Robert Creeley

De Amerikaanse dichter Robert Creeley werd geboren op 21 mei 1926 in Arlington, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Robert Creeley op dit blog.

 

A Song

I had wanted a quiet testament
and I had wanted, among other things,
a song.
That was to be
of a like monotony.
(A grace
Simply. Very very quiet.
A murmur of some lost
thrush, though I have never seen one.

Which was you then. Sitting
and so, at peace, so very much now this same quiet.

A song.

And of you the sign now, surely, of a gross
perpetuity
(which is not reluctant, or if it is,
it is no longer important.

A song.

Which one sings, if he sings it,
with care.

 

A Token

My lady
fair with
soft
arms, what

can I say to
you-words, words
as if all
worlds were there.

 

Goodbye

She stood at the window. There was
a sound, a light.
She stood at the window. A face.

Was it that she was looking for,
he thought. Was it that
she was looking for. He said,

turn from it, turn
from it. The pain is
not unpainful. Turn from it.

The act of her anger, of
the anger she felt then,
not turning to him.

 

Zelfportret

Hij wil
een brutale oude man zijn,
een agressieve oude man,
even saai, even bruut
als de leegte om hem heen,

Hij wil geen compromis,
noch ooit aardig zijn
voor wie dan ook. Slechts gemeen,
en definitief in zijn brute,
zijn totale afwijzing van alles.

Hij probeerde het schattige
het zachtaardige, het “oh,
laten we elkaars hand vasthouden”
en het was verschrikkelijk,
saai, bruut inconsequent.

Nu staat hij op
zijn eigen verslappende benen.
Zijn armen, zijn huid,
krimpen dagelijks. En
hij heeft lief, maar haat evenzeer.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Robert Creeley (21 mei 1926 – 30 maart 2005)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e mei ook mijn blog van 21 mei 2021 en ook mijn blog van 21 mei 2020 en eveneens mijn blog van 21 mei 2019 en ook mijn blog van 21 mei 2018.

Ellen Deckwitz, William Michaelian

De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Zie ook alle tags voor Ellen Deckwitz op dit blog.

 

DE GROOTVADER DIE IK NIET HAD

Mijn grootvader leidt me rond
in zijn urn, hangt mijn jas op
bij het familieportret en het geweer
terwijl zijn rug zich recht.
De levervlekken lopen leeg.

We veranderen tijd
in een platgeslagen vlieg
op een pasgewassen raam.

Hij neemt me op schoot, vertelt
over onze soort. De Hades in de aderen
die alles schoonwoedt. Het gat tussen
zijn ogen dat zich vol met inkt zuigt
en dat zich sluit. Ik kruip tegen hem aan.
Hij knikt, gelooft niet
dat er in mijn ballpoint
ook een kogel zit.

 

OVER DE LONGEN VAN ARNO’S MOEDER

Op een ochtend word je gebeld en krijg je van je voeten
amper de tijd om nog laarzen aan te trekken of hup daar
ga je al de deur uit en het sneeuwt daar en het vriest daar
zo hard dat je vingertoppen de klappen van de kou opvangen
Je denkt aan Arno’s moeder, dat ze iets hebben gevonden
wat ze liever niet waren tegen gekomen, de röntgenfoto
was gevuld met het rookpatroon dat na de knal van een vuurpijl
in de lucht hangt. Je loopt door en denkt aan je ouders en je vrienden
en aan de ouders van je vrienden. Dat er de laatste jaren steeds meer
worden weggemaaid, ook jij hebt een leeftijd bereikt
waarbij je je steeds moeilijker neerlegt bij slaap, steeds meer walg je
over je voeten, hoe soepel ze over de aarde heengaan. Ze vonden iets
bij Arno’s moeder en toen je je vader de laatste keer omhelsde voelde je
hoe los zijn vel zat, zijn geest met de dag afnam. Het waren weken
waarbij met ieder telefoontje de grond onder je voeten veranderde
in een ijsschots die op het punt van kantelen stond, je vaders ogen
leken de laatste keer een donkere vijver, er hingen bevroren vissen in.
Ze hebben iets gevonden in Arno’s moeder en je loopt door de vrieskou
naar het midden van het ondergesneeuwde meer, ze hebben iets gevonden
in Arno’s moeder, in het midden van het meer blaast de wind
een zwart venster, je loopt het ijs op, ze vonden iets, de lucht brandt
in je longen en je trekt je kraag hoger op, denkt terug aan vroeger,
toen alles nog goed kwam, toen je echt nog dacht dat dat een recht was.

 

Benen

Toen al onze benen gebroken bleken,
moesten we er toch een beetje om janken. Je keek me aan,
zei dat je nooit had gedacht dat ik sterk genoeg was.
Het deed me blozen.

We leerden lopen, beweging bleek een taal
die we waren verleerd. Onze tenen zetten hun punten
op deze onhandige grammatica. We leerden dat
wanneer jij een stap naar voren deed, ik naar achter stapte.

Ik bewoog tegen je aan, je bewoog terug omdat ik tegen je aan bewoog.

We zagen er nog steeds niet uit, maar jemig het was toch leuk
om over te vertellen. De kliko vol gips en dat ik weer nieuwe stof
tot ergernis kon verzamelen.

 

Ellen Deckwitz (Deventer, 20 mei 1982)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver William Michaelian werd geboren op 20 mei 1956 in Dinuba, Californië. Zie ook alle tags voor William Michaelian op dit blog.

 

Novemberhemel

Ik geef je mijn haar, ik geef je
mijn gezicht, ik geef je mijn nagels.
Ik geef je mijn stem en mijn ogen.

Ik geef je de bomen en de heuvels.
Ik geef je de gekleurde bladeren
op drift op stille, spiegel-grijze vijvers.

Ik geef je de dageraad, nu bevroren.
Ik geef je de wegen. ik geef je
de graven en de geheimen die ze bevatten.

Ik geef je de aarde waar ik sta,
en de plaatsen waar ik ben geweest.
Ik geef je de afstand ertussen.

Ik geef je mijn schoenen. ik geef je
mijn armen. Ik geef je mijn handen.
Ik geef je mijn geloof in dromen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

William Michaelian (Dinuba, 20 mei 1956)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e mei ook mijn blog van 20 mei 2020 en eveneens mijn blog van 20 mei 2019.

J. L. Carr

De Britse schrijver, uitgever, leraar en excentriekeling Joseph Lloyd Carr werd op 20 mei 1912 in Yorkshire geboren in een gezin van Wesleyaanse methodisten. Zijn vader Joseph was de elfde zoon van een boer, maar wilde zelf geen carrière als boer, ging voor de spoorwegen werken en werd uiteindelijk stationschef voor de North Eastern Railway Co. Carrs vroege leven werd gevormd door mislukkingen. Hij bezocht de dorpsschool, maar zakte voor het examen op elfjarige leeftijd en toen hij zijn middelbareschoolcarrière beëindigde, lukte het hem niet toegang te krijgen tot de hogeschool voor lerarenopleiding. Hij werkte een jaar als ongediplomeerd leraar – een van de laagste banen in het Engelse onderwijs – op de South Milford Primary School, waar hij betrokken raakte bij een plaatselijke amateurvoetbalclub die verbazingwekkend succesvol was in dat jaar. Vervolgens schreef hij zich succesvol in voor de lerarenopleiding in Dudley. In 1938 onderbrak hij zijn opleiding een jaar om als vervangend leraar te werken in Huron, South Dakota in de Great Plains. Het grootste deel van het jaar was een strijd om te overleven in een voor hem vreemde cultuur waarin bovendien zijn Britse salaris omgezet in dollars bedroevend ontoereikend was om de Amerikaanse kosten van levensonderhoud te kunnen betalen. Tegen het einde van het jaar vervolgde Carr zijn reis westwaarts en reisde door het Midden-Oosten en het Middellandse Zeegebied terwijl de Tweede Wereldoorlog dreigde. In september 1939 arriveerde hij in Frankrijk en bereikte Engeland waar hij zich opgaf als vrijwilliger voor dienst in de Royal Air Force. Hij kreeg een opleiding als fotograaf voor de RAF en werd gelegerd in West-Afrika, terwijl hij later in Engeland diende als geheim agent. Tegen het einde van de oorlog trouwde hij met Sally (Hilda Gladys Sexton) en keerde terug naar lesgeven. Hij werd aangesteld als hoofdmeester van de Highfields School in Kettering, een post die hij van 1952 tot 1967 vervulde op een hoogst eigenzinnige wijze, waardoor hij de toewijding verwierf van zowel het personeel als de leerlingen. Hij keerde terug naar Huron, South Dakota in 1957 om in het kader van een uitwisselingsprogramma les te geven. Hij schreef toen een sociale geschiedenis van de “Old Timers” van Beadle County. In 1967 had hij twee romans geschreven en nam hij afscheid van het lesgeven om zich te wijden aan het schrijven. Hij produceerde een serie ‘kleine boekjes’ die waren ontworpen om in een binnenzak te passen: sommige waren verzamelingen van werken van Engelse dichters, andere kleine monogrammen over historische gebeurtenissen of naslagwerkjes. Toen grotere uitgeverijen zijn werken weigerden of voor dumpprijzen wilden uitgeven, besloot hij deze zelf uit te geven. In 1980 verwierf hij eindelijk roem met zijn roman “A Month in the Country” (vertaald als “Een maand op het land”). Carr schreef in totaal acht korte romans die elementen van komedie en fantasie bevatten, maar ook donkere passages, gebaseerd op zijn levenservaring als leraar, reiziger, cricketspeler, voetballer, uitgever en restaurateur van het Engelse erfgoed. Daarnaast schreef Carr verschillende non-fictiewerken die hij zelf uitgaf met zijn “Quince Tree Press”, waaronder een woordenboek voor cricketspelers, een woordenboek van eponiemen en een encyclopedie van Engelse koningen en koninginnen. Hij schreef ook teksten voor verschillende kinderboeken die erop waren gericht de taalvaardigheid van kinderen te ontwikkelen.

Uit: A Month in the Country

“Then I carted my kit up the ladder and laid it out—a lancet (for lifting lime-wash), a jar of alcoholic solution of hydrochloric acid, brushes, dry colors, a jar of distilled water to dilute ammonia … most of it handed on to me by Joe Watterson when he announced that he’d done his last job and wished me luck. “It’s a profession, my boy,” he had said. “And a bloody perilous and penurious one but, if a profession’s a skilled job that not so many men can tackle, then it’s a profession all right.” And he’d laughed sardonically into his beard. “Why we’re near enough extinct; there’s only the two of you now, and George Peckover’s eyesight’s getting so bad he’ll fall off a ladder any day now. Then you’ll be able to starve without competition.”
I moved gingerly about my new territory. Just above head level the roof’s keel drove back to bed itself into the tower wall, punctuated at its crossings by three quite extraordinary bosses, their original color preserved by the gloom which lingers perpetually in the fastnesses of high roofs. It was a splendid medieval gallery—nearest me, an almost Spanish head of the stricken Christ caught amid the leaves of a gallows tree; further along, a golliwog devil thrusting his grinning head between a couple trapped in the wrong bed; finally, a plump woman holding a blue shield of lilies. It proved what every true church-crawler knows—there’s always something of surpassing interest in any elderly building if you keep looking. Then the door squealed and a middle-sized sturdy chap was gazing up at me, appraising, taking in as much as he could. He had a confident-looking round face, blue, knowing eyes. “Good morning,” he said. (He had a highish voice of exceptional clearness.) “Good morning! I’m Charles Moon,” and he pulled a squashed tweed hat off his tousled fair hair. “I’m digging next door. In the meadow. You may have seen my tent? I’d meant to let you settle in but felt I had to come and have a look at you. Well, partly, but really because I get so stiff in the night my legs get me up, so that I make a point of stumping across most mornings to see if Laetitia’s managed to climb out during the night.” He waved a hand at the south aisle. “I’ll come down,” I said and did. He was twenty-seven or -eight, a stiff shortish man who stood as though he’d taken root. And his “All thy waves and billows have gone over me” look gave him away earlier even than the three holes in the tunic’s shoulders where his captain’s pips had been. I liked him from that first encounter: he was his own man. And he liked me (which always helps). God, when I think back all those years! And it’s gone. It’s gone.”

 

J. L. Carr (20 mei 1912 – 26 februari 1994)

Jodi Picoult, William Michaelian

De Amerikaanse schrijfster Jodi Lynn Picoult werd geboren op 18 mei 1966 in Nesconset op Long Island, New York. Zie ook alle tags voor Jodi Picoult op dit blog.

Uit: The Book of Two Ways

“My calendar is full of dead people.
When my phone alarm chimes, I fish it out from the pocket of my cargo pants. I’ve forgotten, with the time change, to turn off the reminder. I’m still groggy with sleep, but I open the date and read the names: Iris Vale. Eun Ae Kim. Alan Rosenfeldt. Marlon Jensen.
I close my eyes, and do what I do every day at this moment: I remember them.
Iris, who had died tiny and birdlike, had once driven a getaway car for a man she loved who’d robbed a bank. Eun Ae, who had been a doctor in Korea, but couldn’t practice in the United States. Alan had proudly showed me the urn he bought for his cremated remains and then joked, I haven’t tried it on yet. Marlon had changed out all the toilets in his house and put in new flooring and cleaned the gutters; he bought graduation gifts for his two children and hid them away. He took his twelve-year-old daughter to a hotel ballroom and waltzed with her while I filmed it on his phone, so that the day she got married there would be video of her dancing with her father.
At one point, they were my clients. Now, they’re my stories to keep.
Everyone in my row is asleep. I slip my phone back into my pocket and carefully crawl over the woman to
my right without disturbing her—air traveler’s yoga—to make my way to the bathroom in the rear of the plane. There I blow my nose and look in the mirror. I’m at the age where that’s a surprise, where I still think I’m going to see a younger woman rather than the one who blinks back at me. Lines fan from the corners of my eyes, like the creases of a familiar map. If I untangle the braid that lies over my left shoulder, these terrible fluorescent lights would pick up those first gray strands in my hair. I’m wearing baggy pants with an elastic waist, like every other sensible nearly-forty woman who knows she’s going to be on a plane for a long-haul flight. I grab a handful of tissues and open the door, intent on heading back to my seat, but the little galley area is packed with flight attendants. They are knotted together like a frown.
They stop talking when I appear. “Ma’am,” one of them says, “could you please take your seat?”
It strikes me that their job isn’t really very different from mine. If you’re on a plane, you’re not where you started, and you’re not where you’re going. You’re caught in between. A flight attendant is the guide who helps you navigate that passage smoothly. As a death doula, I do the same thing, but the journey is from life to death, and at the end, you don’t disembark with two hundred other travelers. You go alone.”

 

Jodi Picoult (Nesconset, 19 mei 1966) 

 

De Amerikaanse dichter en schrijver William Michaelian werd geboren op 20 mei 1956 in Dinuba, Californië. Zie ook alle tags voor William Michaelian op dit blog.

 

Hij weet het

Stop. Laten we niet dwaas zijn.
De hond staat op de veranda
te luisteren naar elk woord van ons.
Zie je wel? Hij kijkt naar binnen.
Het is niet eerlijk om hem getuige te maken
van onze luie misdaad van egoïsme,
vooral op zo’n fijne
warme herfstdag.
Kijk naar hem. Hij weet het.
We zouden op konijnen moeten jagen,
niet hier in de keuken
naar elkaar staan te blaffen
zonder een bot tussen ons.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

William Michaelian (Dinuba, 20 mei 1956)
Portret door Rahina, 2010

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e mei ook mijn blog van 19 mei 2020 en eveneens mijn blog van 19 mei 2019 en ook mijn blog van 19 mei 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Yi Mun-yol, Markus Breidenich

De Zuidkoreaanse schrijver Yi Mun-yol werd geboren op 18 mei 1948 in Yongyang. Zie ook alle tags voor Yi Mun-yol op dit blog.

Uit:  Meeting with My Brother (Vertaald door Heinz Insu Fenkl en Yoosup Chang)

“Come in,” a woman’s voice called from the shadows be-hind the counter. I couldn’t be sure from her short greeting, but she didn’t seem to have the local Yanji accent. She came over to me as I found an empty table. She appeared to be around thirty. “What would you like?” When she handed me a menu and asked again what I’d like, her accent sounded so much like the Seoul dialect that I did a double take. She was dressed the way a proprietor of a cafe in Seoul would dress, and for a moment I wondered if she was from there, but then decided against it. I’d heard that people from the South were starting lots of businesses here in Yanji, but why bother opening a second-rate café? I couldn’t imag-ine a woman from Seoul coming all the way to Yanji to be a hostess. “I’ll just have a glass of juice,” I said. I was curious about her, so I tried a ploy I used when I wanted to chat with pro-prietresses of country cafes in the South. “Bring one for yourself, too, if you like.” The woman returned with two glasses of juice—she was obviously used to this sort of thing—and sat down with me. She might have been bored, since there were no other custom-ers, or else her lack of self-consciousness meant she wasn’t a local. She spoke first. “You’re not from around here,” she said with exaggerated interest. “Where did you come from?” I suppressed my curiosity about her for the moment. “I’m from Seoul; I said. “Are you here alone?”
“No, I’m with a group. But I broke away to take care of some business.” “Are you a businessman?” “Not really, I’m just meeting someone.” “Where’s the rest of your group?” “It’s just a tour group. They’re at I leaven Lake.” “When do they get back?” I figured there was no reason to hide anything from her, so I told her the truth. “Tomorrow night. We’re supposed to stay in the hotel together.” “Then bring them here tomorrow night,” she said with a knowing look. “I’ll take good care of you all. It may not be much, but we have karaoke here. And a lot of irresistibly beautiful girls, real killers.” “I’ll tell them,” I said. I had finally found an opening, so I asked her, casually, “Are you from here?” She answered without much hesitation. “Yes. Not exactly Yanji, but I grew up nearby. Why? Don’t I look like a local?” “You don’t sound like it. Have you ever been to Seoul?” “Oh, my accent! Yes, I lived in Seoul for about two years. I got funny looks and there were a lot of other disadvantages, too, when people heard my accent so … I worked hard on a Seoul accent. Does it sound pretty close?” “What do you mean by disadvantages of having a Yanji accent?” “Once they find out you’re from Yanji, they look down on you and try to cheat you. And when I had a job they’d try to grope me while I was working.” She must have gone to Seoul to make some money.”

 

Yi Mun-yol (Yongyang, 18 mei 1948) 

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

Cold Play

Soms kan men

van deze werkbespreking in de sneeuw
een geknerp opvangen.

Alsof het de toon van vlokken is, die hier
de stemming dicteert.

De gedempte nadering van een kraai
op de takken van een blauwe spar.

Of het luwen van de sneeuwjacht
hiernaast.

In de voorbewerkte groeven kon je
de naald van een spar horen vallen

voor het aftasten van opgenomen tracks.
Zoals

die het knisperen van het ijs weergeeft.
Onder de voeten.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e mei ook mijn blog van 18 mei 2020 en eveneens mijn blog van 18 mei 2019 en ook mijn blog van 18 mei 2018 en eveneens mijn blog van 18 mei 2014 deel 2.

Lars Gustafsson, Markus Breidenich

De Zweedse dichter en schrijver Lars Gustafsson werd geboren in Västeras, op 17 mei 1936. Zie ook alle tags voor Lars Gustafsson op dit blog.

 

DE RANGORDE DER GENADE

Deze kaart geeft de houder geen recht
op een zitplaats in de eerste klas.

Deze kaart geeft de houder geen recht
op een zitplaats.

Deze kaart geeft de houder geen recht
op de Orde van Karel de XIIIe, twaalfde in rang
in Seraphim’s Orde.

Deze kaart geeft de houder überhaupt geen recht
op algemene aandacht, liefde en bewondering.

Deze kaart geeft de houder geen recht
op sexuele diensten, levensmiddelen of een huis.

Deze kaart geeft de houder geen recht
andere kaarten te bezitten,

Deze kaart geeft de houder daarentegen het recht
zo lang hij wil, zijn kaart te houden.

 

ARISTOTELES EN DE LANGOUSTINES

We gingen maden kopen in een winkel
duidelijk voor dat doel bestemd.

En vonden wat wij zochten:
meelwormen, dik en kronkelend,

de soort waar vissen hier verzot op lijken.
Maar midden in die winkel een grote, ouderwetse

pot van klei: blauw, rond en gevuld met langoustines.
Mijn zoontje zou ontroostbaar zijn

als wij deze prachtdiertjes hier achterlieten.
Wij kochten er twee en lieten ze los

in ons schone, glasheldere akwarium,
waar de goudvissen zwaarwichtig rondzwommen

als oude dichters in een illustere academie. En zie,
grote duisternis zonk over alles neer,

meningsuitingen, discussies vonden plaats
die ons verstand te boven gingen; slechts zeegras

dat naar de oppervlakte dreef getuigde van
de strijd die daar in het verborgene woedde.

Op de derde dag werd het akwarium weer doorzichtig.
Het werd opnieuw zoals het was. Maar geen langoustine

viel meer te bekennen. Wij stelden vast dat zij
nu als heremieten moesten leven, in hogere wijsheid,

onttrokken aan de openbaarheid,
diep onder alle bodems.

Zo bleef het lange tijd tot ik op
een dag mijn Aristoteles opsloeg

en een kreeftenlijkje vond, plat
als een plantje in een herbarium

en wel precies op die plek waar de Filosoof
spreekt over het geheugen en het oproepen

van het verleden. En dat hoofdstuk,
een van de beste dingen

ooit over het geheugen neergeschreven,
zal van nu af aan voorgoed verbonden zijn

met een niet licht te vergeten geur,
de geur van licht verrotte kreeft.

 

Vertaald door J. Bernlef

 

Lars Gustafsson (17 mei 1936 – 3 april 2016)

 

De Duitse dichter en schrijver Markus Breidenich werd geboren in Düren op 18 mei 1972. Zie ook alle tags voor Markus Breidenich op dit blog.

 

MORPHING

Men begint met zich op te doffen een
zweem van parelmoer over zachte lichamen
te dragen en – aan het einde van het koude buffet –
een slakkenhuis te legen, uit eigen behoefte.

Zoals laat het heffen van de glazen van de grond af.
Parels smelten op de tong. De stenen.
Kettingen waar men aan hangt.

Met algen volgehangen zalen, kroonluchters, die
– van de vloer af – schitteren in zeestromingen.

Dan ziet men het ’s nachts, met nattere ogen.
Met een hoofd vol goud valt men in slaap. En
hoort in de schalen ver weg het
kloppen van het echolood.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Markus Breidenich (Düren, 18 mei 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e mei ook mijn blog van 17 mei 2021 en eveneens mijn blog van 17 mei 2018 en ook mijn blog van 17 mei 2015 deel 2.

Paul Gellings, Adrienne Rich

De Nederlandse dichter en vertaler Paul Johann Gellings werd geboren in Amsterdam op 16 mei 1953. Zie ook alle tags voor Paul Gellings op dit blog.

 

APRIL

Alweer een winter die een zomer zonder
vogels was, vuil en nat de straten,
geen sneeuw die niet meteen verdween
In klinkers lauw als grachtenwater.

En nu dit: de stad één tochtig huis
terwijl de sterren in de avond zich
langzaam al herschikken tot een


stier met messen in zijn schoften.

Deze maand rijmt op ik ril, bloesemende
kou – bijna niet te dragen, tenzij
verzacht door brandewijn; open
nog je wonden maar steriel.

 

ALBERT CUYPSTRAAT, ZWOLLE

Na middernacht verlaat ik hier het liefst de boot
en knik heel even naar een leeg en licht hotel,
maar kies dan voor het donker, voor de nevel,
die vergeten straat, een wereld stil en groot.

Wel vaker dwaal ik ’s nachts door deze buurt
op zoek naar een geheim om in te wonen,
kamers vol geliefde schimmen en hun dromen,
niet gehinderd door de slaap die mij ommuurt.

Ben ik hier thuis? En jij? We kunnen dat
niet zeggen, want elk gordijn is dicht
en achter iedere gesloten voordeur ligt
de ochtendkrant te zwijgen op de mat.

Altijd dit raadsel weer. Na het slapen gaan
neem ik de boot, vaar weg en meer hier aan;
de straat slokt mij dan op, en daar sta jij
en vraagt me: achter welke gevel wonen wij?

 

LISSABON

Orgasme is een steegje van een paar
seconden bij de haven. Met trappen
rechtstreeks naar de sterren. Links
een palmboom schuin achterover in

indigo lucht. Rechts knippert hier en
daar hetzelfde uithangbord. Niet lauw
de nacht, maar zonder temperatuur.
Verstikkend ook van zomerse parfums.

Wanneer je ogen eenmaal aan de schaduw
zijn gewend, verrijst in iedere stenen
plooi een meisje, één knie opgetrokken
die in maanlicht glanst als een olijf.

Overal sfinxen ineens, met donkere
krullen en rokend in stilte. Altijd
maar weer stoïcijns onder zo veel
grote liefde voor een paar seconden.

 

Paul Gellings (Amsterdam, 16 mei 1953)

 

De Amerikaanse dichteres Adrienne Rich werd 16 mei 1929 geboren te Baltimore. Zie ook alle tags voor Adrienne Rich op dit blog.

 

Voor de goede orde

De wolken en de sterren hebben deze oorlog niet gevoerd
de beken gaven geen informatie
als de berg stenen van vuur in de rivier spuwde
koos hij geen partij
de regendruppel die zachtjes wiegde onder het blad
had geen politieke meningen

en als hier of daar een huis is
gevuld met teruggestroomd ongezuiverd rioolwater
of dat degenen die daar woonden vergiftigde
met langzame dampen, jaren lang
waren de huizen niet in oorlog
noch waren de dichtgespijkerde panden

van plan om onderdak te weigeren
aan dakloze oude vrouwen en zwervende kinderen
het was niet hun beleid om ze te laten zwerven
of sterven, nee, de steden waren niet het probleem
de bruggen waren onpartijdig
de snelwegen verbrand, maar niet met haat

Zelfs de kilometers prikkeldraad
gespannen rond ineengedoken tijdelijke hutten
ontworpen om ongewenste personen
op veilige afstand te houden, uit het zicht
zelfs de planken die jaar na jaar
zoveel menselijke geluiden moesten absorberen

zoveel kolken van braaksel, tranen
langzaam doorsijpelend bloed
hadden zich hiervoor niet aangeboden
De bomen wilden niet vrijwillig in planken worden gezaagd
noch de doornen vlees openrijten
Kijk eens naar alles om je heen

en vraag wiens handtekening
is gestempeld op de bestellingen, ontdekt
in de hoek van de bouwplannen
Vraag waar de ongeletterde, dikbuikige
vrouwen waren, de dronkaards en gekken,
degenen waar je het meest bang voor bent: vraag waar jij was.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Adrienne Rich (16 mei 1929 – 27 maart 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e mei ook mijn blog van 16 mei 2020 en eveneens mijn blog van 16 mei 2019 en ook mijn blog van 16 mei 2018.

Judith Hermann, Adrienne Rich

De Duitse schrijfster Judith Hermann werd geboren op 15 mei 1970 in Berlijn-Tempelhof. Zie ook alle tags voor Judith Hermann op dit blog.

Uit: Daheim

“Damals, in diesem Sommer vor fast dreißig Jahren, wohnte ich im Westen und weit weg vom Wasser. Ich hatte eine Einraumwohnung im Neubaugebiet einer mittleren Stadt und Arbeit in der Zigarettenfabrik. Die Arbeit war simpel, ich musste darauf achten, dass der Tabakstrang ganz gerade in den Zerteiler lief, das war alles; eigentlich machte das die Maschine, sie hatte einen Sensor, an dem der Strang vorbeischnurrte, und wenn er nicht gerade lag, hielt sie an. (Sie hielt an wie jemand, der gegen die Wand läuft, sie stoppte mit einem entsetzlichen Ruck.) Dieser Sensor funktionierte häufig nicht, deshalb stand ich neben der Maschine und beobachtete den Strang, rückte ihn gerade, wenn er in die Schieflage kam. Von sieben bis zwölf, eine halbe Stunde Mittagspause und noch mal drei Stunden weiter. Ich sah ziemlich oft weg. Ich sah zum Zerteiler rüber, in dem der Strang in einzelne Zigaretten geschnitten wurde, aus dem Tausende von Zigaretten herausfielen, all diese Zigaretten, die die Menschen draußen in der Stadt rauchen würden. Vor der Arbeit. In der Pause. Nach dem Essen. Während des Streitens. Während der Liebe und nach der Liebe. Rauch.
Die Arbeit in der Zigarettenfabrik war in Ordnung. Ich hielt mich aus den Zusammenhängen raus, oder anders – ich steigerte mich nicht in die Zusammenhänge hinein.
Ich trug Ohrenstöpsel, die anderen Fabrikarbeiterinnen trugen keine, sie bestanden tatsächlich darauf, inmitten des Höllenlärms in dieser Halle miteinander zu reden, ich konnte sie wegen meiner Ohrenstöpsel nicht verstehen, aber ich konnte zusehen, wie sie sich anschrien. Ihre Gesichter waren gerötet und glänzend, die Sehnen am Hals traten kräftig und schön hervor. Sie gestikulierten, sie hatten präzise, knappe Gesten für Ficken und Scheitern, Zorn, für das Ende von etwas, für den Triumph. Sie lachten viel und deuteten aufeinander, schlugen sich auf die Schenkel vor Lachen und wischten sich die Tränen mit den Handrücken ab. Die meisten von ihnen waren ziemlich hübsch, trotz der unförmigen Kittel, der Hauben aus fusseliger Gaze, trotz der Hitze in der Halle, die uns alle zu erledigten Geschöpfen machte.
In der Mittagspause musstest du Mahlzeit sagen. Mahlzeit, im Fahrstuhl, im Gang, in der Kantine, in der Schlange an der Essensausgabe. Ich wollte nur ungerne Mahlzeit sagen, irgendwann fiel das auf, und sie bestellten mich in das Büro des Schichtleiters.
Der Schichtleiter saß hinter seinem Schreibtisch, er rollte mit dem Stuhl vor und zurück und sah mich von oben nach unten an, was er da sah, interessierte ihn nicht besonders. Er nickte, als hätte er irgendetwas sowieso und schon immer gewusst, er gähnte gelangweilt.“

 

Judith Hermann (Berlijn-Tempelhof, 15 mei 1970)

 

De Amerikaanse dichteres Adrienne Rich werd 16 mei 1929 geboren te Baltimore. Zie ook alle tags voor Adrienne Rich op dit blog.

 

Cartografieën van stilte

1.
Een gesprek begint
met een leugen. en elke

spreker van de zogenaamde gemeenschappelijke taal voelt
de ijsschots spleet, het uiteendrijven

als machteloos, als tegen
een kracht van de natuur in

Een gedicht kan een leugen
bevatten. En verscheurd worden.

Een gesprek heeft andere wetten
laadt zichzelf weer op met zijn eigen

valse energie, kan niet verscheurd
worden. Infiltreert in ons bloed. Herhaalt zichzelf.

Etst met zijn niet-terugkerende naald
het isolement dat het ontkent.

2.
Het klassieke muziekstation
dat uur na uur aan speelt in het appartement

het opnemen en opnemen
en weer opnemen van de telefoon

De lettergrepen die keer op keer
het oude script uitspreken

De eenzaamheid van de leugenaar
levend in het formele netwerk van de leugen

die de kiesschijf draait om de terreur te verdrinken
onder het onuitgesproken woord

3.
De technologie van stilte
De rituelen, de etiquette

de vervaging van termen
stilte geen afwezigheid

van woorden of muziek of zelfs
rauwe geluiden

Stilte kan een plan zijn
rigoureus uitgevoerd

de blauwdruk van een leven

Het is een aanwezigheid
het heeft een geschiedenis een vorm

Verwar het niet
met elke vorm van afwezigheid

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Adrienne Rich (16 mei 1929 – 27 maart 2012)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e mei ook mijn blog van 15 mei 2020 en eveneens  mijn blog van 15 mei 2019 en ook mijn blog van 15 mei 2018 en ook mijn blog van 15 mei 2017 en ook mijn blog van 15 mei 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Jo Gisekin, Kathleen Jamie

De Vlaamse dichteres Jo Gisekin werd geboren in Gent op 14 mei 1942. Zie ook alle tags voor Jo Gisekin op dit blog.

 

Waarheid

I
In dauw van schuwgeworden scheiding
waar elke zwijger mededeelzaam wordt
tussen vragen en vergeten
ligt zij gesneuveld
als een onmiddellijk taboe

‘onbruikbaar’ sprak de stem
wie heeft het tasten leren kennen?
dit is het netvlies dat aaneengegroeid
het lichaam achterlaat.

Er waren vogels om het straatbeeld
te versieren en kleine grieven
die men mode noemt
als liefde daggebonden en een luie
aangrijpend dwaze kat
die stad noch wal kon onderscheiden

wat wij vroeger hadden uitgeknipt
twee vlinders zonder schroef en zacht koraal
het lijkt niet waar?
is dit een ster met ingeplante haren
een waarschuwing met kliertjes in de wand

zij werd een nachtlokaal, een adem
die met vingers streelt, een groot plat dak
dat zonder regen heel gezellig was
de huiver om haar benen kon je met witte was
op uithangborden lezen.

II
Dit is een straatje vol pigment

met ogen die het nachtelijk verkeer
in onbekende boompjes weven
ik wil het niet proberen
met stijfsel en een zwartgeverfde stem
die wakkerblijft en in een groot blauw bed
de bruine onschuld wil bedelven
alsof het steeds zal verder gaan
de leegte uit, de woeker in
een huisdier vluchtend voor een zwerm
nachtprofeten

was ik de kamer niet
ik zou voor deur gaan spelen.

 

Jo Gisekin (Gent, 14 mei 1942)

 

De Schotse dichteres Kathleen Jamie werd geboren op 13 mei 1962 in Currie, Edinburgh. Zie ook alle tags voor Kathleen Jamie op dit blog.

 

Maan

Gisteravond, toen de maan
mijn zolderkamer binnen glipte
als een rechthoek van licht,
voelde ik dat ze kwam om medelijden te hebben.

Het was augustus. Zij reisde
met een kleine valies
van duisternis, en de eerste paar sterren
die terugkeerden naar de noordelijke hemel,

en mijn kamer, hadden haar,
zo leek het, gemist. Ze deed alsof ze
interesse had in de boekenkast
terwijl andere objecten

zich roerden, als in een rotspoel,
met onverwacht leven:
kralensnoeren glommen in hun groene schaal,
het onder papier bedolven bureau;

de boeken leken ook geneigd
zich te openen en te biechten.
Zeker wetend dat de maan
enige bedoeling koesterde,

wachtte ik; keek een eeuwigheid lang
hoe haar koele blik verschoof,
eerst naar een bloemenschets,
vastgeprikt tegen de tegenoverliggende muur,

dan naar beneden gleed om te blijven rusten
op de grenen vloer,
voordat ik er genoeg van had. Maan,
zei ik: we hebben nu allebei littekens.

Zijn ze een volkomen raadsel voor je,
de eenvoudige woorden van liefde? Zeg ze.
Je bent mijn moeder niet;
met mijn moeder wachtte ik tot de dood.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Kathleen Jamie (Currie, 13 mei 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e mei ook mijn blog van 14 mei 2020 en eveneens mijn blog van 14 mei 2019 en ook mijn blog van 14 mei 2018 en eveneens mijn blog van 14 mei 2017 deel 3.

Eduard von Keyserling

De Duitse schrijver Eduard Graf von Keyserling werd geboren in Hasenpoth, Koerland, op 14 mei 1855. Keyserling behoorde tot een vooraanstaande adellijke Baltisch-Duitse familie. Van 1873 tot 1877 studeerde hij rechten en filosofie in Dorpat. Later woonde en werkte hij in Wenen en vanaf 1899 in München. Keyserling leed aan syfilis en leefde na 1900 een teruggetrokken bestaan. Op latere leeftijd werd hij blind. In 1887 debuteerde Keyserling als romanschrijver met “Fräulein Rosa Herz. Eine Kleinstadtliebe”, gevolgd door “Die dritte Stiege”. Deze vroege werken werden nog sterk beïnvloed door het naturalisme, maar verraden al zijn bijzondere stilistische kwaliteiten. Deze komen nog sterker naar voren in zijn latere werk, dat onder het impressionisme in de literatuur wordt gerangschikt. Tot zijn beste werken worden gerekend: “Beate und Mareille” (1903), waarin hij melancholisch en gelaten de wereld van de Baltische adel beschrijft, en “Wellen” (1911), een tragisch eindigend verhaal over een vrouw uit de hogere standen die haar veel oudere man verlaat voor een jonge kunstenaar. Keyserling schreef ook een aantal succesvolle toneelwerken.

Uit: Fräulein Rosa Herz

Den Ort, an dem Fräulein Rosa Herz das Licht der Welt zuerst erblickt hatte, vermochte keiner anzugeben. Wo ihre Wiege gestanden — ob sie überhaupt je eine Wiege besessen —, wer konnte es wissen! Über jenen Teil von Fräulein Rosas Leben hatte sich undurchdringliches Dunkel gebreitet. Herr Klappekahl, der Apotheker, war gewiss ein Mann von seltenem Scharfblick. Ein halbes Jahr hatte er in der Residenz verlebt, und die Früchte jenes Aufenthaltes, ohne Zweifel, waren: Weltklugheit, Bildung, skeptische Klarheit in der Beurteilung der verwickeltsten Verhältnisse; Eigenschaften, die ein jeder ihm zuerkannte. Vielleicht auch ein Anflug von Frivolität, aber — «Mein Gott!», meinte er, «wer kann sich in der verderbten Weltstadt davor bewahren!» Herr Klappekahl nun pflegte zu sagen, wenn das Gespräch auf Rosa Herz kam: «Ihren Geburtsort? Gott, wer soll den kennen! Solche arme Würmer kommen ebenso gerängehlos und plötzlich zur Welt wie die Pilze nach dem Sommerregen. Gelegentlich einmal, während eines Zwischenaktes, hinter einer alten Kulisse, was weiß ich! — Das Publikum klatscht und ruft. Dann tritt der Regisseur vor und dankt, denn die Fee oder der Engel kann nicht erscheinen, ein kleines Unwohlsein … Und in einer Ecke hört man’s piepen. In einer verstaubten Papprüstung —auf einem wackeligen Theaterthron liegt etwas in Gazefetzen gewickelt und wimmert. Das ist dann das Kind, Fräulein Soundso, Fräulein Rosa. Es wird mit all dem Plunder zusammengepackt, und weiter geht es. Glauben Sie, Madame Herz oder Monsieur Springinsfeld erinnerten sich schließlich selbst daran, wo die Geschichte mit dem Kinde passierte? Gott bewahre! Das geht alles so geschwind; heute hier, morgen dort. Ich kenne das!» Was kannte Herr Klappekahl nicht! Und hier hatte er, wie sonst immer, recht. Rosas Mutter war Balletttänzerin, ihr Vater Balletttänzer gewesen. Während des rastlosen Umherziehen von einer Stadt zur anderen war Rosa geboren worden; doch kostete ihre Geburt der atmen Madame Herz das Leben. Herr Herz — traurig, einsam, des Tanzens müde, sehnte sich danach, sein unstetes Leben mit einem ruhigeren zu vertauschen. Auf diesem Standpunkte angelangt, gedachte er wieder seiner Heimatstadt. Als Knabe hatte er sie verlassen, zum Leidwesen seines Vaters, des braven Schustermeisters Herz, um, statt für die Füße anderer Leute zu sorgen, sich mit den seinigen unsterblichen Ruhm zu erwerben. Jetzt sehnte sich sein alterndes Herz nach der friedlichen Heimat zurück. Sein Vater war längst tot, aber eine Schwester lebte ihm noch; eine musterhafte Schwester. Als Herr Herz von dem Verluste seiner Gattin betroffen ward, langte ein schwarzgerändertes Schreiben von Frl Ina Herz an, voll schwesterlichen Bedauerns und frommer Ermahnungen. Am Schluss meinte die gute Seele: Da die kleine Rosa der mütterlichen Pflege beraubt sei, möge man ihr das Kind bringen; sie wolle für dasselbe sorgen und ihm eine zweite Mutter sein. — Gerührt von so viel Liebe, beschloss Herr Herz, nicht nur das Kind, sondern auch sich selbst der Sorgfalt seiner guten Schwester anzuvertrauen.“

 

Eduard von Keyserling (14 mei 1855 – 28 september 1918)