, omdat hij van de trappartijen, die ik voor de bevalling in de buikholte van mijn moeder, een sterke vrouw, aanrichtte, vaak deerlijk geschrokken was, en de indruk had overgehouden dat er een kudde bizons naderde.“  

 

 

 

Pé Hawinkels (29 september 1942 – 16 augustus 1977)

Lees verder “Pé Hawinkels, Hristo Smirnenski, Elizabeth Gaskell, Miguel de Unamuno, Miguel de Cervantes”

Akram Assem, Ingrid Noll, Colin Dexter, Lanza del Vasto

De Afghaanse schrijver en historicus Akram Assem werd geboren op 29 september 1965 in Kabul. Zie ook alle tags voor Akram Assem op dit blog.

 

Uit: The Sword of Allah

“Khalid and the tall boy glared at each other. Slowly they began to move in a circle, the gaze of each fixed intently upon the other, each looking for an opening for his attack and each wary of the tricks that the other might use. There was no hostility in their eyes-just a keen rivalry and an unshakeable determination to win. And Khalid found it necessary to be cautious, for the tall boy was left-handed and thus enjoyed the advantage that all left-handers have over their opponents in a fight.

Wrestling was a popular pastime among the boys of Arabia, and they frequently fought each other. There was no malice in these fights. It was a sport, and boys were trained in wrestling as one of the requirements of Arab manhood. But these two boys were the strongest of all and the leaders of boys of their age. This match was, so to speak, a fight for the heavy-weight title. The boys were well matched. Of about the same age, they were in their early teens. Both were tall and lean, and newly formed muscles rippled on their shoulders and arms as their sweating bodies glistened in the sun. The tall boy was perhaps an inch taller than Khalid. And their faces were so alike that one was often mistaken for the other.

Khalid threw the tall boy; but this was no ordinary fall. As the tall boy fell there was a distinct crack, and a moment later the grotesquely twisted shape of his leg showed that the bone had broken. The stricken boy lay motionless on the ground, and Khalid stared in horror at the broken leg of his friend and nephew. (The tall boy’s mother, Hantamah bint Hisham bin Al Mugheerah, was Khalid’s first cousin.)”


 

Akram Assem (Kabul, 29 september 1965)

Lees verder “Akram Assem, Ingrid Noll, Colin Dexter, Lanza del Vasto”

Herinnering aan Hella Haasse

Herinnering aan Hella Haasse

 

 De Nederlandse schrijfster Hella Haasse is vandaag precies twee jaar geleden overleden. Hélène Serafia Haasse werd op 2 februari 1918 geboren te Batavia, in het toenmalige Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Hellas Haasse op dit blog .

 

Uit: Oeroeg

 

“Oeroeg en ik, spelend en op speurtocht in de wildernis – Oeroeg en ik, gebogen over ons huiswerk, over postzegelverzamelingen en verboden boeken – Oeroeg en ik, onveranderlijk samen, in alle ontwikkelingsstadia van kind tot jonge man.

(…)      

 

…maar hoe kon ik in weinig woorden uitleggen wie en wat Oeroeg was? Oeroeg was mijn vriend, vrijwel sinds mijn geboorte het enige levende wezen in mijn omgeving met wie ik iedere fase in mijn bestaan, iedere gedachte, iedere gewaarwording gedeeld had. En dat niet alleen. Oeroeg was meer. Oeroeg betekende – hoewel ik dat toen niet onder woorden kon brengen – het leven op en om Kebon Djati, de bergtochten, het spelen in de tuinen en op de stenen in de rivier, het reizen met de trein, het schoolgaan – het abc van mijn kinderleven.”

(…)

 

“Ik had bij deze mensen nooit het gevoel een buitenstaander te zijn, integendeel. Zelfs in die vervallen desawoning, op een modderig stuk erf, voelde ik mij meer op mijn gemak dan in de holle, schemerdonkere kamers van ons huis. Als ik, na afloop van zo’n bezoek, met Oeroeg de steenachtige weg naar de onderneming afdaalde, scheen het me toe, als had ik afscheid genomen van mijn eigen familie.”

(…)

 

“Ik zei dat ik niet naar school wilde, indachtig aan het stilzitten en ondervragen. Mijn moeder somde de geneugten van mijn toekomstige staat op, maar het vooruitzicht van te leren lezen, rekenen en schrijven had voor mij weinig aantrekkelijks. ‘Gaat Oeroeg mee?’ vroeg ik, toen zij uitgesproken was. Mijn moeder zuchtte. (…) ‘Wees toch niet zo dom. Oeroeg is immers een inlandse jongen.’ ‘Hoeft hij niet naar school?’ hield ik vol. Mijn moeder stond op en kuste mij vluchtig op de wang. ‘Misschien wel,’ zei ze vaag. ‘Naar een ander soort van school, natuurlijk. Ga nu slapen. (…) Je moet nu niet meer in de kampong gaan spelen,’ zei ze, op de wat geprikkelde nerveuze toon die naderende hoofdpijn aankondigde. ‘Je vader heeft het niet graag. Laat Oeroeg hier komen, als je dat prettig vindt. Slaap wel.’”

 

 

 

Hella Haasse (2 februari 1918 – 29 september 2011)

Philip Huff, Ellis Peters, Ben Greenman, Thijs Zonneveld, Prosper Mérimée

De Nederlandse schrijver Philip Huff werd geboren op 28 september 1984 in Zwolle. Zie ook alle tags voor Philip Huff op dit blog.

 

Uit: Niemand in de stad

 

“De laatste keer dat ik Jacob sprak, was vorig jaar mei. Hij belde vanuit Londen. Het was één uur ’s nachts en ik stond met Matt op de stoep van het Weeshuis. Ik wist niet dat het de laatste keer was dat ik Jacob zou spreken, natuurlijk, anders had ik zinniger dingen gezegd.
Had ik misschien wat gehoord.
Jacob was nooit iemand die het hart op zijn tong had. Ook die avond zei hij gewoon: ‘Bhiek, met Jacob. Hoe is het?’
‘Goed,’ antwoordde ik.
Ik loog: twee maanden daarvoor was mijn avontuur met Karen op de klippen gelopen en ik zat daar nog steeds mee. Ik had alleen geen zin erover te spreken. Dus zei ik hem dat we met Vondel vergaderden, en dat we even geschorst hadden voor het nabroodje.
Als ik eraan terugdenk, herinner ik me wat schorheid in Jacobs stem. Maar dat kan ook komen doordat mijn volgende beeld van Jacob het einde van het verhaal is.
Ik dacht tijdens het telefoongesprek aan de laatste keer dat ik Jacob in levenden lijve zag, enkele weken eerder. Dat was een rare, toevallige ontmoeting geweest. Wij waren niet langer de vrienden die we in onze eerste jaren in Amsterdam waren geweest. Of, misschien juist wel. Misschien waren wij precies de vrienden die wij toen ook waren. Ik weet het niet.
Het was in een kroeg in de Huidenstraat waar ik af en toe heen ging om de weekbladen te lezen. Jacob zat aan de grote tafel achter het glas. Het was een vreemde ochtend. Ik zei hem in ieder geval niet wat ik had moeten zeggen, en ook Jacob deed dat niet.
‘Goed,’ zeiden we. ‘Heel, goed.’
Jacob had verder niet veel te melden, de avond dat hij mij belde. Hij belde zomaar, zei hij, om te vragen hoe het met me was.
‘Goed,’ zei ik toen dus weer. ‘Uitstekend, zelfs.’ En Matt keek me aan en knikte. ‘Maar ik moet ophangen,’ zei ik. ‘We beginnen weer.’
‘Oké,’ zei Jacob.
‘We bellen snel,’ zei ik. ‘En dan wat langer.’
‘Ja,’ zei Jacob. ‘We bellen snel weer.’

 

 

 

Philip Huff (Zwolle, 28 september 1984)

Lees verder “Philip Huff, Ellis Peters, Ben Greenman, Thijs Zonneveld, Prosper Mérimée”

Albert Vigoleis Thelen, Francis Turner Palgrave, Rudolf Baumbach, Noël Laflamme, Agnolo Firenzuola

De Duitse schrijver en criticus Albert Vigoleis Thelen werd geboren in Süchteln op 28 september 1903. Zie ook mijn blog van 28 september 2010 en eveneens alle tags voorAlbert Vigoleis Thelen op dit blog.

 

Uit:Het eiland van het tweede gezicht (Vertaald door Wil Boesten)

 

“Zou de wereld uit louter beroemde mensen bestaan, dan was zij al lang als afwaswater door een gootsteen weggeklokt en bestond ze enkel nog in het rioolstelsel van het laatste oordeel. Met eeuwig ondoorgrondelijk doel geschapen, heeft God ervoor gezorgd dat de bomen niet tot in de hemel groeien en de à?bermenschen niet dusdanig uit de kluiten wassen dat ze het krioelende mensdom vermorzelen onder de paradepas waarmee zij het hiernamaals binnenmarcheren. De geschiedenis leert dat de mensheid sterker is dan haar aanvaardende of afwijzende genieën, heiligen en helden. Beide categorieën vormen gezwellen, uitwassen die men verbaasd aankijkt of aanbidt. Zo nu en dan heeft het er de schijn van dat de naamloze menselijke kudde ineens meer grote figuren voortbrengt die onsterfelijke namen moeten worden. Oordeelkundige mensen wordt het dan bang te moede en ze vragen met hun handen in het haar: waar moet dat heen? Een dergelijke vrees is meestal ongegrond. Hoeveel echt grote pausen zijn er niet geweest en toch zijn ze er niet in geslaagd de Kerk van haar rots te stoten, en zelfs Adolf Hitler heeft het niet klaargespeeld Duitsland zo in de knoei te brengen dat het niet meer uit die narigheid zou kunnen worden geholpen. Ware grootsheid is gelegen in naamloosheid, in het luizenlot.”

 

 

 

Albert Vigoleis Thelen (28 september 1903 – 9 april 1989)

Lees verder “Albert Vigoleis Thelen, Francis Turner Palgrave, Rudolf Baumbach, Noël Laflamme, Agnolo Firenzuola”

Irvine Welsh, Kay Ryan, Ignace Schretlen, Josef Škvorecký, Esther Verhoef, Christian Schloyer

De Schotse schrijver Irvine Welsh werd geboren op 27 september 1958 in Leith, Edinburgh. Zie ook mijn blog van 27 september 2010 en eveneens alle tags voor Irvine Welsh op dit blog.

 

Uit: Filth

 

 “We wait and think and doubt and hate. How does it make you feel? The overwhelming feeling is rage. We hate ourself for being unable to be other than what we are. Unable to be better. We feel rage. The feelings must be followed. It doesn’t matter whether you’re an ideologue or a sensualist, you follow the stimuli thinking that they’re your signposts to the promised land. But they are nothing of the kind. What they are is rocks to navigate the past, each on your brush against, ripping you a little more open and they are always more on the horizon. But you can’t face up to the that, so you force yourself to believe the bullshit of those you instinctively know are liars and you repeat those lies to yourself and to others, hoping that by repeating them often and fervently enough you’ll attain the godlike status we accord those who tell the lies most frequently and most passionately. But you never do, and even if you could, you wouldn’t value it, you’d realise that nobody believes in heroes any more. We know that they only want to sell us something we don’t really want and keep from us what we really do need. Maybe that’s a good thing. Maybe we’re getting in touch with our condition at last. It’s horrible how we always die alone, but no worse than living alone.”

(…)

 

“All I can think about is that boy’s skull, bashed in, the way his head was caved in and how it wasn’t like a heid at all, just like a broken silly puppet face, about how when you destroy something, when you brutalise it, it always looks warped and disfigured and slightly unreal and unhuman and that’s what makes it easier for you to go on brutalising it, go on fucking it and hurting it and mashing until you’ve destroyed it completely, proving that destruction is natural in the human spirit, that nature has devices to enable us to destroy, to make it easier for us; a way of making righteous people who want to act do things without the fear of consequence, a way of making us less than human, as we break the laws . .”

 

 

 

Irvine Welsh (Edinburg, 27 september 1958)

Lees verder “Irvine Welsh, Kay Ryan, Ignace Schretlen, Josef Škvorecký, Esther Verhoef, Christian Schloyer”

Ko de Laat

 

De Nederlandse dichter, performer, journalist en toneelschrijver Ko de Laat werd geboren op 27 september 1969 in Goirle. De Laat gaf van 1991 tot en met 2010 jaarlijks een dichtbundel uit, die hij in Tilburg als première presenteerde. De titels zijn: Dichter in Las Vegas (1991), Uit de gelijknamige bundel (1992), Ongemerkt voorbij (1993), Een naamgenoot uit Osdorp (1994), Vinketering (1995), De alwetende verteller (1996), Op het randje van de dansvloer (1997), Aloë Vera (1998), Van voor de dubbelvla (1999), Haarlem-Excelsior: 0-0 (2000), Kopstoot mijnerzijds (2001), Alleen deze week (2002), Zonder Botox (2003), Spamfilterblues (2004), Het ABC van de rimpelcrème (2005), De markt voor mooie dingen (2006), De mensen uit je arme tijd (2007), Levenskunstenaar (2008), Ach ja, ’t is overal wel wat (2009) en De boodschappen breken de dag (2010). De Laat was coauteur van vijf edities van de Tilburgse Revue en is theaterrecensent voor het Brabants Dagblad. Andere theaterproducties van zijn hand: het Tilburgse toneelstuk Ootentieke illemente (20010 en de eenakter Schijfjes en Blokjes (2010). Voor Brabants Dagblad schreef hij columns over de Tilburgse kermis en carnaval (1997-2002). Sinds 2004 schrijft hij wekelijks een actueel gedicht voor de website gedichten.nl en van 2005 tot 2010 had hij een vaste column op de site TilburgZ. Uit deze columns verscheen in 2010 een selectie in de bundel “Stadsgezichten van Tilburg”, met illustraties van Linda van Erve. In 2003 schreef hij een biografie over zijn oud-oom August de Laat en Mijn ontmoetingen met 1000 VIPs, een biografie over Peter Roozen die met duizend prominente personen op de foto ging. In 2007 publiceerde De Laat met Ed Schilders het boek Holland Carré, Twee eeuwen Noordhoek. In 2008 schreef hij de winnende inzending voor de Avond van het Nieuwe Lied, een liedjeswedstrijd van het Amsterdams Kleinkunstfestival. In 2009, 2010 en 2011 werd hij wederom bekroond bij de liedjeswedstrijd van het AKF, die inmiddels ‘Tekst & Muziek’ was gaan heten. In 2011 werd De Laat derde bij de wedstrijd om de Plantage Poëzieprijs.

 

Vijfdelige Kedinkedonkel voor Kronkel

Net voor de nacht viel
Kwam hij vertellen
Voorafgegaan door
Die Melodie

Hij kon meeslepend
Weloverwogen
Een leven vatten
In belletrie

Hij schreef kronieken
Vaak in een setting
Die toen al ophield
Om te bestaan:

Zo’n Amsterdamse
Verbruindemuurkroeg
Die gerestyled is
Of dichtgegaan

Dus toen de dood kwam
Was te voorspellen
Hoe het zijn status
Algauw verging…

Verdampend als de
Jenevernevel
Die rond zijn stukjes
Zo dikwijls hing

Maar dat verandert
’t Is nu zijn eeuwfeest
Met veel herdenking
Opeengehoopt

Met bovenal de
Verzamelbundel
Die door dat alles
Vrij goed verkoopt

De doorstart van een
Gestorven schrijver
Die nieuwe lezers
Nog weinig zegt

Gezien vanuit een
Commercie-oogpunt
Ten hoogste aardig
Maar wel terecht

 

 

Hoe die verkoudheid kwam

Eeuwige nazomer
’t Was reeds november haast
Maar -regelmatig toch-
Scheen weer de zon

Soms was het bijna zelfs
Zondereenjasaanweer
Wat onberekenbaar
Omdraaien kon

 

 

 
Ko de Laat (Goirle, 27 september 1969)

Bart Chabot, T. S. Eliot, Thomas van Aalten, Christoph W. Bauer. Luís Fernando Veríssimo, Mark Haddon

De Nederlandse dichter en schrijver Bart Chabot werd geboren in Den Haag op 26 september 1954. Zie ook mijn blog van 26 september 2010 en eveneens alle tags voor Bart Chabot op dit blog.

 

 

haagse schimmen

het bestaat nog
het den haag van louis couperus
zijn geboortehuis op de mauritskade
de surinamestraat, het nassauplein
sophialaan, javastraat
het kurhaus, hotel des indes
de scheveningse bosjes
het bleef nagenoeg ongeschonden bewaard

zelfs de personages die couperus’
haagse romans bevolken komen voor in de stad
de van lowe’s, de van naghels
de ruyvenaers, de saetzema’s
al dragen zij nu een andere naam

toch was ik verrast iemand te ontmoeten
die couperus persoonlijk had gekend
— de mooiste barbierswinkel — zei dolf brouwers
— waar ik ooit werkte was figaro
in de zeestraat
de eigenaar heette kees
daar kwam de chic van den haag
prins hendrik, ministers, jonkheer van repelaer
het was allemaal even prachtig
mijn patroon was homoseksueel
‘s ochtends bevochtigde hij
een stukje crêpepapier uit de etalage
en maakte zo zijn lippen rood

 

Eend

disneyland paris bestaat vijf jaar
er valt confetti uit de wolken

we zitten aan de lunch
in het new york hotel
sebastiaan en ik lopen naar het buffet
ik til het deksel op
van een enorme vleesschotel
– pap – vraagt sebas – is dat kip?
van de damp beslaat mijn bril
– that’s duck sir – schiet een ober ons te hulp
het tafelzilver hangt plotseling
op eigen kracht in de lucht
– you mean donald? – vraag ik
wijzend op de eendenborstjes
stilte daalt over de tafels
dan stijgt homerisch gelach op

sebastiaan kijkt niet blij

 


Bart Chabot (Den Haag, 26 september 1954)

Lees verder “Bart Chabot, T. S. Eliot, Thomas van Aalten, Christoph W. Bauer. Luís Fernando Veríssimo, Mark Haddon”

David Benioff, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen

De Amerikaanse schrijver David Benioff (pseudoniem van David Friedman) werd geboren in New York City op 25 september 1970. Zie ook alle tags voor David Benioff op dit blog.

 

Uit: The 25th Hour

 

“They found the black dog sleeping on the shoulder of the West Side Highway, dreaming dog dreams. A crippled castoff, left ear chewed to mince, hide scored with dozens of cigarette burns-a fighting dog abandoned to the mercy of river rats. Traffic rumbled past: vans with padlocked rear doors, white limousines with tinted glass and New Jersey plates, yellow cabs, blue police cruisers.

Monty parked his Corvette on the shoulder and shut off the engine. He stepped from the car and walked over to the dog, followed by Kostya Novotny, who shook his head impatiently. Kostya was a big man. His thick white hands hung from the sleeves of his overcoat. His face had begun to blur with fat; his broad cheeks were red from the cold. He was thirty-five and looked older; Monty was twenty-three and looked younger.

“See?” said Monty. “He’s alive.”

“This dog, how do you call it?”

“Pit bull. Must have lost somebody some money.”

“Ah, pit bull. In Ukraine my stepfather has such dog. Very bad dog, very bad. You have seen dogfights at Uncle Blue’s?”

“No.”

Flies crawled across the dog’s fur, drawn by the scent of blood and shit. “What do we do, Monty, we watch him rot?”

“I was thinking of shooting him.”

Awake now, the dog stared impassively into the distance, his face lit by passing headlights. The pavement by his paws was littered with broken glass, scraps of twisted metal, black rubber from blown tires. A concrete barricade behind the dog, separating north- and southbound traffic, bore the tag SANE SMITH in spray-painted letters three feet high.

“Shooting him? Are you sick in the head?”

“They just left him here to die,” said Monty. “They threw him out the window and kept driving.”

“Come, my friend, it is cold.” A ship’s horn sounded from the Hudson. “Come, people wait for us.”

“They’re used to waiting,” said Monty. He squatted down beside the dog, inspecting the battered body, trying to determine if the left hip was broken. Monty was pale-skinned in the flickering light, his black hair combed straight back from a pronounced widow’s peak. A small silver crucifix hung from a silver chain around his neck; silver rings adorned the fingers of his right hand.”

 

 

 

David Benioff (New York, 25 september 1970)

Lees verder “David Benioff, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen”