Christoph Peters, Boris Pilnjak, Pierre Jean Jouve, Hans Schiebelhuth, Richard H. W. Dillard

De Duitse schrijver Christoph Peters werd geboren op 11 oktober 1966 in Kalkar. Zie ook alle tags voor Christoph Peters op dit blog en ook mijn blog van 11 oktober 2009 en ook mijn blog van 11 oktober 2010.

Uit: Der Arm des Kraken

„Um kurz vor neun am Dienstagmorgen betrat Paul Karstensen deutlich nach seinem kläffenden Cockerspaniel Heinzi die vom Sommer verdorrte Wiese im Zentrum des Erich-Miihsam-Parks, wo bereits Hedda Kern, Vinzi Volk und Beppe Aaron beieinanderstanden, jeder einen Pappbecher Kaffee in der einen, Beppe und Hedda dazu eine selbstgedrehte Zigarette in der anderen Hand. Wenige Schritte entfernt warf Kurt Seemann mit stumpfsinniger Unermüdlichkeit allen Hunden, die kamen, Bälle, weil er um diese Zeit nur ungern mit Menschen sprach. Die Luft war feuchtwarm, es regnete nicht. Die Wettervorhersagen auf den Mobiltelefonen meldeten eine Niederschlagswahrscheinlichkeit zwischen sechzig und siebzig Prozent, je nach Anbieter. So oder so änderte es wenig, denn die Hunde hatten ihre Verdauungsrhythmen und brauchten Auslauf, sonst wurden sie krank. Allerdings stellten auch Qualitätsfutter und Bewegung keine Garantie für gesunde Tiere dar. Während er sich ebenfalls eine Zigarette drehte, sagte Paul Karstensen, Heinzi leide wieder unter entzündeten Analdriisen, und die einzig wirksame Methode, sie zu behandeln, sei manuelle Therapie, deshalb müsse er nach dem Spaziergang zum Tierarzt.
Was heißt manuelle Therapie«, wollte Beppe wissen.
Er drückt sie ihm aus.«Verstehe.«
Jeden Morgen um diese Zeit trafen sich hier dieselben drei bis acht Leute zwischen Ende zwanzig und Mitte vierzig, ließen ihre Hunde spielen, klaubten die Kacke mit Spezialbeuteln auf und besprachen alles, was für die innerstädtische Hundehaltung von Bedeutung war. le nachdem, wie sich die Gruppe zusammensetzte, redeten sie außerdem über Politik, Fußball, Musik oder Berufliches.
Kannst du nicht endlich mal still sein«, fauchte Paul Heinzi an, der ununterbrochen den Himmel ankläffte.
Er hat halt keine Lust auf Arzt«, sagte Beppe.
Ernsthaft jetzt: Ich will nicht, dass er sich diese Dauerkläfferei angewöhnt.«


Christoph Peters (Kalkar, 11 oktober 1966)

Lees verder “Christoph Peters, Boris Pilnjak, Pierre Jean Jouve, Hans Schiebelhuth, Richard H. W. Dillard”

Menno Wigman, Ferdinand Bordewijk, Jonathan Littell, Harold Pinter, Boeli van Leeuwen, R. K. Narayan

De Nederlandse dichter en vertaler Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Menno Wigman op dit blog.

 

Oud Verhaal

Als ik kon spreken zou je alles weten:
hoe ik een zomer lang in een vitrine
heb gelegen, tussen domme dolken lag
te geeuwen en op een vreemde feestdag
door vijf verwarde vingers werd bevrijd.

Bevrijd. En in een dekenkist verstopt.
Er waren avonden dat ik werd gestreeld.
Dan zei een stem: ‘Ik heb oren, ik hoor dingen.
Hoe kan Deborah zoiets doms beginnen?’

Het is een oud verhaal van stug metaal.
Maar in de nacht van twaalf op dertien acht
vertrok ik in een vestzak met een hart

dat sloeg. Een stem. Getier. En toen, opnieuw,
die meisjesnaam. Het kwam op dienen aan.

 

Alles wat je wilde, het was alles

Het was de welving van een schouderblad,
het fosfor van een nieuwe dronkenschap,
de slapeloosheid van een wereldstad.

Je sliep nooit twee keer met dezelfde dag
en leven was pas leven als er ’s nachts
een halo uit je glas te voorschijn brak.

Een juni en je peinst aan een vermolmd
ontbijt: ik zwierf om zoveel mensen heen,
verruilde zoveel zonlicht voor een zweem

van eeuwigheid en moet je nu eens zien:
die rouwrand rond m’n brood, dat zeepsoplicht,
die vuile handen en dat nevelhoofd.

Had ik maar minder in mijn dorst geloofd.
Gaf ik maar minder om het tegengif
voor mijn zorgvuldig bestudeerde dood.

 

 
Menno Wigman (Beverwijk, 10 oktober 1966)

Lees verder “Menno Wigman, Ferdinand Bordewijk, Jonathan Littell, Harold Pinter, Boeli van Leeuwen, R. K. Narayan”

Eugen Egner, Mercè Rodoreda, Claude Simon, Ivan Boenin, Frederick Barthelme

De Duitse schrijver, tekenaar en musicus Eugen Egner werd geboren op 10 oktober 1951 in Ingelfingen. Zie ook alle tags voor Eugen Egner op dit blog en ook mijn blog van 10 oktober 2010 en ook mijn blog van 10 oktober 2009.

Uit: Aus dem Tagebuch eines Trinkers

“03.01.
tiefe einblicke. den beiden pastoren beim weine von “weltseele” und “gotteslob” gesprochen, unverständnis geerntet.
05.01.
wohnung neu eingerichtet, bett paßt nicht mehr hinein. bei henriette übernachtet. nüchtern geblieben, da sie nur bier im hause hatte. hätte alles lieber getrunken, selbst digitaluhren.
16.01.
früh aufgestanden. nach dem abwasch versucht, mich mit einem hausschuh zu erschlagen. sehr getrunken.
17.01.
den ganzen tag geweint, abends dann kräftig auf die pauke gehauen.
28.01.
schlafstörungen, kopfkissen in wodka getränkt. lautes nächtliches pfeifen läßt sich nicht lokalisieren. gegen morgen den heizkörper abgeschraubt, keine änderung. in der nacht wieder angst, vor dem fenster könnten aborigines auf traumtröten blasen.
30.01. unverändert schlafstörungen. gläschen zählen erfolglos. fläschen baldriantinktur (68%) ex. hätte sicher schlaf gefunden, wenn sich die nachbarskatze nicht schreiend auf meinem gesicht gewälzt hätte. hände gerungen. schwedenbitter, harndrang.
12.02.
früh zu bett, um mitternacht wegen schlaflosigkeit wieder aufgestanden. unter zuhilfenahme aller finger mindestens bis 15 gezählt, dabei manches mal die augen verdreht und den mund verzogen. nachbarskeller aufgebrochen, getrunken.
14.02.
teures mittel gegen magnesiummangel gekauft. viel von paralleluniversen gelesen, versucht hinzugelangen, häßlicher sturz. noch am boden liegend wunder erlebt: verstorbener großvater erschienen, um mir scharlachbergflasche hinzustellen. große hilfe.“

 

 
Eugen Egner (Ingelfingen, 10 oktober 1951)

Lees verder “Eugen Egner, Mercè Rodoreda, Claude Simon, Ivan Boenin, Frederick Barthelme”

James Clavell, Rie Cramer, Louise Mack, Aleksis Kivi, Robidé van der Aa, Kermit Roosevelt sr.

De Brits – Amerikaanse schrijver en regisseur James Clavell (pseudoniem van Charles Edmund DuMaresq de Clavelle)werd geboren op 10 oktober 1924 in Sydney. Zie ook alle tags voor James Clavell op dit blog en ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens mijn blog van 10 oktober 2009.

Uit: Shogun

“It must have been this bed that felt so soft and warm,” he said aloud. “I’ve never slept on silk before.” His weakness overcame him and he slept dreamlessly.
When he awoke there was more food in earthenware bowls and his clothes were beside him in a neat pile. They had been washed and pressed and mended with tiny, exquisite stitching.
But his knife was gone, and so were his keys.
I’d better get a knife and quickly, he thought. Or a pistol.
His eyes went to the crucifix. In spite of his dread, his excitement quickened. All his life he had heard legends told among pilots and sailormen about the incredible riches of Portugal’s secret empire in the East, how they had by now converted the heathens to Catholicism and so held them in bondage, where gold was as cheap as pig iron, and emeralds, rubies, diamonds, and sapphires as plentiful as pebbles on a beach.
If the Catholic part’s true, he told himself, perhaps the rest is too. About the riches. Yes. But the sooner I’m armed and back aboard Erasmus and behind her cannon, the better.
He consumed the food, dressed, and stood shakily, feeling out of his element as he always did ashore. His boots were missing. He went to the door, reeling slightly, and put out a hand to steady himself but the light, square lathes could not bear his weight and they shattered, the paper ripping apart. He righted himself. The shocked woman in the corridor was staring up at him.
“I’m sorry,” he said, strangely ill at ease with his clumsiness. The purity of the room was somehow defiled.
“Where are my boots?”

 

 
James Clavell (10 oktober 1924 – 6 september 1994)

Lees verder “James Clavell, Rie Cramer, Louise Mack, Aleksis Kivi, Robidé van der Aa, Kermit Roosevelt sr.”

Herman Brusselmans, Tadeusz Różewicz, Mário de Andrade, Colin Clark, Victor Klemperer, Marína Tsvetájeva, Ivo Andrić

De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Herman Brusselmans op dit blog.

Uit: Zeik

“Het lijkt iets simpels, dacht inspecteur Zeik, maar dankzij het houten stokje en het kopje van zwavel is het toch een voorwerp dat je niet mag onderschatten. Hij bekeek de lucifer thans van dichterbij en inderdaad, zo oordeelde hij, je moet er toch maar opkomen om dit uit te vinden. Hij vroeg aan z’n collega, inspecteur El Bazaz: ‘Mohamed, weet jij wie de lucifer heeft uitgevonden?’
Inspecteur El Bazaz dacht diep na, en hij zei: ‘Dat moest welhaast een man geweest zijn die z’n aansteker kwijt was en toch de behoefte had om z’n sigaret aan te steken.’ Dat vond inspecteur Zeik zo boeiend aan inspecteur El Bazaz: dat die kerel zoveel wist. Hij had niet alleen veel kennis over de uitvinding van de lucifer, maar net zo goed over pakweg de ingrediënten van appelsap, over het teveel aan bomen in sommige grote bossen, en over het hoe en waarom van het vrouwelijk orgasme, wat vrij uitzonderlijk was, want in 1961, het jaar waarin dit boek zich afspeelt, was het vrouwelijk orgasme een onbeduidend en niet al te lekker ruikend fenomeen waar je maar beter met een boog omheen kon lopen. Zelfs de meeste vrouwen wisten geen snars af van het vrouwelijk orgasme en als je aan een vrouw in die tijd vroeg: ‘Heb jij ooit al een orgasme gehad?’ was de kans negen op tien dat ze antwoordde: ‘Dat kun je maar beter aan m’n man vragen, want die weet veel meer dan ik.’ Zo’n stom antwoord was dat niet, omdat mannen toen inderdaad veel meer wisten dan vrouwen, iets wat in onze huidige tijden gelukkig nog niet veel veranderd is. Met onze huidige tijden wordt bedoeld de periode rond het jaar 2014, overigens het jaar waarin dit boek is geschreven, en voor de zekerheid herhaal ik het nog eens: wat er in het boek staat speelt zich dus af in 1961, en daar moet de lezer van vandaag toch enigszins rekening mee proberen te houden.
Inspecteur Zeik en inspecteur El Bazaz werkten in dienst van de Moordbrigade van Gent, een uitzonderlijke brigade, in die zin dat de brigade van Gent procentueel bekeken de meeste moorden van heel West-Europa oploste, en dat het de eerste brigade ter wereld was die over een allochtoonse inspecteur beschikte, en dat de baas van de brigade, commissaris Alfons Übertrut, maar één arm had. De andere had hij verloren in de oorlog, toen hij tijdens de Slag om de Ardennen, midden in een ijskoude nacht verzuchtte: ‘Ik heb er een arm voor over om nu een lekkere boterham met schapenkaas te kunnen eten.’

 

 
Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

Lees verder “Herman Brusselmans, Tadeusz Różewicz, Mário de Andrade, Colin Clark, Victor Klemperer, Marína Tsvetájeva, Ivo Andrić”

Nobelprijs voor Literatuur 2015 voor Svetlana Aleksijevitsj

Nobelprijs voor Literatuur 2015 voor Svetlana Aleksijevitsj

De Wit-Russische onderzoeksjournaliste, ornithologe en schrijfster Svetlana Aleksijevitsj werd bekroond met de 2015 Nobelprijs voor Literatuur “voor haar polyfone geschriften, een monument voor het lijden en de moed in onze tijd”. Zij is de eerste journalist en de eerste schrijver uit Wit-Rusland die deze prijs wint. Zie ook alle tags voor Svetlana Aleksijevitsj op dit blog.

Uit: Der Krieg hat kein weibliches Gesicht (vertaald door Ganna-Maria Braungard)

„Ich schreibe ein Buch über den Krieg… Ich, die ich keine Kriegsbücher mochte, obwohl sie in meiner Kindheit und Jugend die gängige Lieblingslektüre waren. Bei allen meinen Altersgenossen.
Das ist nicht weiter erstaunlich – wir waren Kinder des Sieges. Kinder der Sieger. Was erinnere ich noch vom Krieg? Mein kindliches Unbehagen vor unbekannten und furchteinf lößenden Worten. Über den Krieg wurde unentwegt gesprochen: in der Schule und zu Hause, bei Hochzeiten und Taufen, an Feiertagen und auf dem Friedhof. Sogar unter Kindern. Der Krieg blieb auch nach dem Krieg die Heimstatt unserer Seele. Alle lebten dort, alles hatte seinen Ursprung in dieser schrecklichen Zeit, auch in unserer Familie: Mein ukrainischer Großvater, der Vater meiner Mutter, ist an der Front
gefallen, meine weißrussische Großmutter, die Mutter meines Vaters, ist bei den Partisanen an Typhus gestorben, zwei ihrer Söhne sind verschollen, von den dreien, die sie an die Front geschickt hatte, kam nur einer zurück… Mein Vater…
Schon als Kinder kannten wir keine Welt ohne Krieg, die Welt des Krieges war die einzige Welt, die wir kannten, und die Menschen des Krieges die einzigen Menschen, die wir kannten. Ich kenne auch
heute keine andere Welt und keine anderen Menschen. Hat es sie überhaupt je gegeben?
***
Es lässt sich wohl kaum zählen, wie viele Kriegsbücher auf der ganzen Welt bereits geschrieben wurden. Vor kurzem las ich irgendwo, auf der Erde seien schon über dreitausend Kriege geführt
worden. Und Bücher darüber gibt es noch mehr… Doch alles, was wir über den Krieg wissen, haben uns Männer erzählt. Wir sind Gefangene der „männlichen“ Vorstellungen und der „männlichen“
Empfindungen. „Männlicher“ Worte. Die Frauen schweigen, und wenn sie einmal darüber reden, dann erzählen sie nicht ihren eigenen Krieg, sondern einen fremden. Passen sich einer ihnen fremden Sprache an – dem festgeschriebenen männlichen Kanon.
Nur zu Hause oder im Kreis ihrer Frontfreundinnen weinen sie und erzählen (das habe ich bei meinen Reisen als Journalistin oft erlebt) von einem Krieg, der das Herz stocken lässt. Man wird innerlich ganz still – was man da erfährt, ist nichts Entlegenes und Vergangenes, das sind Erkenntnisse über den Menschen, die immer vonnöten sind.
Selbst im Paradiesgarten. Weil der menschliche Geist nicht so stark und geschützt ist, braucht er ständig Unterstützung.“

 
Svetlana Aleksijevitsj (Stanyslaviv, 31 mei 1948)

Alexis de Roode, Martin van Amerongen, Benjamin Cheever, Jakob Arjouni, John Cowper Powys, Sergei Efron

De Nederlandse dichter Alexis de Roode werd geboren op 8 oktober 1970 in Hulst. Zie ook alle tags voor Alexis de Roode op dit blog.

 

Een soort hondje

Doe het niet zeiden ze
je bent er niet gewenst
het is gevaarlijk
je verdrinkt in een sluis

maar de vis raakte op
ik geloofde in mezelf
in avontuur
in grachten vol vis

het was een lange tocht
en het was inderdaad gevaarlijk
tussen containerschepen door
rivieren op, kanalen in

maar ik bereikte die stad
en zwom in de gracht
mijn kop hoog boven water
trots als een zeekomkommer

ik zag die tweepoters ademhappen
ze leken ongevaarlijk
ik ging heel even aan land
om die stad wat beter te bekijken

ik werd meteen opgepakt
en afgevoerd in een busje
gevangen gezet in AZC Pieterburen
teruggezet in zee

ik hap in een plastic zak
als ik mijn ogen sluit zie ik ze nog
zilveren zoetwatervisjes
die nooit een zeehond hadden gezien

mijn zusjes draaien om mij heen
ik vertel ze hoe de voorntjes
vanzelf in mijn mond zwommen
ongeloof en hoop in hun ogen

ik weet nu de weg
deze zomer of de volgende
dan gaan we, niet alleen
maar met duizenden.

 

 
Alexis de Roode (Hulst, 8 oktober 1970)

Lees verder “Alexis de Roode, Martin van Amerongen, Benjamin Cheever, Jakob Arjouni, John Cowper Powys, Sergei Efron”

Atticus Lish

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse schrijver Atticus Lish werd geboren in 1972 in New York. Net als zijn vader, de invloedrijke literaire uitgever Gordon Lish, bezocht Lish de Phillips Academy, waar hij Mandarijn studeerde. Lish beschrijft zijn jeugd als “zeergeprivilegieerd”.Lish vertrok al na twee jaar van Harvard University. Hij had vervolgens enkele simpele baantjesn, waaronder Papaya koning en in een schuimfabriek in Gardena, Californië]. Lish trad toe tot de US Marine Corps, maar werd na anderhalf jaar eervol ontslagen. Hij trouwde met zijn vrouw, Beth, een in Korea geboren onderwijzeres, in 1995. Lish keerde terug naar Harvard en studeerde af met een scriptie over Ascoli theorema.] Tijdens zijn tweede stieperiode volgde Lish een ​​cursus fictie die hem inspireerde om zich te concentreren op het schrijven. In 2005 brachten Lish en zijn vrouw een jaar als docenten Engels door in de Chinese provincie Hubei. Een bezoek aan het afgelegen noordwesten van het land werd de inspiratie voor zijn Oeigoerse protagonist. Lish verhuisde in 2006 naar Brooklyn. Hij begon te werken aan “Preparation for the Next Life” in 2008 en besteedde vijf jaar het schrijven van het boek in handschrift. Lish, die vloeiend Mandarijn spreekt werkte als technisch vertaler op het moment van de publicatie van zijn roman. In november 2014 vertelde hij de Times dat hij was begonnen met het werk aan een andere roman. Als inspiratiebronnen noemt Lish Hemingway, Dos Passos, Flaubert, Tolstoj en de Bijbel. Lish volgde zes jaar lang een opleiding om professionele mixed-martial-arts vechter te worden, en blijft sport beoefenen, waaronder Braziliaanse jiujitsu, in New Yorks sportscholen. Het succes van zijn debuutroman “Preparation for the Next Life” uit 2014 kwam voor zijn onafhankelijke uitgever als een complete verrassing. Lish won een aantal prijzen, waaronder de PEN / Faulkner Award.

Uit:Preparation For The Next Life

After they crossed 111th Street, they encountered more headlights coming at them, bouncing along underneath the elevated tracks, and they began keeping to the sidewalk. From far away, they heard a rumbling that grew louder and louder until it reached them and the subway came thundering over their heads and screeched and slowed and came smashing to a stop. It exhaled and all the doors opened and the cold white light from inside the cars was cast down from high up above and the intercom spoke. Before they reached it, the subway went away, making blue sparks, and a little group of quiet men with Indian faces and string knapsacks and work boots was coming down the Z-shaped flight of stairs to the street.
Is this where you were talking about?
The intersection smelled like sweet fried plantains and chicken.
I come here before.
The men appreciated Zou Lei and one of them clucked his tongue at her as he and his friends crossed the intersection, passing in front of a truck with its engine gurgling and headlights spotlighting the men, flinging their shadows on the cement wall of a lounge.
There’s bars here, Skinner said. Will you drink with me?
Up to you.
They went into a windowless one-story building filled with Spanish singing and red light. There were men standing almost motionless swaying in the dark in cowboy hats and belt buckles. One of them staggered and his friends picked him up. You could not hear him in the music but you could see his mouth open and his eyes shut, shouting or crying out.
Skinner and Zou Lei waited at the bar until the short woman who tended bar in a cowboy hat came down to them.
Two beers, he said, holding up two fingers. Coors.
Coronas, the woman said.
Skinner picked up his bottle and drank off half of it as soon as it was put in front of him.
Zou Lei was talking to him, but he couldn’t hear her. She held up her bottle and they tapped their bottles together, then she drank. He put his arm around her. She shifted slightly, making it awkward.”

 

 
Atticus Lish (New York, 1972)

Simon Carmiggelt, Rachel Kushner, James Whitcomb Riley, Thomas Keneally, Dirkje Kuik, Steven Erikson, Wilhelm Müller

De Nederlandse schrijver en dichter Simon Carmiggelt werd geboren op 7 oktober 1913 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Simon Carmiggelt op dit blog.

Uit: Stukjes schrijven

“Een redacteur, die vraagt om ‘iets persoonlijks over je werk’, legt een zware taak op de schouders van iemand, die er elke dag anders over denkt. Voor een nuchtere toeschouwer lijkt iedere avond een stukje schrijven, in een krant, een beetje op steeds maar weer water gaan halen in een vergiet. Het is stellig een grote dwang – maar is het ook een klein graf? Niet voor iedereen, geloof ik.
Twintig jaar geleden ben ik in Den Haag met dit werk begonnen, omdat mijn hoofdredacteur het mij opdroeg – een reden, die in de journalistiek altijd toereikend is. Ik brandde los met een ijver, die mijn omgeving sterker verbaasde, dan mezelf. Want dagelijks schrijven was niets bijzonders voor me. Ik deed het al van mijn twaalfde jaar af. In mijn kinderjaren was even iets maken, voor het naar bed gaan, een vaste gewoonte, vergelijkbaar met tandenpoetsen. Ik vervaardigde een eindeloze stroom versjes over de zee, de lente, de storm en andere, moeilijk te vermijden onderwerpen van dichterlijke structuur. Er was er zelfs één bij op Leni Riefensthal, geschreven in 1928 evenwel, zodat ik er later niet voor gezuiverd hoefde te worden. Ook schimpte ik wel berijmd op onderwijskrachten, die mijn misnoegen hadden opgewekt, omdat zij mij tot gedisciplineerde inspanning wilden dwingen. Vaste werkuren, in daartoe bestemde bouwwerken, haatte ik namelijk al vroeg en groot is het aantal meewarige vertellingen, dat ik als jongen van veertien of vijftien schreef over oude, door regelmatige kantoorgang ten onder gebrachte mannen, die te laat hun mislukt leven bejammerden.
Daar ik van de kinderboeken, via Cornelie Noordwal, aan Heyermans verslingerd raakte, liet ik de grijsaards aanvankelijk ‘in wilde koortsstuiping neerturen op een zonbeplenst achterplat’, maar toen ik, als zestienjarige, op een voordrachtsochtend van Louis van Gasteren, kennis had gemaakt met Tsjechow, was het voorgoed uit met de stuiping en de plenzing en heetten mijn hoofdfiguren voortaan uitsluitend nog Iwan Iwanowitsj of Serge Karin en spoedden zij zich, na het drinken van een glas kwas, per slede naar de rentmeester van het district S.
Elsschot, die mij vervolgens fascineerde, was er de oorzaak van, dat in mijn daarna geschreven proza ‘de man, na enig hoofdschudden, op de gang geraakte’.
Bijna al deze puberteitsuitingen waren diep somber, zoals dat op die leeftijd past.”

 

 
Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 – 30 november 1987)

Lees verder “Simon Carmiggelt, Rachel Kushner, James Whitcomb Riley, Thomas Keneally, Dirkje Kuik, Steven Erikson, Wilhelm Müller”

Chigozie Obioma

Onafhankelijk van geboortedata

De Nigeriaanse schrijver Chigozie Obioma werd geboren in 1986 in Akure, in het zuidwestelijke deel van Nigeria, in een ​​gezin van twaalf kinderen: met zeven broers en vier zussen. Toen hij opgroeide sprak hij Yoruba, Igbo, en Engels. Als kind was hij gefascineerd door de Griekse mythen en de Britse meesters, zoals Shakespeare, John Milton en John Bunyan. Onder Afrikaanse schrijvers, ontwikkelde hij een sterke affiniteit voor Wole Soyinka ’s “The Trials of Brother Jero”; Cyprianus Ekwensi’s “An African Night’s Entertainment”; Camara Laye’s “The African Child” en DO Fagunwa’s “Ògbójú Ọdẹ nínú Igbó Irúnmalẹ̀”, die hij las in de oorspronkelijke Yoruba versie. In 2009, terwijl hij op Cyprus woonde om zijn bachelor te voltooien aan de Cyprus International University, waar hij afstudeerde als beste van zijn jaargang, begon Obioma met het schrijven van “The Fishermen”. Het idee voor de roman kwam toen hij terugdacht aan de vreugde van zijn vader wegens de groeiende band tussen zijn twee oudste broers die, als kind een sterke rivaliteit kenden die soms uitmondden in vuistgevechten . Obioma wilde dat de roman commentaar leverde op de sociaal-politieke situatie in Nigeria: met de Britten als de profetie gekken, en het volk van Nigeria als de ontvangers van de visie dat (drie grote stammen die samenleven om een ​​natie te vormen). Obioma beëindigde de roman tijdens een verblijf in OMI’s Ledig House in 2012 en voltooide een MFA in Creatief Schrijven aan de Universiteit van Michigan, waar hij de Hopwood Award voor fictie (2013) [en poëzie (2014) ontving. “The Fishermen” kwam op de shortlist voor de Man Booker Prize, op de shortlist voor de FT / Oppenheimer Funds Emerging Voices Award, op de shortlist voor de Center for Fiction First Novel Prize en op de shortlist voor de Edinburgh Festival First Book Award.

Uit: The Fishermen

“We were fishermen:
My brothers and I became fishermen in January of 1996 after our father moved out of Akure, a town in the west of Nigeria, where we had lived together all our lives. His employer, the Central Bank of Nigeria, had transferred him to a branch of the bank in Yola—a town in the north that was a camel distance of more than one thousand kilometres away—in the first week of November of the previous year. I remember the night Father returned home with his transfer letter; it was on a Friday. From that Friday through that Saturday, Father and Mother held whispering consultations like shrine priests. By Sunday morning, Mother emerged a different being. She’d acquired the gait of a wet mouse, averting her eyes as she went about the house. She did not go to church that day, but stayed home and washed and ironed a stack of Father’s clothes, wearing an impenetrable gloom on her face. Neither of them said a word to my brothers and me, and we did not ask. My brothers—Ikenna, Boja, Obembe—and I had come to understand that when the two ventricles of our home—our father and our mother—held silence as the fishermen the ventricles of the heart retain blood, we could flood the house if we poked them. So, at times like these, we avoided the television in the eight-columned shelf in our sitting room. We sat in our rooms, studying or feigning to study, anxious but not asking questions. While there, we stuck out our antennae to gather whatever we could of the situation.
By nightfall on Sunday, crumbs of information began to fall from Mother’s soliloquy like tots of feathers from a richly-plumed bird:
“What kind of job takes a man away from bringing up his growing sons? Even if I were born with seven hands, how would I be able to care for these children alone?”
Although  these  feverish  questions  were  directed  to  no  one  in particular,  they  were  certainly  intended  for  Father’s  ears.  He  was seated  alone  on  a  lounge  chair  in  the  sitting  room,  his  face  veiled with a copy of his favourite newspaper, the Guardian, half reading and half listening to Mother. And although he heard everything she said, Father always turned deaf ears to words not directly addressed to  him,  the  kind  he  often  referred  to  as  “cowardly  words.”  He would  simply  read  on,  sometimes  breaking  off  to  loudly  rebuke or applaud something he’d seen in the newspaper—“If there is any justice in this world, Abacha should soon be mourned by his witch
of a wife.” “Wow, Fela is a god! Good gracious!” “Reuben Abati should  be  sacked!”—anything  just  to  create  the  impression  that Mother’s lamentations were futile; whimpers to which no one was paying attention.“

 

 
Chigozie Obioma (Akure, 1986)