Louis Menand, Edward Hirsch

De Amerikaanse schrijver en letterkundige Louis Menand werd geboren op 21 januari 1952 in Syracuse, New York. Zie ook alle tags voor Louis Menand op dit blog.

Uit: The Women Come And Go

“It was in Eliot’s character to convert misfortune into fate, and he eventually undertook to normalize the abnormality. In 1927, he was confirmed into the Church of England, which made divorce essentially impossible; in 1928, he took a vow of chastity.
Four years later, Eliot went to the United States to teach and lecture, leaving Vivienne in England. While he was away, he had his solicitors send her a letter announcing his intention to separate, and when he returned, after a year, he went into hiding. If he imagined that a clean break would help Vivienne get over him faster, he miscalculated badly. The separation unhinged her. She stalked her husband, now a famous man, for five years. She was never able to find out where he lived, and he used to slip out the back of the office at Faber & Faber, where he was an editor, whenever she showed up asking for him. (The receptionist was on instructions to give him a special ring.) Most of the friends Vivienne had made through her marriage abandoned her, and her behavior grew increasingly bizarre. In 1934, she joined the British Union of Fascists; she liked to wear the uniform in public. In 1938, her brother, Maurice, had her committed to an asylum. She died there in 1947, at the age of fifty-eight, possibly from a deliberate overdose.
Eliot had meanwhile renewed his acquaintance with an American woman named Emily Hale, whom he had been in love with when he was a student at Harvard. At the time, she had declined to reciprocate his affections; now, an unmarried drama teacher at Scripps College, she found that her reasons for indifference had become less pressing. She devoted herself to Eliot. During the nineteen-thirties, she frequently spent the summer in England with him. Their relations were platonic. Hale was a proper Boston lady; Eliot’s Bloomsbury friends found her hideously dull. “That awful American woman Miss Hale,” Ottoline Morrell complained. “She is like a sergeant major, quite intolerable. However Tom takes her about everywhere.” Hale plainly believed that she was first in line to become the next Mrs. Eliot. But when Vivienne died Eliot told Hale that although he loved her, it was not, as she reported to a friend, “in the way usual to men less gifted i.e. with complete love thro’ a married relationship.” Hale was fifty-five. She decided to settle for incomplete love through an unmarried relationship.
Eliot had acquired another admirer, an Englishwoman named Mary Trevelyan. Their relationship, too, was asexual; apparently to discourage illusions of intimacy, Eliot made it a rule that they could not dine together on consecutive nights. They were friends for twenty years, during which Trevelyan proposed three times. Eliot demurred: after Vivienne, he explained, the idea of living with someone was a “nightmare.” Then, in 1957, at the age of sixty-eight, and without notifying Hale or Trevelyan, Eliot married his thirty-year-old secretary, Valerie Fletcher. Eliot and Mary Trevelyan stopped speaking to one another; Emily Hale had a nervous breakdown and ended up in Massachusetts General Hospital. Eliot was happy in his second marriage, which seems to have been a case of complete love of the married type. (“There was nothing wrong with Tom, if that’s your implication,” Valerie Eliot once told an interviewer who asked why Eliot’s first marriage had been a failure.) Eliot died in 1965; Valerie Eliot is still alive. She is her husband’s literary executor and, thanks to “Cats,” a very wealthy woman.”

 

Louis Menand (Syracuse, 21 januari 1952

 

De Amerikaanse dichter en letterkundige Edward Hirsch werd geboren op 20 januari 1950 in Chicago. Zie ook alle tags voor Edward Hirsch op dit blog.

 

Na een lange slapeloze nacht

Ik liep vroeg in de ochtend naar de zee
na een lange slapeloze nacht.

Ik klom over de gigantische meeuwkleurige rotsen
en ging langs de bomen,
lange dansers die hun ledematen strekten
en zich opwarmden in het blauwe licht.

Ik ging het zoute water in, een boeteling
wiens lichaam was bezoedeld,
en zwom naar een opkomende rode ster
in het oosten – koninklijk, in paars gewaad.

Een oever verdween achter me
en een ander wenkte.
ik beken
dat ik de persoon vergat die ik was geweest
net zo gemakkelijk als de wolken die boven ons dreven.

Mijn handen scheidden het water.
De wind drukte tegen mijn rug, vleugels
en mijn ziel zweefde over de witkoppige golven.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Edward Hirsch (Chicago, 20 januari 1950

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e januari ook mijn blog van 21 januari 2019 en ook mijn blog van 21 januari 2018.

Stefan Popa, Edward Hirsch

De Nederlandsche schrijver en journalist Stefan Popa werd op 20 januari 1989 geboren in Vleuten. Zie ook alle tags voor Stefan Popa op dit blog.

Uit: Of de oleander de winter overleeft

“De haan brak de zegel van stilte die de nacht had opgelegd aan het dorp dat Kruševo heette, maar Crushuva werd genoemd. Hij kraaide elke morgen slechts eenmaal, daar moesten de omwonenden het vervolgens mee doen. Veel had de haan niet op met zijn territorium. Liever zocht hij naar pieren.
Drie uur later tikte Pitu met zijn wandelstok tegen de drempel, die met de dag hoger leek te worden, en verliet zijn woning. De buurvrouw dook op in haar voortuin met in haar hand twee eieren, waarvan het linker een pluim droeg. Witte eieren. Haar vorige kip legde bruine eieren. Het beest was nog geen dag bij haar of ze moest alweer een nieuwe halen. Bruine eieren waren vervloekte eieren. Die at de buurvrouw niet. De mislukte kip at ze wel, gestoofd in een tomatensaus. Dat kon geen kwaad.
Pitu knikte naar haar. Hij beet in de beet van zijn lege pijp en daalde af door Crushuva. Nooit vergat hij om te genieten van de traptreden en de hellingen, die hem goedgezind waren zolang hij niet besloot terug te keren naar huis, bergopwaarts. Dit is mijn dorp, dacht Pitu. Met zijn vingertoppen beroerde hij de muur van een kerkje, dat met zijn toestemming was gerestaureerd. Zijn kuiten hadden zich naar deze schommelende en slingerende straten gevormd. Dit was zijn dorp, ja, maar meer nog was hij van het dorp.
‘Koffie?’ riep Anna nadat ze het laatste tafeltje op haar terras had neergezet. Sinds ze het koffiehuis van haar oom had overgenomen, rust in vrede, kwam Pitu er nog vaker.
‘Straks,’ antwoordde hij, terwijl hij op zijn horloge tikte. Hij had een afspraak. Anna wuifde hem uit met de doek waarmee ze de tafelbladen afnam. Op het pleintje verderop zag Pitu de jongen van Ilić een bal hooghouden. Het was een geel met rode bal. De jongen passeerde tegenstanders die alleen hij zag. Hij lachte ze uit, waarschijnlijk nog terecht ook. Mannen met notitieboekjes en oortjes in hun oren woonden tegenwoordig zijn wedstrijden bij. Die merkte hij dan weer niet op, in tegenstelling tot pa Ilić.
De jongen speelde de bal in Pitu’s voeten. ‘Kom, passeer me dan.’ Pitu zette zijn wandelstok tegen de muur en borg de pijp op in zijn binnenzak. Hij liet de bal van zijn ene naar zijn andere voet rollen, alsof hij wilde testen welk van zijn benen ook alweer het goede was, het minst slechte in zekere zin, en stormde op de jongen af. In plaats van de schijnbeweging die hij had bedacht, struikelde hij over de bal. Hij kon zich ternauwernood vastgrijpen aan een straatlantaarn. Hij rechtte zijn rug en wees naar beneden. ‘Ik begrijp niet dat ze die ballen tegenwoordig van die rare kleuren geven.’ Zijn woorden misten kracht. Twee meter sport en hij was al buiten adem.”

 

Stefan Popa (Vleuten, 20 januari 1989)

 

De Amerikaanse dichter en letterkundige Edward Hirsch werd geboren op 20 januari 1950 in Chicago. Zie ook alle tags voor Edward Hirsch op dit blog.

 

Voor de slaapwandelaars

Vanavond wil ik iets geweldigs zeggen
voor de slaapwandelaars die zoveel geloof hebben
in hun benen, zoveel vertrouwen in het onzichtbare

pijl uitgehouwen in het tapijt, het uitgesleten pad
die naar de trap leidt in plaats van naar het raam,
de gapende deuropening in plaats van de naadloze spiegel.

Ik hou van de manier waarop slaapwandelaars bereid zijn
om uit hun lichaam de nacht in te stappen,
om hun armen op te heffen en de duisternis te verwelkomen,

de lege ruimtes palmen, alles aanraken.
Ze keren altijd veilig naar huis terug, als blinde mannen
die weten dat het ochtend is door schaduwen te voelen.

En altijd worden ze weer als zichzelf wakker.
Daarom wil ik iets verbazingwekkends zeggen
zoals: ons hart verlaat ons lichaam.

Onze harten zijn dorstige zwarte zakdoeken
’s nachts door de bomen vliegen, genieten
de donkerste stralen van het maanlicht, de muziek

van uilen, de beweging van door de wind verscheurde takken.
En nu zijn onze harten dikke zwarte vuisten
vliegen terug naar de handschoen van onze borst.

We moeten leren om op die manier op ons hart te vertrouwen.
We moeten het wanhopige geloof van slaap leren-
wandelaars die opstaan ​​uit hun rustige bedden

en loop door de huid van een ander leven.
We moeten de bedwelmende beker van duisternis drinken
en wakker worden voor onszelf, gevoed en verrast.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Edward Hirsch (Chicago, 20 januari 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e januari ook mijn blog van 20 januari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Edgar Allen Poe, Edward Hirsch

De Amerikaanse dichter en schrijver Edgar Allen Poe werd geboren op 19 januari 1809 in Boston. Zie ook alle tags voor Edgar Allen Poe op dit blog

Uit: The Devil in the Belfry

“Round the skirts of the valley (which is quite level, and paved throughout with flat tiles), extends a continuous row of sixty little houses. These, having their backs on the hills, must look, of course, to the centre of the plain, which is just sixty yards from the front door of each dwelling. Every house has a small garden before it, with a circular path, a sun-dial, and twenty-four cabbages. The buildings themselves are so precisely alike, that one can in no manner be distinguished from the other. Owing to the vast antiquity, the style of architecture is somewhat odd, but it is not for that reason the less strikingly picturesque. They are fashioned of hard-burned little bricks, red, with black ends, so that the walls look like a chess-board upon a great scale. The gables are turned to the front, and there are cornices, as big as all the rest of the house, over the eaves and over the main doors. The windows are narrow and deep, with very tiny panes and a great deal of sash. On the roof is a vast quantity of tiles with long curly ears. The woodwork, throughout, is of a dark hue and there is much carving about it, with but a trifling variety of pattern for, time out of mind, the carvers of Vondervotteimittiss have never been able to carve more than two objects—a time-piece and a cabbage. But these they do exceedingly well, and intersperse them, with singular ingenuity, wherever they find room for the chisel.
The dwellings are as much alike inside as out, and the furniture is all upon one plan. The floors are of square tiles, the chairs and tables of black-looking wood with thin crooked legs and puppy feet. The mantelpieces are wide and high, and have not only time-pieces and cabbages sculptured over the front, but a real time-piece, which makes a prodigious ticking, on the top in the middle, with a flower-pot containing a cabbage standing on each extremity by way of outrider. Between each cabbage and the time-piece, again, is a little China man having a large stomach with a great round hole in it, through which is seen the dial-plate of a watch.
The fireplaces are large and deep, with fierce crooked-looking fire-dogs. There is constantly a rousing fire, and a huge pot over it, full of sauer-kraut and pork, to which the good woman of the house is always busy in attending. She is a little fat old lady, with blue eyes and a red face, and wears a huge cap like a sugar-loaf, ornamented with purple and yellow ribbons. Her dress is of orange-colored linsey-woolsey, made very full behind and very short in the waist—and indeed very short in other respects, not reaching below the middle of her leg. This is somewhat thick, and so are her ankles, but she has a fine pair of green stockings to cover them. Her shoes—of pink leather—are fastened each with a bunch of yellow ribbons puckered up in the shape of a cabbage. In her left hand she has a little heavy Dutch watch; in her right she wields a ladle for the sauerkraut and pork. By her side there stands a fat tabby cat, with a gilt toy-repeater tied to its tail, which “the boys” have there fastened by way of a quiz.”

 

Edgar Allen Poe (19 januari 1809 – 7 oktober 1849)

 

De Amerikaanse dichter en letterkundige Edward Hirsch werd geboren op 20 januari 1950 in Chicago. Zie ook alle tags voor Edward Hirsch op dit blog.

 

Suikerspin

We liepen over de brug over de Chicago River
voor wat de laatste keer bleek te zijn,
en ik at een suikerspin, die zoete lucht,
dat zoete blauwe licht gesponnen uit het niets.
Het was maar een moment, echt niets meer,
maar ik herinner me dat ik me verwonderde over de stevige kabels
van de brug die ons droeg
en ik haakte mijn vingers door de lange
en slanke vingers van mijn grootvader,
een oude man uit de Oude Wereld
die lang geleden in het schimmenrijk verdween.
En ik herinner me die achtjarige jongen
die de zoetheid van lucht had geproefd,
die nog steeds aan mijn mond kleeft
en verdwijnt als ik adem.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Edward Hirsch (Chicago, 20 januari 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e januari ook mijn blog van 19 januari 2019 deel 1 en ook deel 2.

Peter Stamm, Sascha Kokot

De Zwitserse schrijver Peter Stamm werd geboren op 18 januari 1963 in Weinfelden. Zie ook alle tags voor Peter Stamm op dit blog.

Uit: Die sanfte Gleichgültigkeit der Welt

„Ich setzte mich neben sie, und wir schauten hin-unter zu den Gebäuden aus gelblichem Stein, die aus den dreißiger Jahren stammen mussten. Neben einigen quaderförmigen Bauten war ein monumentales, von viereckigen Säulen getragenes Dach, davor ein großer, zugefrorener Teich. Auf den Wiesen der sanft gewellten Landschaft lagen Flecken von Schnee. Vom Eingang des Friedhofs her kamen Menschen in dunklen Mänteln, einige allein, andere paarweise oder in kleinen Gruppen. Vor einem der Gebäude blieben sie stehen, eine verstreute Versammlung, die nicht recht zusammenzupassen schien.
Ich mag Friedhöfe, sagte Lena. Ich weiß, sagte ich. Es ist kalt, sagte sie. Wollen wir uns ein wenig bewegen?
Wir gingen den Hügel hinunter. Die Trauergäste waren inzwischen unter dem ausladenden Dach der Kapelle verschwunden, und der Platz war wieder menschenleer. Neben dem Gebäude stand ein Kandelaber mit einer Uhr. Seltsam, sagte Lena, das sieht aus wie auf einem Bahnsteig. Sie stellte sich unter die Uhr, schaute zu ihr hoch und prüfte dann die Zeit auf ihrer Arm-banduhr wie eine Reisende, die die Abfahrt ihres Zuges nicht erwarten kann. Endstation, sagte ich. Sie lächelte mich an, aber spielte ihre Rolle weiter, bis ich ein paar Mal leise in die Hände klatschte, worauf sie sich linkisch verbeugte.
Wir liefen weiter in das Gelände hinein, vorbei an geometrisch angelegten Grabfeldern in Richtung eines lichten Kiefernwaldes. Wir gingen so nah neben-einander, dass unsere Schultern sich manchmal streif-ten. Lena schwieg jetzt, aber es war kein ungeduldiges Schweigen, wir hätten wohl noch lange so gehen können, ohne zu reden, nur mit unseren Gedanken beschäftigt. Schließlich, wir waren eben zwischen die ersten Bäume getreten, blieb ich stehen und sagte, ich möchte Ihnen meine Geschichte erzählen. Sie gab keine Ant-wort, aber sie wandte sich mir zu und schaute mich an mit einem Blick, der weniger neugierig als vollkommen offen wirkte.
Ich bin Schriftsteller, sagte ich, oder besser, ich war Schriftsteller. Ich habe nur ein Buch veröffentlicht, und das ist fünfzehn Jahre her. Mein Freund ist Schrift-steller, sagte sie, oder möchte es gerne sein. Ich weiß, sagte ich, deshalb will ich Ihnen meine Geschichte er-zählen.
Wir gingen langsam den Kiesweg entlang, der in gerader Linie durch den Wald führte, und ich erzählte Lena von jener seltsamen Begegnung vor vierzehn Jahren, die dazu geführt hatte, dass ich das Schreiben auf-gegeben hatte.“

 

Peter Stamm (Weinfelden, 18 januari 1963)

 

De Duitse dichter, schrijver en fotograaf Sascha Kokot werd geboren op 18 januari 1982 in Osterburg. Zie ook alle tags voor Sascha Kokot op dit blog.

 

de machines worden te klein voor je

de machines worden te klein voor je
je kunt er niets mee doen
en weet alleen hoe hij de oude apparaten moet gebruiken
met hun zware lichamen scherp en grof
gegoten staan ​​ze koppig als een kudde in de hal
en tussen dat alles het kleine schepsel
breekt bij de minste schok in stoffige stukken
als broedplaats voor de bevruchte eieren
ze wachten op een gunstig moment
als je niet meer in de kamer bent en
alleen de gloeilamp zoemt als laatste warmtebron

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Sascha Kokot (Osterburg, 18 januari 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e januari ook mijn blog van 18 januari 2019 en ook mijn blog van 18 januari 2015 deel 2 en ook deel 3.

Ilja Leonard Pfeijffer, Raoul Schrott

De Nederlandse dichter en schrijver Ilja Leonard Pfeijffer werd geboren op 17 janauari 1968 in Rijswijk. Zie ook alle tags voor Ilja Leonard Pfeijffer op dit blog.

Uit: Grand Hotel Europa

“Uit eigen beweging vertelde hij mij dat hij afkomstig is van het eiland Kreta, dat de Europese beschaving daar is ontstaan, dat dat geen toeval is, dat hij eigenaar is van een rederij en scheepswerf in Heraklion, dat dat hard werken is maar dat hij zich graag inspant voor de mensheid en dat hij de economische crisis goed was doorgekomen omdat hij anders dan de meesten van zijn concurrenten al jaren geleden had begrepen dat de toekomst buiten Europa lag. Ik vroeg of hij inmiddels van zijn welverdiende pensioen genoot. Hij beloonde mijn belangstelling met een bulderende lach, waarbij hij zich bijna verslikte in een garnalensoesje. Ik vroeg mij af of ik hem op zijn schouder moest slaan, maar hij deed dat al bij mij, terwijl hij hikkend van plezier zei dat er voor een man met een missie, zoals hij was, helaas niets anders op zat dan in het harnas te sterven en dat hij mij grappig vond. Deze conclusie, zijn verklaring van plichtsbesef en de resten van zijn garnalensoesje spoelde hij weg met een grote slok zoete witte wijn, terwijl ik bleef zitten met de vraag hoe hij vanuit dit geïsoleerde hotel, dat op honderden kilometers van zee lag, leiding gaf aan een intercontinentaal georiënteerd maritiem bedrijf, maar ik durfde het niet te vragen, want hij had alweer een nieuw soesje in zijn mond gestopt. Bovendien wilde ik niet al mijn kruit verschieten bij onze eerste ontmoeting, want ik vermoedde dat er nog vele gelegenheden zouden volgen, waarbij ik het voorrecht zou hebben alle details te vernemen van zijn talrijke successen.
Toen stootte hij mij aan met zijn elleboog. Ik verloor bijna mijn evenwicht. Hij knipoogde vet en gebaarde zogenaamd opvallend met zijn dikke hoofd in de richting van de deur, waar op dat moment de frêle gedaante van een lange, magere vrouw in een lange, witte jurk de Chinese kamer binnenzweefde. Ze had een hautaine, zowel gekwetste als neerbuigende blik, alsof ze een dichteres was die zich met tegenzin onder het ongevoelige gepeupel begaf. ‘Française,’ fluisterde de grote Griek en hij keek mij aan met een veelbetekenende blik, waarvan ik niet goed wist wat die betekende.
De volgende dag, gisteren dus, werd ik door meneer Montebello aan haar voorgesteld. Ze blijkt daadwerkelijk een dichteres te zijn. Ze heet Albane. Dat was haar voornaam, dan wel een soort artiestennaam. In elk geval achtte zij mij haar achternaam niet waardig. Montebello zei dat hij discretie beschouwde als een heilig gebod en dat hij nimmer de aanvechting zou hebben om er blijk van te geven dat hij ervan op de hoogte was dat zij en ik collega’s waren als hij niet gedreven werd door de overtuiging dat hij ons beiden daarmee een plezier zou doen. Ik zei dat het een eer voor mij was haar te ontmoeten. Zij beaamde dat met een knikje.
Nu ik haar schaamteloos kon aankijken omdat zij voor mij stond, zag ik mijzelf genoodzaakt te concluderen dat zij niet echt mooi was, althans niet op de banale manier waarop mooie vrouwen doorgaans mooi zijn. Zij grossierde niet bepaald in vormen. Met haar benige, tanige en uitgemergelde gestalte was zij meer iemand van duidelijke en consequente lijnen. Maar zij was in haar etherische hardheid onmiskenbaar fascinerend. Ik kon mij voorstellen dat haar poëzie compromisloos experimenteel zou zijn, en van een aantrekkelijke eenzelvige gekte, die in feite een getormenteerde en door geen criticus begrepen verschijningsvorm was van passie die woedde als een uitslaande brand.”

 

Ilja Leonard Pfeijffer (Rijswijk, 17 janauari 1968)

 

De Oostenrijkse dichter schrijver Raoul Schrott werd op 17 januari 1964 geboren in Landeck, Tirol (en volgens andere bronnen op een schip „São Paulo“ dat van Brazilië onderweg was naar Europa). Zie ook alle tags voor Raoul Schrott op dit blog.

 

Sant’Apollinare in Classe

de stappen klinken door parasoldennen · in rotseiken
en grindrozen die tussen de gemarmerde strandlelies
zich tot in het verloren bos voortzetten
siberisch edelweiss onder de vigiliën
van zijn naaldkronen. Niets jaagt steenpatrijzen
uit het mos op · ze reciteren hun strofen
waarbij de zeewind een keel opzet om op het gras
te gaan liggen als dauw · hun blauw wordt groener
om in een bloemenweide
plaats te maken voor zonnegeel · o sancta simplicitas
waarin alleen de bomen naar de hemel reiken
uit wiens steenvruchten men licht kan halen
en de rotsduiven elkaar met het bevende
slaan van hun ziel in de lucht houden · in het rode goud van god een papegaai
van wiens verenkleed van malachiet alle regen afsijpelt

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Raoul Schrott (Landeck, 17 januari 1964)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e januari ook mijn blog van 17 januari 2019, mijn blog van 17 januari 2017 en ook mijn blog van 17 januari 2016 deel 1 en deel 2 en eveneens deel 3.

Ester Naomi Perquin, Anthony Hecht

De Nederlandse dichteres Ester Naomi Perquin werd geboren in Utrecht op 16 januari 1980. Zie ook alle tags voor Ester Naomi Perquin op dit blog.

 

Moeder

Zoals ze in je praat en dingen vindt, dwars door je eigen woorden
klinkt, vaak ongevraagd, doe je haar nou wat opzij, je hebt toch
ogen, waarom moet dat nou zo open, die mouwen staan
je raar en doe een das om als het waait.

Zoals ze in je borstkas zucht wanneer je iets onnodigs dreigt te kopen,
zegt dat suiker, vet, voor je bloed, je hart, je lever slecht, door
drank en sigaretten is gekwetst, als je slordig oversteekt
of fietst door rood – je mag van haar niet dood,
niet eens geschud, geschaafd.

Als een achtervolgingsscène die een leven lang vertraagd
wordt afgespeeld. Ze loopt je na. Dit voortbewegen,
één en twee, in hetzelfde beeld.

Zo vaak val je tegen, zo vaak val je mee. Steeds ongevraagd
gered. Bij hond, stoep, hek en noodlot weggegrist.
Je kijkt naar haar. Je weet niet wie ze is.

 

Nattigheid

(Bij de aanhoudende droogte in Nederland) (NRC Handelsblad, 19 juli 2018)

Wat moeten we nu van ons landschap maken? Een akker moet van bovenaf
toch zichtbaar zijn maar alles is al lang vergeeld, vervaagd. Het veld,
de zoom, het gras, de bomen – bij de losplaats van de supermarkt
zullen de wagens komen. Kisten vol stofvormig fruit,
verpulverde slierten, draden, knollen.

Aardappels koken in de aarde droog. Vlees blijft stollen. De tijd wordt kaal.
De zon een bloeddoorlopen, starend oog dat onkruid brandt over
de godverlaten wegen. Een hark buigt langzaam krom.
Een hondentong plakt piepend vast
aan heet metaal.

De sloot spuugt gaargekookte eenden uit. Onzichtbaar leven stinkt en
woekert aan de kant. En vannacht staan de boeren op, sjouwen
langs akkers, houden de zonsopkomst tegen – bidden
tegen statistieken in. Grote weerman, aarde die
ons kostbaar is, geef ons heden regen

 

Bloem

(Bij de opnening van de Boekenweek op het thema ‘natuur’) (NRC Handelsblad, 9 maart 2018)

Natuur is voor tevredenen of legen.
Uitzicht waarbij geen uitleg nodig is.
Een aaibaar lapje vlees noch vis
waarlangs we ons gewapend voortbewegen.

Haast alle herten zijn van pluche gemaakt,
de goudvis zwemt de kinderkamer rond
en zelfs de stijf bevroren wintergrond
blijkt roomijs, met bastognesmaak.

Zelf vielen we tevoorschijn uit een boek,
bedachten de grenzen en tekenden kaarten,
kweekten rokerslongen, paardenstaarten,
de ongeslachtelijke onderbroek.

De evolutie is ons goed gezind geweest,
God heeft ons ingeënt tegen verdwalen.
Achter de hekken van onze verhalen
zijn wij het gezegendste beest.

 

Ester Naomi Perquin (Utrecht, 16 januari 1980)

 

De Amerikaanse dichter Anthony Hecht werd geboren op 16 januari 1923 in New York. Zie ook alle tags voor Anthony Hecht op dit blog.

 

Lot’s vrouw

Hoe eenvoudig de geneugten van die kindertijd,
Eenvoudig maar gevuld met exquise genoegens.
Het iriserende labyrint van de spin,
Zijn vastgebonden tensornest van polygonen
Opgezwollen door de wind tot een klein bolstaand zeil –
Dit alleen maar observeren gaf oneindig veel plezier.
Het geluid van regen. De zachte grafieten sluier
Van regen die van de wereld een staalgravure maakt,
Vol zachte vervagingen en vage afstanden.
De zelffelicitatie! van een vlieg,
Die in zijn handen wrijft. Het bruine bicamerale brein
Van een walnoot. De geur van was. Het gevoel
Van suiker op de tong: een heerlijk zand.
Men begrijpt meteen hoe Proust
Al die postzegeldetails zou kunnen koesteren.
Wie kan de charmes van retrospectie weerstaan?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Anthony Hecht (16 januari 1923 – 20 oktober 2004)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e januari ook mijn blog van 16 januari 2019 en ook mijn blog van 16 januari 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Antoine Wauters, Sascha Kokot

De Belgische dichter en schrijver Antoine Wauters werd op 15 januari 1981 geboren in Luik. Zie ook alle tags voor Antoine Wauters op dit blog.

Uit : L’enfant des ravines

« J’ai vécu jusqu’à mes dix-huit ans dans un petit village d’Ardenne où mon imagination se trouve, encore aujourd’hui. Que je le veuille ou non, tout ce que j’écris vient de là, des quelques mètres carrés du hangar à poules de mon grandpère, de l’odeur des fraises qu’il cultivait derrière l’église, face aux collines de Hoyemont, au-dessus de l’Ourthe et de l’Amblève, des silos à foin de la ferme de Jacques Martin, des bêtes sachant d’instinct trouver le bonheur, des machines agricoles défoncées par l’usage, dans le purin.
Je suis marqué à vie par ce monde presque disparu. C’est une immense joie et une immense peine. Je ne peux pas le dire mieux : mon enfance me remplit et de peine et de joie.
Ne pas arrêter de faire signe à l’enfant que j’étais, tenter de le revoir et de revoir mon frère, tout cela porte un nom : écrire. Mes livres pourraient d’ailleurs tous commencer par cette phrase, qui ouvre Pense aux pierres sous tes pas. « On était nés jumeaux, pourtant mon frère avait toujours été comme un aîné pour moi. » Quelque part, ça résumerait tout.
J’avais peur de la ferme de Jacques Martin, même si elle m’attirait. Il y avait les oies, qui me paraissaient être des bras automatiques nés pour blesser, des dindons, des porcs, un verrat dont Jacques disait qu’il pouvait nous réduire en bouillie en un seul coup de mâchoire, toutes sortes d’êtres préhistoriques puant atrocement, pourtant quelque chose m’y ramenait constamment, dans cette ferme, qui m’attirait comme un poison. Je peux chercher dans tous les sens, presque toute ma joie se trouve là, au milieu de ces pierres d’avoine, près des silos, contre le flanc des bêtes, dans le purin.
J’étais fasciné par ces vaches qui dormaient littéralement dans leur merde. Je pouvais rester des heures à les regarder. J’étais fou d’elles, fou comme on l’est toujours des choses qui nous font peur, fou comme je le suis encore de celles qui me dégoûtent. Le fromage, par exemple. Et le lait.
Avec mon frère, on habitait dans le bas du village, dans les remblais d’un trou aux crasses recru de ronces et de fleurs sauvages, une de ces déchetteries dont sont pleines les campagnes. Le terrain, en pente, filait droit dans le bois qui faisait partie de la propriété. Un bois qui fut la jungle où il me semble avoir laissé la part la plus vivante de moi. La plus cruelle. Et la plus douce.”

 

Antoine Wauters (Luik, 15 januari 1981)

 

De Duitse dichter, schrijver en fotograaf Sascha Kokot werd geboren op 18 januari 1982 in Osterburg. Zie ook alle tags voor Sascha Kokot op dit blog.

 

altijd als de schemering tegen

altijd als de schemering tegen
het voorgloeien van de lantaarns wordt ingewisseld
staat iemand voor het raam en kijkt naar
wat hem langzaam uithongert
hoever het in deze paar minuten ook is
het komt weer merkbaar dichterbij
komt in zijn ban krijgt langzaam
vorm als een gegarandeerde herinnering
die niet kan worden afgeschud weggepraat
tussen huisgevels over tramrails
en groene ruimtes in dichte takken beweegt het
zonder enig gewicht met een kracht als
alleen dit licht nog kan vóór de
natriumdamplampen hun temperatuur bereiken
ons allemaal terughalen om de laatste dingen
te verrichten voordat de nacht en de komende dag
ons omhullen

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Sascha Kokot (Osterburg, 18 januari 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e januari ook mijn blog van 15 januari 2019 en ook  mijn blog van 15 januari 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

J. Bernlef, Sascha Kokot

De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog..

Uit: Het wonder

‘Let op je woorden, jongen.’
‘Ja vader.’ Ik boog mijn hoofd en stak een hap eten in mijn mond. Snel slikte ik en keek onderhand op de klok. Over twintig minuten wachtte Rudi op me. Hij was er ook bij geweest vanmiddag. Ik was jaloers op hem want hij droeg als bewijs van de slag een smalle rode striem over zijn rechterhand. We zouden over onze overwinning praten, succesvolle aanvallen en slagen nog eens nabootsen, en scheldwoorden tegen de christelijken schreeuwen in de zomerse straat. De mensen die uit hun ramen hingen, zouden naar ons kijken en we zouden lachen omdat wij de overwinnaars waren. Daarom kon ik mijn mond niet houden. Ik moest praten over de slag omdat hij mij verhief boven alles wat ik tot nu toe was geweest. Terwijl ik praatte keek ik mijn broertje recht in zijn bolle gezicht, dat mij met een uitdrukking van verwondering aanstaarde. Hij begreep er natuurlijk niets van, maar hij zou mij tenminste niet in de rede vallen. Want terwijl ik praatte wist ik dat mijn vader iets zou gaan zeggen, een aanmerking zou maken over mijn taalgebruik, een plat uitgesproken woord uitdrukkelijk zou herhalen zodat ik genoodzaakt zou zijn het in keurig nederlands na te zeggen, voor ik verder kon gaan. Maar hij zei niets. Daarom hield ik even op met praten en keek in zijn richting. Hij moest al die tijd naar mij hebben gekeken want zijn ogen die op mij rustten hadden een gefixeerde uitdrukking.
Hij legde zijn mes en vork neer en wees op mij. Ik keek hem angstig maar ook vol verwachting aan. Misschien zou hij mij vragen wat ik gedaan had, hoe snel ik gerend had over de heuveltjes van het terrein, mij verstopt had in kuilen om opeens luid schreeuwend op te springen en een christenhond bij zijn overhemdje vast te grijpen en af te tuigen. Hij zei:
‘Jij moet eens luisteren. Heb je wel eens gehoord van het woordenpotje?’
Ik schudde mijn hoofd. Nee, daar had ik nog nooit van gehoord. Het woord deed mij denken aan een sprookje, maar mijn vader was geen man die sprookjes vertelde. Dat deed mijn moeder, vroeger, met woorden die zich als watten op mijn hoofd stapelden tot ik in slaap viel.
Hij liet zich achterover in zijn stoel zakken en zei:
‘Kijk, ieder mens heeft een woordenpotje van binnen. In dat potje zitten woorden, een heleboel woorden en iedereen heeft er evenveel in zitten. Maar elk woord dat je zegt verdwijnt eruit en er komen geen nieuwe bij.’
Terwijl hij dat zei keek hij naar het plafond alsof de woorden die hij zojuist gesproken had daar nu ergens zweefden. Hij keek ernstig, bedroefd haast. Zijn zware wenkbrauwen trokken samen en op zijn voorhoofd kwamen drie glanzende rimpels. Opeens keek hij mij weer recht en doordringend aan.
‘Maar mensen die te veel praten die raken zoveel woorden kwijt als ze klein zijn dat het potje leegraakt. Leeg! Die kunnen opeens niks meer zeggen! Nooit meer!’
Hij sloeg zijn handen in elkaar, als om te demonstreren hoe leeg dat wel was, hoe onverbiddelijk leeg. Mijn broertje begon hard te lachen en in zijn handen te klappen. Ik staarde een ogenblik naar mijn vader en draaide mij toen om naar mijn moeder. Ze knikte en glimlachte. Dat verwarde mij. De ernst van mijn vader en de glimlachende bevestiging van mijn moeder. Dan was het waar.”

 

J. Bernlef (14 januari 1937 – 29 oktober 2012)

 

De Duitse dichter, schrijver en fotograaf Sascha Kokot werd geboren op 18 januari 1982 in Osterburg. Zie ook alle tags voor Sascha Kokot op dit blog.

 

op mijn benen slaapt in wit bont

op mijn benen slaapt in wit bont
de onrust in de ochtend
de honger in de avonduren
het verwarmende comfort ertussenin
en buiten mijn bereik
in de hoeken van de kamer
net onder de dekens
daagt je schaduw in de grijze vacht
altijd schuw en verkouden
hij kan nauwelijks naar buiten worden gelokt
Ik hoor hem slechts zacht hijgen
of diep in de nacht
speels door het huis jagen
ben je weg
dan wordt hij amicaal
volgt mij op het bed
wil lang geborsteld worden
ravot met de onrust
en de honger tot wij
kleine schrammen overhouden
en erkennen wie hier woont
hoe fout we het hadden

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Sascha Kokot (Osterburg, 18 januari 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e januari ook mijn blog van 14 januari 2019 en eveneens mijn blog van 14 januari 2018 deel 2.

Edmund White, Adrian Kasnitz

De Amerikaanse schrijver en essayist Edmund White werd geboren op 13 januari 1940 in Cincinnati. Zie ook alle tags voor Edmund White op dit blog.

Uit: The Unpunished Vice

“Sometimes I read now to fill up my mind-banks with new coins – new words, new ideas, new turns of phrase. From Joyce Carol Oates I learned to alternate italicized passages of mad thought with sentences in Roman type narrating and describing in a straightforward manner. To me the first half of D. H. Lawrence’s The Rainbow shows how far prose can go toward the poetic without falling into a sea of rose syrup.
Each classic is eccentric. Samuel Beckett is both bleak and comic. Karl Ove Knausgaard is both boring and engrossing. Proust is so long-winded he often loses the thread of an anecdote; too many interpellations can make a story nonsensical – and sublimely interesting, if the narrator possesses a sovereign intellect. V. S. Naipaul’s The Enigma of Arrival is both confiding and absurdly discreet (he doesn’t mention he’s living in the country with his wife and children, for instance; nor does he tell us that his madman-proprietor is one of England’s most interesting oddballs, Stephen Tennant). I suppose all these examples demonstrated to me that any excess can be rewarding if it explores the writer’s unique sensibility and goes too far. The farthest reaches of fiction are marked by Mircea Cărtărescu’s monumental Blinding and Samuel Delany’s The Mad Man and Compass by Mathias Énard – and there are no books more memorable.
Almost every literary gay book gets sent to me for a blurb, and I’ve become a true ‘blurb slut.’ It’s a bit like being a loose woman; everyone mocks you for your liberality – and everyone wants at least one date with you. I like to help first-time authors (if I admire their work), but serious writers aren’t supposed to be so generous with their favours. Now that I’m old I turn down most manuscripts, and I always remind publishers that I might not like their new books if I do read them. A good blurb is pithy, phrased unforgettably, at once precise and a statement that makes broad claims for the book.
Reading books by friends is a special problem. They usually want a review, not a mere blurb. If I have mixed feelings about a friend’s book, I phone him or her rather than write something. In a conversation one can judge how honest the writer wants you to be. He or she will clam up right away or press for a fuller statement. Sometimes I give writers reports as I read along; most writers can’t wait for a week to get a full report.
Reading books for pleasure, of course, is the greatest joy. No need to underline, press on, try out mentally summarizing or evaluating phrases. One is free to read as a child reads – no duties, no goals, no responsibilities, no clock ticking: pure rapture. Proust’s essay ‘On Reading’ is a magical account of a child’s absorption in a book, his regret about leaving the page for the dinner table, even the erotic aspect (he reads in the water closet and associates with it the smell of orris root). Perhaps my pleasure in reading has kept me from being a systematic reader. I never get to the bottom of anything but just step from one lily pad to another.”

 

Edmund White (Cincinnati, 13 januari 1940)

 

De Duitse dichter en schrijver Adrian Kasnitz werd geboren op 10 januari 1974 in Orneta, Polen. Zie ook alle tags voor Adrian Kasnitz op dit blog.

 

Bremerhaven 2

de wind voert het geluid weg
een geroezemoes van de havenfaciliteit
in lichtkegels

de hele stad op korter
wordende dagen – lichtsnoeren
naar buiten gewend
om de duisternis te verdrijven
(alsof ze daar woonde!)

de containers wagen zich
dichter en dichter bij de dorpen
kranen loodsen ze daarheen

de dijk houdt
het bier zo koud als lucht

alleen de bediening aan de bar
belooft troost in haar decolleté.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Adrian Kasnitz (Ometa, 10 januari 1974)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e januari ook mijn blog van 13 januari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Cees van der Pluijm, Katharina Hacker

De Nederlandse dichter, schrijver en columnist Cees van der Pluijm werd geboren op 12 januari 1954 te Radio Kootwijk (Gld.). Zie ook alle tags voor Cees van der Pluijm op dit blog.

 

In het dal van Hinnom

Hij heeft het met behoedzaamheid gedaan –
Het was ook wel een kwestie van gewicht –
Hij trok de laatste deur voorzichtig dicht
En nam de lift die hem naar boven bracht
Tot waar hij niet meer verder hoefde gaan

Wat restte was het gruwelijk gezicht
Van zijn verminkt gelaat dat nooit meer lacht
Van zijn gebroken lichaam dat de kracht
Niet opbracht om hem vleugelen te geven
En van het bloed dat op de stoep bleef staan

Wat heeft hij in dat laatste uur gedacht
En zag hij in de vlucht zijn hele leven?
Hij stapte van het duister in het licht
De avond viel, de lampen gingen aan;
Ik heb sindsdien alleen clichés geschreven

 

De verlossing van het vers

Uw dichter houdt zich momenteel niet thuis
Hij bouwt een barricade in de gang
En geeft belet, wel vijftien regels lang
De deur is dicht, de winkel is gesloten

De ramen zijn verduisterd. Het gespuis
Mag bellen, kloppen, roepen, enzovoort
Hij is er niet, hij heeft het niet gehoord
Maar als u schiet, wordt er teruggeschoten

Hij duldt geen levend wezen meer in huis
De tederheid is op, de liefde stuk
Hij tolereert alleen nog het geluk
Van eenzaamheid; er is genoeg genoten

Ik hoor de mensen, maar ik ben niet bang
Ik voel de ruwe vezel van het koord
Nog even en dan stap ik van de kruk

 

Psalm 88

Schrap de naam, die zich honderd
keer opnoemt als ik slapend mijn zoektochten
staak; als zijn beeld in de nacht voor mij opdoemt
en ik badend in angsten ontwaak, ligt het woord als een vloek
op mijn lippen, word ik eeuwen per nachtgezicht ouder

Haal de last van wat was van mijn schouder, laat
zijn adem mijn lichaam ontglippen, laat de doden
de doden begraven; tussen levenden sta ik alleen
en geen mens die mijn eenzaamheid peilt

Die mij vroeger met vriendschap omgaven, deinsden
weg waar ik later verscheen; hij is dood
die bij doden verwijlt

Schrap de naam die mijn leven belaagt, mijn bestaan
tot de dood heeft verdaagd

 

Cees van der Pluijm (12 januari 1954 – 14 december 2014)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Katharina Hacker werd geboren op 11 januari 1967 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Katharina Hacker op dit blog.

 

in januari

met de dag wordt de eenzaamheid groter
onder de mensen wier voetafdrukken niets
afbeelden als hun eigen grootte en het
bericht blijft weg dat aan de aarde plakt
niet voor en niet tegen ons getuigt
ons niet nodig heeft en niet onze angst
de bovenleiding kruist velden en wegen
opengesprongen koestert het land
– ijsresten en plassen en rottend hout –
en spaarzaam een paar stemmen met elkaar
zoals hand in hand over de hoogte slechts twee
een eindje en weer terug
omdat het verder niet gaat omdat het niet draagt
onder de hoogspanningslijnen
ter grootte van een voet en niet groter

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Katharina Hacker (Frankfurt am Main, 11 januari 1967)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e januari ook mijn blog van 12 januari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.