Clarice Lispector, Thomas Lux, Ara Baliozian, Christine Brückner, Rumer Godden

De Braziliaanse schrijfster Clarice Lispector werd geboren op 10 december 1925 in Podolia (Oekraïne). Zie ook alle tags voor Clarice Lispector op dit blog.

Uit: Why This World (Biografie door Benjamin Moser)

“In 1946, the young Brazilian writer Clarice Lispector was returning from Rio de Janeiro to Italy, where her husband was vice consul in Naples. She had traveled home as a diplomatic courier, carrying dispatches to the Brazilian Ministry of Foreign Relations, but with the usual routes between Europe and South America disrupted by the war, her journey to rejoin her husband followed an unconven-
tional itinerary. From Rio she flew to Natal, on the northeastern tip of Brazil, then onward to the British base at Ascension Island in the South Atlantic, to the American air station in Liberia, to the French bases in Rabat and Casablanca, and then via Cairo and Athens to Rome.
Before each leg of the trip, she had a few hours, or days, to look around. In Cairo, the Brazilian consul and his wife invited her to a cabaret, where they were amazed to see the exotic belly dance performed to the familiar strains of a hit of Rio’s 1937 Carnival, Carmen Miranda’s “I Want Mommy.”
Egypt itself failed to impress her, she wrote a friend back in Rio de Janeiro.
“I saw the pyramids, the Sphinx–a Mohammedan read my palm in the `desert sands’ and said I had a pure heart. . . . Speaking of sphinxes, pyramids, piasters, it’s all in horribly bad taste. It’s almost immodest to live in Cairo. The problem is trying to feel anything that hasn’t been accounted for by a guide.”1
Clarice Lispector never returned to Egypt. But many years later she recalled her brief sightseeing tour, when, in the “desert sands,” she stared down no one less than the Sphinx herself.
“I did not decipher her,” wrote the proud, beautiful Clarice. “But neither did she decipher me.”
By the time she died in 1977, Clarice Lispector was one of the mythical figures of Brazil, the Sphinx of Rio de Janeiro, a woman who fascinated her countrymen virtually from adolescence. “The sight of her was a shock,” the poet Ferreira Gullar remembered of their first meeting. “Her green almond eyes, her high cheekbones, she looked like a she-wolf, a fascinating wolf. . . . I thought that if I saw her again I would fall hopelessly in love with her.” “There were men who couldn’t forget me for ten years,” she admitted.”

 

 
Clarice Lispector (10 december 1925 – 9 december 1977)

Lees verder “Clarice Lispector, Thomas Lux, Ara Baliozian, Christine Brückner, Rumer Godden”

Thomas Verbogt, Gioconda Belli, Michael Krüger, Joe McGinniss, Wolfgang Hildesheimer, Anna Gavalda, Ödön von Horváth, John Milton

De Nederlandse schrijver Thomas Verbogt werd op 9 december 1952 geboren in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Thomas Verbogt op dit blog.

Uit: Waaitaal (Last)

“De slijter bij wie ik soms kom, doet vaak een beetje moeilijk over de wijn die hij verkoopt. Of moeilijk, nee, dat is niet het woord: artistiek – dát is het. Als we voor de schappen staan is het net alsof we naar een tentoonstelling kijken. Graag zou ik dit illustreren aan de hand van een voorbeeld, dus hoe hij over de wijnen praat, maar dat kan ik niet, want ik laat zijn woorden niet tot me doordringen. Ik kan doen alsof ik aandachtig luister, terwijl ik aan volstrekt andere dingen denk. Op het juiste moment zeg ik: ‘Doet u me daar maar een doosje van.’ Regelmatig complimnteert de slijter me vanwege mijn keuze.Laatst zei hij zelfs: ‘Heel verstandig.’
Het rare is dat wanneer ik zijn winkel verlaat, hij een ander register opentrekt. Dan kan hij zeggen: ‘Smakelijke avond.’ Ik moet daar niet moeilijk over doen, maar toch heb ik last van die woorden. Ze achtervolgen me op weg naar huis.
Gisteren sloeg hij toe tijdens het afrekenen. Hij stond al een tijdje met een fles in zijn handen, ik zag zijn mond bewegen, een keer of vier ving ik het woord ‘fruitig’ op, want sommige woorden dringen toch tot me door, en toen hij weer triomfantelijk tegen het etiket tikte, zei ik:
‘Doet u me maar een doosje. ’ Hij toetste een bedrag in op de kassa, hij sprak dat bedrag ook uit en toen zei ik waarom, geen idee: ‘Dat valt mee.’ Hij keek me aan en daar kwam het: ‘Geinig voor weinig.’ Ik voelde lichte schaamte en keek automatisch naar buiten. De hemel spuugde fel natte sneeuw tegen de winkelruit.”

 

 
Thomas Verbogt (Nijmegen, 9 december 1952)

Lees verder “Thomas Verbogt, Gioconda Belli, Michael Krüger, Joe McGinniss, Wolfgang Hildesheimer, Anna Gavalda, Ödön von Horváth, John Milton”

Eileen Myles

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Eileen Myles werd geboren in Boston, Massachusetts, op 9 december 1949. Zij bezocht katholieke scholen in Arlington, Massachusetts, en behaalde haar BA aan de Universiteit van Massachusetts (Boston). In 1974 kwam zij bij The Poetry Project in St. Mark’s in New York, waar o.a. Alice Notley, Paul Violi en Ted Berrigan haar docenten waren. In 1979 werkte ze als assistent van dichter James Schuyler. Myles’s eerste grote bunde, “Not Me” werd in 1991 uitgegeven. Andere bundels zijn: Snowflake/different streets(2012); Sorry, Tree”(2007); “Skies”(2001); School of Fish”(1997), en “Maxfield Parrish” (1995). Zij is ook de auteur van twee romans, “Inferno: A Poet’s Novelroman” (2010), winnaar van de Lambda Literary Award 2011 en “Cool for You” (2000). Myles heeft ook een bundel korte verhalen geschreven, “Chelsea Girls” (1994). Ze ontving een beurs van de Warhol Foundation voor haar verzameling essays “The Importance of Being Iceland” (2009) en kreeg in 2012 een Guggenheim-fellowship. In2015 verscheen “I Must Be Living Twice: New and Selected Poems 1975-2014.” Naast het schrijven van poëzie was Myles artistiek directeur van St. Mark’s Church van 1984 tot 1987 en was zij mederedacteur van de anthologie “The New Fuck You/adventures in lesbian reading” (1995). Zij schreef ook het libretto voor de opera “Hell” door Michael Webster. In 1991 lanceerde Myles een schrijfcampagne voor de president van de Verenigde Staten. Zij publiceerde in diverse bladen, waaronder ArtForum, BookForum, The Believer, The Nation en Parkett. Myles is emeritus hoogleraar schrijven en literatuur aan de universiteit van Californië, San Jose, de New York University, Columbia University, en het Naropa Institute in Boulder, Colorado.

The Honey Bear

Billie Holiday was on the radio
I was standing in the kitchen
smoking my cigarette of this
pack I plan to finish tonight
last night of smoking youth.
I made a cup of this funny
kind of tea I’ve had hanging
around. A little too sweet
an odd mix. My only impulse
was to make it sweeter.
Ivy Anderson was singing
pretty late tonight
in my very bright kitchen.
I’m standing by the tub
feeling a little older
nearly thirty in my very
bright kitchen tonight.
I’m not a bad looking woman
I suppose O it’s very quiet
in my kitchen tonight I’m squeezing
this plastic honey bear a noodle
of honey dripping into the odd sweet
tea. It’s pretty late
Honey bear’s cover was loose
and somehow honey dripping down
the bear’s face catching
in the crevices beneath
the bear’s eyes O very sad and sweet
I’m standing in my kitchen O honey
I’m staring at the honey bear’s face.

 

Movie

You’re like
a little fruit
you’re like
a moon I want
to hold
I said lemon slope
about your
hip
because it’s one
of my words
about you
I whispered
in bed
this smoothing
the fruit &
then alone
with my book
but writing
in it the pages
wagging
against my knuckles
in the
light like a
sail.

 
Eileen Myles (Boston, 9 december 1949)

In Memoriam Peter van Straaten

In Memoriam Peter van Straaten

De Nederlandse cartoonist, illustrator en striptekenaar Peter van Straaten is donderdag op 81-jarige leeftijd overleden. Volgens zijn website gebeurde dat in zijn woonplaats Amsterdam. Peter van Straaten werd geboren in Arnhem op 25 maart 1935. Zie ook alle tags voor Peter van Straaten op dit blog.

 

*****************************

    Peter Van Straaten (25 maart 1935 – 8 december 2016)

Jamal Ouariachi, Louis de Bernières, Bill Bryson, Mary Gordon, Delmore Schwartz, Jim Morrison, Georges Feydeau, Horatius

De Nederlandse schrijver Jamal Ouariachi werd geboren in Amsterdam op 8 december 1978. Zie ook alle tags voor Jamal Ouariachi op dit blog.

Uit: Een honger

“Vier porties, minstens.
Dat is de gedachte, terwijl ze de pan rijst leegkiepert boven de vuilnisbak. Aan elkaar geklonterde korrels, te klef gekookt. Nu ze er met gestilde honger naar kijkt: de aanblik van een madenfamilie. Toch vonkt een luciferstreekje geluk door haar borstkas. Luxe schuilt niet in het noodzakelijke, maar in het overtollige. Doffe gong van houten lepel die laatste restjes uit pan dirigeert. Nee, het is iets anders. Plezier in de kommerloosheid waarmee ze dit klusje uitvoert. Lekker, eten weggooien. Denk aan De Kindertjes In… – Nee, ze denkt nu eens even niet aan De Kindertjes In. Met De Kindertjes In heeft ze niets te maken.
Er is maar één kindertje waarvoor Aurélie zich verantwoordelijk voelt, en dat ligt momenteel boven te slapen.
Als dat kindertje vroeg in de avond gevoederd wordt, waarbij ze steeds vaker zelf het bestek mag hanteren, dan kliedert ze de helft van het maal op slab, tafelkleed of grond, nog los van de klodders die ergens, willekeurig, op het kindergezicht blijven plakken. Het gaat niet om wat er vermorst wordt, het gaat om wat er in dat mondje verdwijnt. Denkt het kindertje aan De Kindertjes In? Nee. Het knoeit schuldeloos.
Een halve kip tuimelt de rijst achterna, evenals de inhoud van een steelpan vol satésaus en een kom gekruide sperziebonen. De vuilniszak zucht, het plastic herschikt zich, het eten zakt wat verder weg in de pedaalemmer nu er weer lucht ontsnapt is en daarmee ruimte vrijgekomen. ‘Je hebt weer veels te veel gemaakt,’ roept ze tegen Philip, die in de huiskamer naar een documentaire over waar-ging-het-ook-alweer-over zit te kijken. De mild-verwijtende toon meent ze niet. Juist charmant, zijn klungeligheid: wie een oog groter dan de maag heeft, is een optimist. Maar ze moet het van zichzelf toch even melden.
Vanuit de huiskamer klinkt een mompelbrom waaruit ze opmaakt dat hij haar maar half verstaan heeft. Of even geen zin in een discussie over zijn kookkwaliteiten. Kan ook. Korte blik op haar telefoon. Geen berichten. Zondagavond. Rust.
Ze maakt de keuken schoon omdat de schoonmaakster morgenochtend komt. Zodra de afwasmachine draait, spoedt ze zich naar boven om te kijken hoe Lydia erbij ligt.Lydia slaapt. Knuffel in knuist: een pluchen fantasiebeest met uitpuilende ogen. Rood met knalgeel haar. Het Rooie Koontje noemen ze hem. Woje Kootje, in het idioom van Lydia.”

 
Jamal Ouariachi (Amsterdam, 8 december 1978)

Lees verder “Jamal Ouariachi, Louis de Bernières, Bill Bryson, Mary Gordon, Delmore Schwartz, Jim Morrison, Georges Feydeau, Horatius”

Tatamkhulu Afrika, Dirk Stermann, Johann Nestroy, Joyce Cary, Gabriel Marcel, Willa Cather, Noam Chomsky

De Zuid-Afrikaanse dichter en schrijver Tatamkhulu Afrika werd geboren op 7 december 1920 in Egypte. Zie ook alle tags voor Tatamkhulu Afrika op dit blog.

Uit: Bitter Eden

“I am lying on the only patch of improbable grass in a corner of the camp. Balding in parts, overgrown in others, generally neglected and forlorn, it is none the less grass, gentle to the touch, sweet on the tongue. The odd wild flower glows like a light left on under the alien sun.
I am not alone. Bodies, ranging from teak to white-worm, lie scattered at angles as though a bomb had flung them there. As at a signal, conversations swell to a low, communal hum hardly distinguishable from that of the darting bees, dwindle away into a silence in which I hear a plane droning somewhere high up, frustratingly free.
I am back in the narrow wadi sneaking down to the sea. I shelter under a rock’s overhang, clutching the recently shunted-off-on-to-me Hotchkiss machine gun that I still do not fully understand. Peculiarly, I am alone but I know that in the wadis paralleling mine there is a bristling like cockroaches packing a crack in a wall of thousands of others who wait for the jesus of the ships that will never come. I have stared at the grain of the rock for so long that it has become a grain on the inside of my skull.
A bomber, pregnantly not ours, lumbers over the wadi on its way to the sea, its shadow huge on the ground, its belly seeming to skim rock, scrub, sand. I dutifully pump the gun’s last exotic rounds at it, marvelling that, for once, the gun does not jam. But there is no flowering of the plane into flame, no gratifying hurtling of it into the glittering enamel of the sea, and I stare after it as it rises into higher flight and am drained as one who has milked his seed into his hand.
Later, a shell explodes near the sea, the sand and the windless air deadening it into the slow-motion of a dream, and the sun sets into the usual heedless blood-hush of the sky.
I squat down beside the now useless gun, resting my back against its stand, thinking I will not sleep, staring into the heart of darkness that is a night that may not attain to any dawn. But I am wrong. There are muted thunderings, stuttering rushes of nearer sound, an occasional screaming of men or some persisting gull, but I strangely sleep, as strangely do not dream, and am woken – not by any uproar but a silence – to a sun still far from where I have slumped down into the foetal coil. I do not need any loudhailer to tell me that the lines are breached, that the sand is as ash under my feet.
Dully, I struggle up, still tripping over trailing sleep, slop petrol over the gun and the truck of anti-gas equipment deeper in under the rock, curse all the courses at Helwan that readied frightened men for the nightmare that never was. The synthetics of the suits, gloves, boots, intolerably flare.”

 
Tatamkhulu Afrika (7 december 1920 – 23 december 2002)
Cover Franse uitgave

Lees verder “Tatamkhulu Afrika, Dirk Stermann, Johann Nestroy, Joyce Cary, Gabriel Marcel, Willa Cather, Noam Chomsky”

Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Dirk Dobbrow, Sophie von La Roche

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Vrouw (Vertaald door Marianne Molenaar)

‘‘Maar het is niet voor jou’, zei Yngve. ‘Het is om iedereen die jou kent de kans te geven een feest ter ere van jou te vieren. En om überhaupt eens feest te vieren. Als je ruim op tijd uitnodigingen verstuurt zodat de mensen het kunnen plannen, een hotel en een vlucht en alles kunnen boeken, weet ik zeker dat iedereen komt. Ik heb er in elk geval hartstikke veel zin in.’
‘Daar twijfel ik niet aan’, zei ik met een glimlach. ‘Maar jij hebt je veertigste verjaardag zelf ook niet gevierd.’
‘En daar heb ik spijt van.’
‘Wat vind je ervan?’ vroeg Linda.
‘Nee’, zei ik.
Toch trok iets aan het voorstel me aan, het was waar wat Linda had gezegd, dat ik me lang genoeg had verstopt.
Waarom had ik dat gedaan?
Het was een manier om je te redden. In die vreselijke jaren als twintiger had ik geprobeerd deel te nemen aan het leven om me heen, aan het normale leven, dat wat iedereen leidde, maar het was me niet gelukt, en het gevoel van nederlaag en de glimpen van smaad waren zo sterk en zo intens dat ik langzamerhand, zelfs voor mezelf verborgen, mijn focus verplaatste, hem steeds meer op de literatuur richtte en wel op zo’n manier dat het niet de indruk wekte van een vlucht, alsof ik me schuilhield, maar dat het juist iets sterks en trots kreeg en voordat ik het wist mijn leven was geworden. Ik had verder niemand nodig, mijn leven achter de computer en met mijn gezin was voldoende, ja, meer dan voldoende. Ik trok me niet terug omdat ik problemen in sociale situaties had, het kwam doordat ik een groot schrijver was of zou worden. Dat loste al mijn problemen op en ik voelde me er lekker bij.
Maar als het klopte dat ik me verstopte, waar was ik dan bang voor?
Ik was bang voor het oordeel van de anderen en om dat te ontlopen, ontliep ik hen. Het idee dat iemand mij misschien mocht, was een bedreigende gedachte, misschien wel de meest bedreigende wat mij betrof. Ik dacht haar nooit bewust, dat durfde ik niet. Zelfs dat mama me eigenlijk wel moest mogen, dacht ik niet. Of Yngve, of Linda. Ik ging ervan uit dat ze me niet mochten, eigenlijk, maar dat de sociale en familiaire banden waarin we gevangenzaten, betekenden dat ze me toch moesten zien en moesten luisteren naar wat ik te zeggen had.”

 

 
Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

Lees verder “Karl Ove Knausgård, Peter Handke, Rafał Wojaczek, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Dirk Dobbrow, Sophie von La Roche”

De nood van Sinterklaas (Felix Timmermans)

Bij Sinterklaas

 

 
Sinterklaas door Rien Poortvliet, 1977

 

Uit: De nood van Sinterklaas

“Het was koud, de maan stond hoog aan de hemel, en de sneeuw kraakte onder hun voeten. Plotseling galmde het ‘Slaap gerust’ door de vriezige stilte, vanaf de toren.
‘Nog iemand die niet slaapt!’ riep Sint Nicolaas verheugd, en Zwarte Piet stak snel zijn voet tussen de deur, die Trientje boos dicht wilde gooien.
‘Houden jullie dat mens wakker’, zei Zwarte Piet, ‘ik ben zo terug!’ en terwijl hij dat zei stootte hij de deur van Trientje zó hard weer open, dat ze in een grote mand met uien terechtkwam.
Terwijl de anderen weer naar binnen gingen, sprong Zwarte Piet op het paard van de Sint en galoppeerde door de straten. Hij hield stil bij de toren, klom langs de regenpijp omhoog tot bij Dries Andijvel, die juist in zijn kamertje ‘Er was een jager uit jagen gegaan’ op zijn viool kraste.
Dries liet van schrik zijn viool vallen, maar Zwarte Piet stelde hem gerust en vertelde hem alles.
‘Eerst zien en dan geloven!’ zei Dries. Samen met Piet ging hij naar beneden. Even later waren ze bij ‘De Suikeren Neusvleugel’ aangekomen.
Sint Nicolaas viel voor de nachtwaker op zijn knieën, en smeekte hem of hij vijfentwintig frank kon geven. Hij beloofde de nachtwaker alle geluk van de wereld als hij het deed.
Dries was ontroerd, en zei tegen de ongelovige, steenhartige Trientje: ‘Ik weet niet of hij liegt, maar zo staat Sint Nicolaas echt afgebeeld in het prentenboek van onze kleine, én in het kerkraam boven de doop- vont. Stel je nu voor Trientje, dat hij het is… Geef hem het schip maar!
Morgen betaal ik u…’
Trientje had alle vertrouwen in de torenwachter, een man die bij haar in de buurt woonde. En Sint Nicolaas kreeg het schip.
‘Ga jij nu maar snel naar huis om te slapen’, zei Sint Nicolaas tegen de kleine Cecilia, ‘we brengen dadelijk het schip…’
Het kind ging naar huis, maar het sliep niet. Ze zat onder de schoorsteenmantel met het kussen in haar armpjes te wachten op het schip… Een manestraal scheen door een kier in het gordijntje en gaf het kamertje een zilveren glans.
Hè, wat zag ze daar nu buiten! Ginder, aan de andere kant van het dorpje reed Sint Nicolaas op zijn witte schimmel. De stille vrieswind deed zijn rood-fluwelen mantel enigszins opwaaien. Zwarte Piet liep trouw naast zijn Meester voort. Cecilia volgde hen tot ze achter de grote kerk verdwenen waren. Toen keek ze naar het kussen. Tranen brandden achter haar ogen. Zwarte Piet, of de goede Heilige waren haar zeker vergeten; ze hadden het schip niet gebracht; het lag niet op het kussen…
Maar… hoe was dat nu mogelijk? Door haar tranen heen zag ze iets glinsteren. Het schip ‘de Congo’ was wél gebracht! Dáár, daar stond het, in de koude as, zonder een deukje of een barst. Wat een geluk! Het zilverpapier glansde, en er kwam wel voor zeven en een halve cent witte watten rokend uit de schoorsteen. Hoe was dit zo stil gebeurd? Hoe kon dit nu?
Ja, dát weet nu juist niemand, dat is de kundigheid en de vernuftigheid van Zwarte Piet, en dat leert hij aan niemand voort…

 
Felix Timmermans (5 juli 1886 – 24 januari 1947)
Cover Duitse uitgave

 

Zie voor de schrijvers van de 5e december ook mijn vorige blog van vandaag.

Hanif Kureishi, Alois Brandstetter, Joan Didion, Christina Rossetti, Fjodor Tjoettsjev, Calvin Trillin, Afanasy Fet, Hans Helmut Kirst

De Britse schrijver en regisseur Hanif Kureishi werd geboren op 5 december 1954 in Bromley, Kent. Zie ook alle tags voor Hanif Kureishi op dit blog.

Uit:The Last Word 

“Harry Johnson gazed out of the window of the train at the English countryside and thought that not a moment passed when someone wasn’t telling a story. And, if his luck held for the rest of the day, Harry was about to be employed to tell the story of the man he was going to visit. Indeed, he had been chosen to tell the whole story of this important man, this significant artist. How, he wondered, with a shudder, did you begin to do that? Where would you start, and how would the story, which was still being lived, end? More important, was he, Harry, capable of such a task?
Peaceful England, untouched by war, revolution, famine, ethnic or religious disturbance. Yet, if the newspapers were correct, Britain was an overcrowded little island, teeming with busy immigrants, many clinging to the edges of the country, as on a small boat about to capsize. Not only that, thousands of asylum seekers and refugees, desperate to escape disturbance in the rest of the chaotic world, were attempting to cross the border. Some were packed in lorries, or hung from the undercarriages of trains; many were tiptoeing across the English Channel on tightropes slung across the sea, while others were fired from cannons based in Boulogne. Ghosts had it easy. Meanwhile, apparently, since the financial crash, everyone on board the country was so close together and claustrophobic they were beginning to turn on one another like trapped animals. With the coming scarcity—few jobs, reduced pensions, and meager social security—people’s lives would deteriorate. The postwar safety Harry and his family had grown up in was gone. Yet, to Harry now, it seemed as if the government was deliberately injecting a strong shot of anxiety into the body politic, because all he could see was a green and pleasant England: healthy cattle, neat fields, trimmed trees, bubbling streams, and the shining, early spring sky above. It didn’t even look as though you could get a curry for miles.
There was a whoosh, and beer spattered his face. He turned his head. Rob Deveraux, sitting opposite Harry and cracking open another tin, was a respected and innovative publisher. He had approached Harry with the idea of commissioning him to write a biography of the distinguished writer, Indian-born Mamoon Azam, a novelist, essayist, and playwright Harry had admired since he was a teenage book fiend, a nerdy connoisseur of sentences, a kid for whom writers were gods, heroes, rock stars. Harry was immediately responsive and excited. After years of study and obedience, things were turning good for him, as his teachers had predicted if he concentrated his thoughts and zipped his fly and lip. This was his break; he could have wept with relief and excitement. »

 


Hanif Kureishi (Bromley, 5 december 1954)

Lees verder “Hanif Kureishi, Alois Brandstetter, Joan Didion, Christina Rossetti, Fjodor Tjoettsjev, Calvin Trillin, Afanasy Fet, Hans Helmut Kirst”

In memoriam Paul de Wispelaere

In Memoriam Paul de Wispelaere

De Belgische schrijver, criticus en letterkundige Paul de Wispelaere is het afgelopen weekend op 88-jarige leeftijd overleden. Paul de Wispelaere werd geboren in Assebroek op 4 juli 1928. Zie ook alle tags voor Paul de Wispelaere op dit blog.

Uit: Het Perzische tapijt (Over “Blues voor glazen blazers” Van Willy Roggeman)

“Het laatste hoofdstuk (de eindfase) staat weer in de eerste persoon: nu krijgen we het nieuwe ik, de andere pool overheen de malaise bereikt, die Peter schrijvende beheerst, doordat hij er aldus vorm en structuur aan geven kan. Dat dit laatste ik wezenlijk verschilt van het ‘ik’ en ‘hij’ uit de voorgaande fases, wordt ook nog aangeduid door Peters bedenking: ‘Willy Roggeman zal mij niet meer herkennen (…)’
In het openingstafereel slaagt Peter Witherspoon er niet in tijdens zijn jazzimprovisaties aan de blues behoorlijk vorm te geven, ze te doen stollen en glanzen: zij blijven brij, die niet boven de menselijke existentie uitstijgt. Dit alles zijn sleutelwoorden voor het werk van W. Roggeman. Overal staan de vormeloze massa van het bestaan en het artistiek gevormde fragment in scherpe antithese. Voor Peter betekent die ervaring duidelijk dat hij geen vaste greep heeft op zijn eigen realiteit. Vandaar het gevoel van machteloze ellende. Veel later, tegen het eind van het boek, bekent hij aan zichzelf: ‘Tijdens de concerten deze week ben ik geen ogenblik mijzelf geweest’. (Wij kunnen denken aan Benn: ‘Was nicht geformt ist, ist nicht da.’) Uiteindelijk wordt deze malaise overwonnen in de koele, glasheldere vreugde van de Knokke-brief: ‘Ik weet mij voltooid en nieuwgeboren onder de azuren helm van deze strenge december.’ Maar met deze schematische aanduiding zou ik allerminst willen beweren dat de roman, in de trant van een traditioneel psychologische curve, een begin en een einde zou hebben, netjes aan elkaar geketend door een weloverwogen reeks van gecommentarieerde schakels, sluitend als een bus, met de afschuwelijke pretentie van een definitieve oplossing van het geval of het probleem. Binnen zijn eigen structuur, d.w.z. van zijn eerste tot zijn laatste woord bestaande terwijl men het leest en het lezende herschept, bezit het boek een prachtige formele eenheid – hoe complex die gelukkig ook is – maar naar buiten toe, naar de wereld toe, naar de tijd toe, blijft het een open vraag. In de laatste zinnen wordt dit zelfs duidelijk gesuggereerd. Het vernieuwde inzicht in de creatieve macht duurt maar zolang als de fase van de scheppingsdaad zelf: ‘(…) een idee die wij leven, een dag, een uur, een ogenblik. Maar totaal dan.’

 

 
Paul de Wispelaere (4 juli 1928 – 2 december 2016)