Jamie McKendrick, Fran Lebowitz, Josef Václav Sládek, Enid Bagnold, Kazimierz Brandys, Reza Allamehzadeh

De Engelse dichter en vertaler Jamie McKendrick werd op 27 oktober 1955 in Liverpool geboren. Zie ook alle tags voor Jamie McKendrick op dit blog.

 

A Mole of Sorts

The digging creature has been at work again
out there — first a modest trough with a crest
of dry earth, fit for a starling or a thrush
to rest in. No big deal except to some yellow ants
doing repairs, carrying stuff on their hods.
Next day the hole was deeper,
deeper and wider, encroaching on the lawn
which yielded inch by inch each clump of turf
as though to a pendulum or scythe.

Asleep, I sat talking to an animal:
three-, four-foot long with silky white fur
and slim interminable fingernails
lucid as biro shafts or goose quills.
They made the plasticky click
of knitting needles as he waved them
in front of his pink snout as if to dry
the shining varnish. He was indeed
he declared to me a mole of sorts.

In a question of days, two weeks at most,
the lavender, the rose bush, the bay plant,
the bindweed, the lilac tree, the brambles
and the potato vine had disappeared
leaving a long rectangular pit
like the foundations of a house
that would never be built, never be lived in.
Then I suppose that was the job done
and the digger moved on to another plot

 

 
Jamie McKendrick (Liverpool, 27 oktober 1955)

 

De Amerikaanse schrijfster Frances Ann “Fran” Lebowitz werd geboren op 27 oktober 1950 in Morristown, New Jersey. Zie ook alle tags voor Frans Lebowitz op dit blog.

Uit: Fran Lebowitz Doesn’t Have a Cell Phone, But Knows Everything That Happens on Social Media Anyway (Interview door Stephanie Eckardt op W Magazine)

“Have you read any new novelists lately that you’re excited about?
By new novelists you probably mean people right out of writing school, which didn’t use to exist. I mean, it’s not that I’m against the idea of new novelists. I’m always asking people if they’ve read anything new that is really good. They very rarely say yes, and when they do, they’re often wrong. My idea of a new novelist is someone who’s still alive. I read Darryl Pinckney’s novel, Black Deutschland. I’m sure he’s not your idea of young, but he’s younger than me. That might be the most recent novel I read by someone who’s alive.

What about by someone who’s not?
My great preference. You know what, I just read Little Dorrit, because I asked a friend of mine what she recommended and she said “Did you ever read Little Dorritt?” And I said, “I think I did not,” because when I was young, I was not the world’s biggest [Charles] Dickens fan. So I did read it, and I would highly recommend it, and he is definitely not alive. The great thing about writers who are not alive is that you don’t meet them at parties.

Do you watch any TV shows?
I watch TV all night long, I flip it on and off. But I have to tell you that watching TV is really an exact description, by which I mean if something interests me I’ll watch it ’til the commercial, then I’ll flip and I don’t even remember that I watched it anymore. I know this is against the law, but I am also the only person I know of who is not presently obsessed with television. I never imagined that I would live to see a day where people talked about television all the time. I’m astounded by the number of people who — do you realize how much TV you’re watching? Thousands of hours. Thousands of hours. And people now think it’s like a requirement. I have to go, I have 75 episodes of such and such I have to watch. I’m not saying these shows are not good, I’m just saying maybe if I was three years old and I imagined I had this amount of time ahead of me, I might start pursuing it.

Do you have cable?
I do. When they first invented cable television, I didn’t get it. I thought it was ridiculous to pay to watch television. It should be free, like water. [Laughs.] I didn’t get it until they built the World Trade Center (I mean the initial one) because that cut off the TV reception to downtown. So I do have cable television.”

 

 
Fran Lebowitz (Morristown, 27 oktober 1950)

 

De Tsjechische schrijver, dichter, journalist en vertaler Josef Václav Sládek werd geboren op 27 oktober 1845 in Zbiroh. Zie ook alle tags voor Josef Václav Sládek op dit blog.

 

We’ll Last, As We’ve Lasted

We’ll last, as we’ve lasted
up till now, awoken,
though fate-battered, blasted,
never crushed or broken.

Many tidal surges
at our promontory
fought off down the ages,
we’ll fight on, yield nary!

Though our flags be rended,
rooftop torn, storm-blustered,
we’ll stay, our house tended
by our hands, own-mastered.

Let seas seethe, rapacious,
by our blood outlasted,
gutsy, contumacious,
we’ll last, as we’ve lasted!

 

Vertaald door Václav Z J Pinkava

 

 
Josef Václav Sládek (27 oktober 1845 – 28 juni 1912)

 

De Britse schrijfster Enid Algerine Bagnold werd geboren op 27 oktober 1889 in Rochester, Kent. Zie ook alle tags voor Enid Bagnold op dit blog.

Uit: A Diary Without Dates

“When one shoots at a wooden figure it makes a hole. When one shoots at a man it makes a hole, and the doctor must make seven others.
I heard a blackbird sing in the middle of the night last night – two bars, and then another. I thought at first it might be a burglar whistlingto his mate in the black and rustling garden.
But it was a blackbird in a nightmare.
Those distant guns again tonight…
Now a lull and now a bombardment; again a lull, and then batter,batter, and the windows. Is the lull when they go over the top?
I can only think of death tonight. I tried to think just now, ‘What is it, after all! Death comes anyway; this only hastens it.’ But that won’tdo; no philosophy helps the pain of death. It is pity, pity, pity, that I feel, and sometimes a sort of shame that I am here to write at all.
Summer… Can it be summer through whose hot air the guns shakeand tremble? The honeysuckle, whose little stalks twinkled and shone that January night, has broken at each woody end into its crumbled flower.
Where are the frost, the snow? … Where are the dead?
The sound of a bombardment at the Front, which could be heard in England.
Where are my trouble and my longing, and the other troubles, and the happiness in other summers?
Alas, the long history of life! There is that in death that makes the throat contract and the heart catch: everything is written in water.
We talk of tablets to the dead, there can be none but in the heart, and the heart fades.”

 

 
Enid Bagnold ( 27 oktober 1889 – 3 maart 1981)

 

De Poolse schrijver Kazimierz Brandys werd geboren op 27 oktober 1916 in Lodz. Zie ook alle tags voor Kazimierz Brandys op dit blog.

Uit: Maanden (Vertaald door Liesbeth Schnack-Dijkhuis)

“November 1978
Honderd passen van mijn poortdeur. Al twintig jaar blijven daar groepen buitenlandse toeristen even staan, al twintig jaar hoor ik diezelfde hese bariton: ‘That is the old gothic door of fifteenth century!’ Daarop weerklinkt het toeristisch gekakel, de groep bekijkt mijn poort. Sinds twintig jaar vervloek ik dat wezen en haat ik zijn heesheid. Pas een maand geleden heb ik, op weg naar huis, die gids voor het eerst gezien. Het was een vrouw, al wat ouder, met donkere, lachende ogen, waarmee ze me niet zonder sympathie een steelse blik toewierp, alsof ze mijn langjarige kwellingen begreep. Haar schoenen zaten onder de modder. Ik voel sindsdien geen haat meer als ik haar bariton beneden hoor. Op honderd passen van mijn poort gebeuren wonderen. Niet overdrachtelijk, nee, echte wonderen, met een wonderdoener die uit Engeland is gekomen. Tussen het Bastion en de Swietojerskastraat staat al sinds vroeg in de ochtend een menigte. Mensen op karretjes, mannen met kinderen op de arm, grijsaards, verlamde vrouwen, zonen die hun moeders in rolstoelen voortduwen, een hoop mensen met een schijnbaar gezond uiterlijk, veel jonge gezichten. De zijstraten zijn aan het eind versperd met auto’s, er komen ziekenauto’s aangereden. De menigte staat uren te wachten, om de zoveel tijd klinkt er aan de voet van de Heilige-Jacekkerk een megafoon die nummers en namen afroept. De healer, Clive Harris, geneest door handoplegging. De zieken schuiven ieder op hun beurt naar voren, er is een stem van een vrouwelijke tolk te horen: ‘Head… Leg… Breast…’ De healer, zijn ogen halfdicht, beroert hoofden, armen, borsten. Naar het schijnt neemt hij de pijn weg en doet zijn aanraking gezwellen wijken. Harris is een veertigjarige man, kort van gestalte, met kleine handen en voeten; hij heeft iets ziekelijks over zich, een soort kreupele jongensachtigheid. Hij beroert de zieken als in trance. De header uit roeping straalt – naar ik heb gehoord – elektromagnetische golven uit. Om de paar uur drinkt hij twee, drie bekers melk. De wonderen berusten ook op belangeloosheid. Harris neemt geen geld aan.
Over dat alles vertelde mevrouw Helenka, die op haar reumatische benen even bij ons langs was gekomen om uit te rusten nadat ze vijf uur in de menigte had gestaan. Ontdaan kwam ze binnen, een zilvervos aan, een vilten, roestbruine baret op het hoofd en ringen in de oren. Ze werkt nu al acht jaar niet meer bij ons, maar twintig jaar lang heeft ze bij ons gediend, na de oorlog aanbevolen door mevrouw Bronia, de vroegere huishoudster van tante Klima Heyman, de overleden zuster van mijn moeder. Ik schoof mijn werk opzij om wat met haar te praten. We hadden het over ziektes, over mensen die overleden waren, over de duurte.”

 

 
Kazimierz Brandys (27 oktober 1916 – 11 maart 2000)
Cover

 

De Iraanse schrijver en filmmaker Reza Allamehzadeh werd geboren op 27 oktober 1943 in Sari, Mazandaran. Zie ook alle tags voor Reza Allamehzadeh op dit blog.

Uit: Steril und illusorisch. Iranische Erfahrungen mit dem „islamischen Kino“

“Vierzehn Jahrhunderte nach Erscheinen des Propheten hat es die islamische Revolution im Iran auf sich genommen, endlich das heilige Bilderverbot des Koran durchzusetzen. Mit zu den ersten Aktionen der damals noch jungen Bewegung gehörte das Abbrennen von Kinos in Teheran und anderen Städten. Die Brandstiftungen erreichten im September 1978 einen Höhepunkt, als das „Rex“ im südiranischen Abadan von religiösen Fanatikern und Khomeini-Anhängern angezündet wurde; sie verschlossen alle Ausgänge des mit 400 Menschen besetzten Kinosaales und legten Feuer. Von den 400 Männern, Frauen und Kindern, die sich dort eingefunden hatten, um einen iranischen Film zu sehen, verbrannten 377 bei lebendigem Leibe. In diesem Kontext sah das iranische Kino der Ankunft der islamischen Revolution entgegen.
Nach seinem Machtantritt 1979 ließ sich Khomeini von engen Beratern überreden, zwei Filme des in den USA lebenden arabischen Regisseurs Mostafa A’ghad anzusehen; beide Filme, The Messenger und Omar Mokhtar, sind Beispiele für aufwendige Hollywoodproduktionen, in denen ein islamisches Thema im Zentrum steht. Wenig später machte Khomeini eine seiner obskuren und orakelhaften Äußerungen, die seinen Ruf als unbestrittener Meister der Doppeldeutigkeiten begründeten: „Wir sind nicht gegen das Kino, wir sind gegen Prostitution.“ Seit diesem Tag versucht die iranische Filmindustrie herauszufinden, was genau der Meister damit gemeint haben könnte. Die orthodoxe Auffassung ist simpel genug: „Wir sind gegen das Kino, weil es Prostitution ist.“ Der zur Zeit gültige Trend in den Regierungsinstitutionen, die die Filmindustrie kontrollieren, läßt den Satz folgendermaßen interpretieren: „Wir sind gegen die Art von Kino, die Prostitution bedeutet, nicht aber gegen ein islamisches Kino.“ Das islamische Regime hat einige Jahre gebraucht, um zu erkennen, daß die Konzeption eines islamischen Kinos illusorisch ist.
Der Direktor der Kulturabteilung in einer der größten Regierungsstellen „für islamische Filmproduktion“, Mohsen Tabatab’i, hat erklärt: „Die beste Definition des islamischen Kinos besagt, daß das Kino in der Propagierung des Islam eine eigene Rolle zu spielen hat — so wie auch die Moschee ihre Aufgabe hat.“ Um dieses Ziel zu erreichen, gibt die Filmstiftung jährlich 25 bis 40 Millionen US-Dollar aus — „zur Förderung des neuen islamischen Films“. Die „Bonyad-e-Mostafazan“ („Stiftung der Schwachen“) besitzt etwa 80 Prozent aller iranischen Kinos.”

 


Reza Allamehzadeh (Sari, 27 oktober 1943)

Jan Wolkers, Marja Pruis, Maartje Wortel, Andrew Motion, Harry M.P. van de Vijfeijke, Stephen L. Carter, Karin Boye, Trevor Joyce, Pat Conroy

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Zie ook alle tags voor Jan Wolkers op dit blog.

Uit: Serpentina’s petticoat

“Het was zó’n natte novembermaand dat we dikke stukken hout op gelijke afstanden van elkaar in de tuin hadden gelegd, zodat we van blok tot blok springend tenminste met droge voeten in de schuur kwamen. De regen hield maar aan. Als lange draden grijze wol stroomden de stralen naar beneden, uit kluwens waar geen eind aan scheen te komen. De tuin kwam blank te staan. De stukken hout dreven weg en bleven tegen struiken en verdorde planten aan dobberen. Ze leken op een uit elkaar geslagen vloot en deden me denken aan een gravure in mijn geschiedenisboek, waaronder stond: Gods adem heeft ze verstrooid.
– We moeten toch in de schuur zien te komen, zei ik tegen Evert en Eddy.
Ik haalde de rubber jachtlaarzen van mijn vader te voorschijn, die al jaren niet meer gebruikt waren, zodat ik me afvroeg of ze nog wel waterdicht zouden zijn. Op het hoge stoepje voor de zijdeur van het huis trok ik ze aan. Ik liep er even aarzelend mee het water in, als iemand die in april de zee probeert. Mijn voeten bleven droog. Daarna draaide ik me met de rug naar Eddy toe en spreidde mijn armen uit. Hij sprong zo wild, dat ik bijna mijn evenwicht verloor. Ik sloeg mijn armen rond zijn harde lange dijen en ging in de richting van de schuur lopen. Als ik een voet verplaatste bleef er een klein bruin wolkje in het water achter. Ik voelde me een vliegtuig dat door ontploffende granaten achtervolgd wordt. Mijn tenen moest ik omhoogsteken om niet uit de laarzen te schieten die in de modder vastzogen.
Toen ik terugging om Evert te halen liep ik over het gazon. Als geheime donkere kreeften lagen grote dahliaknollen onder water, die op het gras te drogen waren gelegd voor de regen kwam. Mijn vader had ze maar laten liggen. Je kunt ze toch niet eten en wie denkt er aan bloemen voor volgend jaar in zo’n verschrikkelijke tijd, had hij gezegd. Ik trapte tegen de knollen. Ze vielen uit elkaar, terwijl er een lichtgele brij langzaam in het water opwolkte.
We lagen op een harde matras gevuld met zeegras. De schuurdeur hadden we open laten staan en we keken, zonder te spreken, naar de luchtbellen die de regen in het water sloeg. Soms stond een van ons op en pakte een paar tabaksbladeren, die in een lange rij aan een touw langs de zoldering hingen. Ze hadden goudgeel moeten worden, maar als onwillige kameleons waren ze in een vuile bruingroene kleur blijven steken. We knipten ze zorgvuldig fijn en rolden er sigaretten van in papier dat we uit een oud kerkboek scheurden. Ik had het boek uit de bibliotheek van mijn vader gehaald en er het binnenwerk uit getrokken”.

 

 
Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)

 

De Nederlandse schrijfster en journaliste Marja Pruis werd geboren in Amsterdam op 26 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Marja Pruis op dit blog.

Uit: Omdat je het Waard Bent

“Soms heb ik het idee dat ik van ver kom. Alsof nu een ander soort mores heerst dan waarmee ik ben opgegroeid, en ik me iedere keer over weerzin, schrik of angst moet heen zetten om me in de wereld van nu te begeven. Inmiddels ben ik oud genoeg om te weten dat als ik dit idee heb, ik hier niet alleen in sta. In die zin zou iedereen het gevoel kunnen hebben van ver te komen en wordt deze planeet bewoond door aliens.
Misschien is het idee dat er een tijd bestaat waarin je zou kunnen samenvallen met jezelf, een tijd waarin je je thuis voelt, een illusie. Per definitie onmogelijk, omdat de definitie van leven veranderlijkheid is. Het is denk ik niet dat ik terugverlang naar vroeger. Ik wil niet achteruit – maar vooruit is ook weer zoiets. Het is het splijtende gevoel dat zich achter me een zwart-witfilm ontrolt, zonder geluid – het enige geluid dat je hoort is het geratel van een amechtige projector – terwijl vóór me een bonte kermis gaande is waarop het verplicht is een 3D-bril op te zetten. Het geluid staat te hard, de gezichten komen te dichtbij. Een polonaise waarbij je moet inhaken op straffe van onzichtbaarheid.
Het heeft te maken met dat iedereen een vertegenwoordiger van zichzelf lijkt te zijn geworden, iedereen moet zich laten zien, en wat iedereen laat zien, moet dan weer het beste zijn dat hij of zij mogelijkerwijs kan laten zien. En dat is, ben ik bang, weer terug te voeren op het grote wereldwijde web waarop de mensheid sinds enige decennia is aangesloten en waarvan we waarschijnlijk nooit meer losgekoppeld raken.
De druk om constant bereikbaar te zijn, jezelf in heel je glorie te openbaren, je kunsten en goede daden op eigen houtje te etaleren… Ik weet dat de sociale media ook zegenrijk effect sorteren – Revolutie!”

 


Marja Pruis (Amsterdam, 26 oktober 1959)
Cover

 

De Nederlandse schrijfster Maartje Wortel werd geboren in Eemnes op 26 oktober 1982. Zie ook alle tags voor Maartje Wortel op dit blog.

Uit: Half mens

“Ik heb laatst gelezen dat je ’s ochtends bij het wakker worden al beslist of je diezelfde dag bijvoorbeeld een ijsje gaat eten. Niet bewust, maar iets in je heeft al gekozen. Vandaag mag je ijs.
Je moet niet alles geloven wat ze in de krant zetten, maar nu ik er met terugwerkende kracht over nadenk, weet ik dat het waar is.
Iets in je heeft al gekozen. Zo was het ook bij Michael Poloni. Hij heeft lang moeten wachten. Toch heeft hij uiteindelijk gekregen waar hij naar verlangde, als ik het goed begrepen heb. Hij zag er in ieder geval gelukkig uit, dat kunnen niet alle mensen zeggen. Als ikzelf eens aan iemand vraag: ‘Hoe zie ik eruit vandaag?’ dan zeggen de mensen negen van de tien keer: ‘Weet je zeker dat je het horen wil?’ De tiende is mijn moeder. Zij zegt: ‘Jongen, jij bent een beauty en dat weet je best.’ Dat zijn de dagen waarop ik mijn hoed opzet.
Maar goed, het gaat nu niet om mij. Het gaat om Michael Poloni. Voor hem begon het ongeveer een half jaar geleden met een ongeluk. Het was allemaal al veel eerder begonnen natuurlijk, maar vanaf de zaterdag waarop het ongeluk plaatsvond begon het voor hem pas echt. Iets in hem had al lang daarvoor gekozen. Vandaag mag je ijs. En het besef wat dat te betekenen heeft komt altijd later, als je je ijsje al ophebt, begrijp je?
Laat ik dit vooropstellen: met mij heeft dit hele verhaal uiteindelijk niets te maken. Per toeval werd ik, James Dillard, drieënveertig jaar oud, geboren en getogen in Los Angeles, deelgenoot van dit verhaal, maar langs de zijlijn, en voor een paar maanden maar.
Het was op een dinsdagmorgen, ik had een bagel gegeten, daarna had ik gekakt terwijl ik ondertussen een hoofdstuk las uit The Road to Los Angeles. Ik had mijn tanden gepoetst en overwogen of ik me zou scheren.Ik had koffiegedronken met mijn huisgenote Allijah, een bloedmooi meisje. We zaten aan de straatkant, met de loodsdeur open. Ik keek naar het verkeer en zij vertelde over haar examens, wat me vrij weinig interesseerde, ze had al een vriend. De buurvrouw zei gedag, ze loopt kreupel. Ik vroeg me af of het niet link was dat ze zelf nog in haar auto reed. Ook dacht ik aan wat ik die middag zou gaan doen, en dat alles hetzelfde zou zijn als wat ik gisteren had gedaan en de dag daarvoor en ook de dag daarvoor. Ik deed niets, al mijn hele leven niet. Ik leefde van anticlimax naar anticlimax. Dan kan je in z’n grote stad als Los Angeles wonen maar dat lost niets op.”

 

 
Maartje Wortel (Eemnes, 26 oktober 1982)

 

De Engelse dichter, schrijver en biograaf Andrew Motion werd geboren op 26 oktober 1952 in Braintree in Essex. Zie ook alle tags voor Andrew Motion op dit blog.

 

Laying the Fire

I am downstairs early
looking for something to do

when I find my father on his knees
at the fireplace in the sitting-room
sweeping ash
from around and beneath the grate
with the soft brown hand-brush
he keeps especially for this.

Has he been here all night
waiting to catch me out?
So far as I can tell
I have done nothing wrong.

I think so again
when he calls my name
without turning round;

he must have seen me
with the eyes in the back of his head.

‘What’s the matter old boy?
Couldn’t sleep?’

His voice is kinder than I expect,
as though he knows
we have in common a sadness
I do not feel yet.

I skate towards him in my grey socks
over the polished boards of the sitting-room,

negotiating the rugs
with their patterns of almost-dragons.

He still does not turn round.

He is concentrating now
on arranging a stack of kindling
on crumpled newspaper in the fire basket,

pressing small lumps of coal
carefully between the sticks
as though he is decorating a cake.

Then he spurts a match,
and chucks it on any old how,

before spreading a fresh sheet of newspaper
over the whole mouth of the fireplace
to make the flames take hold.

Why this fresh sheet
does not also catch alight
I cannot think.

The flames are very close.

I can see them
and hear them raging
through yesterday’s cartoon of President Kennedy

and President Khrushchev
racing towards each other in their motorcars
both shouting
I’m sure he’s going to stop first!

But there’s no need to worry.
Everything
is just as my father wants it to be,
and in due time,
when the fire is burning nicely,
he whisks the newspaper clear,

folds it under his arm,

and picks up the dustpan
with the debris of the night before.

Has he just spoken to me again?
I do not think so. I
do not know.
I was thinking how neat he is.
I was asking myself:
will I be like this? How will I manage?

After that he chooses a log
from the wicker wood-basket
to balance on the coals,
and admires his handiwork.

When the time comes to follow him,
glide, glide over the polished floor,
he leads the way to the dustbins.

A breath of ash
pours continuously over his shoulder
from the pan he carries before him
like a man bearing a gift
in a picture of a man bearing a gift.

 

 
Andrew Motion (Braintree, 26 oktober 1952)
Hier bij een standbeeld van Philip Larkin in Hull

 

De Nederlandse dichter Harry M.P. van de Vijfeijke werd geboren op 26 oktober 1946 in Waalre. Zie ook alle tags voor Harry M.P. van de Vijfeijke op dit blog.

 

Waar de witgeschilde berken

Waar de witgeschilde berken het uitgillen
in hun bladerwolken, geel, een plas,

waarop ik voor het eerst mijn smalte
overwon en op ijzers uithuizig
comfortabel was.

De zwarte vloer, vijver van verre dagen.
Nu mijn vader sterft en ik nog
wat blijf, ga ik mij vast terug
op de vroege vlakten wagen.

 

De stad. We bleven

De stad. We bleven.
Ooit was er een reden.

Zij had het ongemakkelijk die tijd, de stad.
Er werden ingewanden weggehaald,
geschiedenis bracht ongerief, gewoeker.

Ik werd verwacht te bloeien. Klaproos
op kaalslag. Ik viel niet mee.

We raakten in de pas, het tumult
waarmee ik je bezocht werd milder.

De trouw die ik belijd is er niet een
van het zweren.

Het is liefde, een van goed vaarwater,
rustig en welwillend als een schil.

 


Harry M.P. van de Vijfeijke (Waalre, 26 oktober 1946)

 

De Amerikaanse schrijver Stephen L. Carter werd geboren op 26 oktober 1954 in Washington, D.C. Zie ook alle tags voor Stephen L. Carter op dit blog.

Uit: The Impeachment of Abraham Lincoln

“The President was dying.
As the grim news spread through Washington City, angry crowds spilled into the cold, muddy night. Abraham Lincoln had been shot at Ford’s Theatre, on Tenth Street. The wounds were mortal, people were saying. There was no way he could survive. The war was over, the South utterly vanquished, yet somehow its withered hand had reached up into the nation’s capital and extracted this bitter revenge. The crowds became mobs, looking for somebody to hang. Some wanted to burn Ford’s to the ground. Others marched toward Old Capitol Prison, where many leaders of the late rebellion were still being held. Rumors passed from mouth to mouth: The Vice- President had been murdered in his rooms at Kirkwood House. The Secretary of State had been stabbed to death in his mansion on Lafayette Square. Confederate troops were advancing on the city. Or Union troops: nobody seemed to know for sure, and a coup d’état had been rumored for years. Outside Ford’s Theatre, a man in the blood-spattered uniform of an army major and a doctor carrying a candle fought their way into the street. A group bearing Lincoln’s unmoving body followed behind. Mrs. Lincoln, face like chalk, clutched her husband’s stiff hand. People leaned in, trying to see or touch. Men groaned. Women wept. A soldier banged on the door of a row house across the way. They carried the President inside and shut the door. People craned to peer in the windows. Minutes later, Secretary of War Stanton, the most feared man in Washington, arrived in an unguarded carriage and raced inside. Other officials followed. Furious soldiers took up positions on the sidewalk but seemed to have no clear orders. They battered members of the crowd for practice. Other men went in. The people who had been closest to the body passed on the story: the President’s head was a mass of blood.
Meanwhile, the hue and cry had been raised. That actor fellow. Wilkes Booth. He had shot the President and leaped to the stage, then escaped on horseback. Somehow the mob was armed now, looking for someone to whom they might do mayhem.”


Stephen L. Carter (Washington, 26 oktober 1954)

 

De Zweedse dichteres en schrijfster Karin Maria Boye werd geboren op 26 oktober 1900 in Göteborg. Zie ook alle tags voor Karin Boye op dit blog.

 

Evening Stillness

Feel how near Reality dwells.
She breathes near here
on evenings with no wind.
Perhaps when no one looks, she shows herself,

The sun glides over rock and grass.
In her silent play
life’s spirit is concealed.
Never as this evening was he so close.

I have met a stranger with silent lips.
If I had reached out my hand
I would have brushed his soul,
as we passed each other with timid steps.

 

Burning Candles

Now cries the night aloud in need,
with unknown dread a-quake.
Now light I here two candles straight
for eternal darkness’ sake.

If the Lord’s angels pass by here,
the light will call to them,
then they will hear the flames sing my prayer,
and bear it with them home.

They are warriors who go in armour of fire
with word from the Almighty’s house.
Their speech has no words for harsh and sweet.
but for burning candles it has.

That is why they stand on the storm’s back
between the whipping wings’ din,
that is why they smile at the darkness’s power
and meet the cold with disdain.

O Lord my God, O terrible God,
Your mantle’s roar booms free.
I pray for flowers and pray for peace –
but give burning candles to me!

 

Vertaald door David McDuff

 

 
Karin Boye (26 oktober 1900 – 24 april 1941)
Standbeeld in Göteborg (detail)

 

De Ierse dichter Trevor Joyce werd geboren op 26 oktober 1947 in Dublin. Zie ook alle tags voor Trevor Joyce  op dit blog.

 

FROM A PHANTOM HYPERSESTINA (Fragment)

peacocks
seem out
of place
and uneasy
here

large
rattling
tails
folded

eyes
all
neatly
stacked

like tenses
of some
complex
and irregular
verb tabled
in a grammar

could
should
would

or a hand
of cards

 

 
Trevor Joyce (Dublin, 26 oktober 1947)

 

De Amerikaanse schrijver Pat Conroy werd geboren op 26 oktober 1945 in Atlanta, Georgia. Zie ook alle tags voor Pat Conroy op dit blog.

Uit Beach Music

“I am usually up when the Piazza Farnese awakens. In darkness I brew my coffee and take a cup up to the terrace where I watch first light come over the deer-colored city.
At six in the morning, the man at the newspaper stand arrives and begins arranging magazines beneath his canopy. Then a truck enters the piazza from the west carrying bales of Il Messaggero and other morning papers. The two carabinieri who guard the entrance to the French Embassy switch on the lights of their jeep to begin their slow perfunctory circling of the Palazzo Farnese. Wearing the same expressions, like face cards in a disfigured deck, the carabinieri seem bored and usually you can see the pale glow of their cigarettes against the dashboards as they sit in their cars during the long Roman night. A van carrying fragrant bags of coffee then arrives in front of the Bon Caffe at the same time the owner of the cafe rolls up the steel shutters. His first cup of coffee always goes to the driver of the truck, the second to the owner of the newspaper stand. A small boy, the son of the owner, then takes two cups of black coffee to the carabinieri across the piazza just as the nuns in Santa Brigida begin to stir in the convent across from my building.
While it is still dark beneath the annealed stars and low-seated moon a nun opens the small steel gate in front of the Church of Santa Brigida, an act signifying that Mass is about to start. There is solitude in the fatigue of watching such beginnings and I then ritually count the thirteen churches I can see from my terrace. I was still counting them when I spotted a man who had been following us for the last few days enter the piazza from the Campo dei Fiori.
I slipped behind an oleander bush as the man looked up toward my terrace, then entered the Bon Caffe. I continued to count the bell towers and the four great moony clocks whose hands commemorated the exact moment of their death for Rome to see. I listened with pleasure to the music of the fountains in the piazza.
Across the piazza, a nun moved on the church’s terrace this Monday morning, heedless as a moth in her mothering of roses. A brindled cat stalked a pigeon into the first slice of sunlight in the piazza, but a bum clapped his hands and shooed them both away. The man who’d been following me came out of the Bon Caffe and looked my way again. He lit a cigarette, then walked to the newspaper stand and bought a copy of Il Messaggero.
Below me the piazza began to bloom with life as carts rolled into it and pedestrians entered from the side streets. Pigeons called to each other from the stately rows of fleurs-de-lys that stretched along the entablature of the French Embassy. I love both the regularity and austereness of my piazza.”

 


Pat Conroy (26 oktober 1945 – 4 maart 2016)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e oktober ook mijn blog van 26 oktober 2014 deel 2.

Willem Wilmink, Christine D’haen, Anne Tyler, Elif Shafak, Daniel Mark Epstein, Peter Rühmkorf, Jakob Hein, Hélène Swarth, François Pauwels

De Nederlandse dichter, schrijver en zanger Willem Andries Wilmink werd geboren in Enschede op 25 oktober 1936. Zie ook alle tags voor Willem Wilmink op dit blog.

 

Tilligte vroeger

Een vader fietst door ’t boerenland
in de vroege ochtendmist
en hij heeft achterop zijn fiets
een kleine houten kist.

Daar ligt de nieuwe wereld in
waarop hij had gehoopt:
zijn zoontje dat gestorven is
voordat het werd gedoopt.

Vader begraaft het kereltje
in ongewijde grond.
Daarboven lopen Onze Heer
de tranen langs de mond.

 

Oude en nieuwe steden

Je voelt je razendsnel vertrouwd
met oude steden, fraai gebouwd
om torens heen:
al kende je daar heg noch steg,
na een klein uur vind je de weg
heel goed alleen.

Maar neem een wijk uit onze tijd:
je raakt er vaak de weg nog kwijt
na honderd keer.
Zelfs in één bouwwerk, één kantoor,
zoek je je rot, de jaren door
en telkens weer.

Ach, architecten van vandaag,
ik zoek een antwoord op de vraag
waarom u faalt:
waarom is bijna elk ontwerp
zo zonder hart en zo onscherp
dat men verdwaalt?

 

Sander

Voor een blinde jongen

Een lichaam dat op warmte wacht,
de zuiverheid van wenkbrauwbogen,
de lijnen van een mond, die lacht,
de wimpers boven meisjesogen,
je zult het zien, zo goed als ieder ander,
Sander.

De lieve lijnen van haar keel,
de witte parels van haar tanden,
je zult het zien in je gestreel
van je twee fijnbesnaarde handen,
je zult het zien, zo goed als ieder ander,
Sander.

Je voelt een haarlok, aait een oor,
en je tien vingers wachten even
en lopen dan brutaalweg door
tot de twee borsten die daar leven.
Je zult ze zien, intens als ieder ander,
Sander.

En als je wat verdwaald mocht wezen
en niet meer weet waar je moet gaan,
dan moet je ’t brailleschrift maar lezen
rondom de tepels die daar staan.
Jij kent dat eigenlijk veel beter dan een ander,
Sander.

Met je twee handen en je mond
krijg je een antwoord op je dromen,
tot je die kleine driehoek vond,
die woning waar je thuis kunt komen
en waar je één kunt worden met die ander,
Sander.

 


Willem Wilmink (25 oktober 1936 – 2 augustus 2003)

 

De Vlaamse dichteres en prozaschrijfster Christine D’Haen werd geboren in Sint-Amandsberg op 25 oktober 1923. Zie ook alle tags voor Christine D’Haen op dit blog.

 

Harmonie

II
Het Heerlijke

In slappe sneeuw ontbindt de straat,
in winter heel uw warm gelaat,
in leegte smelt mijn wens.

Het land wordt kleiner en de tijd,
en samenkrimpend waar hij bijt
ben ik een muizenmens.

Maar zie ‘k de struise beukenlaan
bruin in het rosse zonvuur staan,
ze is schoon en rijp voor mijn gezicht

En luistren naar een lijn die stijgt
van klanken, en weer nedernijgt,
voleinding die mijn geest verblijdt.

Uw volontbloeide ogen zien
met diep daarin het hart der ziel,
is schaduwloos volkomen licht.

En vlees aan vlees aaneen gegloeid
als lust voltooid in slaap vervloeit,
is heerlijkheid, is heerlijkheid.


III
Uw leden gaven aan mijn lichaam vrede,
verzadigden mijn leden met hun maat.
Stilte, die nu in slapen overgaat,
vrede van al uw leden in mijn leden.

Slapen, waarin ik niet meer binnentreden
noch uit ontwaken mag, en stille staat
van onbeweeglijke en volmaakte daad,
zijnde gebed binnen de legerstede.

 

 
Christine D’haen (25 oktober 1923 – 3 september 2009)

 

De Amerikaanse schrijfster Anne Tyler werd geboren op 25 oktober 1941 in Minneapolis, Minnesota. Zie ook alle tags voor Anne Tyler op dit blog.

Uit: Klokkendans (Vertaald door Barbara de Lange)

“Willa Drake en Sonya Bailey gingen de deuren langs om snoeprepen te verkopen. Dat was voor het orkest van hun lagere school, de Herbert Malone-school. Als ze er genoeg verkochten kon het orkest naar het streekconcours in Harrisburg. Willa was nog nooit in Harrisburg geweest, maar de harde, gruizige klank van de naam sprak haar aan. Sonya was er wel geweest, maar kon zich er niets van herinneren omdat ze toen nog een baby was. Ze zwoeren allebei dat hun leven voorbij was als ze er nu niet naartoe konden.
Willa speelde klarinet. Sonya speelde blokfluit. Ze waren elf jaar. Ze woonden twee straten bij elkaar vandaan in Lark City in Pennsylvania, maar eigenlijk was Lark City geen stad, zelfs geen provinciestadje, en er waren niet eens stoepen, behalve in die ene straat waar de winkels waren. In Willa’s verbeelding was een stoep iets geweldigs. Ze had zich voorgenomen om als ze groot was nooit ergens te gaan wonen waar geen stoepen waren.
Vanwege die ontbrekende stoepen mochten ze niet in het donker op straat komen. Daarom gingen ze ’s middags op pad met een doos repen, die Willa bij zich hield terwijl Sonya de manilla envelop had voor het geld dat ze hoopten te verdienen. Ze vertrokken vanuit Sonya’s huis, waar ze eerst hun huiswerk hadden gemaakt. Ze moesten Sonya’s moeder beloven meteen terug te komen zodra de zon – die toch al zo waterig was in februari – achter de sprietige bomen op Bert Kane Ridge zakte. Sonya’s moeder was erg bezorgd, veel bezorgder dan Willa’s moeder.
Het was hun bedoeling ver weg te beginnen, bij Harper Road, en dan in hun eigen buurt te eindigen. Aan Harper Road woonde niemand van het orkest, en ze hoopten daar hun slag te kunnen slaan als ze er eerder waren dan de anderen. Het was maandag, de allereerste dag van de snoepverkoopactie; de meeste anderen zouden waarschijnlijk tot het weekend wachten.
De beste drie verkopers kregen een driegangendiner aangeboden met meneer Budd, hun muziekleraar, in een restaurant in Harrisburg, helemaal gratis.”

 

 
Anne Tyler (Minneapolis, 25 oktober 1941)

 

De Turkse schrijfster Elif Shafak (eigenlijk Elif Şafak) werd geboren in Straatsburg op 25 oktober 1971. Zie ook alle tags voor Elif Shafak op dit blog.

Uit: De stad aan de rand van de hemel (Vertaald door Frouke Arns en Manon Smits)

“Istanbul, 22 december 1574
Het was na middernacht toen hij een woest gebrul hoorde vanuit de diepste duisternis. Hij herkende het direct: het kwam van de grootste katachtige van het paleis van de sultan, een Kaspische tijger met amberkleurige ogen en een gouden vacht. Zijn hart sloeg over en hij vroeg zich af door wat — of door wie — het dier gestoord zou kunnen zijn. Op dit late tijdstip hoorden ze allemaal diep in slaap te zijn — de mensen, de dieren, en de djinns. In de stad van de zeven heuvelen waren nu, behalve de nachtwakers op hun ronde, maar twee soorten mensen wakker: zij die aan het bidden waren, en zij die aan het zondigen waren. Ook Jahan was nog op — hij was aan het werk. Werken is als bidden voor ons soort mensen’, zei zijn meester vaak. `Het is onze manier om met God te communiceren.’ `En hoe antwoordt Hij ons dan?’ had Jahan een keer gevraagd, langgeleden, in zijn jonge jaren. `Door ons meer werk te geven, natuurlijk.’ Als hij dat moest geloven, was hij nu vast een behoorlijk hechte band aan het smeden met de Almachtige, had Jahan bij zichzelf gedacht, want hij werkte twee keer zo hard omdat hij twee banen had in plaats van één. Hij was zowel mahout als tekenaar. Hij ambieerde twee ambachten, al was er maar één leraar die hij respecteerde, bewonderde en heimelijk voorbij hoopte te streven. Zijn meester was Sinan, de koninklijke hoofdarchitect. Sinan had honderden leerlingen, duizenden arbeiders en nog veel meer aanhangers en volgelingen. Niettemin had hij slechts vier gezellen. Jahan was er trots op dat hij er daar een van was; trots, maar diep van binnen snapte hij het niet goed. De meester had hem gekozen — een eenvoudige bediende, een nederige olifantenverzorger — terwijl er volop begaafde beginnelingen waren op de paleisschool. In plaats van dat hij er meer zelfvertrouwen door kreeg, werd hij juist onzeker door dat besef. Bijna onwillekeurig werd hij geplaagd door de gedachte dat hij misschien de enige persoon in zijn leven die in hem geloofde zou teleurstellen. Zijn nieuwste opdracht was een hamam ontwerpen. De specificaties van de meester waren duidelijk: een verhoogd marmeren bassin dat van onderaf verwarmd zou worden; leidingen in de muren waardoor de rook naar buiten kon; een koepel die op pendentieven rustte; twee deuren die uitkwamen op twee verschillende straten aan weerszijden van het gebouw zodat mannen en vrouwen elkaar niet zouden tegenkomen. Daaraan zat Jahan te werken in deze onheilspellende nacht, aan een ruw uitgehakte tafel in zijn schuur midden in de menagerie van de sultan.”

 


Elif Shafak (Straatsburg, 25 oktober 1971)

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en biograaf Daniel Mark Epstein werd geboren op 25 oktober 1948 in Washington, D.C. Zie ook alle tags voor Daniel Mark Epstein op dit blog.

Uit: The Loyal Son

“A new floor of planks had been laid from the North Gate up the middle of the half-acre space to those steps and covered with woven matting. Immense galleries had been erected on either side, up to the beams, three levels seating thousands of specta-tors. Fifty-two chandeliers, each surmounted by an imperial crown of gold, were ready to light a postcoronation banquet with a thousand candles. There were few Americans in London, fewer who could witness the coronation of their sovereign, and only one who was entitled to walk in the procession. He was William Franklin, the thirty-one-year-old son of the famous American scientist Benjamin Franklin. The older Frank-lin sat on a plank in the packed gallery. He had purchased his place in the open market, where they were changing hands for five guineas or more (a workingman’s wage for a fortnight). Ben Franklin gazed down at the privileged ranks of bedecked, be-dizened, and bejeweled humanity: judges in scarlet robes, choirboys with scarlet mantles, heralds in tabards, and all the nobility in their robes of state, their coronets in their hands. And there on the edge of that rainbow of heraldry stood his son, William, in his drab coat of broadcloth, his tricorn hat in his hand. Benjamin Franklin regarded this scene with that blend of intense curi-osity and amusement that often animated his bright blue eyes. He was by temperament and practice an observer of life as much as an actor in the human drama, both critical and self-aware. William, his only son, a keen observer and student of manners him-self, was more naturally a man of action, a confident frontier soldier, a man of law, a scientist in his own right, and—as his father’s aide—a colonial advocate. Pennsylvania had sent father and son to England on a fateful mission. Proprietor Thomas Penn’s refusal to pay taxes on his vast property had crippled defenses on the colony’s western fron-tier. Success for the Franklins with Parliament would mean safety for their countrymen; failure would mean more Indian raids, more mas-sacres. Success depended upon their harmonious collaboration. It would also depend upon the grace of the new king.”

 


Daniel Mark Epstein (Washington, 25 oktober 1948)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Peter Rühmkorf werd geboren op 25 oktober 1929 in Dortmund. Zie ook alle tags voor Peter Rühmkorf op dit blog.

 

Elegie

Gruß aus Köln – die bleiche Trauerkarte,
die am Rand noch grad die Fassung wahrt,
würde- und bedeutungsvoll:
ah-was-soll
all das dämliche Getanke und Gestarte
für das bißchen Fahrt?

Staub zu Staub und Schaum zu Schaum:
Diese Knöchel oft umschlossen,
dieser Hintern tief geliebt,
haltlos durch ein Totenhemd gesiebt,
ausgeflossen
in den sterneleeren Kofferraum.

Efeu schleppt sich lautlos durch die Jahre;
immergrün und unbegrenzt
deckt er diesen früh entschlafnen Schoß;
knochenlos
trete ich vor deine Abendbahre,
zart wie ein Gespenst.

Hark ich dir die Erde vom Gesicht,
laß die Blumen von den Ketten
– himmelstrebend, hochgehanft –
Dich in mein entfliehendes Gedicht
u m z u b e t t e n
(Ruhe sanft!)
Da ist Silber – da ist Gold – ist Licht.

 

Elegie

Groet uit Keulen – deze fletse nochtans zwarte
rouwrand houdt zich maar met moeite fiks,
waardig, vol betekenis:
ah-wat-is
dit voor zinloos tanken, starten,
voor een rit van niks?

Stof tot stof en schuim tot schuim:
deze ooit omarmde leden.
deze kont zo diep doorleefd,
door een doodshemd uitgezeefd,
weggegleden,
in het sterrenlege kofferruim.

Klimop sleept zich zwijgend door de jaren,
eeuwig groen en grenzeloos,
dekt je vroeg ontslapen schoot;
bot-ontbloot,
treed ik voor je avondbaar en
als een spook zo broos.

Hark ik zacht de aarde weg uit je gezicht,
blaas de bloemen van de keien
– hemelopwaarts, hennepvracht –
Jou, te bed in mijn gehaast gedicht,
neer te vlijen
(O rust zacht!)
Daar is zilver, daar is goud, is licht.

 

Vertaald door Ard Posthuma

 

 
Peter Rühmkorf (25 oktober 1929 – 8 juni 2008)

 

De Duitse schrijver en arts Jakob Hein werd geboren op 25 oktober 1971 in Leipzig. Zie ook alle tags voor Jakob Hein op dit blog.

Uit: Die Orient-Mission des Leutnant Stern

“Später erfuhr Stern, dass es auf dem Frankfurter Tele-grafenamt Bedenken gegeben hatte, die ursprüngliche Nachricht des Vaters aufzugeben, zudem hatte man die-sem gesagt, dass in der bestehenden Lage nicht mehr davon auszugehen sei, dass die Nachricht vom Amt in Brüssel weitervermittelt werde. Darum hatte sich Sterns Vater einen Trick ausgedacht und gehofft, dass seinem Sohn auch unter dem reformierten, sogenann-ten Frankfurter Lehrplan am Goethe-Gymnasium genü-gend Griechisch beigebracht worden war, seine leicht verschlüsselte Botschaft zu verstehen: » Empfehle sofor-tige Heimkehr – Polemos«. Dass er diese Nachricht als Telegramm aufgegeben hatte, fügte der Nachricht auto-matisch ein Ausrufezeichen bei. »Mein lieber Herr Generalkonsul«, sagte Stern, nach-dem er das Telegramm zweimal gelesen hatte, »ich fürchte, wir werden unverzüglich abreisen müssen.« Bedauernd legte er die Pintura vorzeitig im Aschenbecher ab, wo sie ausgehen würde, während er seine Koffer packte. Sterns Vater neigte als Besitzer einer großen Textilfabrik mit gut zweihundert Arbeitern nicht zur Übertreibung. Immer wieder ereigneten sich Probleme in der Fabrik, ein kleiner Brand, der ausbrach, ein Lie ferant, der falsche oder fehlerhafte Stoffe lieferte, der Ausbruch von Ruhr unter den Arbeiterinnen, der die Produktion für Tage stilllegte. Vater Stern hatte bei sal chen Ereignissen niemals Zeichen besonderer Unruhe gezeigt, sondern war immer ruhig zur Tat geschritten »Schritt für Schritt« war gewissermaßen sein motto Dass er nun einTelegrammverfasste und dies auch noch das griechische Wort für »Krieg« enthielt, ließ bei Stern keinen Zweifel daran aufkommen, dass eiliges Handeln geboten war. Vor ein paar Wochen war bei ihrem Umstieg im Brüs-seler Gare Central die Aufregung nach den Schüssen von Sarajevo noch spürbar gewesen. Die Zeitungen über-schlugen sich mit den wildesten Gerüchten, die sich wie Epidemien verbreiteten. Aber in der hübschen Bimmel-bahn, die sie an der Küste entlang zu ihrem Badeort fuhr, verstummte das wilde Summen spätestens hinter Ost-ende und machteder guten Luft und der Vorfreude Platz.”

 


Jakob Hein (Leipzig, 25 oktober 1971)
Cover

 

De Nederlandse dichteres Hélène Swarth werd geboren op 25 oktober 1859 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Hélène Swarth op dit blog.

 

Als ’t kindje komen zal

Loom laat zij vallen ’t hemdje vlinderlicht –
En dromig ziet ze, aan morgenblauwe trans,
Met wapperlokken zweven rond een krans
Van engelkopjes, blond en blank, belicht
Door lente-zon, in slepende cadans.
Op wie zal ’t kindje lijken? – En ’t gezicht
Houdt, blij en vroom, ze op ’t wolkenspel gericht,
Waar hemelkindren dansen hemeldans.

Het duizlend kopje in ’t kussen, dat haar man,
Met teedre streelhand, schoof onder ’t hoofd,
Blijft stil zij turen, tot de rei vervloot.
Verwonderd, wijl zij nog niet raden kan
’t Gelaat der vreugd, door liefde haar beloofd:
Haar eigen kind, nog sluimrend in haar schoot.

 

Grafrozen

Een schone dodendroom heb ik gedroomd:

Diep onder marmerblank en bloemgeboomt,
Sliep kalm en koel mijn moegemarteld lijf.
Toen zag mijn ziel, vanuit haar blauw verblijf,
Een meisjesgroep in klederen leliewit.
En éen maagd, blond met vliegend haar, zei dit:
– ‘Zij die daar rust gaf liedren ons, in ruil
Willen wij winden rozen rond haar zuil.’
En zingend slingerde om het marmerblank
De meisjesrei een smijd’ge rozenrank.
En de éne roos was blank als duivendons,
Als maagden-onschuld – Jonkvrouw, bid voor ons! –
Als sneeuw op aarde en vederig wolkje in ’t blauw.
En rood was de andre als ’t vlammend hart der vrouw.

 

 
Hélène Swarth (25 oktober 1859 – 20 juni 1941)
Portret door Rosa Spanjaard, 1919

 

De Nederlandse schrijver en dichter François Désiré Pauwels werd geboren in Amsterdam op 25 oktober 1888. Zie ook alle tags voor François Pauwels op dit blog.

 

En nu de groene deur-schaduwe rust.

En nu de groene deurschaduwe rust
Op rein-geschuurde donker-blauwe vloeren,
Nu lokt weer niets mijn tong tot smakenslust,
En wil mijn hand den pap niet ommeroeren…

’t Is de ûre straks, dat uit het lage huis
Een klaarte valt, en Jesus aan komt kloppen,
En na ’t uitsterven van mijn deur-geruisch
Me vraagt zijn steenen pijp te mogen stoppen.

En als dan in den bedde-peluwput
Mijn haar verwarrelt en mijn ooren suizen,
Dan voel ik Jesus die mijn herte schudt
En vreemde kriebels in mijn lichaam huizen.

 

Hooglied

Zóó goed als ge zijt had ik u nóoit dúrven droomen,
Ge kwamt me ’t scheem ‘ren uw oog slechts biên
En ál de dingen zijn in wondren glans gekomen
En ‘k heb de wereld vól geluk gezien!

Ik heb de heerlijkheid gekend te mogen luistren
Naar de aanzwellende muziek uwer stem,
En toen uw wónder-zang verging in ’t teerste fluistren
Versmolt mijn hart in innigheid met hem…

In dien nacht is úw tong de mijne komen raken,
En een fontein van liedren werd mijn mond
U ten dank; in den morgen, bij mijn vroeg ontwaken
Liep ik zingens-dronken, dansend, mijn tuinen rond.

 

 
François Pauwels (25 oktober 1888 – 8 januari 1966)
V.l.n.r. Victor van Vriesland, Adriaan Roland Holst, Francois Pauwels en J. C. Bloem. De foto werd genomen op Pauwels 70ste verjaardag in 1958

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e oktober ook mijn blog van 25 oktober 2016 en eveneens mijn blog van 25 oktober 2015 deel 2.

Onno Kosters, Kester Freriks, Aristide von Bienefeldt, August Graf von Platen, Ernest Claes, Zsuzsa Bánk, Denise Levertov, Norman Rush, Robert Greacen

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

 

De boot

De ramen zijn in dit oud woonhuis
hoger dan gebruikelijk in de voorgevel geplaatst,
zodat wanneer je hier naar buiten kijkt,
over de rand van je bloedeigen vergetelheid,
je oog niet anders dan schuin omhoog
naar peppelkruin en straatlamp reikt,

stilleven dat staat boven de dampende,
zwarte aarde onder al dit groen,

je vanachter een patrijspoort naar boven
blikt, op je één-na-laatste ademteug,
zinkende naar boven zwemt,
je kop stotend aan sloten,
grendels, gewassen pantserglas,
klinknagels en vleugelmoeren,
je haren wiegend in de onderwaterwind,
je handen zonder horen piepend langs het glas,
je naar beneden stijgt,

nature morte schuin omhoog
uit de onderbuik van dit jouw schip,

mijn lief, mijn lief, ja had nou maar
je werk ook zélf in MoMA uitgestald,
dan deed het er, eenmaal gesnapt,
geen moer meer toe dat wat je voor je zag
in deze lijst schuin boven dit
oud woonhuis stond.

Trompe-l’oeil met de dampende,
zwarte aarde onder al dit groen.

 

Vijftien regels (zestien regels)

Vul de straten met gaten, regel het scheepvaartverkeer
de verkeerde, de kant op,

schiet een ijskast naar het binnenste van de komeet,
schiet in eigen doel, schiet het voorbij. Regen

een boog, span deze, richt een pijl van water
op een roos van licht: regen
een boog. Span deze, richt een pijl van water
op een roos van licht: regen een boog. Span –

lever een pakbon zonder pak,
scheer je met een scalpel,
poets je handen met schoensmeer,

zet tussen de middag een ontbijt van chili con carne en ijs toe op tafel.

Onderbreek nu eenmaal voorgoed waar je mee bezig bent, maar niet
voor de vorm: voor je het laat
voor wat het werd.

 

 
Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

 

De Nederlandse schrijver (Cornelis Christophel Maria) Kester Freriks werd geboren in Djakarta, Indonesië, op 24 oktober 1954. Zie ook alle tags voor Kester Freriks op dit blog.

Uit: Het nieuwe vogels kijken

“Het is najaar. Een vlucht Grauwe Ganzen of Rietganzen in v-vorm vliegt hoog voorbij langs de hemel, zuidwaarts. Ze zijn afkomstig uit noordelijke streken, waar de winter is ingevallen. De zon staat laag, is even later al achter de horizon verdwenen. Sneeuw en ijs maken voedsel onbereikbaar.
Niet alleen ganzen vliegen in dit gestroomlijnde patroon, ook Kraanvogels trekken in sierlijke lijnen weg van de kou naar gebieden met een milder klimaat, overwinteringsgebieden. De middeleeuwse dichter Jacob van Maerlant roemde de vorm van een zwerm reizende Kraanvogels, alsof ze een letter in de lucht schrijven. Deze v-formatie is misschien wel een van de bekendste beelden uit de vogeltrek. Het verschijnsel is nauwgezet bestudeerd. Iedere vogel vliegt schuin achter zijn voorganger, de vleugelpunten raken elkaar ternauwernood. De eerste vogel breekt de luchtweerstand, waarvan de andere vogels profijt hebben. De werveling die door de vleugelslag van de eerste vogel ontstaat, een soort opwaartse luchtstroom, biedt de daarachter vliegende vogel voordeel. Neemt hem als het ware mee. In afwisseling neemt een vogel de leiding. Door deze manier van samenwerken kunnen de vogels anderhalf keer zo ver vliegen als anders het geval zou zijn.
De even sierlijke als scherpgepunte v, die in de trektijd het hemelruim doorklieft, begeleid door het luide gakken van de ganzen of het onderlinge trompetten van de Kraanvogels, spreekt al generaties lang vogelliefhebbers aan. De ‘contactroep’, zoals het onderling converseren in de zwerm heet, toont de saamhorigheid. Kijk, daar zoeken vogels nieuwe horizonten, nieuwe leefgebieden. Het zijn vaak families die samen onderweg zijn. De symboliek van vogeltrek, verbonden met de wisseling der seizoenen, behoeft nauwelijks uitleg. Mensen beschouwen het zoeken naar nieuwe werelden als teken van levenskracht en verwachting. Voeg daarbij de raadsels waarmee de vogeltrek nog altijd is verbonden en we betreden een terrein dat onuitputtelijk belangstelling wekt en velen bekoort en zelfs betovert.
Vogeltrek en richtingsgevoel roepen behalve bewondering ook vragen op, voor iedereen die aandacht heeft voor de natuur. Hoe vindt de Boerenzwaluw zijn weg terug naar de schuur van zijn vorig broedseizoen? Hoe weten vogels in Afrika dat in onze landen de lente aanbreekt? Waar halen ze de kracht en energie vandaan die duizenden kilometers af te leggen? En vooral: hoe vinden vogels de weg? Steeds geavanceerder onderzoek en technologie met behulp van satellietzenders laten zien dat vogels zich oriënteren op de stand van de zon, maan en sterren en sterrenbeelden, en ook gebruik maken van visuele bakens als kustlijnen, rivieren, bergketens. Trekvogels volgen min of meer vaste routes over land en zee. Het navigatievermogen lijkt wel toverij. Maar er zijn altijd vogels die afdwalen, zogenoemde dwaalgasten en zeldzaamheden.”

 

 
Kester Freriks (Djakarta, 24 oktober 1954)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Aristide von Bienefeldt (pseudoniem van Rijk de Jong) werd geboren op 24 oktober 1964 in Rozenburg bij Rotterdam. Zie ook alle tags voor Aristide von Bienefeldt op dit blog.

Uit:Confessions of a Son and Heir (Vertaald door Liz Waters)

“The only thing I inherited from my father’s side was the inordinate urge to copulate, so I’ll only deal indirectly with this branch of the family here. As anyone knows, quality is preferable to quantity: on my father’s side there are at least seventy cousins wandering the planet and on my mother’s side there’s only me. Her two older sisters never had children. Apart from a few subjects of my father’s kingdom who have made their fortunes abroad (and who are spoken very highly of by his family – as so in many families, the possession of money is a synonym for intelligence), my cousins all resemble each other so closely that they are interchangeable. My father died twenty years ago. He was at odds with his brothers and sisters all his life. The only one I ever felt any fondness for was his sister Greta, who never married and who was very much involved with the offspring of her brothers and sisters. She twirled the skipping rope and acted as a horse for the little ones, and she was also open minded enough to mice a drag on a joint when the sixties came to the Lowlands – which is where any similarity with the former American president ends, since as far as I know she took no part in the orgies and blow-outs which made those years so surprisingly different. Five years ago my mother and I arranged her funeral. It was a stiflingly hot summer day. I wore a dark blue suit; my mother was dressed in black. Since the great majority of auntie’s relatives live in the eastern part of the country and therefore seldom see the sea, they arrived decked out in very thin, colourful, scanty clothing with a view to visiting the beach later in the day. The gravedigger was a slim young man with a face as white as paper whose coming out had been limited to myself when a month previously I had sucked him off in a little park in Werkmansgat – to his satisfaction as well as to mine. God had supplied him with an extremely well-furnished reproductive organ. It took about ten minutes before my mouth filled with millions of lukewarm spermatozoids. In contrast to my usual habit, I swallowed everything. He accompanied the coffin containing the bodily remains of auntie, followed by the motley, lurching crowd like a carnival procession without lanterns as they walked to the freshly dug trench in the middle of the graveyard. Before entrusting the blond timber to the earth, the gravedigger cleared his throat. I looked at what he had between his legs: it was completely flattened by his trousers, which were both baggy and close-fitting, and I deeply regretted that he had not been wearing his working uniform when he did slid his member into my mouth four weeks before.”

 

 
Aristide von Bienefeldt (24 oktober 1964 – 20 januari 2016)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Ich möchte, wenn ich sterbe, wie die lichten

Ich möchte, wenn ich sterbe, wie die lichten
Gestirne schnell und unbewußt erbleichen,
Erliegen möcht ich einst des Todes Streichen,
Wie Sagen uns vom Pindaros berichten.

Ich will ja nicht im Leben oder Dichten
Den großen Unerreichlichen erreichen,
Ich möcht, o Freund, ihm nur im Tode gleichen;
Doch höre nun die schönste der Geschichten!

Er saß im Schauspiel, vom Gesang beweget,
Und hatte, der ermüdet war, die Wangen
Auf seines Lieblings schönes Knie geleget:

Als nun der Chöre Melodien verklangen,
Will wecken ihn, der ihn so sanft geheget,
Doch zu den Göttern war er heimgegangen.

 

Ich bin wie Leib dem Geist

Ich bin wie Leib dem Geist, wie Geist dem Leibe dir;
Ich bin wie Weib dem Mann, wie Mann dem Weibe dir,
Wen darfst du lieben sonst, da von der Lippe weg
Mit ew′gen Küssen ich den Tod vertreibe dir?
Ich bin dir Rosenduft, dir Nachtigallgesang,
Ich bin der Sonne Pfeil, des Mondes Scheibe dir;
Was willst du noch? Was blickt die Sehnsucht noch umher?
Wirf alles, alles hin: du weißt, ich bleibe dir!

 

Je vaak te zien …

Je vaak te zien, dat is me niet gegeven
en ’t is verboden naar je toe te komen,
Je bijna nooit te spreken en een schromen
je aan te kijken, is hier mijn hele leven.

Maar van je dromen, dichten, plannen smeden,
om jou te naderen, is mij niet ontnomen,
dat zal mij altijd door ten goede komen
en met zo weinig stel ik mij tevreden.

Want ach! Ik heb al erger leed gedragen,
en deze pijn van nu is haast gering,
in plaats van lijden, een zoet onbehagen.

Mijn wens, bij anderen, stuitte op afkeuring.:
Jij hebt hem niet verhoord, maar afgeslagen
heb je hem ook niet, mijn zoete lieveling!

 

Vertaald door Frans Roumen

 

 
August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Standbeeld in Ansbach

 

De Vlaamse auteur Ernest Claes werd geboren op 24 oktober 1885 te Zichem. Zie ook alle tags voor Ernest Claes op dit blog.

Uit: Kobeke

“Kobeke is geboren in een leemen hut van’t Kempenland, dat het schoonste land van Vlaanderen is, en ’t was op een zondagachternoen in de Sint-Jansmaand, en zijn vader en zijn moeder waren arme menschen.
De hut waar Kobeke geboren is ligt daar heelemaal op haar eigen bezijden de zandbaan. De witte leemmuren zijn scheef getrokken omdat het strooien dak er te zwaar op weegt. Daar is een scheeve deur in den gevel. Daar is een groot vensterke en nog een klein vensterke. En dan is er nog het deurke van den geitenstal en het schuurke. Als er een stuk leem uit de muren valt plakt vader Broos daar een versche klakke leem tegen en gaat er eens met den witborstel over. Als er een vlok stroo uit het dak waait steekt vader Broos daar weer ander stroo in.
Tusschen de hut en de zandbaan ligt de putkuip. ’t Is een put met een zwikboom die in ’t midden kwinkwankt op een mik; aan den eenen kant hangt de puthaak, aan het ander end een versleten ketelke vol steenen om den aker gemakkelijker boven te trekken. De zwik is zoo hoog als ’t dak. Ze doet denken aan de galg. Langs den kant van de zandbaan is er al lang een plank van de putkuip, maar het vuurkruid dat er binnen in wast, is er dweers door gegroeid en het gat is toe. Als Lulle-Mie de geit voorbij dat vuurkruid wandelt keert ze met een vieze snuit haar kop terzij. Neven de putkuip wast er ook een vlierstruik, nu volop in de blom. Vlak daarachter ligt de houtmijt. Kapucienkes tegen het endeke haag, klimop over het planken kot van Pardoes den hond, en tegen Paschen wordt ieder jaar door vader Broos alles gewit. Een stukske land achter het huis, een voorschoot wei daarneven, en voor de rest is ’t ommetom al dennebosch en hei.
En stil.”

 

 
Ernest Claes (24 oktober 1885 – 2 september 1968)
Huize Ernest Claes in Zichem

 

De Duitse schrijfster Zsuzsa Bánk werd geboren op 24 oktober 1965 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Zsuzsa Bánk op dit blog.

Uit: Heißester Sommer

“Jetzt steht sie da, vielleicht anderthalb Meter vor Anna, als hätte sie Angst, näher zu kommen. Die anderen sind zur Seite getreten, bilden einen Halbkreis. Sie ahnen, daß sie nicht stören dürfen, wenden sich ab, zögernd, gehen ein, zwei Schritte, schauen in ihre Taschen, ihre Hefte, auf ihre Uhren. Nach Annas Vortrag hat sie in der Menge gestanden und gewartet, bis die anderen ihre Fragen gestellt, mit Anna gesprochen haben, hat ihnen über die Schultern geschaut, auf Annas Tisch, auf das Papier, die Stifte. Anna ist es seltsam vorgekommen, aber sie hat sich nichts dabei gedacht, sich nicht gefragt, wer sie sein könnte, weil es viele gibt, die das tun: stehenbleiben, wenn andere schon da stehen.
Sie fragt Anna: Bist du – ?, und sagt Annas Namen, als ob Anna eine andere sein könnte, wo doch hier jeder weiß, wer sie ist, schon weil es auf den Plakaten auf dem Gang, an der Tür und am Podium steht. Später sagt sie, gleich habe sie gewußt, daß sie es ist, Anna, sie hätte nicht fragen müssen. Im Radio habe sie das Gespräch mit ihr gehört, am Morgen, in einem dieser neuen Magazine, als sie ihren ersten Tee getrunken habe, erklärt sie, fast, als müsse sie sich entschuldigen, dafür, daß sie hier steht und Anna anspricht. Aufgesprungen sei sie, um das Radio lauter zu drehen, die anderen seien sofort still gewesen, um zuzuhören, und dann sei sie durch die Stadt gefahren, habe auf ihre Uni, ihre Kurse verzichtet, ihre Eltern seien einverstanden gewesen, sei durch diese Halle gelaufen, durch diese große Halle, um jetzt, hier, vor Anna zu stehen. Sie fragt, also, bist du?, und sagt Annas Namen, ihren ganzen Namen, mit einer Stimme, die wenig sicher, die fast ängstlich klingt, und Anna denkt, was fällt ihr ein, was erlaubt sie sich, sie weiß doch, daß ich es bin, jeder hier weiß es, und sie sagt, ja, die bin ich, in einem Ton, der zu verstehen gibt, daß sie nicht angesprochen werden will, als sei sie für jedermann jederzeit ansprechbar.
Márti ist es, die jetzt ihren Namen sagt, den Anna schon weiß: Márti. Anna kennt ihre Eltern. Sie kennt sie gut, besonders ihre Mutter, und sie fragt, obwohl es unnötig ist, dann bist du die Tochter von – ? Márti nickt, schnell, eifrig, als habe Anna sie endlich erlöst, endlich befreit, mit dem Namen ihrer Mutter, den Anna jetzt noch einmal sagt, Zsóka, langsam, als wollte sie jeden einzelnen Buchstaben klingen lassen, Zs-ó-k-a, um dann Mártis Namen zu sagen, mit einem überdeutlichen: Du bist also, als müßte sie sich dem Gedanken, daß sie es ist, für die Anna sie von Anfang an gehalten hat, doch erst annähern. Anna liegt dieser Satz auf den Lippen, vom Zeitvergehen, vom Großwerden, aber sie sagt ihn nicht.”

 

 
Zsuzsa Bánk (Frankfurt am Main, 24 oktober 1965)
Cover

 

De Engels – Amerikaanse dichteres Denise Levertov werd geboren op 24 oktober 1923 in Ilford, Essex. Zie ook alle tags voor Denise Levertov op dit blog.

 

Settling

I was welcomed here—clear gold
of late summer, of opening autumn,
the dawn eagle sunning himself on the highest tree,
the mountain revealing herself unclouded, her snow
tinted apricot as she looked west,
Tolerant, in her steadfastness, of the restless sun
forever rising and setting.
Now I am given
a taste of the grey foretold by all and sundry,
a grey both heavy and chill. I’ve boasted I would not care,
I’m London-born. And I won’t. I’ll dig in,
into my days, having come here to live, not to visit.
Grey is the price
of neighboring with eagles, of knowing
a mountain’s vast presence, seen or unseen.

 

At The Justice Department November 15, 1969

Brown gas-fog, white
beneath the street lamps.
Cut off on three sides, all space filled
with our bodies.
Bodies that stumble
in brown airlessness, whitened
in light, a mildew glare,
that stumble
hand in hand, blinded, retching.
Wanting it, wanting
to be here, the body believing it’s
dying in its nausea, my head
clear in its despair, a kind of joy,
knowing this is by no means death,
is trivial, an incident, a
fragile instant. Wanting it, wanting
with all my hunger this anguish,
this knowing in the body
the grim odds we’re
up against, wanting it real.
Up that bank where gas
curled in the ivy, dragging each other
up, strangers, brothers
and sisters. Nothing
will do but
to taste the bitter
taste. No life
other, apart from.

 

 
Denise Levertov (24 oktober 1923 – 20 december 1997)
High Road. Ilford

 

De Amerikaanse schrijver Norman Rush werd geboren op 24 oktober 1933 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Norman Rush op dit blog.

Uit: Subtle Bodies

“Genitals have their own lives, his beloved Nina had said at the close of an argument over whether even the most besotted husband could be trusted one hundred percent faced with the permanent sexual temptations the world provided. It was the kind of conversation that went with the early days of a marriage, of their marriage. He had been rebutting her silly but fiendish thought experiments and had gotten tired of the game. She was a genius at imagining inescapable sex traps. There could be a nun suffering from hysterical blindness that would probably become permanent unless she received a sacrificial screw from some- body’s husband, alas. He looked around. Good thing there were no nuns on the plane, at least none in costume. When you’re traveling you’re nothing, until you land, which is what’s good about it, Ned thought.
Nina, riding in furious pursuit, felt like bucking in her seat to make the plane go faster through the night. She was still enraged. She felt like a baby. She thought, You are a baby: no, he is, he is, my lamb.
Maybe the matronly pleasant-seeming woman sitting next to her was wise. She was old enough to be. Anything was possible. And it might not hurt to talk to an adult other than my incessant mother, she thought. She had to call her mother when they landed, first thing. It’s just that she won’t shut up about my pregnancy, she thought. Her attempted pregnancy, was what she meant. She regretted telling her mother about it.
I love my mother, she wanted to tell the woman next to her. It was just that her mother was overflowing with pregnancy lore that had nothing to do with reality. She’d been unkind when her mother said, You smell differently when you’re pregnant, because she’d said in response, Oh really? How do you smell then? With your uterus? All her mother had been trying to say was that there was a change in the odor a woman’s body gives off during pregnancy. But then her mother regularly declared that there was a mystical “subtle body” inside or surrounding or emanating from every human being and that if you could see it, it told you something. It told you about the essence of a person, their secrets, for example. It was all about attending closely enough to see them. They varied in color and brightness. Her mother claimed she could see them, faintly. She wanted Nina not to be oblivious to the subtle bodies of the people she met. That would protect her from deceivers, whoever they might be. Ma suggested Ned be on the qui vive also.”

 

 
Norman Rush (San Francisco, 24 oktober 1933)
Cover

 

De Ierse dichter en essayist Robert Greacen werd geboren op 24 oktober 1920 in Derry (Londonderry). Zie ook alle tags voor Robert Greacen op dit blog.

 

OPERATION JUBILEE

Francais! Ceci est un coup de main et non pas l’invasion.

Fox showed me a leaflet he had preserved
From a business appointment in Dieppe on 19th August, 1942,
When he’d been on a day trip with some Canadians.
They called it Operation Jubilee.

`I’ll always remember a notice that read:
Chasse gardee. Entrée interdite sous peine de poursuite.
A Canadian bully-boy riddled it with gunfire.
The raid? A shambles, yes, a total shambles
Lightened by the occasional ludicrous incident —
A Colonel surrendering with his men to a German captain.
Salutes from each and congratulations from the Colonel
On the efficiency of the Captain’s troops.
Warriors from a fading tapestry
Heel clicking in a butcher’s shop.’

`And then the beaches insulted with corpses,
The anarchic architecture of death and wreckage,
The screams, the hastily bandaged heads.
I’ll spare the details you can see in Goya.’

`I went back there a while ago.
There’s a stone of remembrance near the cemetery.
On which they’ve cut the words:
Their Name Liveth for Evermore’

`Ah yes, as a Sergeant from Toronto put it –
Buddy, it was one helluva trip.’

 

 
Robert Greacen (24 oktober 1920 – 13 april 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.

Paul Hermans

De Nederlandse dichter en schrijver Paul Hermans werd geboren op 24 oktober 1953 in Maastricht. Zie ook alle tags voor Paul Hermans op dit blog.

Afscheid van een verdroogd boeket

Mooi zelfs zijn jullie stoffelijke resten,
liefste onder de rozen. En hoe anders
dan bij ons.

Dat zwijgend rood nog stiller
worden kan, tot daaraan toe
dat het tot licht vergaat.

En al het tussenrood daarheen
dat jij je niet beschrijven liet,
de overgangen die wij maar niet zien

hoe wij ook bleven kijken,
en waar zich bergt wat ons bedrijft,
al willen wij het weten.

Kom dan tussen mijn bladeren.
Rust bij de woorden van dit schrift,
dat het jouw geur van toen

ten langen lest’ verademt.

 

Bescheiden aanklacht tegen de bloemkwekers

Wat heeft men jullie aangedaan,
deemoedig bloemvolk, nu men jullie
van je wezen heeft beroofd,

je lieflijkst lijfelijke,
je onvolprezen geur.

Ik houd van jullie aanzien,
dat is zeker. Maar ik,
die waar gebleven ben?,

ik vind mij niet terug

wanneer ontbreekt wat jullie,
mij, tot ruikers maakte.

Paul Hermans (Maastricht, 24 oktober 1953)


Michel van der Plas, Antjie Krog, Masiela Lusha, Augusten Burroughs, Robert Bridges, Adalbert Stifter, Nick Tosches, Gjergj Fishta, Réstif de la Bretonne

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Groenendaal

Zestien. — Ik liep de poort van Hageveld
uit in de rij. Seminarist. Dat ging
op zondag zo: twee uren welgeteld
de lanen door. Het heette wandeling.

Zo kwam ik voor het eerst in Groenendaal.
Het breedste pad: wat was het op het spoor?
Ze marcheerden zo’n beetje allemaal.
Maar ik keek steeds tussen de bomen door.

Midden juni geloof ik dat het was.
Iemand zwamde over de Ilias.
Maar ’t was of daar, ver weg, een feest begon.
God, dacht ik, als ik daar nu zitten kon,
fosco drinken of zo op dat terras
tussen mooie mevrouwen in de zon.

 

Credo

Moedertje, gij zijt mijn ster, gij flonkert,
gij ligt veilig in de hand van God;
al de klaarheid waar mijn hart naar hunkert
is uw ademtocht, uw wijn, uw brood.

Ik geloof in u, en ik zal zingen
van uw rein bestaan zolang ik leef;
ik vertrouw op u, gij zult mij brengen
waar gij zijt; ik heb u vurig lief.

Ik ben blij vannacht, ik kan wel uren
aan u denken en steeds wordt gij meer:
alles wat gebeuren moet gebeure,
steeds zie ik u beter, zekerder.
Ik zwerf naar u toe, ik zal niet keren:
heilig moedertje, gij zijt mijn ster.

 

Griekse legatie

Het helle wit der oude collonnaden
vergrijsde blijkbaar aan dit breed gebouw,
of komt het, daar de hemel hier zijn blauw
zo rijk niet uitstalt achter de facade?

Terwijl ik wacht tot donkere Hellenen,
Ilias-reciterend en voornaam,
verschijnen in de poort, zie ik door ’t raam
zonder bevreesd te zijn voor de Sirenen.

De mijmering breekt op gewone dingen.
Geen leest Homerus, nergens hoor ik zingen,
alleen staan hier de dorre requisieten
te wijzen wat de tijden overlieten,
dat naast de vele zeer gewone dingen
een reproductie hangt van Aphrodite.

 

 
Michel van der Plas (23 oktober 1927 -21 juli 2013)
Cover biografie

 

De Zuid-Afrikaanse dichteres en schrijfster Antjie Krog werd geboren in Kroonstad op 23 oktober 1952. Zie ook alle tags voor Antjie Krog op dit blog.

 

Visioen van een natie

hoe lang denken we het hier uit te houden?
wij die gestrand zijn tegen dit rijke continent
zonder ooit onloochenbaar in Afrika te landen
wij in huizen in Amerikaans-koloniale stijl
die wij omringen met parken en tuinen
om aan de aanspraak van het landschap te ontsnappen
die op kelims lopen, in Nederlands dialect praten
naar Duitse liederen luisteren en Engelse poëzie lezen
die ’s ochtends eieren met spek eten
onze lijven in westerse mode hijsen
met vakantie over het continent naar het noorden vliegen
om ons in stamlanden te laven aan muziek en kunstgalerijen
en na terugkeer onder het Pruisische schilderij van Domsaitis
uit Fins glas Glenfiddich drinken

waarom ook niet? hier zijn we na drie eeuwen nog niets anders
dan een stukje westers curiosum.

 

Bemind worden door een dichter

vlak bij de Meir loop ik Veerle tegen het lijf
bruin haar scheve baret laarzen jas

hoe gaat het? ze vertrekt haar mondhoek
even maar alsof het er niet toe doet

haalt haar schouders op en knikt we groeten
en lopen ieder een andere kant op

ik kijk nog eens om maar ze is al verdwenen
gewoon tussen de anderen als de anderen

en niemand weet dat zij ooit is besnuffeld
door goddelijke hersenen dat zij gerafeld

van passie uit haar lakens is getuimeld dat
zoveel geilheid in haar holtes is gedroomd

zoveel landschappen tussen haar benen open
gesnorkeld zijn dat elke dag elke kant op kon kantelen

gestuwd werd zij door
een begaafde onder de goden

nu is hij dood ze heeft hem tot het einde toe bijgestaan
en loopt gewoon als gewoon mens tussen anderen

 

 
Antjie Krog (Kroonstad, 23 oktober 1952)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook alle tags voor Masiela Lusha op dit blog.

 

Roma I

Roma,
I never visited you before this.
I have dreamt of you, but in my dreams
I never touched you- not as I touch you now.
Today, I have seen your shells of stained colors
Sparkle and twist by light,
Staining the pews and ivory giants
The brilliant shades of your faith.
I stepped and stumbled on white-faced stones,
And secretly pressed my pink palm on your cold marble,
In natural rainbow values.
So bright, vast walls were designed
And painted just with your stones.
Azure, pink, caramel, and emerald dreams of nature.
All marble, all fantastic.

Today you welcomed me into your altars and cathedrals,
You presented me to your martyrs, who told me their story
In their carved gestures and carved books.
So cherished are their teachings-
These treasures of marble
Pages are chiseled into their ivory hands.
‘Ars Longa, Vita Brevis’

I searched the details of their feet I could not reach
And further walked this hall of colossal saints and apostles,
Equally high. They were not meant to be touched
By these mortal hands. They had endured too much.

Today, your temples, worn as patches of identity,
Stand as primitive and earthly as carved mountains
Quietly regning over your dwelling fellow hearts
After two thousand years; narrating a story of sensual art
As ancient as it is modern. So modern,
We visit your faith, to learn- and return, to learn more.

History will always mother and lead a civilization,
but you will always be the mother of history, for on your bruised
Hand sprawls two parallel cities, one
Mastering the untouched golden and marble
Statues of time, virtue and blood,
The other, a modern stage for comfort play.

Roma, on your creased palm of seven hills
Lies a world as unmarred as the virtuous talent
of speech, grace, and mortal art found in your sons
And daughters; your children we call eternal masters.

 


Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

De Amerikaanse schrijver Augusten Xon Burroughs werd geboren op 23 oktober 1965 in Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Augusten Burroughs op dit blog.

Uit: Possible Side Effects

“But my grandmother spent every minute with me. And I adored her.
Carolyn was blond and wore minks. She had gigantic jade and diamond rings on nearly every finger. And a gold charm bracelet that made a soft tinkle sound when she waved her hands in the air. At night, she slipped into a nightgown with fur trim along the neck and at the hem. And even her slippers had high heels. I thought she was beautiful, like a movie star.
Only when she leaned in very close to me and I saw through her thick pancake makeup to the deep lines beneath did I become slightly alarmed. Old people had always scared me a little. And while my grandmother certainly wasn’t old from a distance, she seemed brittle when you looked at her very closely. Sometimes when she kissed me on the forehead at night, I flinched, worried a piece of her might chip off and stick to me.
The summer I turned seven the tooth on my upper left side became loose. And I spent the afternoon worrying it with my finger.
“Honey, just let that tooth come out all on its own accord. Don’t force it before it’s ready,” my grandmother said.
“But Carolyn, it’s almost ready. It’s just about to come out.” “Well, sweetie. Just let it be. It’ll come out. And then do you know what to do?” she asked.
We were sitting on iron garden chairs in her glass sunroom. I was watching television and Carolyn was paging through a mailorder catalogue, licking her fingers and then dog-earring the corners of certain pages.
“Do when?” I said.
“Do you know what to do when your tooth falls out?” she asked, smiling at me.
I didn’t understand what she was asking me. Was there something I had to do?
“Call the police?” I guessed.
She laughed in her gentle, though somewhat mischievous way.
“No, you don’t call the police, silly. Don’t you know about the Tooth Fairy?”
“The what?”
“Honey,” she said, now concerned. She placed her catalogue on her lap and leaned forward. “The Tooth Fairy? You know about the Tooth Fairy. How could you not? You’re seven years old. Surely, you know about the Tooth Fairy.”

 


Augusten Burroughs (Pittsburgh, 23 oktober 1965)

 

De Engelse dichter, toneel- en prozaschrijver Robert Seymour Bridges werd geboren in Walmer, Kent, op 23 oktober 1844. Zie ook alle tags voor Robert Bridges op dit blog.

 

Elegy

I have lov’d flowers that fade,
Within whose magic tents
Rich hues have marriage made
With sweet unmemoried scents:
A honeymoon delight,—
A joy of love at sight,
That ages in an hour:—
My song be like a flower!

I have lov’d airs that die
Before their charm is writ
Along a liquid sky
Trembling to welcome it.
Notes, that with pulse of fire
Proclaim the spirit ’s desire,
Then die, and are nowhere:—
My song be like an air!

Die, song, die like a breath,
And wither as a bloom:
Fear not a flowery death,
Dread not an airy tomb!
Fly with delight, fly hence!
‘T was thine love’s tender sense
To feast; now on thy bier
Beauty shall shed a tear.

 

To Catullus

Would that you were alive today, Catullus!
Truth ’tis, there is a filthy skunk amongst us,
A rank musk-idiot, the filthiest skunk,
Of no least sorry use on earth, but only
Fit in fancy to justify the outlay
Of your most horrible vocabulary.

My Muse, all innocent as Eve in Eden,
Would yet wear any skins of old pollution
Rather than celebrate the name detested.
Ev’n now might he rejoice at our attention,
Guess’d he this little ode were aiming at him.

O! were you but alive again, Catullus!

For see, not one among the bards of our time
With their flimsy tackle was out to strike him;
Not those two pretty Laureates of England,
Not Alfred Tennyson nor Alfred Austin.

 


Robert Bridges (23 oktober 1844 – 21 april 1930)
Cover biografie

 

De Oostenrijkse schrijver Adalbert Stifter werd geboren in Oberplan op 23 oktober 1805. Zie ook alle tags voor Adalbert Stifter dit blog.

Uit: Der Nachsommer

“Dies hörte endlich auf, anfänglich weil der Vater älter wurde und die Mutter, die er sehr verehrte, nicht mehr leicht entbehren konnte; später aber aus dem Grunde, weil es ihm gelungen war, in der Vorstadt ein Haus mit einem Garten zu erwerben, wo wir freie Luft genießen, uns bewegen und gleichsam das ganze Jahr hindurch auf dem Lande wohnen konnten.
Die Erwerbung des Vorstadthauses war eine große Freude. Es wurde nun von dem alten, finstern Stadthause in das freundliche und geräumige der Vorstadt gezogen. Der Vater hatte es vorher im allgemeinen zusammen richten lassen, und selbst, da wir schon darin wohnten, waren noch immer in verschiedenen Räumen desselben Handwerksleute beschäftigt. Das Haus war nur für unsere Familie bestimmt. Es wohnten nur noch unsere Handlungsdiener in demselben und gleichsam als Pförtner und Gärtner ein ältlicher Mann mit seiner Frau und seiner Tochter.
In diesem Hause richtete sich der Vater ein viel größeres Zimmer zum Bücherzimmer ein, als er in der Stadtwohnung gehabt hatte, auch bestimmte er ein eigenes Zimmer zum Bilderzimmer; denn in der Stadt mußten die Bilder wegen Mangels an Raum in verschiedenen Zimmern zerstreut sein. Die Wände dieses neuen Bilderzimmers wurden mit dunkelrotbraunen Tapeten überzogen, von denen sich die Goldrahmen sehr schön abhoben. Der Fußboden war mit einem mattfarbigen Teppiche belegt, damit er die Farben der Bilder nicht beirre. Der Vater hatte sich eine Staffelei aus braunem Holze machen lassen, und diese stand in dem Zimmer, damit man bald das eine, bald das andere Bild darauf stellen und es genau in dem rechten Lichte betrachten konnte.
Für die alten geschnitzten und eingelegten Geräte wurde auch ein eigenes Zimmer hergerichtet. Der Vater hatte einmal aus dem Gebirge eine Zimmerdecke mitgebracht, welche aus Lindenholz und aus dem Holze der Zirbelkiefer geschnitzt war. Diese Decke ließ er zusammen legen und ließ sie mit einigen Zutaten versehen, die man nicht merkte, so daß sie als Decke in dieses Zimmer paßte. Das freute uns Kinder sehr, und wir saßen nun doppelt gerne in dem alten Zimmer, wenn uns an Abenden der Vater und die Mutter dahin führten, und arbeiteten dort etwas, und ließen uns von den Zeiten erzählen, in denen solche Sachen gemacht worden sind.”

 

 
Adalbert Stifter (23 oktober 1805 – 28 januari 1868)
Cover

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en journalist Nick Tosches werd geboren op 23 oktober 1949 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor Nick Tosches op dit blog.

Uit: Under Tiberius

“He nodded with a slight smile, as though sensing what I had surmised, and affirming it. “No one knows all that is here. Some of them are three or four thousand years old, maybe older.” He paused, then slowed his pace as we proceeded. “The even older writings, the clay tablets, are in a vault in a room that diverges from the start of this passage. Back there. We passed it a while ago. Some of these scrolls may be as old as some of those tablets. No one knows. That’s the trouble with this place. There has never been a complete and serious inventory of what is here.”
The passage of leather-cased scrolls led to a wider passage. He called this the place of books before paper. Piles and piles of the earliest codices: sheets rather than scrolls of papyrus or parchment, bound together between wooden covers. Most of these were from about two thousand years ago, among the oldest codices to have survived.
“Look at this,” he said. “The first books. Heaped and strewn like trash in the basement.” He mumbled something about ratti—rats, something about uno caseggiato bassifondo—a slum tenement; then he shook his head. “They say that Pius VIII sent his servants down here to fetch kindling to keep his fireplaces roaring in winter.”
Looking at this mess, he turned still as stone, as if he had been looking at it all his life. I picked up a codex. There was very little wood left of its original covers. The dust of the ages seemed to be the only solvent holding it together. The old man did not mind that I had raised it in my hands. I very carefully opened it, turned its friable, torn leaves. My fingers were filthy with its dirt. I slowly, gently turned a few pages, looking at what remained of the faded ink on those pages. It was written in Latin, in an elegant hand. I tried to make out the words, tried to make sense of them.
The elderly priest joined me in looking at the page. “Good parchment. Good atrament: looks like cuttle-fish, the best the Romans had. And the hand-writing: adept. A bit shaky, but adept. No cheap job, this one.”
He placed his own fingers to the pages, and, while I continued to hold the codex, removed my free fingers from the pages and let his take their place. He was reading the Latin far more ably and with far more alacrity than I had managed, and he pronounced the words in a whisper as he read.
“Tristissimus hominum,” he whispered. He repeated the phrase, no longer in a distracted whisper: “Tristissimus hominem. ‘The gloomiest of men,’” he translated. He seemed stunned. “This is a book about Tiberius,” he said. “By someone who knew him. Knew him.”

 


Nick Tosches (Newark, 23 oktober 1949)

 

De Albanese dichter, vertaler en pater Franciscaan Gjergj Fishta werd geboren op 23 oktober 1871 in Fishta të Zadrimes. Zie ook alle tags voor Gjergj Fishta op dit blog.

 

THE HIGHLAND LUTE (fragment)

Nor did he show shame or sorrow
That he’d caused the two such bloodshed,
Both Albania and Montenegro.
Moscow gave him heart and courage!
In Petrograd the Tsar of Russia
Took an oath before his people,
To be heard by young and old there
Not to celebrate a Christmas,
Not to take part as godfather
In baptisms or in weddings,
Not to wash or comb his hair more,
Not to take part in assemblies,
Ere he’d entered into Stamboul,
Ere he’d made himself the sultan,
Ruler over land and water,
Cut off all of Europe’s trade routes,
Banning all their sales and buying,
Letting no one start a trade up,
Holding Europe in his power.
Should she even seize a breadcrumb,
She would end up in his clutches,
Captive in his bloodstained clutches,
Which were deft at theft and stealing!
But the sly old fox was clever,
Cheater in both words and letters,
One whose falseness knew no equal,
He knew well what lay before him,
No light task to enter Stamboul,
No light task subjecting Turkey
Without his own neck in peril.

 


Gjergj Fishta ( 23 oktober 1871 – 30 december 1940)

 

De Franse schrijver Nicolas Edmonde Restif de La Bretonne werd geboren op 23 oktober 1734 in Sacy bij Auxerre. Zie ook alle tags voor Réstif de la Bretonne op mijn blog.

Uit: Les Nuits de Paris

Le coin des Grands-Degrés

Je dénonce au gouvernement non pas un homme, ni même un forfait, mais une maison qui blesse le droit public et par là plus criminelle (matériellement) que l’assassin Cartouche et que tous les scélérats qui ont infesté la capitale… Cette maison est située en face de la rue de la Bûcherie, qu’elle borne. C’est un des passages les plus fréquentés de Paris, surtout pour le bois et le vin. Cette maison oblige les voitures et les gens de pied de tourner deux fois de suite à angle droit, en moins de trente pas, à l’issue d’un abreuvoir, destiné aux chevaux d’un vaste quartier et aux bœufs de quarante à cinquante boucheries ; ce qui rend ce passage le plus dangereux de la capitale. La position de cette maison cause tous les jours des accidents ; elle occasionne des frayeurs mortelles aux femmes, qui tombent à l’improviste entre les cornes des bœufs ou sous les pieds des chevaux. Les enfants, les vieillards, les hommes même les plus alertes et les plus ingambes se trouvent pris au double détour et sont aplatis contre le mur par une roue qui tourne trop court. Il n’est rien de plus urgent que d’abattre cette maison qui est un piège tendu aux citoyens par un mauvais génie. Elle périclitait, il y a quelque temps, et le propriétaire l’a restaurée : il l’a munie de grosses bornes, qui rétrécissent encore le passage et augmentent le danger pour les piétons. Il aurait été puni dans Athènes.
Je sortis à cinq heures. En débouchant la rue des Grands-Degrés, j’aperçus un cocher de fiacre ivre, qui dirigeait sa voiture droit sur une laitière du soir, abritée sous une porte condamnée de la maison en face, qui courbe le passage. Je m’écriai, en me jetant à la tête des chevaux, dont je ralentis la course : ce qui donna à la laitière le temps de se jeter à l’écart.”

 

 
Réstif de la Bretonne (23 oktober 1734 – 3 februari 1806)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e oktober ook mijn blog van 23 oktober 2017.

Willem Bijsterbosch

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Bijsterbosch werd geboren in Vught op 23 oktober 1955. Hij debuteerde met de dichtbundel “Motief onbekend” die in 1981 verscheen bij uitgeverij Bert Bakker. Het jaar daarvoor was hem de aanmoedigingsprijs van het Haagse literaire tijdschrift RAMP voor schrijvers die nog niet in boekvorm hadden gepubliceerd toegekend. Tussen 1981 en 1997 publiceerde hij ook acht romans, waarvan “Handlangers” (1985) het bekendste is. Veel van zijn werken hadden het landgoed Wordragen in Brabant als centraal thema. Daaromheen creeërde hij een barokke wereld vól homo-karakters. De psychologische roman “Van de wachters”, die in 1997 verscheen, was de laatste van zijn hand. Bijsterbosch was lange tijd een vaste en bekende medewerker van veel deelnemers aan de boekenmarkt in Den Haag. Voor die tijd werkte hij tientallen jaren als secretaris bij een Ministerie in Den Haag. Jarenlang was Bijsterbosch iedere dondardag een opvallende verschijning op de boekenmarkt in Den Haag. Hij assisteerde boekhandelaren, nam hun kraam waar wanneer er iemand even weg was en probeerde op even enthousiaste als eigenzinnige wijze boeken aan de man te brengen. In 2018 verscheen bij uitgeverij Kleine Uil zijn Verzameld Werk.

Kunstenaar

‘Hier ligt twintig francs maak er dertig van
Hier ligt dertig francs maak er veertig van.’

Halfnaakt liep hij heen en weer en bekeek
het publiek lachend als een leeuwentemmer.

‘Ik ben niet van zover gekomen om
op deze boulevard om te komen van de honger’

hier, veertig francs, maak er vijftig van,
geen oogwimper zal ik schroeien, ik zal eten.’

Een hoer nauwelijks gekleed wierp vijf sous
ook al geloofden zij niet in hetzelfde vuur.

Bij vijfenvijftig stond het zwart van de mensen
maar uiteindelijk deinsde iedereen terug

bij het zien van de kolom blauw vuur
tussen zijn lippen.

Later sprak hij nog gewoon met omstanders.
Van zijn grote servische snor droop benzine.

 

Demi-monde de La Haye
On Gay Liberation-Day 30 June

Hij zet koffie in het souterrain,
op de terrastafel ligt de zilver-
grijze siamese tussen witte rozen
die hij voor hem meebracht en waar-
voor hij geen geschikte vaas heeft.

Zaterdagochtend, half tien en zomer.

Een nieuwe aanwinst
van oud Tiffany-glas
staat in de vitrine, het barokke
glas-in-lood is in diepzinnig
contrast met de Mondriaan.

Gebakjes van Maison Kelder,
rose, chinees geel en mauve,
liggen op een ongesigneerde
schaal van bergkristal.

Zij zitten onder blauwe regen
in het warme licht en praten
zachtjes over de buren en
de langzaam dalende dollar.

 

 
Willem Bijsterbosch (23 oktober 1955 – 18 januari 2010)

Arjen Lubach, Lévi Weemoedt, Jonas Lüscher, Doris Lessing, Alfred Douglas, A. L. Kennedy, Charles Leconte de Lisle, Ivan Boenin, Timur Vermes

De Nederlandse schrijver, cabaretier en televisiepresentator Arjen Lubach werd geboren in Lutjegast op 22 oktober 1979. Zie ook alle tags voor Arjen Lubach op dit blog.

Uit: IV

 “Ze lachte, pakte hem vast en zei: ‘Ik vraag aan mijn vader of we in het huis kunnen, goed?’ Nu ze hier een week zijn, ziet hij haar rustig worden. Haar schouders staan iets minder hoog, haar oogleden lijken minder zwaar. Ze slaapt langer, beter. Hij ook. Elsa wordt volgende week negenentwintig. Ze was bijna klaar met haar promotieonderzoek aan de wiskundefaculteit toen ze zwanger bleek te zijn. De vakgroep was er niet blij mee, maar omdat ze had beloofd zo veel mogelijk door te werken en vooruit te werken, had ze een goede regeling weten te treffen. Ze wilden haar niet kwijt. !lij denkt aan de avond op de universiteit toen hij was meegegaan naar een afscheidsreceptie van iemand uit haar vakgroep. ‘Er zijn weinig mensen zo getalenteerd als Elsa,’ had een dronken hoogleraar in zijn oor gefluisterd. ‘Hoe zij het Vermoeden van Goldbach benadert is werkelijk mindblowing.’
Joost had alleen maar trots kunnen knikken. Hoe briljant ze ook mocht zijn, Esa was vooral zijn vriendin. En inmiddels ook de moeder van hun kind. Haar gezicht is nog rimpelloos, haar lichaam heeft zich na een paar maanden bijna volledig hersteld van de zwangerschap, alsof er niets is veranderd. Aan de andere kant van het huis stopt een auto. Een autoportier gaat open en dicht en de auto rijdt dan weer door. Joost loopt om het huis heen. De bestelwagen verdwijnt net om de hoek. Bij de voordeur ligt een papieren zak. Zoals elke dag de afgelopen week twee croissants, één baguette. Dan hoort hij Lars huilen. Als Joost om het huis is gelopen is het ineens stil. Elsa komt hem slaperig tegemoet in T-shirt en onderbroek. Zij draagt Lars in haar armen. Haar ogen zijn nog half dicht van de slaap. ‘Goedemorgen,’ zegt zij zonder volume. ‘Goedemorgen, luiaard,’ zegt hij en stapt naar binnen met het brood. Elsa loopt het terras op, neemt plaats op een van de ligstoelen. Joost ziet haar zitten door het raam. Hij ziet de zon op haar lijf, haar hand om het hoofdje van Lars. Vanaf de zee waait een zachte wind. Ze sluit kon haar ogen. Wat zullen we gaan doen vandaag?’ vraagt Joost als hij weer buiten staat met glazen sinaasappelsap op een dienblad. Waar denk je aan?’ zegt Elsa. ‘Naar een hippe strandtent? Met Franse chicks flirten?’ Joost lacht. ‘Ik weet niet. Naar een zeeaquarium? Een middeleeuws stadje?’ ‘Nee,’ zegt Elsa. Ze trekt een vies gezicht. ‘Liever niet.’ Wil je helemaal niets?’ ‘Jawel.’ Ze pakt zijn hand. ‘Dat jij straks een salade maakt_ Met noten en geitenkaas. En dat ik mijn boek uitlees. En dat het dan voor we het weten weer avond is. Dat wil ik het liefst’ Joost knijpt in haar schouderen draait zich om, klaar voor de dag die volstrekt anders Ui verlopen.”

 


Arjen Lubach (Lutjegast, 22 oktober 1979)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Lévi Weemoedt werd geboren in Geldrop op 22 oktober 1948. Zie ook alle tags voor Lévi Weemoedt op dit blog.

 

Geen gezicht 1953

Al bij de oogarts wou ik niet lezen:
de allergrootste E, ik zag ‘m niet staan.
Ik wou al vroeg Foster-kindje wezen.
‘Wat staat h i e r nou?!’, schreeuwde de arts ontdaan.

De tranen drupten in m’n jongensblousje.
‘k Had allebei m’n oogjes dichtgedaan.
O! ‘k voelde dat de man nu snel ging slaan:
‘Een h o n d j e…?’, piepte ik, ‘…òf een p o e s j e?’

De klap die kwam kan ik vandaag nòg horen:
schuimbekkend vloog de arts de kamer uit,
kwam terug en schoof een lasbril op m’n oren.
Maar ditmaal zag ik s t e r r e t j e s voor de ruit!

Doch déze observatie hield ik vóór me,
en prees het zicht. Kwam thuis op het geluid.

 

Werksstudent

De dag viel wazig door mijn brilleglazenvet.
’t Wakkere werkvolk stommelde naar een vroeg karwei.
Ik riep de maten aan, maar zij negeerden mij.
Toch had ik net een zware vuilbak neergezet.

De lange trap op naar de boeken. Half tien.
Ik kon, met één oog dicht, vanaf mij leger,
door toedoen van een wimper ’t carillon van kleuren zien,
waarmee de zon speeld’ in het zweet van de schoorsteenveger.

Des middags dacht ik na over die dingen.
En zag dat men door lijden pas tot leven kwam.
Dit vond ik, eenzaam, in een kroeg te Amsterdam.
Schuin achter me begon een stem te zingen.

Het was de meid die daar de drank bestelde.
Ik goot mij vol om haar diepzinnig lied.
En toen zij neeg en mij de wisselstuivers telde,
drukt ik mij even, snnartlijk, aan haar rechter tiet.

En zonder eten schaatste ik huiswaarts door de goot,
door het werkverzakend leger uitgejoeld,
voor wie ik heel de dag gedacht had en gevoeld!
Men eert profeet en denker na hun dood.

 

 
Lévi Weemoedt (Geldrop, 22 oktober 1948)
Cover

 

De Zwitsers-Duitse schrijver en essayist Jonas Lüscher werd geboren op 22 oktober 1976 in Zürich. Zie ook alle tags voor Jonas Lüscher op dit blog.

Uit: Frühling der Barbaren

“Preising kam also, ohne eigenes Verschulden, zu einer desolaten Firma, die ein paar tatkräftige Entscheidungen nötig gehabt hätte,und deswegen kann es als gesichert gelten, dass das Unternehmen heute nicht mehr existieren würde, hätte nicht jener junge Messtechniker Prodanovic die WolframCBC-Schaltung entwickelt und die Zügel in die Hand genommen. Prodanovic war demnach nicht nur dafür verantwortlich, dass Preising mittlerweile vermögender Besitzer, sondern auch Vorstandsvorsitzender einer Gesellschaft mit tausendfünfhundert Angestellten und Niederlassungen auf fünf Kontinenten war. Zumindest nach außen hin, denn das operative Geschäft des dynamischen Unternehmens, welches nun den dynamischen Namen Prixxing trug, führte längst Prodanovic, zusammen mit einer Riege entschlussfreudiger Leistungsträger und Wertschöpfer. Preising aber war als Gesicht der Firma noch immer gefragt, denn Prodanovic wusste, wenn Preising etwas konnte, dann war es, Beständigkeit zu vermitteln, den unerschütterlichen Geist eines Familienunternehmens in der vierten Generation. Das war das Einzige, was Prodanovic, der Sohn eines bosnischen Buffetkellners, sich nicht zutraute, da er selbst der Meinung war, das Balkanhafte sei die Verkörperung der Instabilität, die es um jeden Preis als Eindruck zu vermeiden galt. Prodanovic hielt, wenn es ihm sein dicht gedrängter Kalender erlaubte, gerne kleine Vorträge an städtischen Problemschulen, wo er als Beispiel gelungener Integrationauftrat.JenerProdanovicalso,dervolleProkurabesaß, hatte Preising in die Ferien geschickt. Etwas, was er regelmäßig tat, wenn wichtige Entscheidungen anstanden.”

 

 
Jonas Lüscher (Zürich, 22 oktober 1976)

 

De Britse schrijster Doris Lessing werd geboren in Kermanshah, Perzië op 22 oktober 1919. Zie ook alle tags voor Doris Lessing op dit blog.

Uit: The Sweetest Dream

“An early evening in autumn, and the street below was a scene of small yellow lights that suggested intimacy, and people already bundled up for winter. Behind her the room was filling with a chilly dark, but nothing could dismay her: she was floating, as high as a summer cloud, as happy as a child who had just learned to walk. The reason for this uncharacteristic lightness of heart was a telegram from her former husband, Johnny Lennox – Comrade Johnny – three days ago. SIGNED CONTRACT FOR FIDEL FILM ALL ARREARS AND CURRENT PAYMENT TO YOU SUNDAY.
Today was Sunday. The ‘all arrears’ had been due, she knew, to something like the fever of elation she was feeling now: there was no question of his paying ‘all’ which by now must amount to so much money she no longer bothered to keep an account. But he surely must be expecting a really big sum to sound so confident. Here a little breeze – apprehension? – did reach her. Confidence was his – no, she must not say stock-in -trade, even if she had often in her life felt that, but could she remember him ever being outfaced by circumstances, even discomfited?
On a desk behind her two letters lay side by side, like a lesson in life’s improbable but so frequent dramatic juxtapositions. One offered her a part in a play. Frances Lennox was a minor, steady, reliable actress, and had never been asked for anything more. This part was in a brilliant new play, a two-hander, and the male part would be taken by Tony Wilde who until now had seemed so far above her she would never have had the ambition to think of her name and his side by side on a poster. And he had asked for her to be offered the part. Two years ago they had been in the same play, she as usual in a serviceable smaller role. At the end of a short run – the play had not been a success – she had heard on the closing night as they tripped back and forth taking curtain calls, ‘Well done, that was very good.’
Smiles from Olympus, she had thought that, while knowing he had shown signs of being interested in her. But now she had been watching herself burst into all kinds of feverish dreams, not exactly taking herself by surprise, since she knew only too well how battened down she was, how well under control was her erotic self, but she could not prevent herself imagining her talent for fun (she supposed she still had it?) even for reckless enjoyment, being given room, while at the same time showing what she could do on the stage, if given a chance. But she would not be earning much money, in a small theatre, with a play that was a gamble. Without that telegram from Johnny she could not have afforded to say yes.”

 

 
Doris Lessing (22 oktober 1919 – 17 november 2013)

 

De Engelse dichter en schrijver Alfred Douglas werd geboren in Ham Hill in Worcestershire op 22 oktober 1870. Zie ook alle tags voor Alfred Douglas op dit blog.

 

Rejected (Fragment)

And He hid my soul at last
In a place of stones and (ears,
Where the hours like days went past
And the days went by like years.

And after many days
That which had slept awoke,
And desire burnt in a blaze,
And my soul went up in the smoke.

And we crept away from the place
And would not look behind,
And the angel that hides his face
Was crouched on the neck of the wind.

And I went to the shrine in the hollow
Where the lutes and the flutes were playing,
And cried : ‘ I am come, Apollo,
Back to thy shrine, from my straying.’

But he would have none of my soul
That was stained with blood and with tears,
That had lain in the earth like a mole,
In the place of great stones and fears.

And now I am lost in the mist
Of the things that can never be,
For I will have none of Christ
And Apollo will none of me.

 

 
Alfred Douglas (22 oktober 1870 – 20 maart 1945)
Portret door Marlene Dumas, 2016

 

De Schotse schrijfster Alison Louise Kennedy werd geboren op 22 oktober 1965 in Dundee. Zie ook alle tags voor A. L. Kennedy op dit blog.

Uit: Serious Sweet

“It was traditional to hate foxes, but she wasn’t sure why. She guessed it was a habit to do with guilt. They always sounded injured, if not tormented, and that could get you thinking about harms you’d done to others in your past. The foxes perhaps acted like a form of haunting by offering reminders of sin, and that was never popular. Or perhaps there was no logic involved, only free-form loathing, picking a target and sticking with it.
She enjoyed the warm din of the foxes, the bloody-and-furry and white-toothed sound—it was intense, and she appreciated intensity. This was her choice. In the same way, the Hill was her choice. The open dark had given her a cliff-top feeling as soon as she came within sight of the big skyline. It provided the good illusion that she could step off from here and go kicking into space, swimming on and up. Below her, opened and spread, were instants and chains of light apparently hung in a vast nowhere, a beautiful confusion. It was easy to assume that London’s walls and structures had proved superfluous, been let go, and that only lives, pure lives, were burning in midair, floating as stacks of heat, or color, perhaps expressions of will. What might be supporting the lives, you couldn’t tell.
Then, during the course of an hour, the sun had indeed pressed in at the east, risen, birds had woken and announced the fact, as had airplanes and buses, and the world had solidified and shut her back out. It was like a person. You meet someone at night and they won’t be the same as they will if you see them in daytime. Under the still-goldenish, powdery sky, buildings had become just buildings, recognizably Victorian in the foreground and repeating to form busy furrows, their pattern interrupted where bombs had fallen in the war. These explosive absences had then been filled with newer and usually uglier structures, or else parks. There were also areas simply left gapped. They had been damaged and then abandoned, allowed to become tiny wildernesses, gaps of forgotten cause. Rockets had hit in ’44—V-1s and V-2s. Somewhere under the current library—which wasn’t council anymore—there’d been a shattered building and people in pieces, dozens of human beings torn away from life in their lunch hour. It didn’t show. There was a memorial plaque if you noticed, but other human beings, not obviously in pieces, would generally walk past it and give it no thought.”

 
A. L. Kennedy (Dundee, 22 oktober 1965)

 

De Franse dichter en schrijver Charles Marie René Leconte de Lisle werd geboren op 22 oktober 1818 op het eiland Réunion. Zie voor ook alle tags voor Charles Leconte de Lisle op dit blog.

 

Hèraklès solaire

Dompteur à peine né, qui tuais dans tes langes
Les Dragons de la Nuit ! Cœur-de-Lion ! Guerrier,
Qui perças l’Hydre antique au souffle meurtrier
Dans la livide horreur des brumes et des fanges,
Et qui, sous ton œil clair, vis jadis tournoyer
Les Centaures cabrés au bord des précipices !
Le plus beau, le meilleur, l’aîné des Dieux propices !
Roi purificateur, qui faisais en marchant
Jaillir sur les sommets le feu des sacrifices,
Comme autant de flambeaux, d’orient au couchant !
Ton carquois d’or est vide, et l’Ombre te réclame.
Salut, Gloire-de-l’Air ! Tu déchires en vain,
De tes poings convulsifs d’où ruisselle la flamme,
Les nuages sanglants de ton bûcher divin,
Et dans un tourbillon de pourpre tu rends l’âme !

 

La résurrection d’Adonis

L’aurore désirée, ô filles de Byblos,
A déployé les plis de son riche péplos !
Ses yeux étincelants versent des pierreries
Sur la pente des monts et les molles prairies,
Et, dans l’azur céleste où sont assis les dieux,
Elle rit, et son vol, d’un souffle harmonieux,
Met une écume rose aux flots clairs de l’Oronte.
Ô vierges, hâtez-vous ! Mêlez d’une main prompte,
Parmi vos longs cheveux d’or fluide et léger,
Le myrte et le jasmin aux fleurs de l’oranger,
Et, dans l’urne d’agate et le creux térébinthe,
Le vin blanc de Sicile au vin noir de Korinthe.
Ô nouveau-nés du jour, par mobiles essaims,
Effleurez, papillons, la neige de leurs seins !
Colombes, baignez-les des perles de vos ailes !
Rugissez, ô lions ! Bondissez, ô gazelles !
Vous, ô lampes d’onyx, vives d’un feu changeant,
Parfumez le parvis où sur son lit d’argent
Adonis est couché, le front ceint d’anémones !
Et toi, cher Adonis, le plus beau des daimones,
Que l’ombre du Hadès enveloppait en vain,
Bien-aimé d’Aphrodite, ô jeune homme divin,
Qui sommeillais hier dans les champs d’asphodèles !
Adonis, qu’ont pleuré tant de larmes fidèles
Depuis l’heure fatale où le noir sanglier
Fleurit de ton cher sang les ronces du hallier !
Bienheureux Adonis, en leurs douces caresses
Les vierges de Byblos t’enlacent de leurs tresses !
Éveille-toi, souris à la clarté des cieux,
Bois le miel de leur bouche et l’amour de leurs yeux !

 

 
Charles Leconte de Lisle (22 oktober 1818 – 18 juli 1894)

 

De Russische schrijver en dichter Ivan Aleksejevitsj Boenin werd geboren in Voronezj op 22 oktober 1870. Zie ook alle tags voor Ivan Boenin op dit blog.

 

As in a boundless sea in darkening fields and meadows

As in a boundless sea in darkening fields and meadows
The sunset’s tristful rays fade and then sink from sight,
And in mute twilights wake, over the steppe the shadows
Creep swiftly, bringing night.

Soft sound the gophers’ calls, and, ne’er the stillness waking,
Jerboas now appear – two or perhaps just one.
They ghost-like haunt the plain, great leaps across it taking,
And all at once are gone…

 

Youth

A whip cracks in the wood, and cattle low
And through the underbrush are heard to
Crash heavily. Leaves rustle. Snowdrops show
Their blue heads here and there. A sudden, furtive

Wind starts to blow, and ashen clouds are swept
Across the skies, a cool, fresh rain presaging…
The heart grieves and is glad that life is, strangely,
Vast like the steppe and empty like the steppe.

 

In den Alpen

Am Gipfel, in die schneebedeckten Höhen
Schnitt meine Messerklinge ein Sonett.
Vielleicht ist, wo die Tage schnell vergehen,
Einsam meine Spur noch nicht verweht.

Am Gipfel, wo der Himmel blauer leuchtet,
Wo’s Winterlicht sich freudenvoll ergeht,
Sah nur allein die Sonne, wie’s Stilett
In den smaragdnen Schnee den Vers gezeichnet.

Mich freut es, wenn der Dichter mich versteht;
Wenn auch die Masse tief im Tal, im Seichten,
Ein solches Werk niemals in Rausch versetzt …

Am Gipfel, wo der Himmel blauer leuchtet,
Schnitt ich zur Abendstunde ein Sonett
Für jene, die auch solche Höhn erreichten.

 

Vertaald door Eric Boerner

 

 
Ivan Boenin (22 oktober 1870 – 8 november 1953)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijver en journalist Timur Vermes werd geboren in 1967 in Neurenberg. Zie ook alle tags voor Timur Vermes op dit blog.

Uit: Die Hungrigen und die Satten

“Der Flüchtling versucht betont normal zu gehen, was nicht leicht ist, weil es sich nicht normal anfühlt. Ob sein Gang so natürlicher wird, kann er noch nicht sagen. Er weiß nur, dass das Normalgehen auch deshalb nicht klappt, weil ihn die Blicke der anderen nervös machen. Er zieht daraufhin den Kopf etwas ein, aber das ist der falsche Weg, das merkt er gleich an den Reaktionen: Wahrscheinlich sieht er jetzt aus wie ein buckliger Storch. Dann lieber Brust raus, Kopf hoch und grinsen.
Besser.
Er muss nur aufpassen, dass er nicht anfängt, huldvoll zu grüßen wie die alte Engländerkönigin. Hätte er es früher tun sollen? Ging eigentlich nicht. Es ist ja nicht so, dass er ewig darüber nachgedacht hat. Er ist auch jetzt noch nicht sicher, ob es richtig war. Ändern kann er es auf jeden Fall nicht mehr.
Er entspannt sich langsam, das Grinsen wird zu einem Lächeln. Er lässt sich allmählich in seine neue Rolle fallen. Ist ja logisch dass sie ihn ansehen. Wie sollte es auch anders sein: Wenn jeder Tag genauso ist wie der Tag zuvor, dann werden kleinste Veränderungen aufregend. Interessant ist, dass sein sichereres Auftreten andere Reaktionen hervorruft. Es wird weniger gekichert, und er bekommt öfter ein aufinunterndes Nicken oder Anerkennung. Zwei Kinder laufen ihm hinterher, so wie sie manchmal Autos nachlaufen. Es könnten noch mehr werden, aber dann kommt tatsächlich ein Auto, und seine Staubwolke reißt die Kinder mit sich fort.
Der Flüchtling beginnt mit der neuen Situation zu spielen. Ein Mädchen sieht ihn an, und er antwortet auf ihren Blick mit einem Tanzschritt. Sie lacht. Es fühlt sich gut an. Es war richtig. Es war’s wert. Er kitte es wohl doch früher tun sollen. Der Flüchtling biegt um die Ecke und sieht Mahmoud. Mahmoud hockt auf dein Boden und beobachtet eine Gruppe von Mädchen. Der Flüchtling schiebt die Hände in die Hosentaschen und stellt sich neben Mahmoud.
Mahmoud bewegt sich nicht.
»Das bringt nix«, sagt der Flüchtling zu ihm.
»Das weiß man nicht«, meint Mahmoud, ohne aufzublicken.
»Das weiß man. Du guckst falsch.«
»Ich guck, wie alle gucken.«
»Eben«, sagt er.
»Alle gucken zu Nayla, alle gucken wie du. Woran soll sie merken, dass du besonders bist?«
»Weil es gar nicht um Nayla geht.«
»Sondern? Um Elani?«

 


Timur Vermes (Neurenberg, 1967)

Eline van Haarenprijs 2018 voor Mieke van Zonneveld

Eline van Haarenprijs 2018 voor Mieke van Zonneveld

De Nederlandse dichteres en schrijfster Mieke van Zonneveld heeft de Eline van Haarenprijs 2018 gewonnen. Ze ontving de onderscheiding voor de beste dichteres onder de 35 jaar voor haar bundel “Leger”. De Eline van Haarenprijs, vernoemd naar de dichteres Eline van Haaren, wordt iedere vijf jaar door uitgeverij Conserve toegekend aan de beste bundel van een dichteres onder de 35 jaar. Mieke van Zonneveld werd op 5 april 1989 geboren in Hilversum. Zie ook alle tags voor Mieke van Zonneveld op dit blog.

 

Dagboek van een lentemeisje

ik wilde wel vergaan
in ’t licht te loore
(Gorter)

I

Er was in mijn ogen de glinstering van één
die verlangend uit wandelen ging, het zonlicht
wenkte hoog en ver, ik wilde nooit meer
bij hem weg, er waren ook vogels en ergens
een vos, ik kon bij mijn leven niet meer
van hem los, de vogels waren opgestegen
ik kwam hem in hun hoogvlucht tegen,
de vos was in een struik gekropen
ik ben er rond om heen gelopen
de wind deed als devote zang
door heel de wereld ommegang

Alle dingen zijn zo vol verwachting en
mijn handen nog verlangensleeg
zo open vergeefs.

Hij had ook hele blauwe ogen die mij
aanblikten van boven en zijn aanraking
was zacht. Toen wilde ik verdwijnen in
de opbloeiende lentepracht.

 

 
Mieke van Zonneveld (Hilversum, 5 april 1989)

Dolce far niente, Hans Andreus, Martin Bril, Doeschka Meijsing, Daan Doesborgh, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge

 

Dolce far niente

 

 phelps2
Sheep grazing along a country road amongst a stand of birch trees door William Preston Phelps (1848-1923), z.j.

 

Kil

De herfst wordt nu kil.
De meeste bomen houden hun groen vol,
maar de berken, van vorm en tint toch al ijl,
slinken tot geesten.
Hun schemerende skeletten zijn behangen
met dunne gouden munten waar de zon doorheen schijnt,
versleten dukaten die zullen
vallen op vochtige hollandse zandgrond.

 

 
Hans Andreus (21 februari 1926 – 9 juni 1977)
Amsterdam, de geboorteplaats van Hans Andreus

 

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.

Uit: De rode jurk

“Het was in zo’n zomervakantie waar maar geen einde aan komt dat ik met hem bevriend raakte. Jaap Wagenaar. Er was iets met hem. Hij had geen moeder, en zijn vader een vriendin. Jaap had altijd pillen op zak. Van die ronde, witte. En soms geheimzinnige blauwgele capsules die je als je het voorzichtig deed uit elkaar kon schroeven. Dan kwam er poeder uit. Hij was ouder dan ik. Er ging iets dreigends van hem uit, en ook iets zieligs, omdat hij zo duidelijk eenzaam was. Hij had blond haar dat slordig op zijn hoofd stond, een spits gezicht. Brutale blauwe ogen. Een tanige jongen. Ik bewonderde hem. Jaap op zijn beurt zag ook iets in mij. Hij liet mij tenminste vaak zijn pillen zien. Na een tijdje nam hij me mee naar zijn huis.
Draaiden we platen.
Led Zeppelin. T-Rex.
Luisterden we naar de radio. Raar, maar we deden eigenlijk niets. Jaap vertelde stoere verhalen over het tehuis in Groningen waar hij een blauwe maandag in had gezeten. Zijn moeder was toen net dood, en zijn vader had nog geen vriendin. Jongens die slingerend als apen aan de lampen door de eetzaal vlogen, slaapzalen waar ’s avonds iedereen lag te rukken. Het leek wel een film. Tegen vijven zaten we met de vriendin van zijn vader in de woonkamer en kregen we een biertje waar ik misselijk van werd. De vriendin kon niet koken. Ze aten bijna altijd Chinees dat Jaap moest ophalen, zijn vader kwam pas thuis als het donker was, of helemaal niet. Soms bleef ik eten, maar meestal moest ik naar huis. Het waren landerige dagen, de zomer op z’n retour.
Op een middag gingen we naar Groningen. Liften. We waren er zo. Het was warm. Jaap gaf me een bruine pil die hij van zijn vader had gepikt. Daar werd je wat sneller van. Ik merkte niets. Ik hoopte dat Jaap me het tehuis zou laten zien, maar het kwam er niet van. We liepen alleen maar op en neer door de Herenstraat, aten een saucijzebroodje bij de Hema en kwamen in de hoerenbuurt terecht. Het was een slome middag, weinig hoeren. Hier en daar zat er eentje voor een raam te gapen of haar nagels te lakken. Ik durfde nauwelijks te kijken. Het broodje kwam naar boven.
We belandden in een café. Een rokerig, oud kaal hol met een jukebox en een nurkse man achter de bar. We gingen bij het raam zitten en keken naar buiten.”

 

 
Martin Bril (21 oktober 1959 – 22 april 2009)

 

De Nederlandse schrijfster Doeschka Meijsing werd geboren in Eindhoven op 21 oktober 1947. Zie ook alle tags voor Doeschka Meijsing op dit blog.

Uit: Dagboek

“11 augustus 1995 Inleiding

Wat is spel? Wat is werkelijkheid? Het onderscheid tussen die twee is voor mij sinds een paar jaar zo onbelangrijk geworden dat zelfs de vraag er niet meer toe doet. Toch blijft zij kwellen, de kop opsteken. Dat wil zeggen dat de vraag op een antwoord wacht, gedurende alle achter mij liggende jaren. Speelt de kwestie omdat men – ook ik – steeds meer belangstelling heeft voor het autobiografische element in fictie? Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Shakespeares tijd? Maar nee, ook Constantijn Huygens schreef autobiografisch over zijn Sterre. En daarom heb ik die grote zeventiende-eeuwer altijd bijzonderder gevonden dan Vondel of Hooft. Was Fellini autobiografisch? Ongetwijfeld in zijn film Amarcord. Maar in 8½ of La Strada? Of Satyricon? Allemaal verbeelding, alles spel, verkleedpartijen, droom.
Zijn er twee soorten schrijvers, filmers, acteurs? Zij die uitdrukking willen geven aan hun allereigenste emoties en ervaringen en zij die juist een situatie en een personage willen creëren waarin en waarmee een ander gestalte krijgt, een andere wereld die wellicht enige helderheid biedt in het raadsel dat ze voor zichzelf zijn?
Je moet wel een evenwichtkunstenaar zijn om op de eerste vraag van vandaag het antwoord te kunnen doorstaan. Ik ben daar slecht in: val dan weer aan de ene kant van het touw, dan weer aan de andere kant eraf. Maar ik blijf altijd met één voet aan de draad haken en klauter weer naar boven.
Hoeveel oprechtheid over zichzelf kan iemand aan? Veel, denk ik – niet tot eigen genoegen overigens.
De enige vraag waar ik echt een antwoord op weet is: waarom schrijf ik sinds jaar en dag een dagboek, vol onbenulligheden, weersbeschrijvingen, voorvallen die er eigenlijk niet toe doen, grote en kleine emoties, gigantische en minuscule ruzies? Vroeger dacht ik dat het was om in het bejaardenhuis, oud en versleten, mijn leven te kunnen overzien. Nu weet ik dat dat niet zo is, want als ik sporadisch iets nalees, om de datum van de eerste landing op de maan na te zoeken bijvoorbeeld, of het plotseling opduiken van een stier genaamd Herman, interesseert het geschrevene me op geen enkele manier. Het antwoord op de vraag luidt: om elke ochtend de hand te oefenen, opdat het blanco papier niet tot obsessie wordt. Omdat ik verliefd ben op een hand met een vulpen erin die letters en woorden tovert.”

 

 
Doeschka Meijsing (21 oktober 1947 – 30 januari 2012)

 

De Nederlandse dichter Daan Doesborgh werd geboren op 21 oktober 1988 in Steyl. Zie ook alle tags voor Daan Doesborgh op dit blog.

 

Man van rabarber

Mijn voeten zijn slepende moordmachines
van slijten en buigen
slijten en verschuiven, kraken
slijten en vouwen en kreuken

Mijn hoofd is een plooienpot.
een mondjesmaat gewatteerde schedel
een stormram van zorg
een gemsbok van koppige donder

dus laat maar
ik ben een man van rabarber
een ring van stenen als een klok
rond mij neergelegd
ik ben een moederstuinen man
ik ben van vaders herfstbladeren
de bolsters van mijn broer tot naald
aaneen genaaid

Ik ben je lappenpop om weg te gooien
laat maar
ik ben een man van rabarber,
laat maar, nu hoeft het al niet meer.

Mijn handen hadden met de jouwe willen praten
ik had mijn wanten in je mond willen stoppen
waar je speeksel en je kaken ze tot karbonades
hadden kunnen maken
ik had nog zoveel willen zeggen maar ik
ik ben een sneeuwpop van zwijgen
ik ben een man van half af
ik ben een man van achteraf
dus je zei ga maar

jij bent een man van rabarber
hier heb je zeilen van krantenpapier
hier zijn mijn elektrische beloftes om mee te nemen
als je gaat kom ik je met stoffer en blik achterna
ga maar
ik zal je voetstappen snel van de stoeptegels vegen
heus niet om mijn dorp van je schoon te maken nee
maar om ze liefdevol te bewaren
want weet je
ik ben een vrouw
van een man van rabarber
ik ben een meisje van bamboe
wie luistert naar mijn ruisen meent daar woorden in te kennen
maar wie luistert naar mijn ruisen hoort

ruis

 

 
Daan Doesborgh (Steyl, 21 oktober 1988)

 

De Franse dichter en schrijver Alphonse de Lamartine werd geboren op 21 oktober 1790 in Mâcon. Zie ook alle tags voor Alphonse de Lamartine op dit blog.

 

Le lac (Fragment)

” Aimons donc, aimons donc ! de l’heure fugitive,
Hâtons-nous, jouissons !
L’homme n’a point de port, le temps n’a point de rive ;
Il coule, et nous passons ! “

Temps jaloux, se peut-il que ces moments d’ivresse,
Où l’amour à longs flots nous verse le bonheur,
S’envolent loin de nous de la même vitesse
Que les jours de malheur ?

Eh quoi ! n’en pourrons-nous fixer au moins la trace ?
Quoi ! passés pour jamais ! quoi ! tout entiers perdus !
Ce temps qui les donna, ce temps qui les efface,
Ne nous les rendra plus !

Éternité, néant, passé, sombres abîmes,
Que faites-vous des jours que vous engloutissez ?
Parlez : nous rendrez-vous ces extases sublimes
Que vous nous ravissez ?

Ô lac ! rochers muets ! grottes ! forêt obscure !
Vous, que le temps épargne ou qu’il peut rajeunir,
Gardez de cette nuit, gardez, belle nature,
Au moins le souvenir !

Qu’il soit dans ton repos, qu’il soit dans tes orages,
Beau lac, et dans l’aspect de tes riants coteaux,
Et dans ces noirs sapins, et dans ces rocs sauvages
Qui pendent sur tes eaux.

Qu’il soit dans le zéphyr qui frémit et qui passe,
Dans les bruits de tes bords par tes bords répétés,
Dans l’astre au front d’argent qui blanchit ta surface
De ses molles clartés.

Que le vent qui gémit, le roseau qui soupire,
Que les parfums légers de ton air embaumé,
Que tout ce qu’on entend, l’on voit ou l’on respire,
Tout dise : Ils ont aimé !

 

 
Alphonse de Lamartine (21 oktober 1790 – 28 februari 1869)

 

De Engels dichter en criticus Samuel Taylor Coleridge werd geboren op 21 oktober 1772 in Ottery St. Mary, Devonshire. Zie ook alle tags voor Samuel T. Coleridge op dit blog.

 

Sonnet VIII. To Mercy

Not always should the tear’s ambrosial dew
Roll its soft anguish down thy furrowed cheek!
Not always heaven-breathed tones of suppliance meek
Beseem thee, Mercy! Yon dark Scowler view,
Who with proud words of dear-loved Freedom came–
More blasting than the mildew from the south!
And kissed his country with Iscariot mouth;
(Ah! foul apostate from his Father’s fame!)
Then fixed her on the cross of deep distress,
And at safe distance marks the thirsty lance
Pierce her big side! But oh! if some strange trance
The eye-lids of thy stern-browed Sister press,
Seize, Mercy! thou more terrible the brand,
And hurl her thunderbolts with fiercer hand!

 

Sonnet XV. To Schiller

Schiller! that hour I would have wished to die,
If thro’ the shudd’ring midnight I had sent
From the dark Dungeon of the Tower time-rent
That fearful voice, a famished Father’s cry–
That in no after moment aught less vast
Might stamp me mortal! A triumphant shout
Black Horror screamed, and all her goblin rout
From the more with’ring scene diminished past.
Ah! Bard tremendous in sublimity!
Could I behold thee in thy loftier mood,
Wand’ring at eve with finely frenzied eye
Beneath some vast old tempest-swinging wood!
Awhile with mute awe gazing I would brood,
Then weep aloud in a wild ecstasy!

 

Sonnet XX

The piteous sobs that choke the Virgin’s breath
For him, the fair betrothed Youth, who les
Cold in the narrow dwelling, or the cries
With which a Mother wails her Darling’s death,
These from our Nature’s common impulse spring
Unblamed, unpraised; but o’er the piled earth,
Which hides the sheeted corse of gray-haired Worth,
If droops the soaring Youth with slackened wing;
If he recall in saddest minstrelsy
Each tenderness bestowed, each truth impressed;
Such Grief is Reason, Virtue, Piety!
And from the Almighty Father shall descend
Comforts on his late Evening, whose young breast
Mourns with no transient love the aged friend.

 

 
Samuel T. Coleridge (21 oktober 1772 – 25 juli 1834)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e oktober ook mijn vorige blog van vandaag.