Christiaan Weijts, Amos Oz, J.W.F. Werumeus Buning, Cola Debrot, Graham Swift, Monika van Paemel, David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch

De Nederlandse schrijver Christiaan Weijts werd geboren in Leiden op 4 mei 1976. Zie ook alle tags voor Christiaan Weijts op dit blog.

Uit: Via Cappello 23

“Venetië, zondag 8 mei 2003 – Bij de bagageband drong het tot me door dat ik een boek in het vliegtuig had laten liggen. Buiten naderde een kerosinewagen het toestel, dat in zijn onverschillig-trotse vorm zijn krachten stond te verzamelen voor de terugvlucht. Hitte maakte het beeld vloeibaar. Teruggaan leek me belachelijk. Ik had een plaats vóór aan de band bemachtigd en wachtte op het zoemsignaal waarop hij zich in beweging zou zetten. Vooralsnog klonken er alleen inschakelende telefoontjes en drukke gesprekken van medepassagiers die van alles te regelen hadden.
Ik wist dat ik morgen Transavia kon bellen met de vraag of het boek was gevonden, en ik wist ook dat ik dat te veel moeite zou vinden. Toch zat het me dwars: het was een tweetalige pocket, met Engelse en Italiaanse tekst naast elkaar, waarmee ik tijdens dit tripje mijn Italiaans wat wilde opvijzelen. Het verwerken van dit verlies kostte me een minuut of twee.
‘William Shakespeare? Excuse me, William Shakespeare, anyone?!’
Even was er de idiote gedachte dat iemand uit de groep werd aangesproken, totdat ik de steward opmerkte, die mijn boek omhoogstak. Ik snelde toe, volbracht het ritueel van bedanken en was mijn plaats vooraan kwijt.
‘Pas goed op uzelf meneer,’ riep de steward me na. Een advies dat evengoed voor een dreigement kon doorgaan.
Alsof er op dit moment gewacht was, klonk nu het signaal en begon het rubber, eerst nog schokkerig, aan zijn rondegang. Collectief gemompel klonk in de aankomsthal van Treviso Aeroporto. Twee agenten in grijs uniform, die al wat dreigend op de loer hadden gestaan, lieten een hond los – een herder met een gemene kop die begon te snuffelen aan wat er allemaal uit het gat kwam geschoven: koffers, weekendtassen, gitaartassen, ingeklapte kinderbuggy’s; alle rommel die mensen nodig hebben om tijdelijk te overleven. Mijn koffer maakte als twaalfde zijn entree. Ik heb voor deze gelegenheid een nieuwe gekocht, eentje van harde kunststof, fel lichtblauw. Zo te zien had hij tijdens het transport al wat schrammen opgelopen.
Ik plaatste hem in het bagagevak onder in de Atvo-bus die ons via het altijd naargeestige Mestre naar het Piazzale Roma zou brengen. De chauffeur was een jongen van een jaar of twintig. Zijn uniform vloekte wat met zijn leeftijd. Toen hij zijn sigaret op had, smakte hij de bagageluiken dicht, stapte in en startte de motor, waarop Radio Uno uit de speakers snerpte. Het was snikheet. Om de zoveel tijd grepen handen omhoog, als tentakels van één organisme, naar de ventilators die niet werkten.”

 

 
Christiaan Weijts (Leiden, 4 mei 1976)

 

De Israëlische schrijver Amos Oz, (eig. Amos Klausner) werd geboren in Jeruzalem op 4 mei 1939. Zie ook alle tags voor Amos Oz op dit blog.

Uit: Judas (Vertaald door Hilde Pach)

“Soms gebeurt het dat de loop van het leven vertraagd wordt, hapert als het water uit de regenpijp dat een dun stroompje vormt in de aarde van de tuin. Die stroom wordt tegengehouden door een zandheuveltje, remt af, verzamelt zich even tot een plasje, aarzelt, tast rond om het zandheuveltje dat hem de weg verspert aan te vreten of het te ondermijnen. Vanwege het obstakel splitst het water zich soms in een paar dunne takjes. Of het geeft de moed op en zakt weg in de aarde van de tuin. Sjmoeël Asj, wiens ouders in één klap al hun geld hadden verloren, wiens onderzoek mislukt was, wiens studie aan de universiteit was afgebroken en wiens geliefde was getrouwd met haar vorige vriend, besloot daarom het werk te accepteren dat hem was aangeboden in het huis in de Rav Albazsteeg, inclusief kost en inwoning en inclusief een heel bescheiden maandsalaris: een paar uur per dag zou hij doorbrengen in het gezelschap van de invalide man en de rest van de tijd was hij vrij. En dan was ook Atalja er nog, die bijna tweemaal zo oud was als hij, en toch was hij elke keer een beetje teleurgesteld als ze de kamer verliet. Sjmoeël verbeeldde zich dat er een soort afstand of verschil was tussen haar woorden en haar stem. Ze sprak weinig woorden en soms waren ze sarcastisch, maar haar stem was warm.
Twee dagen later maakte hij zijn kamer in Tel Arza leeg en verhuisde naar het huis met de betegelde tuin eromheen, beschaduwd door een vijgenboom en wijnranken, het huis dat hem bij de eerste aanblik al had aangetrokken. In vijf kartonnen dozen en een oude plunjezak bracht hij zijn kleren, zijn boeken, zijn schrijfmachine, en ook de opgerolde affiches met de gestalten van de stervende gekruisigde in de armen van zijn moeder en de helden van de Cubaanse revolutie. Onder zijn arm droeg hij de grammofoon en in zijn hand de stapel grammofoonplaten. Ditmaal struikelde hij niet doordat het voetenbankje achter de voordeur omhoogkwam, maar stapte hij er in één keer overheen.”

 


Amos Oz (Jeruzalem, 4 mei 1939)
Cover

 

De Nederlandse dichter en schrijver Johan Willem Frederik Werumeus Buning werd geboren in Velp op 4 mei 1891. Zie ook alle tags voor J. W. F. Werumeus Buning op dit blog.

 

Zo tedere schade als de bloemen vrezen

Zo tedere schade als de bloemen vrezen
Van zachte regen in de maand van mei,
Zo koel en teder heeft uw sterven mij
Schade gedaan, die nimmer zal genezen.

Eens, toen wij na de nacht tesaam verrezen
Lagen de rozen vochtig en gebroken, ik en gij
Wisten die lange nacht de regen, ik noch gij
Konden van teerheid immermeer genezen.

Gij hebt de witte en de rode rozenbladen
Gebeurd in uwe smalle hand, – zij vielen
Vochtig en sidderend weer in ’t diepe gras.

Hoe zal dan ’t hart van even tedere schade
Genezen, nu om u de rozen vielen,
Nu uwe handen stil zijn, diep in ’t gras.

 

Een oud vers

Wat ik betreur te hebben niet bezeten
Is het geluk van menig burgerman:
De vrede van het huisgezin, en van
De kinderen, die mee aan tafel eten.

En ik weet wel, dat in mijn arm gelegen
De liefste is bezwijmd van zaligheid,
Dat ik de stem ken van de eeuwigheid,
En van het hart, dat mijn hart is genegen.

Maar dit is alles niets, al deze dingen,
Gezegend, en te min; ’t is eens niet meer;
Men hoort de vogels in de bomen zingen,
De jaren gaan, de winter keert steeds weer,
De sterren staan. Ik heb niet goed gekozen.
Wat doet een bedelaar met rode rozen?

 

 
J.W.F. Werumeus Buning (4 mei 1891 – 16 november 1958)
Naar een portretschets van Lizzy Ansingh, 1912

 

De Antilliaanse schrijver, dichter, arts, diplomaat, jurist, minister, filosoof en balletcriticus Cola Debrot werd geboren te Kralendijk (Bonaire) op 4 mei 1902. Zie ook alle tags voor Cola Debrot op dit blog.

 

De stervende kluizenaar

Ik ben bevrijd van de impuls van Satan,
o drijfveer van het innerlijk duel,
terwijl berusting van het laatste Amen
mijn ziel hoedt voor de gaping van de hel.

Wie hoopt niet, als zijn stervensuur nabij is,
dat stormweer, nacht en onraad overgaan
naar hemelglans, waar het een eeuwige Mei is
en waar de bloemige harmonie bestaat…?

Of staart straks op een dode kluizenaar
de schedel met zijn sombere oogkassen,
die ik zo vaak getild heb in de hand,

en wordt dan met een koude schrik gewaar,
in kamerstilte, aan de dood verwant,
de grijnslach van wie voor de dood wou passen?

 

Vijf sonnetten uit Hades

I
Ik word steeds wreveliger, steeds meer verveeld,
het dodenrijk is slechts bewoond door gnomen.
Wij zijn postuum bij onze neus genomen,
er wordt verraderlijk met ons gespeeld.

Zoals die leven van de doden dromen
als een steeds bleker wordend dierbaar beeld,
zo weten wij, van ’t leven niet geheeld,
liefdesbeloften zijn niet na te komen.

Blijf mij nabij, schoon wijf, verlaat mij niet.
Al ben ik dood, ik druip toch van verdriet.
Ik weet, het had zo anders kunnen wezen.

Eeuwig zie ik mijn vonnis in ’t verschiet.
Nochtans, de eerste kus vergeet ik niet.
Adieu, mijn lief. En wees bedankt bij dezen.

II
De dronkaards en de andere watergeuzen
houden meer van de dochter dan de vrouw,
daar zij, ondanks hun grote bek, niet gauw
volwassen worden met hun paarse neuzen.

Onethisch als zij zijn doen zij geen keuze.
Grijp naar de pook! Zij maken het te bont!
Met volle bierkruik aan de wulpse mond
schalmeien zij hun steeds vernieuwde leuzen.

Dan treedt de stilte ook in deze harten,
de avond is gedaald, de dag vergaan.
Niet langer speelt hun veil- of geilheid parten.

Zij wandlen mede door de dodenlaan
waar men, beïnvloed door de schrijver Sartre,
doorloopt om niet voorgoed te blijven staan.

 

 
Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)
Cola Debrot als gevolmachtigd minister circa 1955

 

De Engelse schrijver Graham Swift werd geboren op 4 mei 1949 in Londen. Zie ook alle tags voor Graham Swift op dit blog.

Uit: Moeders Zondag (Vertaald door Irving Pardoen)

“Ooit, in de tijd voordat de jongens sneuvelden en er meer paarden waren dan auto’s, voordat het mannelijk huispersoneel verdween en men zich op Upleigh en Beechwood zou beperken tot een keukenmeid en een dienstmeisje, bezaten de Sheringhams niet alleen vier paarden in een eigen stal, maar ook een ‘echt paard’, zoals je het zou kunnen noemen, een renpaard, een volbloed. Fandango heette het. Het stond in een stal in de buurt van Newbury. Het had nooit iets gewonnen, maar de familie veroorloofde het zich als liefhebberij, vanwege hun verlangen naar roem en eer op de renbanen van Zuid-Engeland. De afspraak was dat pa en ma, in zijn merkwaardige spraakgebruik ook bekend als ‘de druilen’, het hoofd en de romp bezaten en Dick en Freddy en hijzelf elk een been.
‘En het vierde been dan?’
‘O, het vierde been. Dat was altijd de vraag.’
Doorgaans was het paard niet meer dan een naam en bleef het ongezien, maar die naam werd wel duur gehuisvest en getraind. Het paard werd verkocht in 1915 – toen ook hij vijftien was. ‘Voordat jij kwam, Jay.’ Maar één keer, lang geleden, vroeg op een ochtend in juni, waren ze met z’n allen, alleen omdat het zo’n rare, krankzinnige onderneming was, naar hem gaan kijken, alleen maar om te zien hoe Fandango, hun paard, in galop door de heuvels werd gereden. Alleen maar om daar aan het hek te zien hoe hij samen met de andere paarden op hen af kwam denderen en dan voorbijflitste. Pa, ma, Dick, Freddy en hij. En – wie weet? – misschien nog een andere, spookachtige belanghebbende, die eigenlijk het vierde been bezat.
Hij had zijn hand op haar been gelegd.
Het was de enige keer dat ze had meegemaakt dat zijn blik enigszins omfloerst raakte. En ze had het heldere, scherp omlijnde beeld voor ogen (wat ze op haar negentigste nog zou hebben) dat ze met hem meegegaan zou kunnen zijn – misschien alsnog op de een of andere wonderbaarlijke manier met hem mee zou kunnen gaan, met hem alleen – om aan het hek te staan en Fandango voorbij te zien razen, aardkluiten en dauwdruppels te zien opwerpen. Ze had zoiets nooit gezien, maar ze kon het zich voorstellen, kon het zich goed voorstellen. De zon nog aan het opkomen, een rode schijf boven de grijze heuvels, de lucht nog helder en koud, terwijl hij haar misschien een heupfles met zilveren dop aanreikte en, niet bijzonder onopvallend, in haar kont kneep.”

 


Graham Swift (Londen, 4 mei 1949)
Cover

 

De Vlaamse schrijfster Monika van Paemel werd geboren op 4 mei 1945 in Poesele in Oost-Vlaanderen. Zie ook alle tags Monika van Paemel op dit blog.

Uit: De vermaledijde vaders

“De periode van de politieke discussies. De familie verdeeld in kampen. Er zijn mensen die je niet meer mag groeten. Of die ons niet meer willen groeten. Mijn grootmoeder vervloekt nog maar eens de mannen. Ze had zich de last kunnen besparen. Vrouwen worden van het debat uitgesloten. Mijn vader herhaalt dat hij zich bekocht voelt, maar hij slaagt er niet in zich afzijdig te houden. Voor of tegen de koning? Woorden als referendum en oorlog oorlog oorlog… Volwassenen zijn niet meer te benaderen. Ze leven op een andere planeet. Vooral mijn vader is vervuld van dreiging en wrok, waarvan de herkomst mij ontgaat. Op de divan ligt hij met mijn broer te spelen, hij noemt hem: leeuwejong. Mijn leeuwejong. Ik ben zo suf dat ik met mijn hoofd tegen een van de nieuwe lantarenpalen loop. De straat heeft tussen twee verblijven in een ander aanzien gekregen. ‘Heb je geen ogen in je kop?’ vraagt mijn vader. In het aanbrengen van ijskompressen is hij handig. Hij eist van mij veel meer dan van mijn broer. Ik ben de oudste. Ik moet mijn verstand gebruiken. En het goede voorbeeld geven. Ik heb er alles voor over om aan zijn verwachtingen te voldoen. Daarom grieft het me des te meer als hij met een zucht te kennen geeft dat het allemaal vergeefse moeite is. ‘Jij zult mijn naam niet verder dragen’. Ik weet welk belang hij aan zijn naam hecht. Je hoeft hem maar de telefoon te horen aannemen. Die naam is hij zelf.
‘Op onze naam kunnen we fier zijn’, zegt mijn grootvader. Het is een teer punt dat mijn grootmoeder de zaak onder haar eigen naam voert. Als ze brieven ondertekent verlaat haar echtgenoot de kamer. En ook mijn vader vraagt haar niet graag om een handtekening. ‘De heren zijn op hun staart getrapt’, lacht mijn grootmoeder. Op mijn vragen antwoordt ze bondig dat een naam niet meer is dan een etiket dat op de fles wordt geplakt. Als je niemand bent zal je door een naam ook niet iemand worden. Toch durf ik haar niet te vertellen dat de familie van mijn moeder de clan spottend ‘de familie Klepkens’ noemt.
De gevolgen van de voorbije oorlog zijn als booby-traps. Nietsvermoedend raak je een pijnlijke plek aan en blijf je met de stukken zit-ten. Maar er is ook nog een andere oorlog aan de gang, een die nooit overgaat, en ik kom meteen in de vuurlinie te liggen. ‘Vrouwen zijn goed om met hun kont te draaien’, laat mijn grootvader zich ontvallen.”

 


Monika van Paemel (Poesele, 4 mei 1945)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver David Guterson werd geboren op 4 mei 1956 in Seattle. Zie ook alle tags voor David Guterson op dit blog.

 

Dharma Bum

Boat on the water—
A treble note, fading.

In the new light, it’s clear:
We’re moving toward rain.

Fallen flowers on the table—
Night has laid them under.

Already I’m foolish enough
To have hopes for the coming hours.

My morning tea’s rich,
Superior to other things.

I cling to the dancers
And the cruel remark.

I haven’t overcome the applause
Or the hearse.

My waste bin’s full of pleas.
I think about my needs.

Deposited on the shore of waking, alive,
A mayfly, like me, has all day.

 

Exiting The Bardos

It’s a moment of regret,
Finding parents.
You wake up in the old realm.

Was your will honored?
Imagine all the lovers on the night in question
Seeing God on His distant shore.

You fall in. Lathered, rank with one another,
Those two chuff like fish on a deck
And return to their sheets and opened door.

Thus are you bound again
With your burden but no staff.
Love, you sojourner, is your way back.

 

 
David Guterson (Seattle, 4 mei 1956)

 

De Nederlandse columnist, schrijver, ex-voetballer, en televisiepersoonlijkheid Jan Mulder werd geboren in Bellingwolde op 4 mei 1945. Zie ook alle tags voor Jan Mulder op dit blog.

Uit: Kip Caramba, stijl in sport

“Een voetballer was in een sloot gegooid en met zijn hoofd onder water gehouden tot hij bijna verdronken was. De middenvelders trokken hem op het laatste nippertje op de kant en tuigden hem daar nog eens goed af. Deze overtreding is geen uitzondering in de Amsterdamse afdeling van de knvb. In Het Parool van 12 december 1987 zegt de heer De Haas, voorzitter van de tuchtcommissie: ‘Ik sta aan het hoofd van een vuilverwerkingsindustrie die de aanvoer nauwelijks nog kan verwerken.’ Zij smeren schorsingen over de teams uit, verdonkeremanen uitslagen en plegen valsheid in geschrifte. Men communiceert met elkaar via het al of niet opsteken van gestrekte vingers. Zeer geliefd is het bij verrassing naar voren stoten van het voorhoofd, tegen dat van onschuldige voorbijgangers aan. Scheidsrechters proberen het vege lijf te redden door de hand voortdurend snel naar een borstzak te brengen (gele kaart) en door veel grijnzen. Maar ondertussen.
‘Waar fluit papa vandaag moeder?’
‘In Bos en Lommer kind.’
‘Wat doen wij vandaag moeder?’
‘Bidden jongen, den helen dag. Ons gereed houden, voor het ergste geval. Tot ten minste vanavond zeven uur binnen handbereik van de telefoon blijven, dat is onze taak op zondag. Ga jij maar buiten spelen en maak je kleren niet vuil, want we kunnen elk moment opgeroepen worden voor identificatie in het uitvaartcentrum, waar je pa ligt opgebaard.’
Het Parool: ‘Ieder weekeinde lopen er wedstrijden in de Amsterdamse Voetbal Bond finaal uit de hand, omdat de spelers het spugen, trappen en slaan naar elkaar en de scheidsrechter belangrijker vinden dan de sportieve ontspanning. De normvervaging in de maatschappij weerspiegelt zich pijnlijk nauwkeurig op het voetbalveld. Enkele cijfers uit het seizoen 1986/1987 illustreren dit sombere beeld. Totaal aantal strafzaken: 2084. Uitsluitingen: 882. Aantal clubs zonder strafzaken: o.”

 

 
Jan Mulder (Bellingwolde, 4 mei 1945)

 

De Duitse schrijver Werner Fritsch werd op 4 mei 1960 in Waldsassen geboren. Zie ook alle tags voor Werner Fritsch op dit blog.

Uit: Faust Sonnengesang – Das sind die Gewitter in der Natur

Im Geist unseren Tod sehen
Und offen zu sein für alles Leid ringsum
Ist schwer wie der Stein in der Brust
Nach uns erst auf ewig im All unterwegs
Feuer Wasser Asche was weiß ich
Das Blei der Buchstaben im Kopf
Und Bilder eines dunklen Horizonts
Magmaherz Jetzt meines zweiten Kindes
Im Paradies noch des Mutterleibs
Schlag Feuer Es ist der Dornbusch
Der aus mir spricht in Zungen
Schweig ich vom Rauch
Meiner Sünden gewürgt
Wer unter euch hat nicht getötet
Mücken zumindest
Wer hat das eigene Leben
Nicht am stärksten gespürt
Dem Tod gegenüber
Ein Stück Eisen auf der Autobahn
Schwarz im Schatten einer Betonbrücke
Ein dumpfer Schlag
Und du kommst ins Schleudern
Schlingerst hin und her
Links Metall des Mittelstreifens rechts Hügelkuppen
Eines gerodeten Kiefernwaldes
Johanna

 

 
Werner Fritsch (Waldsassen 4, mei 1960)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e mei ook mijn blogs van 4 mei 2017 en ook mijn blog van 4 mei 2014 deel 2.

Erik Lindner, Jehuda Amichai, Johan de Boose, Paul Bogaert, Marc Dugain, Ben Elton, Klaus Modick, Agnès Desarthe, Juan Gelman

De Nederlandse dichter Erik Lindner werd geboren op 3 mei 1968 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Erik Lindner op dit blog.

 

Tijdelijke halte

Is dit een stad? Huizen en trams
raken los van elkaar de straat.

Dit is een luifel. Een marmeren zuil.
Een kapsalon die nog ruikt naar jus.

Hier is een zwembad. Een glazen pui.
Een winkelstraat waar het verkeer niet past.

Ze bukt niet als ze door het kikkerbad waadt
en met haar vingers de kruin van het kind aanraakt.

Bij elke beweging aan het fotokopieerapparaat
schiet de schuifdeur van de supermarkt open.

Zo verklaart een passant wat passeren is:
een stad die je verlaat terwijl je er blijft.

 

De tramontane

Voor de kust rust de duiker in zijn verhaal
en tekent kaal de bergwand aan het strand.
De wind snijdt het verhaal en slijpt en slijpt
bladeren van de platanen – het raamkozijn.

Ik kwam met de wind mee voor dit verhaal.
De reis vertelde een man liep over de berg
en het verhaal loopt dood op zee. De wind

speelt heer op zijn graf. En de duiker raakt
bekneld tussen het steen, de helpers duiken
op en de wind verplettert de deining de zee.

De duiker schildert windvlagen voor de kust.
De bergwand bloeit. En het graf is een trede
naar het koraal in een spelonk op de bodem
boven de kleurgravure van het bloemgordijn.

 

Kranten blijven liggen

Kranten blijven liggen als de tram niet rijdt
geen ziel staat op om zijn plaats af te staan
fietsbanden glijden door over de rails
luchtbellen stijgen op uit het water

de man hier voor me leunt met zijn krant
haaks steunt de elleboog
het gewicht waarmee hij zit
de bewuste houding van zijn hand
het witte hondje dat rust op zijn sandaal

die twee dames op het perron
hun blauwe jassen gelijk
hun bruine koffers gelijk
hun haren permanent grijs
hun voeten net niet bij de grond

alleen nog een slapende soldaat
op station Kruiningen-Yerseke
mist de bus naar de pont
en de pont vaart af
en de soldaat mist
zijn plunjezak.

 

 
Erik Lindner (Den Haag, 3 mei 1968)

 

De Duits-Israëlische dichter en schrijver Jehuda Amichai werd op 3 mei 1924 geboren in Würzburg. Zie ook alle tags voor Jehuda Amichai op dit blog.

 

Een raad voor de goede liefde

Een raad voor de goede liefde: bemin niet
de verren. Neem van de dichtbijen,
zoals je een goed huis bouwt van stenen die daar al lagen,
die geleden hebben in de kou, en in de hitte van de zon zijn geblakerd.
Neem haar met de gouden krans
om haar donkere pupil heen, haar die
een zekere weet heeft van je dood. Bemin ook
in het verwoeste, als de honing
in het karkas van Samsons leeuw.

En een raad voor de slechte liefde: maak,
met de liefde die je overhoudt van de vorige
een nieuwe vrouw, en maak
met wat je daarvan overhoudt
een nieuwe liefde,
tot je niets meer over hebt.

 

Tweede ontmoeting met vader

Ik kwam mijn vader weer tegen in café ‘Atara’.
Deze keer was hij al dood. De avond buiten
mengde vergeet met herinner, zoals mijn moeder
die warm met koud mengde in het bad.
Mijn vader was niet veranderd. Maar café ‘Atara’
was opgeknapt en veranderd. Ik zei: ‘Gelukkig is hij
die een bakkerij heeft bij zijn café,
want dan kun je daar naar binnen roepen: nóg meer taart,
nóg meer zoetigheid, brengen, brengen!’

Gelukkig is hij wiens dode vader bij hem is
zodat je hem altijd kunt roepen.

O, die eeuwige kinderkreet
‘Ik wil, ik wil!’
Totdat hij verandert in het geschreeuw van gewonden.

O mijn vader, voertuig van mijn leven, ik wil
met je meerijden, neem me een eindje mee,
zet me maar af bij mijn huis
en ga dan alleen verder.

We gingen weg. Er zat nog een man in de hoek
en hij miste een hand.
(Bij de vorige ontmoeting had hij beide handen nog.)
En hij dronk koffie en zette het kopje neer,
en at gebak en legde de vork neer
en bladerde in het geïllustreerde tijdschrift en legde het neer
en legde zijn ene hand op het tijdschrift
en legde zich erbij neer en rustte.

 

Vertaald door Tamir Herzberg

 

 
Jehuda Amichai (3 mei 1924 – 22 september 2000)

 

De Belgische dichter en schrijver Johan de Boose werd geboren in Gent op 3 mei 1962. Zie ook alle tags voor Johan de Boose op dit blog.

 

Ik ben een reis, ik slijt

Ik ben een reis, ik slijt
mezelf in deze cel.
Hier is geen oceaan, ofschoon zij weent
vlakbij, geen trein, die ginder klaagt,
geen haast, ofschoon ik ben een reis:
de sleepstap, ja, het ijsberen, nog meer,
en het onstuitbaar wandelen,
nog verder, over steppen, over de rivier
en waar de kinderstemmen galmen
in de sneeuw.

Hier sta ik stil, maar ik schiet voort.

 

Vijf gedichten voor Marina Tsvetajeva

Insomnia

Ik huil niet, nee, ik jaag, ik nijg
naar jou in elk gebaar, gevaarlijk
nijg ik naar de hoogte die je won
en naar de kloof waarin je slapend
sprong. Hoe meer je wandelt in je slaap,
des te slapelozer nijg ik naar een slaap
met jou, waarin ik val als van een hoge vlucht
op steen. Ik nijg met stilte naar de holte
van je stem, met dorst naar de gewijde bron
die uit je lenden welt. Met handen nijg ik
naar de welving van je huid, met bloed
naar bloed, met aders naar de weldaad
van het mes. Ik huil niet, nee, ik vloei
omhoog, stroom langzaam in je droog.

Tijloosheid

Je zeilt de aarde rond alsof ik water was waarmee je enkel paart
als je verdrinkt. Zoveel koloriet, zoveel gevaar, zoveel vernieling
naakt. Zo trek je Rome binnen, alsof je plassen gaat, te voet
en zingend en sacraal, terwijl ik langzaam in mijn woorden
overstroom en in de natte naden van je schaduw klauw:
heb ik je ooit gedroomd of was je dood toen je aan mij verscheen,
nomade tussen tuin en oceaan, geliefde tussen eeuwigheden
leugens? Of was ik zelf gelogen, huurder van de hunker, doder
dan ik kan? Ik bid tot je versteende engelhaar, bewoon
de stofzuil van Sixtijnse tuinen, Rome binnen handbereik. Zo
gaan we samen heen in asblauw licht, in marmermist.

 

 
Johan de Boose (Gent, 3 mei 1962)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Paul Bogaert werd geboren in Brussel op 3 mei 1968. Zie ook alle tags voor Paul Bogaert op dit blog.

 

Waarschuwing

Raak niets aan. Laat het beest
in u voor wat het is.
Waag u nimmer op het ijs
en houd u op de vlakte.

Houd afstand. Let op
uw woorden (megaton, testosteron).
Keer terug. Houd alles voor u zelf
als in een medaillon verpakt.

Gesteld dat u toch verder gaat:
Blijf te allen tijde sceptisch.
Want wie een geschiedenis vertelt,
weerlegt haar en beschaamt haar.

 

Circulaire systemen

Als men bovengronds de krachten
in het spel indringend voelt,
hoe groot wordt dan het buikgebied?
Stel dat u bewogen wordt en dan steeds meer
tot u mij ziet als doof en gevaarlijk
in mijzelf gekeerd. Ook u herhaalt uw angsten
dan in stop! stop! stop! stop nu!
Niemand echter krijgt dat vertaald
naar later, slechte vrienden, speeltuintuig
waaraan waarin men zich bezeert.

Men komt erop als men een afstand neemt
en niet van rotondetanden schrikt.
Het punt is dan alert te zijn
– man waant zich snel een eigenaar –
– vrouw wordt al gauw onpasselijk –
– voortdurend volgplezier –
want de wand is superdun
tussen een eilandrand (indringend, geneeskrachtig)
en een refrein (onvergetelijk, klevend).
Doodsgevaar maakt zenuwachtig.

 

Je herinnert je het zweet en de sfeer

Je herinnert je het zweet en de sfeer
en je schrikt van het beeldmateriaal.

De adrenaline die weg is,
de leemte die opzwelt en dan
achterwaarts en baxterachtig
uitlekt in gêne.

Wat je wist, krijg je terug
als een kus: ongevraagd hoogsteigen
negatief startkapitaal.

Dat is dus het verschil!

 

 
Paul Bogaert (Brussel, 3 mei 1968)

 

De Franse schrijver en filmmaker Marc Dugain werd geboren op 3 mei 1957 in Senegal, waar zijn vader werkzaam was.Zie ook alle tags voor Marc Dugain op dit blog.

Uit: Ils vont tuer Robert Kennedy

« A soixante-deux ans, au printemps 2016, j’ai donné ma démission de mon poste de professeur d’histoire contemporaine de l’université de Colombie-Britannique. J’allais désormais assister dans les mois à venir à la nomination d’un faiseur ébouriffé comme candidat du parti républicain à l’élection présidentielle. J’étais intrigué de savoir si le peuple américain allait ou non résister à la tentation populiste d’élire un escroc de l’image. L’idée de voir l’appareil de renseignement couplé aux géants de numérique aux mains de ce bouffon qui, tombé dans un fromage, en avait mangé des milliers de fois son poids, m’épouvantait. Même si j’aurai préféré Sanders, voir comme solution de rechange une femme accéder à la maison blanche me paraissait rassurant. La dynastie Clinton, parfois trouble, n’avait pas nui à la planète comme celle des Bush qui a fini par installer au plus haut de l’État la marionnette de Dick Cheney, le ventriloque au cœur transplanté, l’inoubliable pourfendeur du mal, George W. Bush, le fils prodigue à qui il a manqué certainement un quart d’heure de cuisson à la naissance et dont le seul héritage est le cancer islamique.
(…)

Il se tut brutalement, but une gorgée de bière, esquissa un demi-sourire.
“Qui aurait pu imaginer à cette époque qu’un jour un président des États-Unis pourrait être élu avec l’aide du président de la Russie ? Ces deux-là vont nous mettre sous la cloche du mensonge éhonté. Vous savez que Trump a un hôtel en bord de mer ici, en Irlande, et qu’il voulait construire un mur de cinq mètres de haut tout autour pour se prémunir de la montée des eaux à la suite du réchauffement climatique ? Les écologistes ont eu raison de son projet. Pour l’instant…”

 

 
Marc Dugain (Senegal, 3 mei 1957)

 

De Britse schrijver en komiek Ben Elton werd geboren in Londen op 3 mei 1959. Zie ook alle tags voor Ben Elton op dit blog.

Uit: Gasping

Act One
Scene one
The executive boardroom of Lockheart Holdings. A power office with large panoramic windows. A strategy meeting is in progress, with graphs and chart. PHILIP and SANDY, two top young execs, are pitching to Sir Chiffley Lockheart, the CHIEF
PHILIP And so, Chief, as you can see, all divisions are way way ahead of seasonal predictions. Look, (He takes a graph.) this is my biggest graph and Peter Profit is way way off the right hand corner . . . I’ve had to glue two together . . . (He proudly folds it out.) Well, obviously I didn’t do it. I had some of my people do it. Anyway, whoever did it, the results, as I think you’ll agree, are impressive. Our corporate hem-line is showing off plenty of stunning thigh. If this keeps up much longer we’re going to have to move into a very much bigger pair of corporate trousers. Possibly Switzerland.
CHIEF (slightly confused by Philip’s language) Hmm, yes, can I just get this clear, Philip. We’re making money? Is that what you’re trying to say?
PHILIP Senior money, Chief. If God wanted to buy into Lockheart stock, he’d have to think twice and talk to his people.
CHIEF ‘Good. Good, at least I think good. So, taking a broad view, Philip, charts and presentation rubbish aside, what’s your personal gut reaction?
PHILIP (thoughtfully pacing) Well, Chief, I would have to say, that I am very excited. In fact I have said it, I said it to my people only this morning, ‘People,’ I said, ‘I am very excited,’ and they know I don’t mince about the bush. But it isn’t just me, Chief, the sales task force is very excited. The boys in corporate raiding are very excited. The market strike unit damage control spin doctors are very excited. Above all, Chief, you should be excited . . . Sir Chiffley Lockheart should feel like a twelve-year-old who’s just discovered it’s not only for pissing.”

 


Ben Elton (Londen, 3 mei 1959)
Scene uit een opvoering in Brisbane, 2014

 

De Duitse schrijver Klaus Modick werd geboren in Oldenburg op 3 mei 1951. Zie ook alle tags voor Klaus Modick op dit blog.

Uit: Klack

“Im Westen ist die Luft wieder rein, ausgewaschen die bleierne Schwüle. Die regenschwere Schleppe des Sommergewitters zieht letzte Wolkenfetzen nach Osten. Verspätete Böen kräuseln die Pfützen, auf denen die Abendsonne glüht. Auf der Terrasse Tontrümmer, rostrote Scherben, handtellergroß und fingernagelklein. Der Sturm hat Ziegel vom Dach gerissen. Von unten ist nichts zu erkennen; erst auf dem Speicher zeigt sich der Schaden. Damit hier ein Dachdecker arbeiten kann, muss das Gerümpel unter der Schräge beiseitegeräumt werden – ramponierte Möbel, kaputte Koffer, Kisten und Kartons, die schon manchen Umzug mitgemacht haben, nie ausgepackt und selbst bei Sperrmüllabfuhren vergessen.
Durchs Loch im Dach ist Regenwasser eingedrungen, hat einen der mürben Kartons so durchweicht, dass er beim Verschieben auseinanderreißt. Bücher rutschen auf die Dielen, Algebra II, Der Lederstrumpf, Physik Mittelstufe, Der Schatz im Silbersee, Der Große Diercke-Weltatlas und Der kleine Stowasser, eine Handvoll Reclamhefte, Der Schimmelreiter, Don Carlos, Die Judenbuche und Kleider machen Leute. Im Sonnenlicht, das durch die Luke fällt, tanzt Staub, riecht wie Kreide, wie Schule, und die dunklen Spalten zwischen den Fußbodendielen sind Linien in Schreibheften. Eine klamme Plastiktüte, Kaufhaus Kepa – Das Paradies der Dame, voll mit Muscheln und Kieselsteinen, brackig müffelnde Relikte heller Nordseesommer. Fußballschuhe ohne Schnürbänder, Grasreste schimmeln zwischen den Stollen. Fahrradflickzeug. Eine Wasserpistole aus rotem Plastik. Der Abzug klemmt. Verrostete Schlittschuhe. Schienenstücke einer Modelleisenbahn Märklin.
Ein kleiner Karton Leibniz-Keks nach alter Traditionin thermoplastischerSteifpackung konserviert zwei Faller-Häuschen,Stellwerk und alpenländischer Bergbauernhof. EineBlechdoseGlobol tötet Motten und Mottenbrut, darinBakelitpanzer,Plastiksoldaten, Wikingautos. Ein luftloserLederfußball, in sich selbst versunken wie ein Schrumpfkopf aus Kannibalien.
Noch eine Plastikpistole, in deren Innerem es klötert. Erbsen. Die Schulflure liegen voller Erbsen. Ein Lehrer sagt mit saurem Gesicht: ihr wisst ja gar nicht, was Hunger ist, und Erbsenpistolen werden auf dem Schulgelände verboten. Zwei Tischtennisschläger mit abgeschabten Gumminoppen. Ein Schuhkarton Salamander Knabensandalen Hopps, zusammengehalten von brüchigen Einweckgummis. Hopps?“

 

 
Klaus Modick (Oldenburg, 3 mei 1951)
Cover

 

De Franse dichteres en schrijfster Agnès Desarthe werd geboren op 3 mei 1966 in Parijs. Zie ook alle tags voor Agnès Desarthe op dit blog.

Uit: Je ne t’aime pas, Paulus

« J’aimerais comprendre un jour pourquoi les parents se disputent. Parce qu’il n’y a pas que les miens. Tous les parents c’est pareil. J’ai fait un sondage en classe. Quand on regarde les albums avec les photos en noir et blanc, ils sont tout mignons, tout gentils, et des fois on retrouve une vieille lettre d’amour entre les pages collées. Qu’est ce qui fait que dix ans, douze ans, quinze ans plus tard ils ne peuvent plus se voir en peinture? Est-ce que c’est parce qu’ils se choissisent mal au départ? est-ce que c’est parce qu’ils se lassent à force de se voir tous les jours ? Est ce à cause des enfants?
(…)

Première solution : je pouvais faire croire à mes parents que j’étais malade et rester au lit toute la journée. Comme j’avais passé l’après-midi à vomir, ils ne seraient pas surpris. L’ennui, c’est que ça ne faisait que repousser le problème de un ou deux jours et surtout, l’ennui – le vrai – c’est qu’on avait une interro de math de neuf à onze et qu’il était hors de question que je rate une interro de math.
Deuxième solution : dès que j’arrivais au lycée, j’allais voir Paulus et lui disais : Excuse moi pour hier. Je t’ai pris pour quelqu’un d’autre. De toute façon, si ça t’a choqué, c’est que t’es vraiment gnangnan, parce que vomir, c’est naturel et c’est bon pour la santé. »
Est-il nécessaire de préciser que cette deuxième solution était encore moins envisageable que la première ? D’abord parce que j’étais beaucoup trop timide pour aller dire un truc pareil à un garçon que je connaissais à peine, ensuite parce que c’est même pas vrai que vomir c’est bon pour la santé, et enfin parce que je serais morte avant d’avoir ouvert la bouche, rien que de croiser son regard – pas seulement parce qu’il avait des yeux pas possibles, mais aussi parce que je m’étais humiliée devant lui.
Troisième solution : je décidais de dormir et je remettais la question au lendemain matin.
Je choisis la troisième solution. Je dois quand même avouer que décider de dormir ne sert à rien, parce que ce n’est pas une question de volonté. Je me souviens que la dernière fois que je regardai mon réveil, il était trois heures cinquante-cinq du matin.”

 

 
Agnès Desarthe (Parijs, 3 mei 1966)

 

De Argentijnse dichter Juan Gelman werd geboren op 3 mei 1930 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor Juan Gelman op dit blog.

 

lament for the death of parsifal hoolig (Fragment)

oh dear ones!
that rain fell years and years on the
pavement of Hereby Street
without ever erasing the slightest trace
of what had happened!
without dampening one of the humili-
ations not even one of the fears
of that man with hips scrambled tossed
in the street
late so his terrors can mix with water
and rot and end!

and so died parsifal hoolig
he closed his silent eyes
kept the custom of not protesting
was a brave dead man
and while his obituary did not appear in
the New York Times and the Chicago
Tribune paid no attention to him
he did not complain when they picked him
up in a truck from the city
him and his melancholy look

and if someone supposes this is sad
if someone is going to stand up and say it
is sad
know this is exactly what happened
nothing else happened but this
under this sky or vault of heaven

 

Vertaald door Katherine Hedeen en Víctor Rodríguez Núñez

 


Juan Gelman (3 mei 1930 – 14 januari 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e mei ook mijn blog van 3 mei 2017 en mijn blog van 3 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Edward Dowden

De Ierse dichter en letterkundige Edward Dowden werd geboren op 3 mei 1843 in Cork als zoon van John Wheeler Dowden, een koopman en landeigenaar, drie jaar na zijn broer John, die in 1886 bisschop van Edinburgh werd. Edward’s literaire smaak toonde zich al vroeg in een serie essays, geschreven op twaalfjarige leeftijd. Zijn huisonderwijs werd voortgezet aan Queen’s College, Cork en aan het Trinity College in Dublin; bij laatstgenoemde werd hij president van de Philosophical Society en won hij de vice-chancellor’s prize for English verse and prose. In 1867 werd hij benoemd tot hoogleraar in de retorica en Engelse literatuur aan de universiteit van Dublin. Het eerste boek van Dowden, “Shakespeare, his Mind and Art” (1875) was het resultaat van een herziening van een cursus lezingen en maakte hem algemeen bekend als criticus: vertalingen verschenen in het Duits en het Russisch; zijn gedichten (1876) verschenen in een tweede editie. In 1878 kende de Koninklijke Ierse Academie hem de gouden medaille van Cunningham toe voor zijn literaire geschriften, vooral op het gebied van de kritiek van Shakespeare. Latere werken van hem op dit gebied omvatten een editie van “The Sonnets of William Shakespeare” (1881), “Passionate Pilgrim” (1883), “Introduction to Shakespeare” (1893), “Hamlet” (1899), “Romeo and Juliet” (1900), “Cymbeline” (1903), en een artikel getiteld “Shakespeare as Man of Science” (in de National Review, juli 1902), waarin TE werd bekritiseerd Webb’s Mystery of William Shakespeare. Zijn kritische essays “Studies in Literature” (1878), “Transcripten and Studies” (1888), “New Studies in Literature” (1895) lgetuigden van een grondige kennis van de stromingen en tendensen van het denken in verschillende tijdperken en landen. Zijn belangstelling voor Goethe leidde in 1888 tot de opvolging van Max Müller als president van de Engelse Goethe Society. In 1889 gaf hij de eerste jaarlijkse Taylorian Lecture aan de Universiteit van Oxford, en van 1892 tot 1896 diende hij als Clark-docent aan het Trinity College in Cambridge. Dowden trouwde tweemaal, eerst (1866) met Mary Clerke en de tweede keer (1895) met Elizabeth Dickinson West, dochter van de decaan van St Patrick’s. Zijn dochter bij zijn eerste vrouw, Hester Dowden, was een bekend spiritistisch medium.

In The Garden I: The Garden

Past the town’s clamour is a garden full
Of loneness and old greenery; at noon
When birds are hush’d, save one dim cushat’s croon,
A ripen’d silence hangs beneath the cool
Great branches; basking roses dream and drop
A petal, and dream still; and summer’s boon
Of mellow grasses, to be levell’d soon
By a dew-drenched scythe, will hardly stop
At the uprunning mounds of chestnut trees.
Still let me muse in this rich haunt by day,
And know all night in dusky placidness
It lies beneath the summer, while great ease
Broods in the leaves, and every light wind’s stress
Lifts a faint odour down the verdurous way.

 

In The Cathedral

THE altar-lights burn low, the incense-fume
Sickens: O listen, how the priestly prayer
Runs as a fenland stream; a dim despair
Hails through their chaunt of praise, who here inhume
A clay-cold Faith within its carven tomb.
But come thou forth into the vital air
Keen, dark, and pure! grave Night is no betrayer,
And if perchance some faint cold star illume
Her brow of mystery, shall we walk forlorn?
An altar of the natural rock may rise
Somewhere for men who seek; there may be borne
On the night-wind authentic prophecies:
If not, let this–to breathe sane breath–suffice,
Till in yon East, mayhap, the dark be worn.

 
Edward Dowden (3 mei 1843 – 4 april 1913)
Portret door John Butler Yeats, z.j.

May Sarton

De Amerikaanse dichteres en schrijfster May Sarton werd geboren op 3 mei 1912 in Wondelgem, België (vandaag een deel van de stad Gent). Haar ouders waren wetenscapshistoricus George Sarton en zijn vrouw, de Engelse kunstenares Mabel Eleanor Elwes. Toen de Duitse troepen België binnenvielen in 1914, vluchtte haar familie naar Ipswich, Engeland, waar de grootmoeder van moederskant woonde. Een jaar later verhuisden ze naar Boston, Massachusetts, waar haar vader aan de universiteit van Harvard ging werken. Sarton ging naar school in Cambridge, Massachusetts, en studeerde in 1929 af aan de Cambridge High and Latin School. Ze begon met theaterlessen in haar late tienerjaren, maar ging door met het schrijven van poëzie. Ze publiceerde haar eerste bundel “Encounter” in 1937. In 1945 ontmoette ze in Santa Fe, New Mexico, Judith “Judy” Matlack die de volgende dertien jaar haar partner was. Ze gingen uit elkaar in 1956, toen de vader van Sarton stierf en Sarton naar Nelson, New Hampshire verhuisde. “Honey in the Hive” (1988) gaat over hun relatie. In haar memoires “At Seventy” reflecteerde Sarton op de belangrijkheid van Judy in haar leven en hoe haar universalistische Unitaristische, opvoeding haar vormde. Sarton verhuisde later naar York, Maine. In 1990 kreeg ze aan een beroerte, waardoor haar concentratievermogen en schrijfvaardigheid ernstig verminderde. Na enkele maanden kon zemet de hulp van een bandrecorder haar laatste dagboeken, te beginnen met “Endgame”, vastleggen. Ze stierf op 16 juli 1995 aan borstkanker en ligt begraven op Nelson Cemetery, Nelson, New Hampshire. Ondanks de kwaliteit van enkele van haar vele romans en gedichten behoren haar dagboeken en memoires, met name “Plant Dreaming Deep”, “Journal of a Solitude” (1972-1973, vaak beschouwd als haar beste werk), “The House by the Sea” (1974-1976), “Recovering” (1978-1979) en “At Seventy” (1982-1983).

Uit: Journal of a Solitude

“November 9th
HOME AGAIN to more radiant skies, a moon so bright last night I couldn’t sleep. I found a huge box of bulbs; they have come at last. It is the eleventh hour as the ground will soon be frozen, but apparently a dock strike in Holland held them up. The lectures went well. Both audiences, in Dallas and in Shreveport, listened intently; so at least once I experienced that marvelous stillness when I know a poem has really landed and is being heard as it can be only before a large impersonal group, because then I can “give tongue” and make whatever meaning and music is there “happen.” Reading to one person, an intimate, I can never really let the poem out. I found the going hard at first because I felt depayse; after a long flight one is slightly out of balance, not really settled in, still living one’s way into the new atmosphere. And because, of course, it was in Texas more than ten years ago, on a lecture trip, that I was wakened at seven thirty A.M. with a long-distance call from Judy to say that my father had died of a heart attack in a few minutes, after turning back in the taxi that was taking him to the airport to give a lecture in Montreal. That memory and also the shadow of the Kennedy assassination were much in my thoughts. The psychological discomfort was acute at times. The women I met were kind, and apparently gentle and responsive. Then suddenly that steely look comes into their eyes, the real hatred of the Kennedys, still, after all the tragedies. And besides that, of course, the closed door in the mind when it comes to the race question. I know that it is there partly as a symptom of loss, the loss of a loving warmth between master and servant, the bewildering emergence of Black Power that seems to these people a betrayal of old loyalties and old graces. But how well one comes to understand in this atmosphere why many blacks have decided that all-out war is the only way to change anything. Most of this I had expected, but what upset me most was the selfishness; the perimeter was so personal and limited. Does nothing, no suffering outside it, ever break through, no need? The Kennedy assassination apparently has only closed the ring. I felt culture in its deepest sense, what civilizes people, as only a thin veneer, like the new houses which turn out to have a brick facade pasted onto some other material. And how incredible it was, in autumn, to swing past acres and acres of fancy French provincial, Spanish, or Tudor houses where not a leaf is allowed to rest on the immaculate lawns! So beautiful in a House and Garden sort of way, so empty of poetry. For poetry lives in places where people work in their gardens or let them go wild and do not leave it to impersonal firms of gardeners to plant and trim. Shreveport has far more charm, a livable town, where Dallas seems just plain inhuman, too rich, too new. A fifty-year-old building in Dallas looks antediluvian and “must be torn down.” I felt the women were starved, starved for a kind of reality that does not exist in Neiman Marcus fur coats, in changes of fashion, in redecorating, in travel to the “right places.” Under the polite small talk, one sensed nostalgia, the nostalgia of the bored child who does not know what he lacks, but knows he is being deprived of something essential to his well-being.”

 
May Sarton (3 mei 1912 – 16 juli 1995)

Esther Freud, Wytske Versteeg, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Theo Sontrop, Jef Last, Gottfried Benn, Novalis

De Engelse schrijfster Esther Freud werd geboren in Londen op 2 mei 1963. Zie ook alle tags voor Esther Freud op dit blog.

Uit: Mr. Mac and Me

“I was born upstairs in the small bedroom, not in the smallest room with the outshot window, where I sleep now, or the main room that is kept for guests – summer visitors who write and let us know that they are coming and how long they plan to stay. Sometimes, after a night’s drinking, folk may rest there, although Mother always takes their money off them first. If she doesn’t they wake up and protest they don’t know how they came to be lying in that fine wide bed, say they’ve been apprehended and held there, in comfort against their will. But that is at harvest time, when men and boys come to wash away the wheat chaff tickling their throats, or in high summer when they’ve spent the day thinning out the wild oats from hay. But I was born in winter, the sea storming on the beach beyond, roaring through the night, louder than my mother, whose ninth child I was.
My father was over at Sogg’s Fen searching out a rabbit, and when he came back in he brought with him news that three fishermen from Dunwich had been lost at sea. The bell was ringing in the church there, Mother swore she could hear it through the storm, and she laid me against her chest and cried so hard she nearly drowned me with her tears. ‘What is it?’ my sister Mary was tending her. ‘Will he not feed neither?’ But Mother said she knew someone had to be taken that night, and sinful as it was, she was just so very grateful that it wasn’t me.
My father gave the rabbit to Mary to skin and gut, and he climbed into bed himself, knocked sideways with the spirits he’d drunk to keep away his fright.
‘We can’t both be lying down,’ my mother shoved him, ‘or this boy will have survived for nothing.’ And when he didn’t rouse himself she got up and careful as she could she climbed down the ladder, and leaving me beside him, she laid a fire in the public bar in case anyone should come in for a sup.
It was Mother, more than anyone, who had the village in her blood. Born and reared up near the common where her father was a pig man. She’d never wanted to leave, never planned to, but one afternoon she was out on the street when a man pedalled by and winked his eye at her. ‘Knives to grind,’ he sang over his shoulder and she smiled right back at him. He was an older man, halfway to her father’s age, with a ragged look as if he needed someone’s caring. But he was smiling as he wheeled around, smiling as he asked her name, and soon he was offering to sharpen the family knives half price.”

 


Esther Freud (Londen, 2 mei 1963)

 

De Nederlandse schrijfster Wytske Versteeg werd geboren op 2 mei 1983. Zie ook alle tags voor Wytske Versteeg op dit blog.

Uit: Quarantaine

“Laat ik het meteen maar toegeven: ik had die zomer iets heel anders aan mijn hoofd.
Als gevolg van een aantal verwikkelingen in mijn persoonlijk leven had ik me eind juli gedwongen gezien om mijn praktijk als plastisch chirurg te sluiten.
Tijdelijk.
Of dat was wat ik mezelf voorhield, wat ik op de website vermeld had en ingesproken op het antwoordapparaat: wegens omstandigheden tijdelijk gesloten. Een aangenaam vage uitdrukking, want niemand durft ooit te vragen wat die omstandigheden zijn, anders dan het normale leven. Wegens omstandigheden dus kon ik niet naar buiten en in plaats daarvan keek ik televisie, vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, verwonderde me over zo veel domheid. Het enige woord dat er werkelijk toe deed werd nooit genoemd, kwam hoe dan ook niet voor in de actualiteitenrubrieken.
De liefde, dacht ik terwijl ik me aftrok voor de tv en het beeld van een stel verdorde experts voor mijn geestesoog plaatsmaakte voor haar gezicht, haar borsten en haar hele veel te jonge lijf. Waarom praat niemand ooit over de liefde, over wat die van ons maakt, waar ze ons toe aanzet?
Maria.
Zo’n ouderwetse naam voor iemand van haar leeftijd, in elke lettergreep galmt de geruststellende klank van devotie. Ik heb haar er later vaak naar gevraagd, maar nu nog weet ik niet waarom ze zo genoemd is, of ze streng katholiek is opgevoed, of ze vernoemd is naar een oma.”

 


Wytske Versteeg (Amsterdam (?), 2 mei 1983)


De Nederlandse schrijver Rob Waumans werd geboren in Alkmaar op 2 mei 1977. Zie ook alle tags voor Rob Waumans op dit blog.

Uit: Als je de stad binnenrijdt

“De muziek staat hard, er zitten vier mensen naast elkaar op het aanrecht. Op de grond staat een krat bier. Op de tafels plastic bakjes met nootjes en chips. Thijs staat bij een draagbare cd-speler die iemand heeft meegenomen. Ik weet niet goed waar ik moet gaan staan of zitten en sta daar maar. Laat ik maar een biertje pakken, denk ik. Ik drink het flesje vrij snel leeg, laat binnensmonds een boer. Het koolzuurgas komt door mijn neus en ik krijg tranen in mijn ogen. Dan komt Ruud langs-lopen. Hij kijkt in mijn natte ogen. `Emotioneel hè,’ zegt hij. Ik knik. Op de tafel waar normaal gesproken Thijs, Ruud, Khalid en Judith aan zitten, zit nu een vrouw. Ze zit erbovenop met haar voeten op een stoel en drinkt iets uit een wit bekertje. Ik neem een slok uit een nieuw flesje bier en loop naar haar toe. `In welk team zit je?’ vraag ik. Ze moet heel hard lachen. Met de hand waar ze haar bekertje mee vasthoudt wijst ze naar haar rechteroor. Ze draait haar hoofd een beetje, ik zie dat ze een telefoon tegen haar oor drukt. ‘Echt waar!’ roept ze heel hard in haar telefoon. ‘Dat is geweldig!’ Ik draai me om en kijk naar Khalid die heel vreemd staat te dansen. Thijs klapt in zijn handen. Het bier is lauw. Het lijkt altijd alsof lauw bier meer koolzuur bevat. De vrouw tikt op mijn schouder. Wat zei je?’ zegt ze. ‘Ik was even aan het bellen.’ `Maakt niet uit.’ Ik neem een slok bier. De slok is te groot en er loopt een straaltje over mijn kin. Ik doe alsof ik op mijn horloge kijk en veeg mijn kin af aan mijn mouw. `In welk team je zit.’ `Team 3, bij Michel.’ Ik kijk rond. Khalid staat bij een geopend raam en rookt samen met iemand die ik niet ken een sigaret. Dat mag dus niet. ‘Wie is Michel?’ Ze wijst naar een man met een kaal hoofd. Ik ken hem van gezicht. `0 ja,’ zeg ik, ‘die kale.’ Ze zegt niets meer. `Wat is jouw dagrecord?’ vraag ik.
`Dagrecord?’ Ja, boetes per dag.’ Ze moet heel hard lachen en ze schudt haar hoofd. ‘Weet ik veel,’ zegt ze. Ze moet weer lachen. Nu nog harder dan net, mijn gezicht wordt warm. Jezus,’ zegt ze, `heb je geen hobby? Ga zwemmen of zo.’ `Wijsneus,’ zeg ik en ik loop naar het keukentje. Ik pak mijn derde flesje bier.
Onderweg naar huis zie ik op de Kruislaan een oude Volkswagen Ta staan. Ik had hem nog niet eerder gezien. De eigenaar is er niet overdreven zuinig op, er zitten roestplekken op de wielkasten en de spijlen. Hij staat onder een lantaarnpaal en het oranje licht geeft de wagen een vreemde gloed. Er zit een oude parkeervergunning in de linkerbenedenhoek van de voorruit geplakt. Ik strijk met mijn vingers over de voorplaat en fiets weer verder.”

 


Rob Waumans (Alkmaar, 2 mei 1977)

 

De Duitse schrijver Tilman Rammstedt werd geboren op 2 mei 1975 in Bielefeld. Zie ook alle tags voor Tilman Rammstedt op dit blog.

Uit: Morgen mehr

“Ich weiß ja schon alles. Ich weiß, wie alles werden wird und mache mir dennoch Sorgen, weil man mit Sorgen nie verkehrt liegt. Ich weiß, dass ich knapp dreihundert Meter über dem Erdboden zur Welt komme. Ich weiß, dass ich viel später die Silbermedaille in einer Randsportart gewinne und der Liebe meines Lebens im längsten Stau der Welt begegne. Ich weiß, wie mich mein bester Freund verrät. Ich weiß die Nacht im Gefängnis und den Sommer mit beiden Beinen in Gips. Ich weiß dieses Weihnachten, an dem die Mädchen mir zum ersten Mal etwas schenken, das sie selbst gekauft haben, dieser aufgeregte Stolz in ihren Augen. Ich weiß, wie wenig ein Meer tröstet und wie sich fremde Haut anfühlt, wenn sie nicht mehr fremd ist.
Ich weiß das entscheidende Gewitter und wie ich in der U-Bahn zum ersten Mal höre, dass ich alt bin. Ich weiß ein Wiedersehen nach vierundvierzig Jahren, und wie einfach auf einmal alles ist, wenn man in einen See springt. Ich weiß, wie ich mich zwischen zwei Lügen für die falsche entscheide. Ich weiß, wie mich Fäuste treffen. Ich weiß die Müdigkeit und wie ganze Jahre verschwinden. Ich weiß, wie es ist, nicht zum Mond zu fliegen, und ich weiß das Wartezimmer und wie es dann doch gutartig ist, wie so vieles gutartig ist, und ich weiß, wie oft ich das vergesse.
Ich weiß, wie ich die Unschuld verliere, nicht den ersten Sex, obwohl ich den auch weiß, sondern die echte Unschuld, wenn man sicher ist, nie wieder einwandfrei glücklich zu sein. Ich weiß den milchigen Blick des Elefanten in Kalkutta. Ich weiß sämtliche Klingeltöne. Ich weiß den Schneesturm, wenn ich das letzte Mal »Ich liebe dich« sage, ohne es zu meinen. Ich weiß, wie ich glaube, Gott zu sehen, und dann war er es doch nicht. Ich weiß, wie sich das Auto überschlägt, zweimal, dreimal, vielleicht öfter, ich weiß das »Jetzt ist es aus«, ich weiß, wie wahr es scheint und dass es dann doch erst Tage später aus sein wird in diesem gelblichen Provinzkrankenhauszimmer mit Blick auf Weinberge und alles doch kein Wunder ist. Es wird früher Nachmittag sein, ein Donnerstag, der Fernseher läuft, aber das weiß ich dann nicht mehr, das weiß ich dann endlich nicht mehr.
Es wird ein volles Leben gewesen sein, zumindest werde ich mir das glauben. Ich werde manchmal schön sein und manchmal ein wenig zu weise. Ich werde mir beides verzeihen. Ich werde mir vieles angewöhnen und nur selten Gutes. Ich werde das meiste nicht beenden. Vielleicht wird nichts nach mir benannt, und vielleicht ist das auch tatsächlich nicht entscheidend. Ich werde dabei gewesen sein, das weiß ich sehr genau.“

 

 
Tilman Rammstedt (Bielefeld, 2 mei 1975)

 

De Amerikaanse dichter en vertaler James Stratton Holmes werd geboren in Collins, Iowa, op 2 mei 1924. Zie ook alle tags voor James Holmes op dit blog.

Uit: A Long Night In Leatherland (Verschenen onder het pseudoniem Jacob Lowland)

“The door bell doesn’t stop ringing, and within half an hour the bar is overcrowded. Karl tries to find a way to the back to go for a pee upstairs. Thanks to his thirsty willingness I don’t have to make that journey. He comes back with the message that the backroom and the hallway upstairs are full too. We sit on the bench in front of the window, talk a little, pet for a while, tired, content with life and with each other. Me partially lying on the bench, he on the floor with his head in my crotch. We fall asleep.
We are woken up by Steve, who has already chased everybody away. It’s seven ‘o clock.
We have to hurry to catch the train. Karl departs on time. His waving, a mixture between enthusiasm and submissiveness, is almost saying “Goodbye, sir”. His slave collar glistens in the light. I take the tram, homewards among daypeople who are wide awake. Worn-out. And tonight that damn article has to be finished.
But Karl is coming back next Friday. “To clean the dungeon, master, if I may?” If he does well, we’ll go to the leathernight at Steps. And the night afterwards there is a party again at the Pakhuis.”


James Holmes (2 mei 1924 – 6 november 1986)
Leather Pride in Amsterdam

 

De Nederlandse dichter, letterkundige en uitgever Theodorus Alexander Leonardus Maria (“Theo”) Sontrop werd geboren in Haarlem op 2 mei 1931. Zie ook alle tags voor Theo Sontrop op dit blog.

 

Doctus poeta

Of hij nu lyrisch opwiekt tot de pieken,
De Muze langzaam uitkleedt tot het bot,
Of als de drekpoëet bij Hogarth
Het rijmelboek van Ezelsoor beduimelt,
– de bakkersvrouw kijkt toe en toont de lat –
Of hij – hoe groter beest – door de Geest
In het oor wordt bevrucht met dictees
Zoals Claudel die de hel en de hemel in pacht had,
Of vlijtig een perzisch tapijt knoopt:
Of hij nu klopt, veegt of zuigt
Het blijven tenslotte woorden van tijd
Die hoe dan ook wat dan ook zeggen.

 

Yen Yu

Pratend over de avant-garde in China,
lang geleden, de dertiende eeuw –

‘De allerslechtsten,’ zei Yen Yu
‘die schreeuwen en grauwen,
en de taal die hen bezigt!
Een ramp, zulke dichters.’

Hij zei, ‘Zie je die mier daar?
Let op, daar komen er meer,
hoe hij stopt, zijn sprieten naar voren,
en weer omkeert, naar “nieuwe wegen”.
Zo blijf je miertje de voorste.’

En hij zei ‘Schuw slechte dichters,
van de avant- of welke garde.’

(naar Louis Simpson)

 

 
Theo Sontrop (2 mei 1931 – 3 september 2017)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Josephus Carel Franciscus (Jef) Last werd geboren in Den Haag op 2 mei 1898. Zie ook alle tags voor Jef Last op dit blog.

Uit: Zuiderzee

“Zwart aanjagende golvenreeksen met wit schuim, nijdig opbeukend tegen de hooge Noordkust van het eiland.
Golven – schuim – regen, en het donkere loeien van den wind dat al vier dagen aanhoudt.
Storm – regen – zee, en een kleine jongen in een leege harington, tusschen den Ommele bommele steen en den toren.
Achter zijn rug zijn de witte vuurtoren en het huis van dominee, iets lager het kreunende ruischen der gemartelde boomtoppen op het kerkplein, daar beneden staat de school, waarvan de groote groene deur een half uur geleden met een zwaren klap achter hem dicht viel.
En de kinderen op school zitten nu zeker heel stil en beangst in hun banken terwijl meester, met een witten zakdoek om zijn hand, voor het bord staat.
– Als die regenwolk daarginds naderbij komt en het nog donkerder wordt zal meester het gele petroleum-licht aansteken boven de banken, dat het bord doet glimmen….
In zijn mond het zilte nat van den zeewind herinnert Theun aangenaam den smaak van bloed bij het bijten. Naproevend laat hij zijn tong langzaam strijken langs verhemelte en lippen.
– Geraakt heeft hij hem! God-ver-domme!
In den mond van den achtjarigen jongen heeft de vloek het gewicht van een zware zonde, maar tevens de voldoening van een onverschillige mannelijke fierheid.
– God-verdomme!, herhaalt hij, hardop nu, en rolt zich tegelijk nog kleiner op in de leege ton, die het geheime hol is voor hem en Auke.
De gedachte aan meester en de wijze waarop hij Auke uit de bank gesleurd heeft spant al zijn spieren stijf en hard alsof hij kramp heeft.
– Altijd weer Auke!, – om mij te pesten!
De tranen komen Theun in de oogen. Hij probeert in zijn eigen hand te bijten, maar dat is niet hetzelfde, en ook de lekkere bloedsmaak van daarnet is ver dwenen.
De klok van den toren slaat drie uur. Over zee jaagt een grijs gordijn van neerstriemenden regen. Tegen den heuvel op blaast de wind vlokken met zand vermengd schuim tot vlak voor zijn klompen.”

 
Jef Last (2 mei 1898 – 15 februari 1972)
Jef Last (midden) en André Gide (rechts) in de Sovjet Unie in 1935

 

De Duitse dichter en schrijver Gottfried Benn werd geboren in Mansfeld op 2 mei 1886. Zie ook alle tags voor Gottfried Benn op dit blog.

 

Worte

Allein: du mit den Worten
und das ist wirklich allein,
Clairons und Ehrenpforten
sind nicht in diesem Sein.

Du siehst ihnen in die Seele
nach Vor- und Urgesicht,
Jahre um Jahre – quäle
dich ab, du findest nicht.

Und drüben brennen die Leuchten
in sanftem Menschenhort,
von Lippen, rosigen, feuchten
perlt unbedenklich das Wort.

Nur deine Jahre vergilben
in einem anderen Sinn,
bis in die Träume: Silben –
doch schweigend gehst du hin.

 

Bilder

Siehst du auf Bildern in den Galerien
verkrümmte Rücken, graue Mäuler, Falten
anstößiger gedunsener Alten,
die schon wie Leichen durch die Dinge ziehn,

brüchige Felle, Stoppeln, käsiger Bart,
blutunterflossenes Fett von Fuselräuschen,
gewandt, für Korn zu prellen und zu täuschen,
den Stummel fischend und im Tuch verwahrt;

ein Lebensabend, reichliches Dekor,
Reichtum an Unflat, Lumpen, Pestilenzen,
ein Hochhinauf wechselnder Residenzen;
im Leihhaus tags und nachts im Abflußrohr,

siehst du auf Bildern in den Galerien,
wie diese Alten für ihr Leben zahlten,
siehst du die Züge derer, die es malten,
du siehst den großen Genius – Ihn.

 

Der Dunkle

I
Ach, gäb er mir zurück die alte Trauer,
die einst mein Herz so zauberschwer umfing,
da gab es Jahre, wo von jeder Mauer
ein Tränenflor aus Tristanblicken hing.

Da littest du, doch es war Auferstehung,
da starbst du hin, doch es war Liebestod,
doch jetzt bei jedem Schritt und jeder Drehung
liegen die Fluren leer und ausgeloht.

Die Leere ist wohl auch von jenen Gaben,
in denen sich der Dunkle offenbart,
er gibt sie dir, du mußt sie trauernd haben,
doch diese Trauer ist von anderer Art.

 


Gottfried Benn (2 mei 1886 – 7 juli 1956)
Cover biografie

 

De Duitse dichter en schrijver Novalis werd geboren in Oberwiederstedt op 2 mei 1772. Zie ook alle tags voor Novalis op dit blog.

 

Wenn in bangen trüben Stunden

Wenn in bangen trüben Stunden
Unser Herz beinah verzagt,
Wenn von Krankheit überwunden
Angst in unserm Innern nagt;
Wir der Treugeliebten denken,
Wie sie Gram und Kummer drückt,
Wolken unsern Blick beschränken,
Die kein Hoffnungsstrahl durchblickt:

O! dann neigt sich Gott herüber,
Seine Liebe kommt uns nah,
Sehnen wir uns dann hinüber,
Steht sein Engel vor uns da,
Bringt den Kelch des frischen Lebens,
Lispelt Muth und Trost uns zu;
Und wir beten nicht vergebens
Auch für die Geliebten Ruh.

 

Himmlisches Leben im blauen Gewande

Himmlisches Leben im blauen Gewande
Stiller Wunsch in blassem Schein –
Flüchtig gräbt in bunten Sande
Sie den Zug des Namens ein –

Unter hohen festen Bogen
Nur von Lampenlicht erhellt
Liegt, seitdem der Geist entflogen
Nun das Heiligste der Welt.

Leise kündet beßre Tage
Ein verlornes Blatt uns an
Und wir sehn der alten Sage
Mächtige Augen aufgetan.

Naht euch stumm dem ernsten Tore,
Harrt auf seinen Flügelschlag
Und vernehmt herab vom Chore
Wo weissagend der Marmor lag.

Flüchtiges Leben und lichte Gestalten
Füllten die weite, leere Nacht
Nur von Scherzen aufgehalten
Wurden unendliche Zeiten verbracht –

Liebe brachte gefüllte Becher
Also perlt in Blumen der Geist
Ewig trinken die kindlichen Zecher
Bis der geheiligte Teppich zerreißt.

Fort durch unabsehliche Reihn
Schwanden die bunten rauschenden Wagen
Endlich von farbigen Käfern getragen
Kam die Blumenfürstin allein[.]

Schleier, wie Wolken zogen
Von der blendenden Stirn zu den Füßen
Wir fielen nieder sie zu grüßen
Wir weinten bald – sie war entflogen.

 

 
Novalis (2 mei 1772 – 25 maart 1801)
Het Novalishaus in Weißenfels, waar de dichter opgroeide.

 

Zie voor de schrijvers van de 2e mei ook mijn blog van 2 mei 2017 en ook mijn blog van 2 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

What Work Is (Philip Levine)

Bij 1 mei


The Furniture Factory door Bumpei Usui, 1925

 

What Work Is

We stand in the rain in a long line
waiting at Ford Highland Park. For work.
You know what work is—if you’re
old enough to read this you know what
work is, although you may not do it.
Forget you. This is about waiting,
shifting from one foot to another.
Feeling the light rain falling like mist
into your hair, blurring your vision
until you think you see your own brother
ahead of you, maybe ten places.
You rub your glasses with your fingers,
and of course it’s someone else’s brother,
narrower across the shoulders than
yours but with the same sad slouch, the grin
that does not hide the stubbornness,
the sad refusal to give in to
rain, to the hours of wasted waiting,
to the knowledge that somewhere ahead
a man is waiting who will say, “No,
we’re not hiring today,” for any
reason he wants. You love your brother,
now suddenly you can hardly stand
the love flooding you for your brother,
who’s not beside you or behind or
ahead because he’s home trying to
sleep off a miserable night shift
at Cadillac so he can get up
before noon to study his German.
Works eight hours a night so he can sing
Wagner, the opera you hate most,
the worst music ever invented.
How long has it been since you told him
you loved him, held his wide shoulders,
opened your eyes wide and said those words,
and maybe kissed his cheek? You’ve never
done something so simple, so obvious,
not because you’re too young or too dumb,
not because you’re jealous or even mean
or incapable of crying in
the presence of another man, no,
just because you don’t know what work is.

 


Philip Levine (10 januari 1928 – 14 februari 2015)
De Packard Automotive Plant, een voormalige autofabriek in Detroit, de geboorteplaats van Philip Levine

 

Zie voor de schrijvers van de 1e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Guido Gezelle, Johano Strasser, Yasmina Reza, Joseph Heller, Yánnis Rítsos, Antal Szerb, Ignazio Silone, Aleksander Wat, Reinier van Genderen Stort

De Vlaamse dichter Guido Gezelle werd geboren in Brugge op 1 mei 1830. Zie ook alle tags voor Guido Gezelle op dit blog.

 

Hoort ’t is de wind

Hoort, ’t is de wind, ’t is de wind, ’t is de wind, en
   zoekende zucht hij om ruste te vinden,
   overal rond, en en vindt geene, nooit:
   of hij de daken van d’huizen verstrooit,
of hij de vliegende blâren doet ruischen,
of hij de boomen daarboven doet buischen
   of hij de torren hun toppen afwaait,
   of hij de malende meulenen draait,
of hij de zee in de wolken doet botsen
of hij ze slaat op heur zuchtende rotsen,
   of hij de schepen daarbinnen begraaft,
   of hij door schuimbekkend zeewater draaft:
nimmer en vindt hij, de wind, ’t is de wind en
nimmer en zal hij geen ruste meer vinden,
   nimmer en rustt’ hij maar eenen keer: ‘Stil!’
   sprak Hij, die immer in ruste is, ‘Ik wil!’
   sprak Hij, die alles in roer zetten kan:
   ‘Stil!’ en hij rustte . . . en hij rustte nochtan!

 

Duiven

Klap-klap-klap,
m’n dertien duiven
slaan hun vlerken, de ene op de aâr;
klap-klap-klap,
en henenschuiven
doen ze, van mijn dak mij daar.

Klap-klap-klap,
ze spelevaren,
rinkelroeiende, altemaal;
klap-klap-klap,
van harentaren,
ommenton, in énen haal.

Klap-klap-klap,
zij zijn daar weder;
hoort ge vlug hun vlerken slaan?
klap-klap-klap,
ze vallen neder,
betende op mijn dak, voortaan.

Klap-klap-klap,
de veren stuiven,
want hun baaike, groef en fijn,
klap-klap-klap,
m’n dertien duiven
boetende, in de zonne, zijn.

 

‘k Hore tuitend’ hoornen

‘k Hore tuitend’ hoornen en
de navond is nabij
voor mij:
kinderen, blij en blonde, kom,
de navond is nabij,
kom bij:
zegene u de Alderhoogste, want
de navond is nabij,
komt bij:
‘k hore tuitend’ hoornen en
de navond is nabij,
voor mij!

 

 
Guido Gezelle (1 mei 1830 – 27 november 1899)
Portret door Aimé Van Belleghem, 1980

 

De Duitse dichter en schrijver Johano Strasser werd geboren op 1 mei 1939 in Leeuwarden. Zie ook alle tags voor Johano Strasser op dit blog.

Uit: Die schönste Zeit des Lebens

„Wofür ich mich interessiere? Ihre Stimme ist leise und eindringlich; von ihrem Sessel aus scheint sie, den Kopf leicht zur Seite gelegt, ihren Worten hinterherzuhorchen. Für alles, sagt sie dann, sagt es so heiter, als wären damit alle Fragen beantwortet, alle Probleme gelöst. Aber als er darauf lange nichts erwidert, weil er ganz damit beschäftigt ist, zu entziffern, was auf den vergilbten und abgegriffenen Buchrücken steht, vielleicht auch, weil ihn ihre Antwort erst recht ratlos gemacht hat, da fügt sie, als handelte es sich um eine eigentlich überflüssige Erläuterung, doch noch hinzu: Vor allem für die Liebe.
Er wirft den Kopf herum. Wie ein Schreck sind ihm ihre Worte in die Glieder gefahren. Sein Atem stockt, er zwingt sich, die Luft, die er in einem kurzen, erschreck-ten Atemzug eingesogen hat und die sich nun in seiner Lunge staut, ganz langsam durch den halb geöffneten Mund auszulassen. Vor allem für die Liebe … Er fühlt, wie ihm vom Hals her die Röte in die Wangen steigt. Als hätte er sich, seit sie ihm vor wenigen Minu-ten die Wohnungstür öffnete und ihm mit kleinen, tas-tenden Schritten in dieses altmodisch plüschige Wohn-zimmer voranging, in einen schüchternen Knabenzutückverwandelt.
Ein Wort wie eine Wunde, wie ein falsches Verspre-chen: Liebe… Oder wie ein kleiner Vogel mit gebrochenem Flügel. Der weiße Sand unter den Füßen fein wie Mehl, bei jedem Schritt quillt er zwischen den Zehen hindurch, das Heidekraut den Hügel hinau£ die roten Föhren, der fächelnde Wind, der Duft des Harzes … Warum schnürte ihm die Stille die Kehle zu? Der Vogel in sei-ner Hand, er spürte, wie das Meine Herz klopfte, wild und voll Angst, er sah, wie er den Kopf zur Seite legte, einen Moment lang schauten sie sich an, Auge in Auge: der kleine Vogel mit dem gebrochenen Flügel und er, der ihn hielt, ihn sicher hielt in seiner großen, wärmenden Hand. Ob sie seine Verlegenheit bemerkt hat? Er wirft einen schnellen prüfenden Blick zu ihr hinüber.“

 

 
Johano Strasser (Leeuwarden, 1 mei 1939)

 

De Franse schrijfster Yasmina Reza werd geboren op 1 mei 1960 in Parijs. Zie ook alle tags voor Yasmina Reza op dit blog.

Uit: Babylon

« Un jour, sans que rien ne l’annonce, Rémi avait mis ses bras autour du cou de Jean-Lino Manoscrivi. Ça s’est passé un dimanche à l’Hippopotamus. Ils déjeunaient tous les trois et un couple d’amis de l’atelier de jazz de Lydie. Rémi qui s’embêtait comme tous les enfants à table avait eu la permission d’aller faire des bulles sous la véranda ouverte. Jean-Lino le surveillait d’un œil quand tout à coup plus de Rémi. Jean-Lino va voir. Pas de Rémi. Il descend les marches, regarde de tous les côtés de l’avenue du Général-Leclerc. Rien. Il retourne à l’intérieur, monte à l’étage. Personne. Mamie Lydie s’affole. Jean-Lino et elle ressortent. Ils partent à droite, à gauche, tourbillonnent, retournent dans l’Hippopotamus, interrogent les serveurs, ressortent. Ils crient le nom de l’enfant, le paysage urbain est vide, ouvert à tous les vents. Les amis chanteurs sont restés à table, pétrifiés, ne touchant plus leur assiette. Non loin d’eux un couple, discrètement, leur désigne du menton une desserte à laquelle est accolé un genre de palmier en pot. La copine de Lydie finit par comprendre les signes, se lève et trouve Rémi accroupi, réjoui de sa blague, planqué derrière le bac à fleurs. Les Manoscrivi hagards reviennent. Lydie se jette pour serrer l’enfant. C’est à peine s’il n’est pas félicité pour sa réapparition. Tout rentre dans l’ordre. Jean-Lino n’a pas dit un mot. Il s’est rassis, blême et sombre. Rémi lui aussi a repris sa place. On lui propose une île flottante. Il se balance sur sa chaise en garçon satisfait et puis on ne sait pourquoi il se lève et vient entourer Jean-Lino de ses bras et poser sa tête sur ses épaules. Le cœur de Jean-Lino s’est gonflé de façon déraisonnable. Il a cru à la victoire secrète de l’amour, comme tous les amoureux éconduits que le moindre geste inopiné suffit à enfiévrer. Les mêmes gestes ne valent pas un clou, accomplis par des personnes acquises. Je pourrais en écrire là-dessus. Le type qui n’en a rien à foutre et qui un matin, par inadvertance ou perversité, t’envoie un signal imprévu, je sais ce que ça provoque. »

 
Yasmina Reza (Parijs, 1 mei 1960)

 

De Italiaanse schrijver Ignazio Silone werd geboren op 1 mei 1900 in Pescina dei Marsi. Zie ook alle tags voor Ignazio Silone op dit blog.

Uit: Fontamara (Vertaald door J.-P. Samson)

« Que personne n’aill imaginer que les Fontamarais parlent l’italien. La langue italienne est pour nous une langue qu’on apprend à l’école, tout comme on peut apprendre le latin, le français ou l’espéranto. La langue italienne, pour nous, est une langue étrangère… La langue italienne, pour accueillir et rendre nos pensées, ne peut faire autrement que de les estropier, les corrompre, leur donner l’apparence d’une traduction…
Le premier juin de l’année passée, Fontamara, pour la première fois, resta sans lumière électrique. Le 2 juin, le 3 juin, le 4 juin, Fontamara continua à rester sans lumière électrique. Il en fut de même les jours suivants, les mois suivants ; tant et si bien que Fontamara se réhabitua au régime du clair de lune. Pour passer du clair de lune à la lumière électrique, Fontamara avait mis une centaine d’années. Pour revenir de la lumière électrique au clair de lune, un soir fut suffisant.
Les jeunes ne connaissaient pas l’histoire, mais nous, les vieux, nous la connaissons. Toutes les nouveautés que les Piémontais nous ont apportées en soixante-dix ans se ramènent, en définitive à deux : la lumière électrique et les cigarettes. La lumière électrique, ils nous l’ont reprise. Les cigarettes ? Puissent-elles étouffer ceux qui les fument : pour nous, la pipe a toujours suffi.
La lumière électrique, à Fontamara, était devenue elle aussi un fait naturel, comme le clair de lune, en ce sens que personne ne la payait. Personne ne la payait depuis des mois. Et avec quoi l’aurions-nous payée ? Les derniers temps, le facteur rural n’était même plus venu distribuer l’habituelle note mensuelle portant mention des arriérés, l’habituel morceau de papier dont nous nous servions à des fins domestiques. La dernière fois que le facteur était venu, peu s’en fallut qu’il n’y laissât la peau. Un coup de fusil, en effet, manqua le laisser raide mort à la sortie du pays.”

 

 
Ignazio Silone (1 mei 1900 – 22 augustus 1978)
Scene uit de gelijknamige film uit 1980 met o.a. Michele Placido als Berardo Viola (links)

 

De Amerikaanse schrijver Joseph Heller werd geboren in New York op 1 mei 1923. Zie ook alle tags voor Joseph Heller op dit blog.

Uit: Closing Time

“On those navigational training missions in South Carolina, Appleby would find the way back for us safely with his radio compass. One black night we were lost and had no radio compass for more than an hour. There was electrical interference from storms celebrated Coney Island amusement area with its gaudy lightbulbs in the hundreds of thousands and the games and rides and food stands. Luna Park was a big and famous attraction then, and so was the Steeplechase (“Steeplechase — the Funny Place”) Park of a Mr. George C. Tilyou, who had passed away long before and of whom no one knew much. Bold on every front of Steeplechase was the unforgettable trademark, a striking, garish picture in cartoon form of the grotesque, pink, flat, grinning face of a subtly idiotic man, practically on fire with a satanic hilarity and showing, incredibly, in one artless plane, a mouth sometimes almost a city block wide and an impossible and startling number of immense teeth. The attendants wore red jackets and green jockey caps and many smelled of whiskey. Tilyon had lived on Sorf Avenue in his own private house, a substantial wooden structure with a walkway to the stoop from a short flight of stone steps that descended right to the margin of the sidewalk and appeared to be sinking. By the time I was old enough to walk past on my way to the public library, subway station, or Saturday movie matinee, his family name, which had been set in concrete on the vertical face of the lowest step, was already sloping out of kilter and submerged more than halfway into the ground. In my own neighborhood, the installation of oil burners, with the excavations into the pavement for pipes and fuel tanks, was unfailingly a neighborhood event, a sign of progress.
In those twenty more years we will all look pretty bad in the newspaper pictures and television clips, kind of strange, like people in a different world, ancient and doddering, balding, seeming perhaps a little bit idiotic, shrunken, with toothless smiles in collapsed, wrinkled cheeks. People I know are already dying and others I’ve known are already dead. We don’t look that beautiful now. We wear glasses and are growing hard of nearby, and to this day I clearly hear Yossarian’s voice on the intercom, saying:
“I see the bank of a river down there. Turn left and cross it and I’ll pick up a landmark on the other side.”

 

 
Joseph Heller (1 mei 1923 – 12 december 1999)
Cover

 

De Nieuwgriekse dichter Yánnis Rítsos werd geboren op 1 mei 1909 in Monemvasia. Zie ook alle tags voor Yánnis Rítsos op dit blog.

 

Moonlight Sonata (Fragment)

I know it’s very late. Let me,
because for so many years – days, nights, and crimson noons – I’ve stayed alone,
unyielding, alone and immaculate,
even in my marriage bed immaculate and alone,
writing glorious verses to lay on the knees of God,
verses that, I assure you, will endure as if chiselled in flawless marble
beyond my life and your life, well beyond. It is not enough.
Let me come with you.

This house can’t bear me anymore.
I cannot endure to bear it on my back.
You must always be careful, be careful,
to hold up the wall with the large buffet
to hold up the table with the chairs
to hold up the chairs with your hands
to place your shoulder under the hanging beam.
And the piano, like a closed black coffin. You do not dare to open it.
You have to be so careful, so careful, lest they fall, lest you fall. I cannot bear it.
Let me come with you.

This house, despite all its dead, has no intention of dying.
It insists on living with its dead
on living off its dead
on living off  the certainty of its death
and on still keeping house for its dead, the rotting beds and shelves.
Let me come with you.

Here, however quietly I walk through the mist of evening,
whether in slippers or barefoot,
there will be some sound: a pane of glass cracks or a mirror,
some steps are heard – not my own.
Outside, in the street, perhaps these steps are not heard –
repentance, they say, wears wooden shoes –
and if you look into this or that other mirror,
behind the dust and the cracks,
you discern – darkened and more fragmented – your face,
your face, which all your life you sought only to keep clean and whole.

 

Vertaald door Peter Green en Beverly Bardsley

 

 
Yánnis Rítsos (1 mei 1909 — 11 november 1990)

 

De Hongaarse schrijver Antal Szerb werd geboren op 1 mei 1901 in Boedapest. Zie ook alle tags voor Antal Szerb op dit blog.

Uit: Journey by Moonlight (Vertaald door Len Rix)

„What was the strange attraction, the peculiar ecstasy, that seized him among the back-alleys? Why did it feel like finally coming home? Perhaps a child dreams of such places, the child raised in a gardened cottage who fears the open plain. Perhaps there is an adolescent longing to live in such a closed world, where every square foot has a private significance, ten paces infringe a boundary, decades are spent around a shabby table, whole lives in an armchair … But this is speculation.
He was still wandering among the alleys when it occurred to him that day was already breaking and he was on the far side of Venice, on the Fondamenta Nuova, within sight of the burial island and, beyond that, the mysterious islands which include San Francesco Deserto, the former leper colony, and, in the far distance, the houses of Murano. This was where the poor of Venice lived, too remote and obscure to profit from the tourist traffic. Here was the hospital, and from here the gondolas of the dead began their journey. Already people were up and on their way to work, and the world had assumed that utter bleakness as after a night without sleep. He found a gondolier, who took him home.
Erzsi had long been sick with worry and exhaustion. Only at one-thirty had it occurred to her that, appearances notwithstanding, even in Venice one could doubtless telephone the police, which she did, with the help of the night porter, naturally to no avail.
Mihály was still like a man walking in his sleep. He was abominably tired, and quite incapable of providing rational answers to Erzsi’s questions.
“The back-alleys,” he said. “I had to see them by night, just once … it’s all part of … it’s what everyone does.”
“But why didn’t you tell me? Or rather, why didn’t you take me with you?”
Mihály was unable to reply, but with an offended look climbed into bed and drifted towards sleep, full of bitter resentment.
“So this is marriage,” he thought. “What does it amount to, when every attempt to explain is so hopeless? Mind you, I don’t fully understand all this myself.”

 

 
Antal Szerb [1 mei 1901 – 27 januari 1945)
Cover Hongaarse uitgave

 

De Poolse schrijver en dichter Alexander Wat werd geboren op 1 mei 1900 in Warschau. Zie ook alle tags voor Aleksander Wat op dit blog.

 

Slaap

Slaap. Ook al moest nu in vervulling gaan
waarop trillend is gewacht sinds de morgenstond der tijden.
Hoe slaperig, hoe losmakelijk zijn geest en lichaam
in het uur van scheiden.

Slaap. Slaap in deze vreemde tuinen,
waar onze Meester snikt en sterft, van allen al verlaten.
Netten op de kust geworpen, de wind stil in de kruinen,
boten slapend in het water.

Slaap. De hele eeuwigheid verslapen,
dood en herrijzenis, hel en verlossing.
Of de verdoemenis.

Hij wekte mij en slechts de ogen zagen.
De handen waren dood, de mond verstard,
versteend het hart.

 

Een Perzische fabel

Aan een grote rappe stroom
lag op de stenen oever
een schedel en die schedel
schreeuwde: Allah jah illah.

En er was zoveel afgrijzen
in die kreet, zo’n vurige bede
en de wanhoop was zo diep,
dat ik aan de stuurman vroeg:

Wat doet hem nu vrezen? En waar kan hij om smeken?
Welk Godsoordeel kan hem wreder nog hier wreken?

Toen rolde een golf aan
hij greep de schedel mee
sloeg hem met woeste kracht
tegen de kant te pletter.

Er is geen laatste grens
– sprak daarop dof de stuurman –
erger kent geen bodem.

 

Vertaald door Gerard Rasch

 

 
Aleksander Wat (1 mei 1900 – 29 juli 1967)
Warschau, Slotplein

 

De Nederlandse dichter en schrijver Reinier van Genderen Stort werd geboren op 1 mei 1886 in Buitenzorg, Nederlands Indië. Zie ook alle tags voor Reinier van Genderen Stort op dit blog.

 

Ik zie in mijn verbeelding de konijnen

Ik zie in mijn verbeelding de konijnen
Weer sluipen door de helm en door het zand,
En duinrozen ontbloeien en weer kwijnen,
Terwijl de golven breken op het strand.

Gij, mollig diertje, bedeesd is ook uw wezen,
Uw vacht wordt zacht door zon en wind gekoosd,
Uw bout, gekruid, is wellicht onvolprezen,
Gedijen moge steeds uw willig kroost.

Ge zijt heel anders dan uw neef, de haas,
Want vreedzaam kunt gij toeven in een kooi,
Daar zijt ge veilig, wordt ge vet, gij dwaas,
En valt ge niet des jagers strik ten prooi.

Doch liever zie ik u in een warande,
Omheind gebied, en waar ge holen graaft,
Daar zijn ge saam met duiven en fazanten,
In de Natuur, die allen voedt en laaft.

 

De palingen en ook de zalmen

De palingen en ook de zalmen
De laatste komen uit de Rijn,
Zij trekken jaarlijks zonder talmen
Tot waar hun paringsoorden zijn.

De torren, klimmend in de halmen,
Al wat tiert, schier zat van gein,
In deze wereld, groot en klein,
Ik zoude uw lof wel willen galmen.

En dan de korhaan, de wisent,
Hun beelt’nis was al ruw geprent
Gelijk de runen in de steen.

Maar bliksemsnel gaat het al voorbij,
De dood gaat schuil in ieder ei,
Het baat noch deert, of ik juich of ween.

 

 
Reinier van Genderen Stort (1 mei 1886 – 7 januari 1942)
Het paleis van de Gouverneur-Generaal in Buitenzorg, Nederlands-Indië

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e mei ook mijn blog van 1 mei 2016 deel 1 en deel 2 en eveneens deel 3.