Jacques Bens, Jacques Audiberti, Filip De Pillecyn, Erica Pedretti, Evliya Çelebi, Anne Fanshawe, Daniel Schiebeler, Mary Webb

De Franse dichter en schrijver Jacques Bens werd geboren op 25 maart 1931 in Cadolive (Bouches-du-Rhône). Zie ook alle tags voor Jacques Bens op dit blog.

 

Melancholy

So I’ll once more find my old horizons,
cherished scent of winds and habitations.
Fear not if it seems I’m quitting the place.

I leave Paris just to love it better.

One tends to hurry a banal embrace.
But what’s this pride worth that’s past all seasons?
Try to unite the heart with its reasons.
The city, while smiling, leaves a rough trace.

I leave Paris just to love you better.

To love you better, I couldn’t picture—
Now I see the present whisks us away.
To see you, I have to step back a bit.
I lock up my regrets, as will be fit,
Slipping my key under your entryway.

 

Nostalgia

I’ll no longer haunt this lost location
Where my friends, gently, find some fixation,
Fixation I crave, though I play the stud,

For I love the smell of books most of all.

If I’ve swapped my pen for a plow and mud
(That is, lyric and inoculation),
If I’ve, I say, chosen field plantation,
I’ve not renounced my écriveron blood:

Still, I love the smell of books above all.

To regain that world that had me in thrall,
To meet, each day, my cousin the proofer!
To sniff the cold perfume of leather scrawl!
To relive, at last, the life I recall,
And egads! return like a proud victor!

 

Vertaald door Rachel Galvin

 

 
Jacques Bens (25 maart 1931 – 26 juli 2001)
Cadolive (Bouches-du-Rhône)

Lees verder “Jacques Bens, Jacques Audiberti, Filip De Pillecyn, Erica Pedretti, Evliya Çelebi, Anne Fanshawe, Daniel Schiebeler, Mary Webb”

Paul Meeuws

De Nederlandse dichter en schrijver Paul Meeuws werd geboren op 25 maart 1947 in Roermond. Van Paul Meeuws verschenen gedichten in Dietsche Warande & Belfort, De Vlaamse Gids, Tirade, de Poëziekrant, Het Moment en Meander. Eerder publiceerde hij twee bundels met korte verhalen, “Badhuis in de sneeuw” (1988) en “Jonge modinettes”(1994), beide bij Uitgeverij van Oorschot. Daarnaast publiceerde hij essays over beeldende kunst, zoals “De aarde is plat “over perspectief en een schoolboek over kunst en cultuur. Meeuws was jarenlang werkzaam in het voortgezet onderwijs, als docent beeldende vorming en Nederlands.

Andere Tijden

We zien uw kinderjaren in zwart-wit.
Oud daglicht knippert als een uitgewreven oog.
Het heeft te lang geslapen
en haast zich door de straten van weleer.

Je kunt dat haasten zien.
Het licht slaat stappen over.
Het is niet eerlijk wat het met de mensen doet.

U neemt mij kwalijk dat ik erom lach,
dat koddige geren,
hoeden die alsmaar op en afgaan,
die knieval en dat rollen met de ogen
van meisjes met een slecht gebit.

U wilt de televisie uit.
Verleden hoort niet te bewegen.
Het hoort door de verhalen
als een kind in slaap gewiegd.

Natuurlijk doet het maar alsof.
Wij worden heimelijk bespied en leren
het al vroeg dat waarheid niet bestaat.

Of wel bestaat, maar zich
alleen maar openbaart in preken
en andere staaltjes godsgeloof.

U doet het sissen van zo’n oude gaslamp na.
Het withete bollen van het nieuwe kousje
is maar een kleine stap verwijderd
van de glazen peer die ons nu in een lichtkring zet.

Kijk, onze jongensgezichten nog,
verrukt van zoveel technische vooruitgang,
weerspiegeld door het raam!

 

Wals

Zonnige zaterdag, twaalf uur.
Het wiel draait aan de orgelman,
de zon draait om de straat.

Een houten herderin leert mij een wals,
de pirouette van een boor.

De klank vliedt van het middelpunt,
flegmatisch mechaniek,
dat over ziel en zaligheid
de wildste geruchten uitbraakt
door zijn pijpen.

 

 
Paul Meeuws (Roermond, 25 maart 1947)

 

Jung Chang

De Chinese schrijfster Jung Chang werd geboren in Yibin, Sichuan op 25 maart 1952. Haar ouders waren lid van de Communistische Partij van China. Tijdens de Culturele Revolutie werden zij allebei opgepakt en werd Chang zelf naar het platteland gestuurd. Na de Culturele Revolutie ging ze in 1978 naar Engeland en studeerde er taalwetenschap aan de Universiteit van York, waar ze in 1982 promoveerde. Sindsdien woont zij in het Verenigd Koninkrijk. Haar werken schrijft zij in het Engels. Chang kreeg grote internationale bekendheid door haar boek “Wild swans. Three daughters of China” uit 1991. Hierin beschrijft Chang de geschiedenis van China van het begin van de 20e eeuw tot aan het eind van de Culturele Revolutie aan de hand van de levens van haar grootmoeder, haar moeder en haarzelf. Er verschenen meer dan vijftien miljoen exemplaren, in 40 talen. Van de Nederlandse vertaling werden er zo’n 600.000 verkocht. Het boek is in China verboden. Samen met haar man, historicus Jon Halliday, schreef Chang “Mme Sun Yat-Sen (Soong Ching-ling)” (1986), een biografie van Song Qingling, de vrouw van Sun. Samen schreven zij ook “Mao: The Unknown Story” (2005). Ook deze Mao-biografie is in China verboden. In 2013 verscheen Changs biografie van de invloedrijke Chinese keizerin Cixi: “Empress dowager Cixi: The concubine who launched modern China.”

Uit:Wilde zwanen. Drie dochters van China (Vertaald door Paul Syrier)

“Op vijftienjarige leeftijd werd mijn grootmoeder de concubine van een oorlogsheer met de rang van generaal, tevens hoofd van de politie van een onbeduidende nationale regering van China. Het was 1924 en het land verkeerde in een staat van chaos. Een groot deel ervan, met inbegrip van Mantsjoerije, waar mijn grootmoeder woonde, werd bestuurd door oorlogsheren die elkaar het licht in de ogen niet gunden. De huwelijksovereenkomst werd geregeld door haar vader, een politiefunctionaris in het provinciestadje Yixian in het zuidwesten van Mantsjoerije, ongeveer honderdvijftig kilometer ten noorden van de Grote Muur en driehonderdvijfenzeventig kilometer ten noordoosten van Peking. Zoals de meeste Chinese steden was Yixian als een fort gebouwd. Het werd omgeven door muren van negen meter hoog en drieënhalve meter dik uit de tijd van de Tang-dynastie (618-907 na Christus), bekroond met transen, op regelmatige afstanden door zestien bastions onderbroken en zo breed dat een paard er met gemak overheen kon rijden. De stad had vier poorten, een voor elke windrichting, met beschermende voorpoorten, en de fortificaties als geheel waren door een diepe gracht omgeven. De opmerkelijkste trek van de stad was een hoge, rijkgedecoreerde klokketoren van donkerbruine natuursteen, die was gebouwd in de zesde eeuw, toen het boeddhisme in het gebied was geïntroduceerd. Iedere nacht werd de klok geluid om de tijd aan te geven en verder deed de toren dienst om te waarschuwen voor branden en overstromingen. Yixian was een welvarende marktplaats. De vlakten in de omgeving produceerden katoen, maïs, sorghum, sojabonen, sesam, peren, appels en druiven. Op de stukken grasland en in de heuvels in het westen fokten de boeren schapen en koeien. Mijn overgrootvader, Yang Ru-shan, was geboren in 1894, toen China in zijn geheel werd bestuurd door een keizer, die in Peking resideerde. De keizerlijke familie bestond uit Mantsjoes, die China in 1644 hadden veroverd vanuit Mantsjoerije, dat hun basis was. De Yangs waren Han-Chinezen, etnische Chinezen, en waren op zoek naar middelen van bestaan het land ten noorden van de Grote Muur in getrokken. Mijn overgrootvader was enig kind, en op grond hiervan was hij voor de familie uiterst belangrijk. Alleen een zoon kon de familienaam voortzetten —zonder hem zou de familielijn tot een einde komen, hetgeen in de ogen van Chinezen het grootste verraad was dat je je voorouders kon aandoen. Hij werd naar een goede school gestuurd. De bedoeling was dat hij het examen zou doen en mandarijn werd, ambtenaar, wat destijds de aspiratie van de meeste Chinese mannen was. Het ambtenarenbestaan bracht macht met zich mee, en macht geld. Zonder macht of geld voelde geen enkele Chinees zich veilig voor de chicanes van het openbaar gezag of het willekeurige geweld. Er had nooit een rechtsstelsel in eigenlijke zin bestaan. De rechtspraak vond lukraak plaats en wreedheden waren zowel geïnstitutionaliseerd als willekeurig. Een ambtenaar met macht wás de wet. Het mandarijnschap was voor een kind van niet-adelijke familie de enige manier om aan deze cyclus van onrecht en angst te ontsnappen.”

 
Jung Chang (Yibin, 25 maart 1952)

 

Peter Bichsel, Martin Walser, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal, Top Naeff

De Zwitserse schrijver Peter Bichsel werd geboren op 24 maart 1935 in Luzern. Zie ook alle tags voor Peter Bichsel op dit blog.

Uit: San Salvador

„Er hatte sich eine Füllfeder gekauft.
Nachdem er mehrmals seine Unterschrift, dann seine Initialen, seine Adresse, einige Wellenlinien, dann die Adresse seiner Eltern auf ein Blatt gezeichnet hatte, nahm er einen neuen Bogen, faltete ihn sorgfältig und schrieb: „Mir ist es hier zu kalt“, dann, „ich gehe nach Südamerika“, dann hielt er inne, schraubte die Kappe auf die Feder, betrachtete den Bogen und sah, wie die Tinte eintrocknete und dunkel wurde [in der Papeterie garantierte man, daß sie schwarz werde], dann nahm er seine Feder erneut zur Hand und setzte noch seinen Namen Paul darunter.
Dann saß er da.
Später räumte er die Zeitungen vom Tisch, überflog dabei die Kinoinserate, dachte an irgend etwas, schob den Aschenbecher beiseite, zerriß den Zettel mit den Wellenlinien, entleerte seine Feder und füllte sie wieder. Für die Kinovorstellung war es jetzt zu spät.
Die Probe des Kirchenchores dauerte bis neun Uhr, um halb zehn würde Hildegard zurück sein. Er wartete auf Hildegard. Zu all dem Musik aus dem Radio. Jetzt drehte er das Radio ab.
Auf dem Tisch, mitten auf dem Tisch, lag nun der gefaltete Bogen, darauf stand in blauschwarzer Schrift sein Name Paul.
„Mir ist es hier zu kalt“, stand auch darauf.
Nun würde also Hildegard heimkommen, um halb zehn. Es war jetzt neun Uhr. Sie läse seine Mitteilung, erschräke dabei, glaubte wohl das mit Südamerika nicht, würde dennoch die Hemden im Kasten zählen, etwas müßte ja geschehen sein.
Sie würde in den „Löwen“ telefonieren.
Der „Löwen“ ist mittwochs geschlossen.“

 


Peter Bichsel (Luzern, 24 maart 1935)

Lees verder “Peter Bichsel, Martin Walser, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal, Top Naeff”

Joy Ladin

De Amerikaanse dichteres, schrijfster en hoogleraar transgender-wetenschappen Joy Ladin werd geboren in Rochester, New York, op 24 maart 1961. Zie ook alle tags voor Joy Ladin op dit blog.

 

In the Name of the Father
for my son on his 18th birthday

The son enters his father’s name
like a man entering a cabin
abandoned for years.

Hinges squeak, a spider spins
a sticky shimmer
across the single window.

The man sits, sleeps,
stamps on the floor and shakes the walls, frightens birds,
leaves the bed unmade. Locks the door behind him.

The father changes. The name remains
in the deep woods of becoming.
From time to time, the son returns

to stretch out on the bed
and watch the spider, busy above,
spinning rage into love.

 

A Little Bit of Ocean

Children squat on a float in the middle of the water.
The half-grown deer disappears

into a stand of juniper and bullrush. We know shells
were once alive, but it’s hard to imagine

what stones once lived. Hard to be a creature of earth
in a world covered with water. I’m not worried

about being happy. I wanted to feel:
Mission accomplished.

I wanted to recognize the shadow I cast,
to cast more light than shadow. My daughter and I

reach the buoys that hold the rope afloat. Beneath us,
darkness, pushing up.

 

 
Joy Ladin (Rochester, 24 maart 1961)

Cri Stellweg, Yōko Tawada, Gary Whitehead, Mitch Cullin, Steven Saylor, Roger Martin du Gard, Madison Cawein, Nils-Aslak Valkeapää, Federica de Cesco

De Nederlandse schrijfster en columniste Margaretha Hendrika (Cri) Stellweg (alias Saartje Burgerhart) werd geboren in Nijmegen op 23 maart 1922. Zie ook alle tags voor Cri Stellweg op dit blog en ook mijn blog van 27 november 2006.

Uit: Geef mij maar een klaproosje…

“Ik gaf me er juist rekenschap van, dat geen Provençaalse cigale mijn schoorsteenmantel zou sieren deze winter, toen m’n hoofd onzacht in aanraking kwam met de voorruit. „Zeg, ben je nou helemaal …,” begon ik, mijn gekwetste hoofd betastend. „Stil,” fluisterde mijn man dringend, „kijk es! Kijk toch es!!” „Waar?” vroeg ik, nog scheel van de klap. „Daar.” Ik keek en ja, ik zag het …. Allemaal beesten op de weg. Hopen beesten! Hele horden! Hebberig scharrelde hij de auto al uit. lk volgde, een opkomende buil betastend. Toen ik op de weg stond, kon ik de zaak pas goed overzien: het krioelde er van vreemde, grote insecten, een soort sprinkhanen en toch géén sprinkhanen. Wel 7 tot 10 cm lang en in verschillende tinten gekleurd. Met acht reusachtige gebogen poten, lange voelsprieten en puntige venijnige koppen. Ze zaten in de planten aan weerszijden van de weg, ze kropen over het asfalt en enkele ondernemenden begonnen de auto al te beklimmen. „Aaaach,” zei ik verbijsterd, „wat een boel! En wat zijn ’t?! Wil je er een vangen? Ik vind het wel erge griezels, vies ook … !”
„’k Weet niet wat het zijn,” zei hij, „geef me gauw een doosje.” Voorzichtig over de beesten heenstappend, liep ik naar de auto terug. Toen ik er achter om heen kwam, zag ik iets, waarvan de haren me overeind gingen staan. Wij hadden met onze wielen verscheidene exemplaren ver-morzeld of geraakt, de overlevenden kropen nu belust op deze lijken en invaliden rond, knaagden eraan en vraten ze op … ! Het malen en knarsen van hun kaken was duidelijk hoorbaar in de zware, hete stilte van de verlaten weg. Met wijd opengesperde ogen en de rillingen over m’n kruin stond ik er doodstil naar te kijken, tot ik iets scherps op m’n voeten voelde. lk keek: er kroop er een over mijn blote tenen in de open schoen …. Ik gaf een gil en rende naar de auto. „Erin!” dacht ik, „weg van dit gespuis!” „Wat is er?” riep de jager uit het kreupelhout waar zich blijkbaar de mooiste exemplaren ophielden. „En waar blijft die doos?” „Kom jij je doos zelf maar halen,” riep ik opgewonden, „ik zet . geen stap meer hier. Die beesten vreten elkaar op en ze willen aan mijn tenen beginnen.” „Doe niet zo overspannen!”, riep hij boos, „kom op met dat doosje!” „Geen sprake van. Ik ben voor m’n plezier uit. Straks klimmen ze nog in m’n boothals,” gaf ik, even boos, terug. Getergd kwam hij aangestapt, dwars door en over de regimenten rondscharrelende beesten.”

 

 
Cri Stellweg (23 maart 1922 – 26 november 2006)
Hier met Adriaan van Dis in 2003 

Lees verder “Cri Stellweg, Yōko Tawada, Gary Whitehead, Mitch Cullin, Steven Saylor, Roger Martin du Gard, Madison Cawein, Nils-Aslak Valkeapää, Federica de Cesco”

Jonathan Ames

De Amerikaanse schrijver en acteur Jonathan Ames werd geboren op 23 maart 1964 in New York. Ames groeide op in Oakland, New Jersey en bezocht Indian Hills High School in Bergen County, New Jersey. Hij studeerde in 1987 af aan de Universiteit van Princeton en heeft een Master of Fine Arts-graad in fictie van de Columbia University. Op onregelmatige basis werkt hij zowel voor Columbia, The New School, en de Iowa Writers ‘Workshop. Tot Ames’s romans behoren “I Pass Like Night” (1989), “The Extra Man” (1998) en “Wake Up Sir!’ (2004), door The New York Times omschreven als “laugh-out loud funny”. In september 2008 publiceerde Ames “The Alcoholic”, zijn eerste uitstapje naar de grafische literatuur; een fragment is opgenomen in “The Best American Comics 2010”. In 2009 publiceerde hij een nieuwe collectie essays en fictie, getiteld “The Double Life Is Twice as Good”. De columns uit deNew York Press werden verzameld in vier non-fictieboeken, “What’s not to Love ?: The Adventures of a Mildly Perverted Young Writer” (2000), “My Less Than Secret Life” (2002), “I Love You More than You Know” (2006) en “The Double Life Is Twice As Good: Essays and Fiction” (2009). Ames was ook verantwoordelijk voor de “Most Phallic Building contest” die volgde op een artikel dat hij schreef voor Slate magazine waarin hij beweerde dat het Williamsburg Bank Building in Brooklyn, New York het meest fallische gebouw was dat hij ooit had gezien. Ames werd ook bekend als verteller na zijn 1999 single-man stage show, “Oedipussy,” en is blijven samenwerken met de verhalen vertellende organisatie “The Moth” uit New York. Hij is ook meerdere keren bij de Late Show van David Letterman geweest en speelde de hoofdrol in de 2001 IFC-film “The Girl Under the Waves”, een experiment op het gebied van improviserend acteren. Ames speelde ook in “The Great Buck Howard” met John Malkovich en geregisseerd door Sean McGinly, die in 2008 bij Sundance debuteerde. Verder creëerde Ames de HBO-serie “Bored to Death” met Jason Schwartzman als een ploeterende Brooklyn-romanschrijver genaamd Jonathan Ames, die bijklust als onbevoegde private detective. De verfilming van Ames’s roman “The Extra Man” werd in 2010 uitgebracht. Meer recent heeft Ames samengewerkt met Patrick Stewart en Seth MacFarlane voor de sitcom “Blunt Talk” (2015).

Uit: The Double Life Is Twice as Good

“The trouble happened because I was bored. At the time, I was twenty-eight days sober. I was spending my nights playing Internet backgammon. I should have been going to AA meetings, but I wasn’t.
I had been going to AA meetings for twenty years, ever since college. I like AA meetings. My problem is that I’m a periodic alcoholic, even with going to AA. Every few years, I try drinking again. Or, rather, drinking tries me. It tries me on for size and finds out I don’t fit and throws me to the ground. And so I go crawling back to AA. Or at least I should. This last go-round, I was skipping meetings and just staying home and, like I said, playing Internet backgammon.
I was also reading a lot of crime fiction and private detective fiction, writers like Hammett, Goodis, Chandler, Thompson. The usual suspects, as it were. Since my own life was so dull, I needed the charge that came from their books — the danger, the violence, the despair.
So that’s all I was doing — reading and playing backgammon. I can afford such a lifestyle because I’m a writer. I’m not a hugely successful writer, but I’m my own boss. I’ve written six books — three novels and three essay collections — and at the time of the trouble I had roughly six thousand dollars in the bank, which is a lot for me. I also had a few checks for movie work coming in down the road.
By my economic standards it was a flush time. I had even paid my taxes early, at the end of March — it was now mid-April — and I was just trying to stay sober and keep a low profile in my own little life. I wasn’t doing any writing, because, well, I didn’t have anything to say.
Overall, I was being pretty reclusive. I only talked to a few people, primarily my parents, who are retired and live in Florida and who call me every day. They’re a bit needy, my senior citizen parents, but I don’t mind, life is short, so if I can give them a little solace with a daily call, what the hell. My father is eighty-two and my mother is seventy-five. I have to love them now as best I can. And the only other two people I really spoke to were the two close friends I have, one who lives here in New York and the other who’s in Los Angeles. I have a lot of acquaintances, but I’ve never had a lot of friends.
One night a week, I did leave the apartment to go see this girl. It was nice. I guess you could say that she was a friend, too, but I’ve never really thought of the women in my life as friends, which must be a flaw. Her name was Marie and we would have dinner, maybe go to a movie, and then we’d get into bed at her place, never my place, and the sex with her was good. But it wasn’t anything serious. She was twenty-six and I’m forty-two, and I retired from being serious with women a few years ago. Somebody always got hurt, usually the girl, and I couldn’t take it anymore.”

 
Jonathan Ames (New York, 23 maart 1964)

Billy Collins, Eveline Hasler, Érik Orsenna, Léon Deubel, Karel Poláček, Arnold Sauwen, Wolfgang Bächler, Albrecht Goes, Gabrielle Roy

De Amerikaanse dichter en schrijver Billy Collins werd geboren in New York op 22 maart 1941. Zie ook alle tags voor Billy Collins op dit blog.

 

On Turning Ten

The whole idea of it makes me feel
like I’m coming down with something,
something worse than any stomach ache
or the headaches I get from reading in bad light-
a kind of measles of the spirit,
a mumps of the psyche,
a disfiguring chicken pox of the soul.

You tell me it is too early to be looking back,
but that is because you have forgotten
the perfect simplicity of being one
and the beautiful complexity introduced by two.
But I can lie on my bed and remember every digit.
At four I was an Arabian wizard.
I could make myself invisible
by drinking a glass of milk a certain way.
Atseven I was a soldier, at nine a prince.

But now I am mostly at the window
watching the late afternoon light.
Back then it never fell so solemnly
against the side of my tree house,
and my bicycle never leaned against the garage
as it does today,
all the dark blue speed drained out of it.

This is the beginning of sadness, I say to myself,
as I walk through the universe in my sneakers.
It is time to say good-bye to my imaginary friends,
time to turn the first big number.
It seems only yesterday I used to believe
there was nothing under my skin but light.
If you cut me I would shine.
But now if I fall upon the sidewalks of life,
I skin my knees. I bleed.

 

Some Days

Some days I put the people in their places at the table,
bend their legs at the knees,
if they come with that feature,
and fix them into the tiny wooden chairs.

All afternoon they face one another,
the man in the brown suit,
the woman in the blue dress,
perfectly motionless, perfectly behaved.

But other days, I am the one
who is lifted up by the ribs,
then lowered into the dining room of a dollhouse
to sit with the others at the long table.

Very funny,
but how would you like it
if you never knew from one day to the next
if you were going to spend it

striding around like a vivid god,
your shoulders in the clouds,
or sitting down there amidst the wallpaper,
staring straight ahead with your little plastic face?

 

 
Billy Collins (New York, 22 maart 1941)
 

Lees verder “Billy Collins, Eveline Hasler, Érik Orsenna, Léon Deubel, Karel Poláček, Arnold Sauwen, Wolfgang Bächler, Albrecht Goes, Gabrielle Roy”

Ilse Kleberger

De Duitse dichteres en schrijfster Ilse Kleberger werd als Ilse Krahn geboren op 22 maart 1921 in Potsdam. Kleberger bezocht scholen in Burgstädt (Saksen), Potsdam, Berlin-Schlachtensee, Berlijn-Friedenau en Schneidemühl. In Schneidemühl deed zij eindexamen gymnasium. Zij wilde graag ​​journaliste worden, maar in plaats daarvan studeerde zij medicijnen in Berlijn, Greifswald en Tübingen en werd daarom vrijgesteld van de Reichsarbeitsdienst. Door de chaos van de oorlog verhuisde zij van Potsdam naar Berlijn-Nikolassee en Wannsee. In 1946 voltooide Kleberger haar studie geneeskunde met het staatsexamen en werkte vervolgens in het chirurgische ziekenhuis Berlin-Nikolassee en later in Wannsee. In 1949 trouwde ze met de oogarts en latere hoogleraar oogheelkunde Eberhard Kleberger. In 1950 behaalde zij haar doctoraat in de medicijnen en in datzelfde jaar werd haar dochter Andrea geboren. Zij opende een huisartsenpraktijk aan de rand van Berlijn en leefde in deze stad tot aan haar dood. Haar eerste gedichten verschenen in 1948 in de Wedding-Verlag in de bloemlezing „Junges Berlin“. Vanaf de jaren 1950 schreef Kleberger poëzie, reisartikelen en tot slot kinderboeken, waarvan de eerste exemplaren nog voor haar dochter en twee neven bestemd waren. Vanaf 1980 schreef zij jeugdromans, waaronder een reeks biografieën over o.a. Käthe Kollwitz (Eine Gabe ist eine Aufgabe), Ernst Barlach (Der Wanderer im Wind), Bertha von Suttner (Die Vision vom Frieden) und Albert Schweitzer (Das Symbol und der Mensch). Haar boeken zijn vertaald in het Deens, Engels, Frans, Italiaans, Pools, Nederlands, Tsjechisch, Hebreeuws, Japans en Chinees. De totale oplage van haar Oma-Kinderbuchreihe bereikte meer dan 4 miljoen exemplaren.

Uit: Erzähl mir von Melong

„Melong und ihr Bruder Ha Yuen sind zwei von den 80000 „Wasserchinesen”, die auf Booten an der Küste von Hongkong leben. Sie haben kein anderes Zuhause als eine Dschunke, ein chinesisches Segelboot, unter dessen rundem Deck nachts die ganze Familie schläft, dicht an dicht wie die Ölsardinen, denn der Raum ist klein und die Familie zahlreich: der Großvater, die Großmutter, der Vater, Melong, Ha Yuen, das Baby und HaYuens Hund. Eigentlich gehört noch die Mutter dazu, aber sie liegt schon seit einem Jahr im Krankenhaus.
Neben, hinter und vor der Dschunke sind andere Dschunken. Es ist ein ganzer Wald von Masten, der in den Himmel ragt. Eigentlich sind es Fischerboote, und einige fahren auch noch täglich zum Fischfang aus, aber viele werden nur als Wohnungen benutzt, so wie es Melongs Familie zum Beispiel tut. Das Boot gehört der Familie schon viele Generationen. Die Großmutter ist auf ihm geboren worden, die Mutter, Melong, Ha Yuen und das Baby. Sie leben gern hier, obwohl es recht eng ist, aber chinesische Familien rücken immer dicht zusammen. Melongs Vater ist kein Fischer. Er malt in einer Fabrik auf Seide Vögel und Blumen für Gewänder und Tischdecken. Früh morgens, bevor er zur Arbeit geht, ruft er Melong und Ha Yuen auf das Deck und sie machen „Schattenboxen”. Alle drei tun so, als ob sie einen starken Gegner vor sich hätten, dem sie tüchtig Kinnhaken versetzen, obgleich sie in Wirklichkeit nur in die Luft boxen. Fast alle Chinesen machen morgens diesen Frühsport. Überall am Kai und auf den Decks sieht man Frauen und Männer, die herumhüpfen und in die Luft schlagen. Danach geht Vater in die Fabrik, und Melong und Ha Yuen gehen in die Schule. Die Großmutter, eine winzige Frau, mit einem Gesicht wie zerknittertes Seidenpapier, fegt das Bootsdeck.“

 
Ilse Kleberger (22 maart 1921 – 2 januari 2012)

Theo Kars

De Nederlandse schrijver en vertaler Theo Kars werd geboren in Rotterdam op 22 maart 1940. Kars groeide op in Doorn in een gereformeerd gezin maar zette zich later af tegen zijn ouders en elke vorm van godsdienst. Hij getuigde van een non-conformistische en hedonistische levenshouding. Hij was een notoir casanova en bracht enige tijd van zijn leven door met twee vrouwen tegelijkertijd. Hij vertaalde bovendien Casanova’s memoires. Samen met schrijver Boudewijn van Houten lichtte hij de PTT op voor een aanzienlijk geldbedrag. Hij werd daarvoor veroordeeld tot 27 maanden celstraf, waarvan hij er 24 uitzat. Zijn wedervaren daaromtrent verhaalt hij in zijn boeken “De Vervalsers” en “De Huichelaars”. In 1964 richtte hij het literair tijdschrift Tegenstroom op. In 1996 bracht Kars het boek “De Strijd tegen de Tijd” uit, waarin hij bericht over zijn ervaringen om ouderdomsverschijnselen tegen te gaan. Tijdens en na de ziekte van zijn toenmalige vriendin (schizofrenie) bestudeerde hij uitvoerig het onderwerp voedingssupplementen en levensverlengende therapieën en begon hij naar die inzichten te leven. In 2010 verscheen het eerste deel van de memoires van Theo Kars, getiteld: “Memoires van een slecht mens”. In 2013 verscheen het tweede deel. Het derde en laatste deel zou pas na zijn overlijden verschijnen, aangezien hij in dat deel een aantal onopgehelderde financiële misdaden opbiecht. Dit derde deel is echter onvoltooid gebleven.

Uit: De vervalsers

 “Sax werd de volgende morgen wakker doordat er aanhoudend werd gebeld. Hij pakte zijn horloge van tafel en controleerde hoe laat het was: half negen. Hij stapte uit bed. sloeg zijn kamerjas om. ging voor de deur staan zonder die te openen en riep: ‘Ja. wie is daar!’ ‘Politie’ Zijn hart bonsde pijnlijk, terwijl hij de deur opendeed. Er stond een kale man voor hem in een donkerbruin pak. Het grijze haar bij de slapen stak af tegen zijn ongewoon rode gezicht en schedel. ‘Woont meneer Ter Haar hier?’ ‘Nee.’ antwoordde Sax met een stem die zacht was van nervositeit. Hij begreep weliswaar uit de vraag van de rechercheur dat hij niets te vrezen had. maar moest nog van de schrik bekomen. ‘Weet u misschien waar hij woont?’ vroeg de rechercheur. Sax vermoedde dat het om een niet betaalde bekeuring ging. Hij schraapte zijn keel en antwoordde: ‘Ik geloof dat hij op het ogenblik bij zijn ouden woont: anders is hij in Oldeloo… Zijn ouders wonen in Amsterdam.’ ‘0 Oldeloo; zei de rechercheur. ‘Dank u wel.’ Sax sloot de deur, haalde diep adem, wreef nadenkend met een hand over zijn stoppelige kin en ging weer in bed liggen. Hij kon echter de slaap niet vatten. omdat hij de schrik nog in zijn lichaam voelde en ontevreden was over de wijze waarop hij de rechercheur te woord had gestaan. Hij had de man moeten laten merken dat het onbeleefd was hem in de vroege morgen te storen om hem een dienst te vragen. In plaats daarvan had hij behulpzaam Ter Haars adres gegeven—de schrik had hem loslippig gemaakt. Hij dommelde weg in een halfslaap, waaruit hij af en toe werd opgeschrikt door het geluid van mensen die lawaaierig door het trappenhuis liepen. Om negen uur werd er bevelend op zijn binnendeur gebonsd. Ja!’ riep hij vanuit zijn bed, zo onvriendelijk mogelijk. ‘Ik lig nog in bed. Wat is er?’ riep hij wrevelig. Hij dacht er niet aan nogmaals inlichtingen te geven. ‘Opendoen! Politie!’ Er werd aan de deur gerukt. Sax werd driftig. Wat een hufters! ‘Een ogenblik! Ik moet even iets aantrekken,’ snauwde hij terwijl hij uit bed stapte. Hij greep zijn kamerjas en opende de deur. Drie rechercheurs liepen langs hem heen naar binnen zonder hem toestemming te vragen. Zij gingen om hem heen staan. Hij was sprakeloos van woede en verbazing. ‘Hoe is uw naam?’ vroeg een lange. benige rechercheur met een moe, grauw gezicht. vol wijde poriën.
Sax:
‘Kent u meneer Ter Haar?’
‘Ja. Een half uur geleden is er ook al iemand geweest om dat te vragen. Wat zijn dit voor manieren?’ ‘Dan zou ik u willen verzoeken even met ons mee naar het bureau te gaan om een paar vragen te beantwoorden.’ ‘Kan dat hier niet?’ vroeg Sax geprikkeld. Hij begreep nu dat men Ter Haar zocht voor iets belangrijkers dan een niet betaalde bekeuring. waarschijnlijk wegens omgang met een minderjarig meisje. Ter Haar had een voorkeur voor heel jonge meisjes omdat hij deze makkelijk kon imponeren, en was daardoor al een paar maal in moeilijkheden gekomen.”

 
Theo Kars (22 maart 1940 – 10 november 2015)