Martin Bril, Doeschka Meijsing, Daan Doesborgh, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.

Uit: Blues (Donkere dagen)

“Het is 4 uur en 47 minuten. Op de radio: Wakker op de Weg. Ik ben nergens naar op weg. Het hammondorgel van Hans Vermeulen klinkt, daarna de stem van de presentator. `Dat was The Sandy Coast, een van oorsprong Haags shufflebandje dat later grote hits zou scoren.’ Inderdaad. Vijf uur, nieuws. Maar eerst nog even de Rabo Welkomstassistent, whatever that may be. Reclame. Buiten is het daglicht al voorzichtig bezig de duisternis te verdrijven. Daar kan eigenlijk geen nieuws tegenop, maar toch doet het ANP z’n best. Aan het einde van deze eeuw zal het in Nederland gemiddeld veertig graden Celsius zijn. Als dát geen nieuws is, wat is dan wél nieuws? We leven nu in 2008 en volgens het KNMI wordt het vandaag 19 graden en een natte dag. Nog 92 jaar wachten, of laten we het korter houden: nog 51 jaartjes wachten; dan is het in Nederland gemiddeld een graadje of 28, schat ik zo, toch? Lekker. Kan niet beter. Bovendien; over 52 jaar word ik 100 en voor geen goud wil ik dat moment missen dat de stadsdeelvoorzitter, de directrice van het zorgcentrum (zo’n vrouw met een rode, gefiguurzaagde bril) en de fotograaf van het huis-aan-huisblad zich met een enorme slagroomtaart in mijn kamertje vervoegen. Hopelijk kan er ook nog een lintje vanaf. Na het nieuws: de Shaffy-Cantate’, ‘door twee unieke artiesten, twee unieke Nederlandse sterren, die nog steeds van zich doen spreken, Ramses Shaffy en Liesbeth List’. Ik was het vergeten, maar nu het voorbijkomt, weet ik het weer: erger muziekstuk dan dit is er niet. `Lalalalalalalalala.’ Je zou van de weeromstuit `Aus der Tiefe ruf Ich Herr zu Dir’ opzetten, een echte cantate, en nog mijn favoriete ook. Dat zal ze leren, die stumpers van de radio; ze draaien nu nota bene een ‘stukje goed in het gehoor liggende jazz’ van de technicus van dienst, ene Jochem. Zulke mannen heten altijd Jochem: lekker thuis op zolder klooien met GarageBand, en voor je het weet voelen ze zich de nieuwe Herbie Hancock. Het is dat de vogels buiten nu ook op gang komen, en hier en daar in het ochtendgrauw een snippertje blauw valt te ontwaren, anders zou je alle moed laten varen; eens kijken wat er dan gebeurt. `We hebben allemaal,’ zo klinkt het uit de radio, ‘een lichtje in onze ziel. Bij sommigen brandt het zwak, bij anderen…’ Ik heb de tegenwoordigheid van geest de radio onmiddellijk tot zwijgen te brengen. Als de Here Jezus om de hoek komt kijken, en dat doet hij steeds vaker, kun je niet alert genoeg zijn. Geen woord van die knakker komt hier binnen. Overigens: als bij sommigen van ons het lampje een beetje brandt, wat doet het dan bij anderen? Loeien? Overuren maken? De ziel verteren? Rondzwaaien als de bundel van een vuurtoren? Zoeken naar een zondige die tot bekering kan worden gebracht? Met die vraag (een antwoord zal niet volgen) sta ik enkele minuten later op straat. Het loopt tegen halfzes. Ik rek mij omstandig uit, als een kampeerder in eigen land die zojuist uit zijn tent is gekropen en nu de gang naar de toiletten begint. Ik kijk naar de lucht die weinig goeds belooft. In de verte hoor ik de brommer van de krantenbezorger. Een voorzichtige blues welt in mij op, de herfst ligt om de hoek. Nog een paar dagen, misschien een week, en dan zullen de kastanjes oranje gaan kleuren. Dat is mooi, maar daarna gaan de bladeren vallen, en voor je het weet steken er novemberstormen op en zijn de donkere dagen een feit.”

 

 
Martin Bril (21 oktober 1959 – 22 april 2009)

Lees verder “Martin Bril, Doeschka Meijsing, Daan Doesborgh, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge”

Patrick Kavanagh, Tariq Ali, Nikos Engonopoulos, Mehdi Charef, Allen Hoey, Martin Roda Becher

De Ierse dichter Patrick Kavanagh werd geboren op 21 oktober 1904 in County Monaghan. Zie ook mijn blog van 21 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Patrick Kavanagh op dit blog.

 

Stony Grey Soil

O stony grey soil of Monaghan
The laugh from my love you thieved;
You took the gay child of my passion
And gave me your clod-conceived.

You clogged the feet of my boyhood
And I believed that my stumble
Had the poise and stride of Apollo
And his voice my thick tongued mumble.

You told me the plough was immortal!
O green-life conquering plough!
The mandril stained, your coulter blunted
In the smooth lea-field of my brow.

You sang on steaming dunghills
A song of cowards’ brood,
You perfumed my clothes with weasel itch,
You fed me on swinish food

You flung a ditch on my vision
Of beauty, love and truth.
O stony grey soil of Monaghan
You burgled my bank of youth!

Lost the long hours of pleasure
All the women that love young men.
O can I stilll stroke the monster’s back
Or write with unpoisoned pen.

His name in these lonely verses
Or mention the dark fields where
The first gay flight of my lyric
Got caught in a peasant’s prayer.

Mullahinsa, Drummeril, Black Shanco-
Wherever I turn I see
In the stony grey soil of Monaghan
Dead loves that were born for me.

 

 
Patrick Kavanagh (21 oktober 1904 – 30 november 1967)
Standbeeld langs het Grand Canal, Dublin

Lees verder “Patrick Kavanagh, Tariq Ali, Nikos Engonopoulos, Mehdi Charef, Allen Hoey, Martin Roda Becher”

Ursula Le Guin

 

De Amerikaanse schrijfster Ursula Kroeber Le Guin werd geboren als Ursula Kroeber in Berkeley, Californië op 21 oktober 1929. Haar vader, Alfred L. Kroeber, was antropoloog, haar moeder, Theodora Kroeber, schrijfster. Ze was gehuwd met Charles A. Le Guin, een historicus. Ze studeerde aan Radcliffe College en Columbia University, waar ze in 1952 haar MA haalde. Negen andere universiteiten hebben haar eredoctoraten toegekend. Ze heeft Frans en Schrijven gedoceerd aan vele universiteiten. Haar oeuvre omvat verder 28 romans en 11 collecties korte verhalen. Thema’s die in haar werk een rol spelen zijn vaak feministisch, psychologisch, sociologisch of anarchistisch van aard. Bekende boeken van haar hand zijn onder andere de Aardzee-serie, “Duisters linkerhand” (The Left Hand of Darkness) en “De ontheemde” (The Dispossessed). Ze heeft een groot aantal prijzen gewonnen, waaronder vijf Hugo Awards en zes Nebula Awards, de twee bekendste onderscheidingen voor sciencefiction.

Uit: The dispossessed

“There was a wall. It did not look important. It was built of uncut rocks roughly mortared. An adult could look right over it, and even a child could climb it. Where it crossed the roadway, instead of having a gate it degenerated into mere geometry, a line, an idea of boundary. But the idea was real. It was important. For seven generations there had been nothing in the world more important than that wall.
Like all walls it was ambiguous, two-faced. What was inside it and what was outside it depended upon which side of it you were on.
Looked at from one side, the wall enclosed a barren sixty-acre field called the Port of Anarres. On the field there were a couple of large gantry cranes, a rocket pad, three warehouses, a truck garage, and a dormitory. The dormitory looked durable, grimy, and mournful; it had no gardens, no children; plainly nobody lived there or was even meant to stay there long. It was in fact a quarantine. The wall shut in not only the landing field but also the ships that came down out of space, and the men that came on the ships, and the worlds they came from, and the rest of the universe. It enclosed the universe, leaving Anarres outside, free.
Looked at from the other side, the wall enclosed Anarres: the whole planet was inside it, a great prison camp, cut off from other worlds and other men, in quarantine.
A number of people were coming along the road towards the landing field, or standing around where the road cut through the wall.
People often came out from the nearby city of Abbenay in hopes of seeing a spaceship, or simply to see the wall. After all, it was the only boundary wall on their world. Nowhere else could they see a sign that said No Trespassing. Adolescents, particularly, were drawn to it. They came up to the wall; they sat on it. There might be a gang to watch, offloading crates from track trucks at the warehouses. There might even be a freighter on the pad. Freighters came down only eight times a year, unannounced except to syndics actually working at the Port, so when the spectators were lucky enough to see one they were excited, at first. But there they sat, and there it sat, a squat black tower in a mess of movable cranes, away off across the field. And then a woman came over from one of the warehouse crews and said, “We’re shutting down for today, brothers.” She was wearing the Defense armband, a sight almost as rare as a spaceship. That was a bit of a thrill. But though her tone was mild, it was final. She was the foreman of this gang, and if provoked would be backed up by her syndics. And anyhow there wasn’t anything to see. The aliens, the off-worlders, stayed hiding in their ship. No show.”

 

 
Ursula Le Guin (Berkeley, 21 oktober 1929)

Pankaj Mishra

Onafhankelijk van geboortedata

De Indiase schrijver, journalist en essayist Pankaj Mishra werd geboren in 1968 in Jhansi, India. Mishra studeerde handelswetenschappen aan de Universiteit van Allahabad en Engelse Letterkunde aan de Nehru-universiteit in New Delhi. In 1992 verhuisde hij naar Mashobra, een dorp in de Himalaya, waar hij begon met het publiceren van literaire essays en boekbesprekingen in “The Indian Review of Books”, The India Magazine, en de krant The Pioneer. Zijn eerste boek was “Butter Chicken in Ludhiana: Travels in Small Town India” (1995), een reisverhaal dat de sociale en culturele veranderingen in India in de nieuwe context van globalisering beschreef. Zijn roman “The Romantics” (2000), een ironische vertelling over mensen die verlangen naar vervulling in culturen die niet de hunne zijn, werd gepubliceerd in elf Europese talen en won de Los Angeles Times Art Seidenbaum prijs voor eerste fictie. Zijn recente boek “An End to Suffering: The Buddha in the World” (2004) vermengt memoires, geschiedenis en filosofie in een poging om de relevantie van de Boeddha voor de huidige tijd te onderzoeken. In “Temptations of the West: How to be Modern in India, Pakistan and Beyond” (2006) beschrijft Mishra’s reizen door Kasjmir, Bollywood, Afghanistan, Tibet, Nepal, en andere delen van Zuid- en Centraal Azië, over de veranderingen onder druk van de Westerse moderniteit, en over de paradoxen van globalisering. “Tijd van woede” (2017) behandelt eveneens de globalisering en de wereldwijde opkomst van ressentiment als krachtige politieke emotie. Mishra verklaart dit ressentiment vanuit de niet-ingeloste en tegenstrijdige beloften van kapitalisme (rijkdom, vooruitgang) en democratie (gelijkheid). Pankaj Mishra verdeelt zijn tijd tussen Londen, New Delhi, een dorpje in de Himalaya en het Wellesley College in de Verenigde Staten, waar hij elk jaar een aantal weken lesgeeft. In 2014 ontving Pankaj Mishra in Leipzig de Leipziger Buchpreis zur Europäischen Verständigung.

Uit: Tijd van woede (Vertaald door Nico Groen)

“In september 1919 bezette de Italiaanse dichter Gabriele D’Annunzio, vergezeld door tweeduizend Italiaanse opstandelingen, de stad Fiume aan de Adriatische Zee. De schrijver en oorlogsheld, een van de beroemdste Europeanen van zijn tijd, wilde al heel lang alle gebieden annexeren die volgens hem altijd al tot “moedertje Italie” hadden behoord.
In 1911 was hij fel voorstander geweest van de Italiaanse inval in Libie, een zo wrede expeditie dat die in de hele islamitische wereld tot grote woede leidde. Gebruikmakend van de chaos aan het einde van de Eerste Wereldoorlog en doordat de vorige heerser over de regio ten val was gekomen, zag D’Annunzio zijn kans schoon om Italiaanse mannen zich door middel van geweld weer jong te laten voelen.
Geinstalleerd als ‘Duce’ van de ‘Vrijstaat Fiume’ bedreef D’ Annunzio een politiek vol holle retoriek en gebaren, een politiek in grootse stijl. Hij bedacht de groet met gestrekte arm, die de nazi’s later zouden overnemen, en ontwierp onder andere een zwart uniform met doodskop met gekruiste botten; hij sprak obsessief over martelaarschap, opofferingsgezindheid en dood. Benito Mussolini en Adolf Hitler, in die tijd nog onbekend, luisterden gretig naar de pseudoreligieuze toespraken die deze kaalgeschoren man dagelijks vanaf zijn balkon hield voor zijn zwarthemd-‘legionairs’ (voordat hij zich terugtrok met zijn sekspartners van die dag).
Enthousiaste vrijwilligers – door testosteron opgejutte tieners en doctrinaire socialisten – kwamen helemaal uit landen als Ierland, India en Egypte om zich in Fiumes carnaval van erotisch militarisme te storten. Voor hen leek het leven, ontdaan van alle oude regels, helemaal opnieuw te beginnen: een zuiverder, mooier en oprechter bestaan.
Naarmate de maanden verstreken en zijn seksuele honger en megalomanie toenamen, begon D’ Annunzio zichzelf te beschouwen als leider van een internationale opstand van alle verdrukte volken. In de praktijk bleek deze gedrongen, eenvoudige provinciaal, een parvenu die voor aristocraat wilde doorgaan, niet meer dan een opportunistische profeet voor boze buitenbeentjes uit heel Europa, voor hen die zich volledig overbodig voelden in een samenleving waarin slechts een minderheid profiteerde van economische groei en waarin democratie een spel bleek waar door machthebbers mee werd gesjoemeld.”

 
Pankaj Mishra (Jhansi, 1968)

Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Ela Angerer, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky

 

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit:Geheim dagboek 1963 – 1970 (Deel 8)

“30 november 1963 – Waarschijnlijk gaat de heilige Sebastiaan een gouden toekomst tegemoet. Hoe lang wordt hij al stiekem bewonderd door homosexuelen sinds hij in de zestiende en zeventiende eeuw gebruikt is door schilders om een naakt mannelijk lichaam in de verleidelijkste poses te vertonen? Die hadden al lang ontdekt dat een man het mooist is met opgeheven armen in een wat weerloze overgegeven houding. Er is ook menige voluptueuze Christus, maar gekruisigd is die te stijf, als lijk te schokkend. Sebastiaan, gemarteld of enkel bezwijmd, is opwindend, hij appelleert bovendien aan de sadistische gevoelens in de man, de verpleegstersneiging in de vrouw. Louis Réau (Iconographie de l’art chrétien, 1959) sprekend over de apollinische Sebastiaansuitbeelding door Il Sodoma schrijft: “il ne lui reste plus que le patronage compromettant et inavouable des sodomistes ou homosexuels.”
Wat ik niet wist is dat in vroeger tijden ook de deugd der vrouwen gevaar liep. Ik dacht dat zij in het voetspoor van Irene en haar dienares enkel door moederlijke verzorgstersgevoelens beroerd zouden worden. De kerk wist het beter: zij liet heel wat Sebastiaan-schilderijen verdwijnen.
Volgens de oude berichten werd Sebastiaan, een centurion in het leger van Diocletianus, op de Campus Martius dermate doorschoten door boogschutters dat hij op een egel leek: qui cum sagittis plenus quaesi hericius staret. En op de middeleeuwse afbeeldingen is hij dat ook, een aandoenlijk bruin egeltje.”

 

Beeltenis

Ik teken je gelaat uit korenaren
Jij was de glimlach van het zomerland
Aan het gefluister van de velden waren
Je haren en je dromen nauw verwant.

Ik teken je gelaat tegen het duin
Achter je ogen flitsten blauwe golven
Waar vogeltjes als vlokken sneeuwwit schuim
Het zachte glooien van de kustlijn volgen.

Maanlicht was ’s nachts je zilveren profiel
Schaduw op dieper schaduw in je ogen
Verloren weemoed van je ziltgewaaide mond

Jij was ’t volmaakte landschap van mijn ziel
Met wind in graan en popels, en de hoge
Zingende regen over mijn geboortegrond.

 

Regen

Regen, stil tegen ’t raam na deze pijn…
Buiten is ’t lente en mijn huis wordt brozer
Mijn denken en mijn lichaam worden vozer
Minder bestand tegen het eenzaam zijn.

Nu ‘k achter jou, o mijn vergeefs beminde
De deur sloot en mij neerleg in de nacht
Voel ik mij als een dier dat luistrend wacht
Om bij het zwakst gerucht de weg te vinden.

Dit ene vers dat in het donker staat
Van jaren, ’t is voor jou en voor wie gingen
Als jij… ik kwam er telkens overheen

Straks is ook dit voorbij, ben ‘k weer alleen,
En weer genees ik, spieglen andere dingen
Uit mijn verleden hopeloos zich in een nieuw gelaat.

 

 
Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Ela Angerer, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky”

David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman, Andrew Vachss, John le Carré, Adam Lindsay Gordon

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Klare lucht zwart (Vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen)

“Haar vader een gouden gelaat in duister. In fakkellicht verschenen boven het water en weer vervaagd. Gelaat van de zon, afstammeling van de zon. Verraad en woede. Vier pluimen langs zijn masker, uiteenspattend licht, als manen.
Zijn schild van vele huiden een uitgeholde duisternis. Essenhouten speer een dunne lijn en dan verdwenen. Het zeil boven hem opgebold als een ossenbuik, gezwollen als een god, hoeven geluidloos in het water beneden.
Niets zal hem weerhouden, zo weet Medea. Hij heeft te veel verloren. Ze kan hem alleen ophouden. Ze bukt zich om een stuk van haar broer te grijpen, een onderarm, sterk en nu vreemd zacht, al afkoelend, en werpt die in zee, bijna zonder geluid, gedempt door het plassen van de roeiriemen.
Ze heeft dit voor Jason gedaan, en ze zal meer doen, dat weet ze. Haar broer uiteengereten aan haar voeten. Zo begint de wereld.
Donker hout in donkerder water, een zee van inkt, een gevoelde maar ongeziene regelmaat, enkel glimpen van brekende golven. Dik hout onder hen, krakend touwwerk.
Dikke touwen van de roerstanders achter haar rug, kreunend onder de druk van de roeren. Ze stijgt en daalt en wentelt bij elke lichte golf, en een ogenblik later herhalen Jason en zijn mannen elke beweging. Allemaal als één samengesmeed, barbaren en haar Minyers. Elke scheepsromp een thuis.
Vlees dat zou moeten zinken maar niet zinkt, een onderarm te klein om op te vallen in fakkellicht in dat duister, maar niettemin gezien. Haar vader die beveelt het zeil te strijken, de riemen in te halen. De grote ossenbuik loopt leeg, houdt geen licht meer vast, verduistert en verschrompelt, de bovenra zakt. Riembladen in een rij hoog boven het water, vangen licht en wijken weer uit, het schip keert.
De romp donker, ongezien, en haar vader daarboven. Nu gebukt, reikend naar zijn zoon.”

 

 
David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

Lees verder “David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman, Andrew Vachss, John le Carré, Adam Lindsay Gordon”

Kees Fens, Nic Pizzolatto, Jan Wagner, Isabelle Autissier, Ntozake Shange, Terry McMillan, Heinrich von Kleist, Raymond Brulez, Jan Erik Vold

 

De Nederlandse literatuurcriticus, essayist en letterkundige Kees Fens werd geboren in Amsterdam op 18 oktober 1929. Zie ook alle tags voor Kees Fens op dit blog.

Uit: Het beslissende boek

“Ik sprak zojuist over een tweede helft van de cirkel. Daarmee wil ik ook aangeven dat wie leest zichzelf uitbreidt, en wel met een gebied dat ineens ook zijn eigen gebied blijkt te zijn. Dat echt mooie, wat is dat? Ik geloof dat je dat kunt omschrijven als het passende, datgene wat voor jou is, het eigene. Op datzelfde moment wordt het boekenbestand opgedeeld in drie soorten, t.w. mijn boeken, jouw boeken en zijn of haar boeken; die drie zullen elkaar nooit ontmoeten, en dat is ook het fijne ervan. Nog een precisering van het beeld van die halve cirkel: die bestaat overigens natuurlijk wel uit heel veel kleine segmenten: want eenzijdig is de tweede helft vaak allerminst, al hebben de onderdelen ervan vaak wel veel met elkaar te maken.
Om te verduidelijken wat zich bij zo’n lezer afspeelt, wil ik hier nog enkele andere omschrijvingen aanvoeren, zoals: ‘Weggaan en toch thuiskomen’. Weggaan, naar plaats, tijd, en naar mensen en thuiskomen in andere tijden, op andere plaatsen, bij andere mensen. Ook heb ik het wel, vanuit het boek zelf denkend, als volgt voorgesteld: daar, ginds naar plaats of tijd genomen – vroeger dus – is met mij als lezer rekening gehouden. Het meest fascinerende is wel dat je als kind nog altijd – en hoe dat komt, wil ik straks proberen te verklaren – meer gestalten hebt en in meer tijden kunt bestaan.
Eindelijk vind je, zo is althans mijn ervaring, alles beschreven waarvan je altijd al gedacht hebt dat het bestond. Er ontstaat een soort bewustwording van bi-locatie en pluri-locatie. Soms lijkt het erop dat je – en dat is een heel sterke sensatie – uit die wereld van het boek hier en nu te vondeling bent gelegd. Daarmee wordt lezen de meest persoonlijke bezigheid; en daar komt geen opvoeder aan te pas, want jij bepaalt zelf welke jouw boeken zijn.
Waaruit bestaat dan de taak van de opvoeder? Vooral uit het niet opvoeden. Hoogstens levert de opvoeder de mogelijkheden tot keuze van die boeken. Dat hij dan ook de lezer beïnvloedt is niet juist, maar die eer moeten wij hem gunnen, want deze periode is zijn schijnbare glorietijd. Hij is de leverancier, de aanbrenger van de boeken die beslissend kunnen worden; met opzet druk ik mij hier erg voorzichtig uit. Die opvoeder werkt mee – of hij werkt niet mee: het kan natuurlijk ook dat de boeken er niet bij zijn – aan het mogelijk vóórkomen van het toeval; en het is helaas waar: van het toeval hangt alles af. Wie het treft, is dan zeer gelukkig.”

 

 
Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)

Lees verder “Kees Fens, Nic Pizzolatto, Jan Wagner, Isabelle Autissier, Ntozake Shange, Terry McMillan, Heinrich von Kleist, Raymond Brulez, Jan Erik Vold”

Helen Maria Hunt Jackson

De Amerikaanse dichteres, schrijfster en activiste Helen Maria Hunt Jackson werd geboren als Helen Fiske in Amherst op 18 oktober 1830. Jackson beschreef de kwalijke gevolgen van het beleid ten opzichte van de indianen in “A Century of Dishonor” (1881). In haar roman “Ramona” (1884) schetste Jackson het zware leven van een meisje van gemengde Schots-indiaanse origine in Zuid-Californië in de periode na de Mexicaans-Amerikaanse Oorlog. Hoewel de roman erin slaagde om voldoende aandacht te vestigen op de indiaanse zaak, werd “Ramona” vooral immens populair door de sterk geromantiseerde beschrijvingen van Zuid-Californië en niet door z’n politieke inhoud. “Ramon: a is naar schatting 300 keer herdrukt en heeft bijgedragen aan de groei in het toerisme in de regio.

Uit: Ramona

“It was sheep-shearing time in Southern California, but sheep-shearing was late at the Senora Moreno’s. The Fates had seemed to combine to put it off. In the first place, Felipe Moreno had been ill. He was the Senora’s eldest son, and since his father’s death had been at the head of his mother’s house. Without him, nothing could be done on the ranch, the Senora thought. It had been always, “Ask Senor Felipe,” “Go to Senor Felipe,” “Senor Felipe will attend to it,” ever since Felipe had had the dawning of a beard on his handsome face.
In truth, it was not Felipe, but the Senora, who really decided all questions from greatest to least, and managed everything on the place, from the sheep-pastures to the artichoke-patch; but nobody except the Senora herself knew this. An exceedingly clever woman for her day and generation was Senora Gonzaga Moreno,—as for that matter, exceedingly clever for any day and generation; but exceptionally clever for the day and generation to which she belonged. Her life, the mere surface of it, if it had been written, would have made a romance, to grow hot and cold over: sixty years of the best of old Spain, and the wildest of New Spain, Bay of Biscay, Gulf of Mexico, Pacific Ocean,—the waves of them all had tossed destinies for the Senora. The Holy Catholic Church had had its arms round her from first to last; and that was what had brought her safe through, she would have said, if she had ever said anything about herself, which she never did,—one of her many wisdoms. So quiet, so reserved, so gentle an exterior never was known to veil such an imperious and passionate nature, brimful of storm, always passing through stress; never thwarted, except at peril of those who did it; adored and hated by turns, and each at the hottest. A tremendous force, wherever she appeared, was Senora Moreno; but no stranger would suspect it, to see her gliding about, in her scanty black gown, with her rosary hanging at her side, her soft dark eyes cast down, and an expression of mingled melancholy and devotion on her face. She looked simply like a sad, spiritual-minded old lady, amiable and indolent, like her race, but sweeter and more thoughtful than their wont. Her voice heightened this mistaken impression. She was never heard to speak either loud or fast. There was at times even a curious hesitancy in her speech, which came near being a stammer, or suggested the measured care with which people speak who have been cured of stammering. It made her often appear as if she did not known her own mind; at which people sometimes took heart; when, if they had only known the truth, they would have known that the speech hesitated solely because the Senora knew her mind so exactly that she was finding it hard to make the words convey it as she desired, or in a way to best attain her ends.”


Helen Maria Hunt Jackson (18 oktober 1830 – 12 augustus 1885)

Man Booker Prize 2017 voor George Saunders

Man Booker Prize 2017 voor George Saunders

De Man Booker Prize voor de beste Engelstalige roman is dit jaar toegekend George Saunders voor zijn roman “Lincoln in the Bardo”. George Saunders werd geboren op 2 december 1958 in Chicago. Zie ook alle tags voor George Saunders op dit blog en ook mijn blog van 2 december 2009.

Uit: Lincoln in the Bardo

“Mouth at the worm’s ear, Father said:
We have loved each other well, dear Willie, but now, for reasons we cannot understand, that bond has been broken.
But our bond can never be broken. As long as I live, you will always be with me, child.
Then let out a sob
Dear Father crying    That was hard to see    And no matter how I patted & kissed & made to console, it did no
You were a joy, he said. Please know that. Know that you were a joy. To us. Every minute, every season, you were a—you did a good job. A good job of being a pleasure to know.
Saying all this to the worm!    How I wished him to say it to me    And to feel his eyes on me    So I thought, all right, by Jim, I will get him to see me And in I went It was no bother at all    Say, it felt all right   Like I somewhat belonged in
In there, held so tight, I was now partly also in Father
And could know exactly what he was
Could feel the way his long legs lay     How it is to have a beard      Taste coffee in the mouth and, though not thinking in words exactly, knew that
the feel of him in my arms has done me good. It has. Is this wrong? Unholy? No, no, he is mine, he is ours, and therefore I must be, in that sense, a god in this; where he is concerned I may decide what is best. And I believe this has done me good. I remember him. Again. Who he was. I had forgotten some- what already. But here: his exact proportions, his suit smelling of him still, his forelock between my fingers, the heft of him familiar from when he would fall asleep in the parlor and I would carry him up to—

It has done me good.
I believe it has.
It is secret. A bit of secret weakness, that shores me up; in shoring me up, it makes it more likely that I shall do my duty in other matters; it hastens the end of this period of weakness; it harms no one; therefore, it is not wrong, and I shall take away from here this resolve: I may return as often as I like, telling no one, accepting whatever help it may bring me, until it helps me no more.
Then Father touched his head to mine.
Dear boy, he said, I will come again. That is a promise.”

 

 
George Saunders (Chicago, 2 december 1958)

Mois d’octobre (François Coppée), Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

 
Autumn Gold, Lumberville door Fern Coppedge, 1935

 

Mois d’octobre

Avant que le froid glace les ruisseaux
Et voile le ciel de vapeurs moroses,
Écoute chanter les derniers oiseaux,
Regarde fleurir les dernières roses.

Octobre permet un moment encor
Que dans leur éclat les choses demeurent ;
Son couchant de pourpre et ses arbres d’or
Ont le charme pur des beautés qui meurent.

Tu sais que cela ne peut pas durer,
Mon cœur ! mais, malgré la saison plaintive,
Un moment encor tâche d’espérer
Et saisis du moins l’heure fugitive.

Bâtis en Espagne un dernier château,
Oubliant l’hiver, qui frappe à nos portes
Et vient balayer de son dur râteau
Les espoirs brisés et les feuilles mortes.

 

 
François Coppée (26 januari 1842 – 23 mei 1908)
Parijs, de geboortestad van François Coppée

 

Zie voor de schrijvers van de 17e oktober ook mijn vorige blog van vandaag.