John Burroughs

De Amerikaanse dichter, essayist en natuuronderzoeker John Burroughs werd geboren op 3 april 1837 op een farm in de Catskill Mountains nabij Roxbury, Delaware County, New York als het zevende kind in een rij van tien. Hij vertrok op de leeftijd van 17 omdat zijn vader niets wilde weten van Johns wens om door te leren. Hij moet zijn eigen studies in New York financieren. Gedurende die tijd las hij de werken van William Wordsworth en Ralph Waldo Emerson, die een blijvende invloed op hem hadden. In 1856 verliet hij het Cooperstown Seminar; een jaar later trouwde hij met Ursula North (1836-1917). Hij bereikte zijn eerste literaire succes in 1860 met een essay in het Atlantic Monthly Magazine, uitgegeven door James Russell Lowell. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-65) nam hij in Washington, D.C. een functie aan als secretaris van het United States Department of the Treasury; later werd hij de auditor voor de Federale Bank. Tegelijkertijd begon hij met het schrijven van essays over natuurlijke geschiedenis. Gedurende deze tijd ontmoette hij Walt Whitman, wat resulteerde in een langdurige vriendschap. De bekende dichter moedigde hem schriftelijk aan. Omdat essays van Burrough enthousiaste lezers vonden, waagde hij zich al snel aan boeken. In 1874 kochtt hij een boerderij in Westpark, New York en hield hij zich bezig met het telen van fruit. Hij bleef natuurhistorische boeken en essays schrijven die hem ronduit populair maakten. In 1895 bouwde hij een blokhut met zijn zoon Julian, die ze Slabsides doopten. Daar ontving hij talloze beroemdheden midden in de natuur. In 1911 koos hij een gerenoveerde boerderij in de buurt van zijn geboorteplaats als zomerresidentie. Hier bij Woodchuck Lodge schreef de natuurfilosoof zijn bestsellers. Tijdens zijn leven verkocht hij meer dan 1,5 miljoen exemplaren van zijn werken. In 1901 ontmoette hij zijn bewonderaarster Clara Barrus. De arts werd de grote liefde van zijn leven en uiteindelijk de verzorgster van zijn nalatenschap.

Bluebird

A wistful note from out the sky,
‘Pure, pure, pure,’ in plaintive tone,
As if the wand’rer were alone,
And hardly knew to sing or cry.

But now a flash of eager wing,
Flitting, twinkling by the wall,
And pleadings sweet and am’rous call,-
Ah, now I know his heart doth sing!

O bluebird, welcome back again,
Thy azure coat and ruddy vest
Are hues that April loveth best,-
Warm skies above the furrowed plain.

The farm boy hears thy tender voice,
And visions come of crystal days,
With sugar-camps in maple ways,
And scenes that make his heart rejoice.

The lucid smoke drifts on the breeze,
The steaming pans are mantling white,
And thy blue wing’s a joyous sight,
Among the brown and leafless trees.

Now loosened currents glance and run,
And buckets shine on sturdy boles,
The forest folk peep from their holes,
And work is play from sun to sun.

The downy beats his sounding limb,
The nuthatch pipes his nasal call,
And Robin perched on tree-top tall
Heavenward lifts his evening hymn.

Now go and bring thy homesick bride,
Persuade her here is just the place
To build a home and found a race
In Downy’s cell, my lodge beside.

 

The Partridge

List the booming from afar,
Soft as hum of roving bee,
Vague as when on distant bar
Fall the cataracts of the sea.

Yet again, a sound astray,
Was it the humming of the mill?
Was it cannon leagues away?
Or dynamite beyond the hill?

‘T is the grouse with kindled soul,
Wistful of his mate and nest,
Sounding forth his vernal roll
On his love-enkindled breast.

List his fervid morning drum,
List his summons soft and deep,
Calling Spice-bush till she come,
Waking Bloodroot from her sleep.

Ah! ruffled drummer, let thy wing
Beat a march the days will heed,
Wake and spur the tardy spring,
Till minstrel voices jocund ring,
And spring is spring in very deed.

John Burroughs (3 april 1837 – 29 maart 1921)


Astrid Lindgren Memorial Award voor Bart Moeyaert

Astrid Lindgren Memorial Award voor Bart Moeyaert

De Belgisch schrijver Bart Moeyaert heeft dit jaar de Astrid Lindgren Memorial Award gewonnen, een internationale prijs voor jeugdliteratuur waar een bedrag van 480.000 euro aan verbonden is. De prijs geldt als de Nobelprijs van de jeugdliteratuur. Bart Moeyaert werd geboren in Brugge op 9 juni 1964. Zie ook alle tags voor Bart Moeyaert op dit blog.

Uit: Tegenwoordig heet iedereen Sorry

“Achter mijn rug doet de magnetron ping, maar toch zet mijn moeder niks op tafel. Ze gaat zitten en plant haar ellebogen naast haar bord. Ze zegt dat ze iets met ons wil bespreken. ‘Rustig,’ zegt ze tegen Alan, en ze houdt haar hand voor zijn gezicht, alsof hij al veel te veel heeft gepraat, terwijl Alan heel rustig is en stilzit en ademt. Ze pakt zijn mes en zijn vork af. Daarna zet ze haar ellebogen weer op tafel en legt ze haar kin op haar handen. Ze kijkt van mij naar een vlek op het tafelblad, hij heeft de vorm van een vis. Ze haalt diep adem en zegt dat mijn vader en zijn Cruz het anders willen aanpakken dan vroeger. Ik zeg: ‘Mama, doe eens zonder inleiding. ’Zonder inleiding zegt ze dat papa en zijn Cruz mij onhandelbaar vinden. Dat is geen nieuws. Het voorstel dat erop volgt is wel nieuw. Ze zouden het gemakkelijker vinden als ik niet meer elke week het weekend bij ze zou doorbrengen. Ze denken dat om de twee weken beter zou zijn. Of om de drie. Ze denken dat ik dat zelf ook liever heb. Wel? Het klinkt niet als een voorstel. Het klinkt als iets wat we gaan doen. Toch willen ze weten wat ik ervan denk. Ik kijk van mijn moeder naar het witte bord voor me.
Er ligt niks op, maar hallo: kijk eens goed. Er ligt ineens een stuk taai vlees waar ik niet om heb gevraagd. Ik zeg: ‘Ik ben niet onhandelbaar. Ik ben alleen een beetje lastig soms.’‘Het zijn niet mijn woorden, Bianca,’ zegt mijn moeder. ‘Nee,’ zeg ik. ‘Maar je zou papa kunnen tegenspreken.’ Mijn stem trilt. Mama schudt haar hoofd en doet alsof ze glimlacht. ‘Ik geef alleen door wat hij heeft gezegd,’ zegt ze. ‘Dan kun jij het straks met hem en Cruz verder bespreken, als ze je vanmiddag komen halen. Jij beslist. Je weet dat je een meisje met een gebruiksaanwijzing bent en daar hou ik rekening mee. Je wilde het zonder inleiding, dus heb ik de boodschap niet verpakt. Ik gebruik het woord dat zij hebben gebruikt. ’Onhandelbaar. Ik schuif mijn bord weg. Ik kijk naar Alan, die zijn vork en zijn mes weer heeft opgepakt en ze als twee soldaten naast zijn bord laat wachten op voer uit de magnetron. ‘En hij?’ zeg ik tegen mama, terwijl ik naar Alan knik. Van mij mag hij met dat bestek doen wat hij wil. Zelfs al houdt hij het mes gevaarlijk dicht bij zijn gezicht en steekt hij zich bijna een oog uit. Alan kijkt naar mij. Hij zucht eens. Hij wil niet weten wat ik vind. Naar de uitleg van mijn moeder luistert hij wel. Ze zegt dat er voor hem niks verandert.”


Bart Moeyaert (Brugge, 9 juni 1964)

Thomas Glavinic, Jay Parini, Anneke Claus, Ed Dorn, Klaus Ender, Konrad Merz, Émile Zola, György Konrád, Anne Waldman

De Oostenrijkse schrijver Thomas Glavinic werd geboren op 2 april 1972 in Graz. Zie ook alle tags voor Thomas Glavinic op dit blog.

Uit: Das größere Wunder

»Entschuldige bitte.«
»Ach, verzieh dich.«
Jonas war jede Form von Beschimpfung oder Strafe lieber, als mit anzusehen, wie Mike gedemütigt wurde, wie er den Mund verzog und zu weinen begann. Jeder musste bemerken, dass Mike nicht verstand, was man von ihm wollte, aber seine Mutter bemerkte es nicht, sie nicht und ihre Freunde nicht, sie schimpften, sie schlugen zu, und Mike wehrte sich niemals.
Jonas, Mike und Werner waren am selben Tag zur Welt gekommen, ihre Mütter lernten sich im gemeinsamen Krankenzimmer kennen. Jonas und Werner besuchten denselben Kindergarten, saßen in der Grundschule nebeneinander, lernten auf demselben Fahrrad fahren und im selben Fluss schwimmen, verteidigten sich gegenseitig bei Prügeleien, passten gemeinsam auf Mike auf und entwickelten ähnliche Vorlieben und Abneigungen. Gemeinsam blockierten sie Garagen, probierten Apfelmost, fälschten Unterschriften für ihre Mitschüler, terrorisierten den Postboten, ruinierten Schlösser, warfen unangenehmen Zeitgenossen Flaschen durchs Fenster, in denen sie tausende Fliegen gezüchtet hatten, unterbrachen versehentlich die Stromversorgung des ganzen Ortes, retteten eine Hasenfamilie aus einer Tierheimhölle, und all das noch vor ihrem zehnten Lebensjahr.
Jonas wunderte sich oft, warum es nie Prügel für ihre Streiche setzte, egal, wie schlimm sie waren.
Werners Großvater hieß eigentlich Leopold Brunner, doch Verwandte und enge Freunde nannten ihn Picco, und Werner nannte ihn den Boss, wie er es in einem Film über einen Mann gehört hatte, der Picco angeblich ähnlich sah.
Jonas kam das erste Mal mit dem Boss in Berührung, als Werner in den Karateverein wollte, wo eine resolute Bäckermeisterin Kampfsport lehrte. Jonas hatte kein Geld dafür, weil sich seine Mutter in den wenigen wachen Stunden zwischen zwei Fuselräuschen weigerte, die Kursgebühren zu übernehmen. Werner redete mit Picco, und der bezahlte den Jahresbeitrag für beide. Da waren sie neun.“

 


Thomas Glavinic (Graz, 2 april 1972)

 

De Amerikaanse schrijver, dichter en essayist Jay Parini werd geboren in Pittston op 2 april 1948. Zie ook alle tags voor Jay Parini op dit blog.

 

Swimming After Thoughts
In memory of Robert Penn Warren

Across the blackened pond and back again,
he’s swimming in an ether all his own;

lap after lap, he finds a groove
no champion of motion would approve,

since time and distance hardly cross his mind
except as something someone else might find

of interest. He swims and turns, eking
his way through frogspawn, lily pads, and shaking

reeds, a slow and lofty lolling stroke
that cunningly preserves what’s left to stoke
his engines further, like a steamwheel plunging
through its loop of light. He knows that lunging

only breaks the arc of his full reach.
He pulls the long, slow oar of speech,

addressing camber-backed and copper fish;
the minnows darken like near wishes,

flash and fade—ideas in a haze of hopes
ungathered into syntax, sounding tropes.

The waterbugs pluck circles round his ears
while, overhead, a black hawk veers

to reappraise his slithering neck, and frogs
take sides on what or who he is: a log

or lanky, milk-white beast. He goes on swimming,
trolling in the green-dark glistening

silence and subtending mud where things begin,
where thoughts amass in broken rings

and surface, break to light, the brokered sound
of lost beginnings: fished for, found.

 

The Discipline of Seeing

How can you begin to say what’s here?
In north New Hampshire woods turn rough
with jack pine, scrub oak, thistle;
granite edges flake in sunlight,
and the dirt is sandy, roots
like old hands swelling at the knuckles.
Air is white, and lakes are bluer:
pieces of old sky that fell to earth.
The wind seems far too high today
as white pines rustle at enormous height,
a lofty, lush, deep•throated whir;
its broad effects are all on view,
if only you can train the eye to watch,
to focus properly on what presents
itself in time, in taste and color,
shapes that shift from hill to valley
and demand continuous transcription.
It is always difficult to hold,
to place a moving landscape in the mind,
where language feeds upon the given world.

 

 
Jay Parini (Pittston, 2 april 1948)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Anneke Claus werd geboren op 2 april 1979 in Doetinchem. Zie ook alle tags voor Anneke Claus op dit blog.

 

Het wohltemperierte klavier

We zaten met zijn allen aan de onberispelijk gedekte tafel, wij van de Tempelberg
en mijn nieuwe vriend Jan. Jan vond het machtig: bij hem thuis hadden ze niet
eens een tafel. Hij rinkelde nerveus met het bestek.

Je kon het zo gek niet verzinnen of het was volgens de spijswetten bereid. Ongedesemd
brood, halal paté, pastei, gelei, vijf koosjere salades, soep vooraf, kaas en
taart na. Jan kreeg blosjes op zijn wangen. Van louter verrukking dankte hij bijna
de verkeerde Lieve Heer. Niet met volle mond, zoveel nu ook weer niet.

Waarschijnlijk was het iets wat hij zei over het Biedermeierservies of de grootschalige
vleesindustrie. We lagen koud handjes vasthoudend in bed of het gevreesde
knarsen klonk van de la met de kwartierstaten, gevolgd door het wohltemperierte
Klavier.

Hoe wit de morgen. Hoe schoon uw koninkrijk. Een stille heilige Kristallnacht
verder riep moeder zonder haperen bijna al haar kinderen voor het ontbijt.

 

 
Anneke Claus (Doetinchem, 2 april 1979)

 

De Duitse dichter, schrijver en fotograaf Klaus Ender werd geboren op 2 april 1939 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Klaus Ender op dit blog.

 

Lebensabend

Die Zeit fast abgelaufen,
’s gibt nicht mehr viel zu tun,
man kann sich Zeit nicht kaufen
und lässt die Stunden ruh’n.

Es neigen sich die Wipfel,
es neigt sich auch das Gras,
zu hoch sind alle Gipfel,
es bricht jetzt auch manch Glas.

Das jahrelange Streben,
es weicht der Phantasie
nach ganz erfülltem Leben
als Lebenssymphonie.

Als endlich wird empfunden,
was immer endlos war,
und viele alte Wunden,
sie heilen auf einmal.

Man sieht viel mehr gelassen
auf alles, was einst war,
man lernt es – zu erfassen,
ein Wunder war einst da.

Es war das Menschenleben,
das jedem ward geschenkt,
man nahm es so entgegen,
es war nur ein Geschenk.

Jetzt – wo die Jahresringe
ganz nahe am Vergeh’n,
da hofft man, es gelinge
ein schönes Wiedersehn.

 


Klaus Ender (Berlijn, 2 april 1939)

 

De Amerikaanse dichter en letterkundige Ed Dorn werd geboren op 2 april 1929 in Villa Grove, Illinois. Zie ook alle tags voor Ed Dorn op dit blog.

 

Heart of Copper

The Candidate, answering a question
about El Salvador, generalized
by saying he thought
we should support human rights
everywhere they were being abrogated-
South Korea, South Africa
or South Yemen. He didn’t have
the moral perspicuity
to mention South Dakota.
Perhaps it’s too far north.

 

There’s only one natural death, and even that’s Bedcide For the post-mortem amusement of Richard Brautigan

A B H O R E N C E S
November 10, 1984

Death by over-seasoning: Herbicide
Death by annoyance: Pesticide
Death by suffocation: Carbon monoxide
Death by burning: Firecide
Death by falling: Cliffcide
Death by hiking: Trailcide
Death by camping: Campcide
Death by drowning: Rivercide
Lakecide
Oceancide
Death from puking: Curbcide
Death from boredom: Hearthcide
Death at the hands of the medical profession: Dockcide
Death from an overnight stay: Inncide
Death by suprise: Backcide
Death by blow to the head: Upcide
Death from delirious voting: Rightcide
Death from hounding: Leftcide
Death through war: Theircide & Ourcide
Death by penalty: Offcide
Death following a decision: Decide

 

 
Ed Dorn (2 april 1929 – 10 december 1999)

 

De Duits-Nederlandse schrijver Konrad Merz werd geboren op 2 april 1908 in Berlijn als Kurt Lehmann. Zie ook alle tags voor Konrad Merz op dit blog.

Uit: Ein Mensch fällt aus Deutschland

„Auch die von Heini, der ja immer nur der Schatten des Stärksten ist. Ich beobachtete ihn. Jeden Atemzug des Redenden holte er nach, immer näher glitt er dem Magneten zu, jetzt war er schon nur noch Spiegelbild. Und so war auch er bereit. Aber nicht ich. Ich klappte ihnen ihre eigenen Worte auf und hielt sie ihnen vor die Nase: »Nennt mich krumm oder feige, es geht nicht um mich. Eben um das Gesetzliche geht es. Wir können es nicht erzwingen —nach 4 kommt 5 und nicht 7, auch wenn man es unendlich gerne will.« Manches holte ich wohl noch aus meinen äußersten Winkeln und den innersten. Meine letzten Worte waren etwa: »Ihr kommt mir vor wie ein Verein für Selbstentleibung. Arbeitet im kleinen! Zwölf Zwölftel machen auch ein Dutzend. Die Nacht muß sich vollenden, erst dann kann der Morgen kommen. Nur wer schreiten kann wie die Stunde, der kann schreiten.« Die Gesichter hatten sich weggedreht von mir. Meine Worte wurden in den Papierkorb geworfen. Man ging daran, durch Los den zu bestimmen, der schießen soll. Ein Mädchen war dabei. Ich merkte es erst jetzt. Sie hatte ein hartes, eckiges Gesicht, ihre Haare lagen starr wie bei einem Knaben. Sieben Menschen würfeln um den Tod. Der Achte würfelt nicht mit. Auf dem Tisch liegt eine Mütze. Daraus holt jeder seine Zahl und einer seinen Sarg. Wer dreimal die Sieben zieht — der ist bestimmt. Zuerst graben sie kalt ihre Zahl aus dem Schicksal. Heini! Ich bin so froh: er hat die Drei. Das Mädchen legt die Sieben auf ihre Handfläche. Völlig im Rausch, wirft sie ihre Finger auf den Tisch, darin vielleicht bald … und dann wirft sie ihre Haare nach hinten. Der zweite Gang. Pock hat eine Vier. Heini! eine Zwei. Nun wird es dich wenigstens nicht … Das Mädchen wirft sich Pock an die Brust, sie ist ganz von Sinnen. Sie hat wieder die Sieben. Du Mädchen? Mit dieser dünnen Hand? Und dann zog Heini die Sieben. Und die zweite Sieben. Und, Ilse! — er zog dreimal hintereinander die Sieben. Das Schicksal will ihn zermalmen.“

 


Konrad Merz (2 april 1908 – 3 december 1999)
Berlijn

 

De Franse schrijver Émile Zola werd geboren op 2 april 1840 te Parijs. Zie ook alle tags voor Émile Zola op dit blog.

Uit: La Confession de Claude

« Voici l’hiver: l’air, au matin, devient plus frais, et Paris met son manteau de brouillard. Voici la saison des soirées intimes. Les lèvres frileuses cherchent les baisers ; les amants, chassés des campagnes, se réfugient dans les mansardes, et, se pressant devant le foyer, jouissent, au bruit de la pluie, de leur printemps éternel. Moi, frères, je vis tristement : j’ai l’hiver sans printemps, sans amoureuse. Mon grenier, tout au haut d’un escalier humide, est grand et irrégulier ; les angles se perdent dans l’ombre, les murs, nus et obliques, font de la chambre une sorte de corridor qui s’allonge en forme de bière. De pauvres meubles, minces planches mal ajustées et peintes d’une horrible couleur rouge, craquent funèbrement dès qu’on les touche. Des lambeaux de damas déteint pendent au-dessus du lit, et la fenêtre, privée de rideaux, s’ouvre sur une grande muraille noire, éternellement debout et sévère. Le soir, quand le vent ébranle la porte et que les murs vacillent avec la flamme de ma lampe, je sens peser sur moi un ennui morne et glacé. Je m’arrête au foyer mourant, aux laides rosaces brunes du papier peint, aux vases de faïence où se sont fanées les dernières fleurs, et je crois entendre chaque chose se plaindre de solitude et de pauvreté. Cette plainte est navrante. La mansarde entière me réclame les rires, les richesses de ses soeurs. Le foyer demande de grands feux joyeux ; les vases, oubliant la neige, veulent des roses fraîches ; la couche soupire, me parlant de cheveux blonds et de blanches épaules. J’écoute, je ne puis que me désoler. Je n’ai pas de lustre à suspendre au plafond, pas de tapis pour cacher les dalles inégales et brisées. Et, lorsque ma chambre ne veut pour sourire que de belle toile blanche, des meubles simples et luisants, je me désole encore davantage de ne pouvoir la contenter. Alors elle me paraît plus déserte et plus misérable : le vent y pénètre plus froid, l’ombre y flotte plus épaisse ; la poussière s’amasse sur les planches, la tapisserie se déchire montrant le plâtre. Tout se tait : j’entends, dans le silence, les sanglots de mon coeur. Frères, vous souvenez-vous des jours où la vie était en songe pour nous ? Nous avions l’amitié, nous rêvions l’amour et la gloire. Vous souvenez-vous de ces tièdes soirées de Provence, lorsque, au lever des étoiles, nous allions nous asseoir dans le sillon fumant encore des ardeurs du soleil ? Le grillon chantait ; le souffle harmonieux des nuits d’été berçait notre causerie. Tous trois nous laissions nos lèvres dire ce que pensaient nos coeurs, et, naïvement, nous aimions des reines, nous nous couronnions de lauriers. »

 

 
Émile Zola (2 april 1840 – 29 september 1902)
Cover

 

De joods-Hongaarse schrijver György Konrád werd geboren op 2 april 1933 in Berettyóújfalu (bij Debrecen). Zie ook alle tags voor György Konrád op dit blog.

Uit: A Guest in My Own Country

“We boys set out with empty knapsacks to see what we could find. We heard a machine gun ratatatatting from the direction of the Danube. There would be trouble if the Germans came back: the Dravidas would have us removed from Aunt Zsófi’s apartment and our feet would never again cross the copperplate but long IWC Portuguese Replica unpolished threshold.
A well-worn path led from the front gate of the school across the snow-covered courtyard to the back staircase and down into the cellar. We saw German corpses sticking out of the snow and shone our flashlight in their faces. I had always thought the dead grimaced, but every one of the faces was peaceful, including the one lying on his back on a wooden crate in the cellar next to a depleted bag of beans, his head hanging in a rather uncomfortable position. The only possible explanation was that there had been another crate under his head. And if they didn’t leave it there, it must have been worth taking.
We filled our knapsacks with beans, peas, wheat, and dried onions, which was all that remained by then, but were still interested in the crate lying under the young German. He was a tall, handsome young man with a powerful brow and a light-colored stubble on his narrow face. His deep-set large eyes were open, and he observed us with interest.
“Forgive us,” we said to him as we tried rolling him off the crate.
“I will not forgive you,” the soldier responded coolly. “I have no idea why I had to die on this crate after taking a bullet on the basement staircase and dragging myself over here. In fact, I have no idea what I am doing here. You will find this crate to contain fairly high-quality sausage, and though it has turned white on the outside with mold, after a bit of scraping you will find it perfectly edible. I have turned stiff, and you will take the crate out from under me and steal away with the goods, but I will remain here in the dark, in this cellar of death, until the corpse-removers take me to an even darker place. No, I will not forgive you.”

 


György Konrád (Berettyóújfalu, 2 april 1933)) 
Cover

 

De Amerikaanse dichteres Anne Waldman werd geboren op 2 april 1945 in Millville, New Jersey. Zie ook alle tags voor Anne Waldman op dit blog.

 

Scallop Song

I wore a garland of the briar that put me now in awe
I wore a garland of the brain that was whole
It commanded me, done babbling
And I no more blabbed, spare no lie
Tell womanhood she shake off pity
Tell the man to give up tumult for the while
To wonder at the sight of baby’s beauty
Ne let the monsters fray us with things that not be
From a high tower poem issuing
Everything run along in creation till I end the song
Ne none fit for so wild beasts
Ne none so joyous, ne none no give no lie
Tell old woes to leave off here:
I sing this into a scallop shell with face of a pearl
& leave all sorrow bye & bye.

 

HOLY 21st Century (Fragment)

Baghram holy? Guantánamo holy? Abu Ghraib unholy!
All hooded torture un-holy! All bodily sadistic harm un-holy!
All the hate un-holy! Big lies unholy! All the rape un-holy!
Unholy! Unholy! Unholy! Unholy! Unholy! Unholy!
Holy rap! Holy hip hop! Holy klezmer! Holy Afro-pop!
Holy jazz! Holy gamelan!
Holy pneumatic drills boring into the depths of Brooklyn!
Holy old slave graves!
False the military recruitment centers
Knocking on tenement doors get a fresh martyr for!
Holy Creeley! Holy Lucia Berlin! Holy Jackson MacLow!
Holy Brakhage! Holy Carl Rakosi! Holy Philip Lamantia!
Holy Steve Lacy, blowing his saxophone in heaven!
Cloning holy? Stem cells holy?
Amphetamine holy? Un-holy the polarized universe!
Holy the unfettered Universe!
Holy Negative Capability! Holy No Ideas But In Things!
Holy Projective Verse! Holy Modal Structures!
Banish grief & greed
o compassionate green-skinned savioress of the Mind
HOLY OM TARA HOLY TUTTH TARA HOLY TURE SOHA

 

 
Anne Waldman (Millville, 2 april 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e april ook mijn drie blogs van 2 april 2018.

April (Hailaire Belloc)

 

Bij april

 

 
April Showers door Martin Johnson Heade, 1868

 

April

The stranger warmth of the young sun obeying,
Look! little beads of green begin to grow,
And hidden flowers have dated their tops to show
Where late such droughty dusts were rudely playing.
It’s not the month, but all the world’s a-maying!
Come then with me, I’ll take you, for I know
Where the first hedgethorns and white windflowers blow:
We two alone,, that goes without the saying.

The month has treacherous clouds and moves in fears.
This April shames the month itself with smiles:
In whose new eyes I know no heaven of tears,
But still serene desire and between whiles,
So great a look that even April’s grace
Makes only marvel at her only face.

 

 
Hilaire Belloc (27 juli 1870. – 16 juli 1953)
La Celle-Saint-Cloud, de geboorteplaats van Hilaire Belloc

 

Zie voor de schrijvers van de 1e april ook mijn vorige blog van vandaag.

Sandro Veronesi, Milan Kundera, Nikolaj Gogol, Arnold Aletrino, Max Nord, Urs Allemann, Rolf Hochhuth, John Wilmot, Antoine Prévost

De Italiaanse schrijver Sandro Veronesi werd geboren in Florence op 1 april 1959. Zie ook alle tags voor Sandro Veronesi op dit blog.

Uit: Fluchtwege (Vertaald door Michael von Killisch-Horn)

 „Ja, genau, Krebse, Riesengarnelen sogar  – unzählige; keine Kästen aus Styropor oder irgendwelche anderen Behälter, dieser Lieferwagen war, weiß der Teufel warum, randvoll mit losen Krebsen und zerstoßenem Eis und ergoss praktisch seine gesamte Ladung auf die Straße hier vor mir und fuhr einfach weiter, ohne langsamer zu werden. Es stimmt also, dass gestern im Morgengrauen hier an Kilometer dreizehn die Aurelia von einem absurden Mantel aus Riesengarnelen bedeckt wurde, die von den Autos, die unmittelbar nach dem Lieferwagen vorbeifuhren, rasch zu Brei zerquetscht wurden; und ebenso stimmt es, dass, obwohl die Herkunft jetzt nicht mehr mit Sicherheit festzustellen ist, dieser Matsch verantwortlich war für einen Unfall zweier Autos, die etwas zu schnell angefahren kamen – ein uralter grauer Clio und ein weißer Punto –, und dass sie sich, als sie bremsten, um die eigene Achse drehten und mit einer gewissen Grazie ineinander verkeilten und gemeinsam in einem, wie die kinematische Physik sagt, »perfekt anelastischen Aufprall« gegen die Leitplanke knallten – ich weiß das, weil meine Tochter soeben in Physik durchgefallen ist und sie gerade in diesen Tagen zur Nachhilfe geht. Es ist wahr, weil ich gesehen habe, wie es geschah. Aber der Rest ist nicht wahr. Es hat keinerlei Invasion gegeben. Kurz und gut, ich war gestern früh in Gedanken versunken und hatte es auch ein bisschen eilig, aber ich habe, ich schwöre es, gewartet, bevor ich nach Hause ging, um zu sehen, ob meine Hilfe und/oder Zeugenaussage für notwendig oder wichtig erachtet würden. Da ich jedoch sah, dass die Fahrer der beiden Wagen unverletzt ausgestiegen waren, um nachzuschauen, was passiert war, und die anderen Autos halten oder bremsen konnten, ohne ins Schleudern zu geraten und das Ausmaß des Unfalls noch zu verschlimmern, und da ich das Kennzeichen des Lieferwagens nicht notiert hatte und mir nicht vorstellen konnte, dass ich der Einzige sei, der wüsste, was passiert war, und wirklich, glaubt mir, wirklich hundemüde war und eine Dusche brauchte und ein Minimum an Ruhe und vor allem zu Hause meine Tochter sehen und beim Frühstück ein paar Worte mit ihr wechseln wollte, bevor ich wieder in dieses Büro zurückkehrte, kam ich zu dem Schluss, dass ich gehen konnte, ohne mich einzumischen.“

 

 
Sandro Veronesi (Florence, 1 april 1959)

 

De Tsjechische schrijver Milan Kundera werd geboren in Brno op 1 april 1929. Zie ook alle tags voor Milan Kundera op dit blog.

Uit: Die Unwissenheit (Vertaald door Uli Aumüller)

„Rückkehr heißt im Griechischen nostos. Algos bedeutet Leiden. Nostalgie ist also das von dem unerfüllten Wunsch zurückzukehren verursachte Leiden. Diesen Grundbegriff können die meisten Europäer mit einem aus dem Griechischen stammenden Wort (nostalgie, nostalgia) und außerdem mit anderen Wörtern ausdrücken, die ihre Wurzel in der Nationalsprache haben: añoranza sagen die Spanier; saudade sagen die Portugiesen. Diese Wörter haben in jeder Sprache eine unterschiedliche semantische Nuance. Häufig bezeichnen sie nur die Unmöglichkeit der Rückkehr in die Heimat. Was im Englischen homesickness genannt wird. Oder im Deutschen: Heimweh. Im Holländischen: heimwee. Doch das ist eine Einschränkung dieses weiten Begriffs auf das Räumliche. Eine der ältesten Sprachen Europas, das Isländische, unterscheidet zwei Ausdrücke: söknudur: Nostalgie in ihrer allgemeinen Bedeutung; und heimfra: Heimweh. Die Tschechen haben neben dem dem Griechischen entlehnten Wort nostalgie ihr eigenes Substantiv, stesk, und ihr eigenes Verb; der ergreifendste tschechische Satz in der Liebe: styska se mi po tobe: ich habe Nostalgie nach dir; ich kann den Schmerz über deine Abwesenheit nicht ertragen. Das spanische añoranza kommt von dem Verb añorar (Nostalgie haben), welches wiederum vom katalanischen enyorar kommt, das von dem lateinischen Wort ignorare (nicht wissen) abgeleitet ist. In diesem etymologischen Licht erscheint die Nostalgie als das Leiden an der Unwissenheit. Du bist fern, und ich weiß nicht, was geschieht.
Meine Heimat ist fern, und ich weiß nicht, was dort vorgeht. Manche Sprachen haben einige Schwierigkeiten mit der Nostalgie; die Franzosen können sie nur durch das Substantiv griechischen Ursprungs ausdrücken und haben kein Verb; sie können zwar sagen: je m’ennuie de toi, aber das Wort s’ennuyer ist schwach, kalt, in jedem Fall zu leicht für ein so gewichtiges Gefühl. Die Deutschen benutzen das Wort Nostalgie selten und ziehen Sehnsucht vor: Wunsch nach etwas Abwesendem; aber die Sehnsucht kann sich sowohl auf etwas Gewesenes wie auf etwas nie Gewesenes richten (ein neues Abenteuer) und enthält nicht unbedingt die Idee eines nostos; damit die Sehnsucht das Verlangen nach Rückkehr ausdrückt, müsste ein Objekt hinzugefügt werden: Sehnsucht nach der Vergangenheit, nach der verlorenen Kindheit, nach der ersten Liebe. Die Odyssee, das Gründungsepos der Nostalgie, entstand zu Beginn der antiken griechischen Kultur. Es sei betont, dass Odysseus, der größte Abenteurer aller Zeiten, auch der größte Nostalgiker ist. Er zog (ohne große Lust) in den Trojanischen Krieg, der zehn Jahre dauerte. Danach beeilte er sich, auf seine Heimatinsel Ithaka zurückzukehren, aber die Ränke der Götter verlängerten seine Fahrt zuerst um drei von den fantastischsten Ereignissen erfüllte Jahre, dann um sieben weitere, welche er als Geisel und Geliebter bei der Göttin Calypso verbrachte, die ihn, weil sie ihn liebte, nicht von ihrer Insel fortließ.“

 

 
Milan Kundera (Brno, 1 april 1929)
Cover

 

De Russische schrijver Nikolaj Vasiljevitsj Gogol werd geboren in Poltawa, Oekraïne, op 1 april 1809. Zie ook alle tags voor Nikolaj Gogol op dit blog.

Uit: De revisor (Vertaald door Charles B. Timmer)

„B u r g e m e e s t e r . Dat hebt u mooi verzonnen!
Zoo’n pientere vent! Landverraad in een provinciestadje! Wonen we soms aan de grens, he?
Al galoppeert u van hieruit drie jaar achter elkaar .. ., u komt aan geen rijk.
R e c h t er. Nu, . . maar ik verzeker u. .. u begrijpt niet. ., u . . , Het Rijk heeft subtiele plannen;
ver of niet. . . de superieuren knoopen het zich wel in het oor.
B u r g e m e e s t e r . Of hij ’t zich in het oor heeft geknoopt of niet, u bent gewaarschuwd heeren!
Neemt u in acht, Voor mij zelf heb ik al eenige maatregelen genomen. Ik raad u aan datzelfde te doen. Vooral u, Artemij Filippowitsj! Natuurlijk komt de hooge ambtenaar in de eerste plaats de onder uw beheer staande gasthuizen in oogenschouw nemen, zorg dus, dat alles in de puntjes is … de slaapmutsen schoon en de zieken niet zwart als een schoorsteenveger, zooals gewoonlijk.
D i r e c t e u r van de g a s t h u i z e n,
Schoone slaapmutsen — nu, dat is gauw klaar te spelen.
B u r g e m e e s t e r . Ja, en boven elk bed van een zieke moet in ’t latijn of in onverschillig welke andere taal… dat is uw werk, Christian Iwanowitsj, — de ziekte vermeld staan, de naam van den zieke, wanneer hij ziek is geworden, dag en datum… kortom alles … En ’t is niet goed ook, dat bij u de zieken zulke sterke tabak rooken, dat je er aan een stuk van niezen moet, zoodra je den neus binnen de deur steekt. Nog beter, als er maar weinig zieken waren … men zou, als er veel zieken zijn, kunnen denken aan onvoldoend toezicht of onkunde van den geneesheer.
D i r e c t e u r van de g a s t h u i z e n.
O, wat de behandeling betreft, daar zijn Christian Iwanowitsj en ik ’t altijd met elkaar over eens: hoe meer naar de natuur, hoe beter — met dure geneesmiddelen geven we ons niet af. De mensch is een eenvoudig wezen: gaat ie dood, dan gaat ie dood; wordt ie gezond, dan wordt ie gezond. En daarbij kan Christian Iwanowitsch niet met de zieken praten — want hij kent geen woord Russisch!
C h r i s t i a n I w a n o w i t s j (dokter) geeft een geluid dat deels op een „i”, deels op een ,,em gelijkt.
B u r g e m e e s t e r (tot den rechter). En u Ammos Fjodorowitsj zou ik raden, meer aandacht aan uw gerechtsplaats te schenken. Uw suppoost heeft het lokaal, waar gewoonlijk de
rekwestranten verschijnen, tot ganzenfokkerij ingericht; de ganzen, met de kleine ganzen incluis,
trippelen er vrijmoedig rond. ’t Is natuurlijk lofwaarcfig, als men zijn huishouden goed in orde heeft, waarom zou een suppoost dan ook niet van orde houden?… maar ziet u . . . op zulk een plaats is ’t toch minder betamelijk… Ik heb u dat al eens eerder willen zeggen, maar ’t is me weer door’t hoofd gegaan.”

 

 
Nikolaj Gogol (1 april 1809 – 4 maart 1852)
Scene uit een opvoering in Den Haag, 2016

 

De Nederlandse schrijver Arnold Aletrino werd geboren in Amsterdam op 1 april 1858. Zie ook alle tags voor Arnold Aletrino op dit blog

Uit: Uit den Dood

“De lamp die aan den zolder hing, brandde met een rechte, onbewegelijke vlam en verlichte met helderen glans een breeden kring van den vloer en de fleschjes en glazen op tafel. Een groot, blauw papieren scherm over de matglazen kap, liet het plafond en het bovengedeelte van den kamer in het donker. Slechts een ros kringetje licht, dat zich geleidelijk oploste in de donkere wolk duisternis er om heen, trilde in het midden.
De meubels tegen den wand en in de hoeken, verdwenen in de stille schemering waarin kleine glimlichtjes op eene uitstekende ronding van een kast- of stoelpoot rustig glansden. In het ledekant tegenover het venster, maakten de lakens en kussens grijze, onregelmatige plekken, die onmerkbaar wegvloeiden in het omringende donker.
Voor het openstaande venster woei het gordijn telkens breedgolvend op door den nachtwind, viel met zacht geritsel neêr en hing dan een tijdlang onbewegelijk. Op den schoorsteen tikte een klokje, met schel geluid, rustig voort.
In den helderen kring van de lamp, zat Joan te lezen. Telkens sloeg hij een blad om, dat even ritselde.
Nu en dan richtte hij zich op, leunde achterover in zijn stoel en keek gedachteloos naar de meubelen, die wegdommelden in het duister en naar het bed waarin zijn moeder lag in een onrustigen slaap. Dan boog hij weêr voorover boven zijn boek en las door, terwijl het suisend geblaas van de vlam en het helder tikken van de klok de stilte grooter maakten.
Soms keerde de zieke zich kreunend om, onder een moeilijk gesteun van het bed. Voor een oogenblik bewogen zich de grijze vlekken van de lakens in eene onduidelijke golving. Langen tijd bleef het stil, een grijze looden stilte, waarin het ritselen van het boek een wit, zilver geluid maakte.
Plotseling schrok de zieke overeind, zacht kreunend en met de handen tegen het hoofd gedrukt. Zij had de dekens van zich afgegooid en zat met wezenloozen blik te kijken.
Joan stond op en ging naar het bed. Hij vroeg haar of ze wilde drinken. Maar de zieke antwoordde niet, zij kreunde zachtjes door en mompelde overstaanbare woorden.
Hij schikte de dekens recht en liet haar voorzichtig terugglijden in de kussens, die hij met korte tikjes opschudde. De zieke steunde zachter en zachter en sliep langzaam in.”

 

 
Arnold Aletrino (1 april 1858 – 17 januari 1916)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en journalist Max Nord werd geboren in Gorinchem op 1 april 1916. Zie ook alle tags voor Max Nord op dit blog.

Uit: De duizendvoudige tong (Over de poëzie van Simon Vestdijk)

“Het achtste vers uit Fabels met kleurkrijt had hem voor deze vergissing kunnen behoeden, waar de eik zegt:

Wie ’t woord bewaart dat uit mij ruischt,
Misvormd door ’t brein van het orakel,
Verzuimt steeds een of and’ren schakel,
Een hoeksteen uit het bladerhuis.

De parasiet is niet anders dan een verschijningsvorm van de integratie van de methode die Vestdijk in zijn poëzie toepast om zijn Ik tot leven te wekken, een ‘hoeksteen uit het bladerhuis’. De laatste drie strofen van dit gedicht mogen evenmin ongeciteerd blijven omdat het betrekking heeft op de poëzie zelve, en tot de weinige sleutelverzen van zijn oeuvre behoort:

Zijn ook de goden mij genegen,
Omdat mijn duizendvoud’ge tong
Zich in hun spreuken af laat wegen,
’t Was nimmer helder wat ik zong!

‘k Ben één geheel, doch zeer oneindig,
De wind vaart aan, doet mij niet spreken,
Maar spraakloos preev’len dat wat heinde
En ver een rietstengel gaat breken.

Wie éen klank wil, éen stamgeluid,
Hij wende zich tot ’t riet beneden,
Dat door den wind zich laat betreden
Als een eentoon’ge herdersfluit

Om een ingang te vinden tot deze poëzie moet men zich altijd blijven bedenken dat de verzen van Vestdijk een afstand willen overbruggen, vandaar de ‘duizendvoud’ge tong’ die de helderheid van het zingen in de weg staat, beter: niet begeert. De verzen van Bloem, Slauerhoff, Roland Holst zijn kristallisaties van een overheersend levensgevoel: onmacht, bitterheid, afweer, weemoed, verlangen; die van Vestdijk schijnen op weg naar deze gevoelens, men tast in het onzekere of ze die ooit zullen bereiken, zij zijn er bevreesd voor, vandaar de ironie, die niet bevrijdend werkt, doch de expressie is van de afstand èn deze tegelijk in stand houdt. Hier zijn wij op de tragiek van dit dichterschap gestuit, dat de vicieuze cirkel nog steeds niet heeft kunnen doorbreken, dat in elke huid kruipt om het leven te beproeven en de afstand af te leggen die hem er van scheidt, doch zich steeds in concentrische cirkels op straalafstand van het doel schijnt te bewegen.”

 

 
Max Nord (1 april 1916 – 28 februari 2008)
Standbeeld van Simon Vestdijk in Doorn

 

De Zwitserse schrijver en dichter Urs Allemann werd geboren op 1 april 1948 in Schlieren. Zie ook alle tags voor Urs Allemann op dit blog.

Uit: Babyficker. Erzählung

„Ich ficke Babys. Um mein Bett stehn Zainen. Es wimmelt von Babys darin.
Alle da. Seit jeher. Für immer. Wie ich. Auch ich bin da. Bei andern wärs anders vermutlich.
Andere würden mal gehn. Wärn mal gekommen.
Irgendwohin. Irgendwoher. Wir nicht. Wir sind da. Die Babys in ihren Zainen. Ich auf meinem Bett. Mit geschlossenen Augen. Greif ich ins Gewimmel. Fisch mir eins. Ficks. Werfs zu den andern zurück. Alle nackt. Alle da. Keine Namen. Nachts wird geschlafen. Ich. Die Babys. Linda. Alles schläft. Am Tag werden Babys gefickt. Seit jeher. Von mir. Vorm einschlafen.
Nach dem Erwachen. Die Babys da. Ich da. Linda nicht da. Den ganzen lichtlosen Tag lang.
(…)

Ich habe immer gedacht, daß das Blut nicht ganz reichen würde für Sack und Schwanz und Kopf, aber es reicht fast. . . . Wenn alles Blut durch den Kopf fließen würde, würde ich vielleicht anfangen nachzudenken oder dir etwas zu erzählen, wenn alles Blut durch den Schwanz fließen würde,
würde er sich vielleicht aufrichten, wenn du den Rock hebst, wenn alles Blut durch den Sack fließen würde, hätte ich vielleicht eine Antwort parat, wenn wieder einer fragt, Wer kommt als nächster?”

 

 
Urs Allemann (Schlieren, 1 april 1948)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Rolf Hochhuth werd geboren op 1 april 1931 in Eschwege. Zie ook alle tags voor Rolf Hochhuth op dit blog.

Uit: Essayistische Prosa und Gedichte (Der Fliehende Holländer)

„Fünfzehnjähriger: Wissen wir nicht.
Er wird brutal von dem Holländer in den Hintern getreten, so daß er hinfällt:
Polizist: Rotzjunge! «Weiß ich nicht» – ich schlag dir die Fresse kaputt, in diesem Drecknest kennt jeder jeden! Wo wohnen die Staecker?
Siebzehnjähriger: Dort da – in dem roten Backsteinhaus.
Fünfzehnjähriger schreit : Aber die Agnes wohnt da nicht, da wohnen nur Michel und Peter!
Der Deutsche und der Holländer gehen ab, dem roten Haus zu.
Der Fünfzehnjährige: Jetzt hast du die verraten, die Agnes, Idiot! Sagte dir doch, die Deutschen haben ihre Eltern fortgeholt – nach Polen, sagt meine Schwester.
Siebzehnjähriger: Was hast du gegen Polen? Wenn die da Waffen bauen für die Deutschen, die Juden, dann muß man die sowieso totschlagen! Komm, spielen wir weiter.
Fünfzehnjähriger: Keine Lust – die wird schon gewußt haben, die Mama Staecker, warum sie die Agnes zu sich gebracht hat, als Michel und Peter zum Essen heim mußten!
Er setzt sich auf den Rand der Sandkiste, buddelt vor sich, wirft zwecklos und wütend Sand herum – instinktiv ahnt der Jüngere: Es ist nicht gut, daß die Bullen Agnes suchen…
Siebzehnjähriger,
verdrossen,da allein mit dem Ball,den er noch ein bißchen bewegt:
Was soll aus einem werden, wenn man gern zur Marine ginge, muß ja kein Kriegsschiff sein, aber wenn nun alle unsre Schiffe die verdammten Deutschen haben und deshalb von Engländern versenkt würden, kaum daß sie eine Stunde auf See wären? Ich hab einfach keine Lust zu studieren – hab aber nächstes Jahr das Abi. Will Seemann werden oder Flieger.
Fünfzehnjähriger,
endgültig, traurig: Das ist nun für uns Holländer nicht mehr drin! Weder Matrose noch Flieger.“

 

 
Rolf Hochhuth (Eschwege, 1 april 1931) 
In 2005

 

De Engelse dichter en schrijver John Wilmot 2e graaf van Rochester werd geboren in Ditchley, Oxfordshire, op 1 april 1647. Zie ook alle tags voor John Wilmot op dit blog.

 

A Satyre Against Mankind (Fragment)

Were I – who to my cost already am
One of those strange, prodigious creatures, man –
A spirit free to choose for my own share
What sort of flesh and blood I pleased to wear,
I’d be a dog, a monkey, or a bear,
Or anything but that vain animal,
Who is so proud of being rational.

His senses are too gross; and he’ll contrive
A sixth, to contradict the other five;
And before certain instinct will prefer
Reason, which fifty times for one does err.
Reason, an ignis fatuus of the mind,
Which leaving light of nature, sense, behind,
Pathless and dangerous wand’ring ways it takes,
Through Error’s fenny bogs and thorny brakes;
Whilst the misguided follower climbs with pain
Mountains of whimseys, heaped in his own brain;
Stumbling from thought to thought, falls headlong down,
Into Doubt’s boundless sea where, like to drown,
Books bear him up awhile, and make him try
To swim with bladders of Philosophy;
In hopes still to o’ertake the escaping light;
The vapour dances, in his dancing sight,
Till spent, it leaves him to eternal night.
Then old age and experience, hand in hand,
Lead him to death, make him to understand,
After a search so painful, and so long,
That all his life he has been in the wrong:

 

 
John Wilmot (1 april 1647 – 26 juli 1680)
Portret door Peter Lely, ca. 1677

 

De Franse schrijver Antoine François Prévost werd geboren op 1 april 1697 in Hesdin, Artois. Zie ook alle tags voor Antoine Prévost op dit blog.

Uit: Manon Lescaut (Vertaald door D. C. Moylan)

“Although he seemed to recite this story tranquilly enough, I observed the tears start to his eyes as he concluded. This adventure struck me as being not less singular than it was affecting. “I do not press you,” said I to him, “to make me the confidant of your secrets; but if I can be of use to you in any way, I gladly tender you my services.” “Alas!” replied he, “I see not the slightest ray of hope. I must reconcile myself to my destiny in all its rigour. I shall go to America: there, at least, I may be free to live with her I love. I have written to a friend, who will send me money to Havre-de-Grace. My only difficulty is to get so far, and to supply that poor creature,” added he, as he cast a look of sorrow at his mistress, “with some few comforts upon the way.” “Well!” said I to him, “I shall relieve you from that difficulty. Here is some money, of which I entreat your acceptance: I am only sorry that I can be of no greater service to you.”
I gave him four louis-d’ors without being perceived by the guards; for I thought that if they knew he had this money, they might have raised the price of their concessions. It occurred to me, even, to come to an understanding with them, in order to secure for the young man the privilege of conversing with his mistress, during the rest of the journey to Havre, without hindrance. I beckoned the chief to approach, and made the proposition to him. It seemed to abash the ruffian, in spite of his habitual effrontery. “It is not, sir,” said he, in an embarrassed tone, “that we refuse to let him speak to the girl, but he wishes to be always near her, which puts us to inconvenience; and it is just that we should be paid for the trouble he occasions.” “Let us see!” said I to him, “what would suffice to prevent you from feeling the inconvenience?” He had the audacity to demand two louis. I gave them to him on the spot. “But have a care,” said I to him, “that we have no foul play: for I shall give the young man my address, in order that he may write to me on his arrival; and be assured that I am not without the power to punish you.” It cost me altogether six louis-d’ors.”

 

 
Antoine Prévost (1 april 1697 – 23 december 1763)
Cover Duitse uitgave

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e april ook mijn drie blogs van 1 april 2018.