Benedict Wells, Howard Nemerov

De Duitse schrijver Benedict Wells werd geboren geboren in München op 29 februari 1984. Zie ook alle tags voor Benedict Wells op dit blog.

Uit: Hard Land

„In diesem Sommer verliebte ich mich, und meine Mutter starb. Das alles ist jetzt schon mehr als ein Jahr her, aber für mich wird es immer »dieser« Sommer bleiben. Komischer-weise denke ich oft daran, wie ich damals hinter dem Haus stand und mit einem Schlauch den Garten besprengte. Es war der Anfang der Sommerferien, und von dem Berg an Langeweile, der vor mir aufragte, hatte ich noch nicht mal die Spitze abgetragen. Ich starrte auf die Felder in der Ferne. Die Luft stand still, und je länger ich auf diese idyllische Landschaft blickte, desto unschärfer wurde sie an den Rändern. Bis ich da-hinter wieder die Angst spürte, die ich aus meiner Kindheit kannte: Dass der Moment gleich kippen und etwas Schlimmes geschehen würde …Aber wie immer betrog mich dieses Gefühl. Weil, danach passierte natürlich wieder gar nichts. Bis mich meine Eltern ins Wohnzimmer riefen.
In diesen Ferien hatten sich ein paar Dinge fast über Nacht geändert, wie wenn man überrascht feststellt, dass man ein Stück gewachsen ist. Mich überkam öfter aus dem Nichts eine seltsame Wut, und ich stellte mir Fragen, die ich mir früher nie gestellt hatte. Zum Beispiel, wieso” die meisten Erwachsenen so scharf darauf waren, zu arbeiten und Kin-der in die Welt zu setzen, wenn am Ende sowieso der Tod kam und alles wegfegte. Und ob meine Mom überhaupt glücklich mit meinem Vater sein konnte, so wie ihr Leben mit ihm verlaufen war. Jedenfalls, die beiden saßen also auf der Wohnzimmer-couch und verkündeten, dass sie tolle Nachrichten für mich hätten. »Wir haben mit Tante Eileen gesprochen«, sagte Mom, »du kannst sie für ein paar Wochen besuchen. Jimmy und Doug würden sich freuen.« Ich hatte Mühe, meine Atmung zu kontrollieren. Jimmy und Doug waren meine Cousins aus Kansas, sie wogen zusammen so viel wie ein Pferd und hatten mir schon einige Abreibungen verpasst. Ich konnte mir vorstellen, dass sie sich auf mich freuten. Bei meinem letzten Besuch hatte ich mich vor ihnen auf der Mülldeponie versteckt und den ganzen Tag Steine auf ein rostiges Schild geworfen. »Das könnt ihr nicht machen … Im Ernst, niemals fahre ich da noch mal hin.« Dad sagte streng wie immer: »Doch, das tut dir gut! Du bist die letzten Tage wieder nur in deinem Zimmer gehockt. Du musst mal raus und unter Leute.« Und Mom sagte: »Schatz, ich weiß, dass die Situation mit mir … schwierig für dich ist. Aber gerade deshalb ist es gut, wenn du nicht so allein bist. Vielleicht findest du in Wichita ja auch ein paar Freunde.« Das war’s also, diese Freundesache war schon seit Monaten ihr großes Thema. Ich war fast sechzehn, und sie behandelten mich wie ein Kind.“

 

Benedict Wells (München, 29 februari 1984)

 

De Amerikaanse dichter en literatuurdocent Howard Nemerov werd geboren op 29 februari 1920 in New York. Zie ook alle tags voor Howard Nemerov op dit blog.

 

Stormramen

Mensen plaatsen nu stormramen,
Of deden dat, vanochtend, tot de hevige regen
Ze naar binnen dreef. Dus toen ik tussen de middag thuiskwam,
Zag ik stormramen op de grond liggen,
Het frame vol regen; door het water en het glas
Zag ik het verpletterde gras, hoe het leek weg te stromen
In rijen als zeewier op het getij
Of tarwehalmen die buigen onder de wind.
De rimpeling en het spatten van regen op het wazige glas
Leek even iets te zeggen, toen ik langsliep:
Iets wat ik graag tegen je had willen zeggen,
Iets… het droge gras boog onder de ruit
Boordevol stuiterend water… iets van
Een wuivende helderheid die blind weerkaatst
Deze eenzame middag vol herinneringen
En gemiste verlangens, terwijl de winterse regen
(Onuitsprekelijk, de afstand in de geest!)
Langs de staande ramen loopt en weg.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Howard Nemerov (29 februari 1920 – 5 juli 1991)
In 1958

 

Zie voor meer schrijvers van de 28e en de 29e februari ook mijn blog van 28 februari 2021 en ook mijn blog van 28 februari 2020 en ook mijn blog van 28 februari 2019 en eveneens mijn blog van 28 februari 2018 deel 2.

Bart Koubaa, Howard Nemerov

De Vlaamse schrijver Bart Koubaa (pseudoniem van Bart van den Bossche) werd geboren op 28 februari 1968 in Eeklo. Zie ook alle tags voor Bart Koubaa op dit blog.

Uit: Dansen in tijden van droogte

“Ik voel me ongemakkelijk bij ‘en hopelijk ook kan schrijven’, dat ik automatisch heb ingetikt. Wat weet ik van de jongeman op de foto? Wat weet ik van Kenia? Ik kan het land niet eens op de kaart van Afrika aanwijzen. Tot mijn opluchting staat bij het artikel een kaartje van het Victoriameer en van Afrika waarop het Victoriameer rood is omcirkeld. Juma Collins en ik nu ook, wij bevinden ons dus in Oost-Afrika.
Wat kan ik nog meer over de foto zeggen? Elk jaar geef ik mijn studenten de opdracht een foto uitgebreid te bespreken, dan moet ik het nu zelf maar een keer doen.
Ik kijk naar de foto van Juma Collins, achttien jaar, een levende vogelverschrikker in een rijstveld bij het Victoriameer. Zonder het bijschrift onder de foto had ik iets anders gezien. Maar wat zie ik? Ik zie een derde lucht, een verloop van donkerblauw bovenaan naar lichtblauw, twee derde groen rijstveld met in het midden een constructie van houten palen en blauw plastic, een tentje waarin Juma Collins, geel T-shirt, gele pet, op een krukje met zeven poten voor zich uit zit te staren. Zoals het elke vogelverschrikker betaamt, de levende en de niet-levende, steekt Juma Collins in zijn tentje scherp af tegen de horizon.
De lucht en het veld worden doormidden gesneden door bomen en een weg, nauwelijks zichtbaar, een strakke lijn die als het ware door Juma Collins’ ogen loopt en zijn gezicht benadrukt. Dat gezicht, in zijaanzicht gefotografeerd als was het een politiefoto, is nauwelijks leesbaar, het lijkt een silhouet. Ik haal het vergrootglas van mijn vader erbij. Voor mij ligt uiteraard niet de originele foto, maar een reproductie in de krant.
Ten eerste valt me op dat op de korte stokken die het krukje vormen een doek ligt als was het een zadel. Ik merk naast het krukje ook een achtste poot op, waarvan niet duidelijk is waarvoor hij dient. Ten tweede wordt het beeld niet door een weg doormidden gesneden, maar door een bos waarvoor tenten of hutten staan, die ik voor auto’s hield, links erboven hangen twee verwaarloosbare witte wolkjes, rechts lijkt een even verwaarloosbare rookpluim uit het bos op te stijgen, maar dat kan net zo goed een billboard zijn, want achter de rij bomen kan wel degelijk een weg liggen, mogelijk naar het Victoriameer. In de verte merk ik eenzelfde tentje op; Juma Collins is niet alleen, er zijn nog meer vogelverschrikkers aan het werk, wat logisch lijkt gezien de omvang van het rijstveld.”

 

Bart Koubaa (Eeklo, 28 februari 1968)

 

De Amerikaanse dichter en literatuurdocent Howard Nemerov werd geboren op 29 februari 1920 in New York. Zie ook alle tags voor Howard Nemerov op dit blog.

 

De hond uitlaten

Twee universums slenteren door de straat
Verbonden door liefde en een riem en niets anders.
Meestal kijk ik door de bladeren naar lamplicht
Terwijl hij met staart omhoog en snuit naar beneden kuiert,
Een geheime kennis door de neus vergaart
Bijna volledig verborgen voor mijn ogen.

Wij staan stil terwijl hij in vervoering raakt door een struik
Tot ik ons stilstaan niet meer kan verdragen
En hem wegtrek; want onze relatie
Is het geduld dat balanceert tussen het rukken naar deze
En het trekken naar die kant; een paar symbionten,
Tevreden omdat ze elkaars gedachten niet denken.

Wat we nog meer gemeen hebben, is wat hij me leerde:
Ons interesse in stront. We kennen het in elke staat
Van vers stomen via stank tot de manier waarop de natuur
Het door de straat sluist, opgelost in de regen
Of opgedroogd tot stof dat wegwaait.
We lopen door de straat en inspecteren stront.

Zijn gevoel ervoor is veel scherper dan het mijne,
En alleen als hij de juiste plaats vindt
Geeft hij dit aan door dringend te snuffelen
En draait hij zich driemaal om, en hurkt, en schijt,
Waarop we allebei waardig naar huis lopen
En om te laten zien wie het baasje is, schrijf ik dit gedicht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Howard Nemerov (29 februari 1920 – 5 juli 1991)

 

Zie voor meer schrijvers van de 28e en de 29e februari ook mijn blog van 28 februari 2021 en ook mijn blog van 28 februari 2020 en ook mijn blog van 28 februari 2019 en eveneens mijn blog van 28 februari 2018 deel 2.

Cynan Jones, Elisabeth Borchers

De Welshe schrijver Cynan Jones werd geboren op 27 februari 1975 in Aberystwyth, Wales. Zie ook alle tags voor Cynan Jones op dit blog.

Uit: De lange droogte (Vertaald door Jona Hoek)

“HET KALF
Hij was eerder wakker geworden en naar buiten gegaan om bij de koeien te kijken. De nacht was stil geweest en hij had weer niet kunnen slapen door alle gedachten die de stilte van de bewegingloze nacht vulden; dus was hij opgestaan en de heldere, stille ochtend in gelopen. Een hele tijd lang was het heel stil geweest. Dat was voordat het licht werd.
Met het licht van de zaklamp vond hij het doodgeboren kalf in het stro van de stal. Hij wreef over het stompje van zijn ontbrekende vinger. Hij kon de adem van de koeien zien in de ochtendlucht – die zelfs toen koud was – en de warme damp die van sommige lichamen af sloeg. De moeder van het doodgeboren kalf was ernaast neergeknield en loeide zacht en treurig. De andere dieren sisten en briesten en kauwden stro.
Hij pakte het dode kalf bij de enkels en tilde het uit het stro dat bebloed was geraakt door de geboorte, niet door de dood van het kalf. Het was vreemd omdat de moeder het kalf had schoongelikt. Hij dacht aan hoe de moeder haar kalf likte en maar niet begreep waarom het niet onhandig opstond, de poten buiten proportie, de ogen wijd. Waarom het ongelooflijke wankele nieuwe leven ervan uitbleef.
Hij droeg het kalf de stal uit, telde ondertussen de koeien binnen, en ging het veld in. Kate zou verdriet hebben om het kalf. Er stierven maar zelden kalveren bij hen.
Boven de heuvels achter de boerderij begon het langzaam licht te worden. Het was slechts een dunner worden van de erg zwarte nacht waardoor de sterren meer schitterden, vibreerden als de hals van een vogel en een licht verspreidden dat schreeuwerig was vergeleken met hun nietigheid. Hij had gezien dat er een koe ontbrak.
Hij hoopte dat ze de stal uit was geglipt en het veld in was gegaan, waar andere koeien met oudere kalveren stonden. Ze stond op het punt te kalven en was zwaar en was mogelijk vertrokken vanwege de verschrikking van het doodgeboren kalf.
In het donker kon hij de koe nergens zien en hij droeg het dode kalf over het veld, zwaar begraasd omdat het niet had geregend. Ergens, in de buurt van het land waar hij zijn oog op had laten vallen, ging een grote vrachtwagen grommend over de weg. Hij liet het kalf in de put achter in het veld vallen omdat hij niet wilde dat Kate het zou zien en omdat het duur was dode kalveren op te sturen om te laten uitzoeken waaraan ze gestorven waren. Je raakt er altijd een paar kwijt, wist hij. Er is geen reden voor. Je raakt er gewoon een paar kwijt. Hij hoopte dat de koe niet verdwenen was.”

 

Cynan Jones (Aberystwyth, 27 februari 1975)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Montmartre

De wolken zwermen uit
de wind beweegt de kronen
Brancusi’s kus, nog steeds
tot in de dood.
De regen verblindt mij
en mijn ingewanden
het hart is van steen
en nog zwaarder
Ik wil dat je het zachter maakt
bespreek het zoals op de jongste dagen.
De klok van de Saint-Jean
is gemaakt van plaatstaal.
Hoe moet het verder
als de brokstukken vallen
Het is pas twee
en dan al drie uur.
Het is het wachten
dat mij moe maakt
en ziek.
Hoe lang nog
tel ik de poorten van de hemel.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor de schrijvers van de 27e februari ook mijn blog van 27 februari 2021 en ook mijn blog van 27 februari 2019 en eveneens mijn blog van 27 februari 2016 deel 2.

George Barker

De Engelse dichter George Granville Barker werd geboren op 26 februari 1913 in Loughton, Essex. Zie ook alle tags voor George Barker op dit blog.

 

True Confession

1
Today, recovering from influenza,
I begin, having nothing worse to do,
This autobiography that ends a
Half of my life I’m glad I’m through.
O Love, what a bloody hullaballoo
I look back at, shaken and sober,
When that intemperate life I view
From this temperate October.
To nineteen hundred and forty-seven
I pay the deepest of respects,
For during this year I was given
Some insight into the other sex.
I was a victim, till forty-six,
Of the rosy bed with bitches in it;
But now, in spite of all pretexts,
I never sleep a single minute.

O fellow sailor on the tossing sea,
O fleeting virgin in the night,
O privates, general in lechery,
Shun, shun the bedroom like a blight:
Evade, O amorous acolyte,
That pillow where your heart can bury –
For if the thing was stood upright
It would become a cemetery.

I start with this apostrophe
To all apostles of true love:
With your devotion visit me,
Give me the glory of the dove
That dies of dereliction. Give
True love to me, true love to me,
And in two shakes I will prove
It’s false to you and false to me.

Bright spawner, on your sandbank dwell
Coldblooded as a plumber’s pipe –
The procreatory ocean swell
Warming, till they’re over ripe,
The cockles of your cold heart, will
Teach us true love can instil
Temperature into any type.

Does not the oyster in its bed
Open a yearning yoni when
The full moon passes overhead
Feeling for pearls? O nothing, then,
Too low a form of life is, when
Love, abandoning the cloister,
Can animate the bedded oyster,
The spawning tiddler, and men.

Thus all of us, the pig and prince,
The prince and the psychiatrist,
Owe everything to true love, since
How the devil could we exist
If our parents had never kissed?
All biographies, therefore,
– No matter what else they evince –
Open, like prisons, with adore.

Remember, when you love another,
Who demonstrably is a bitch,
Even Venus had a mother
Whose love, like a silent aitch,
Incepted your erotic itch.
Love, Love has the longest history,
For we can tell an ape his father
Begot him on a mystery.

I, born in Essex thirty-four
Essentially sexual years ago,
Stepped down, looked around, and saw
I had been cast a little low
In the social register
For the friends whom I now know.
Is a constable a mister?
Bob’s your uncle, even so.

Better men than I have wondered
Why one’s father could not see
That at one’s birth he had blundered.
His ill-chosen paternity
Embarrasses the fraternity
Of one’s friends who, living Huysmans,
Understandably have wondered
At fatherhood permitted policemen.

So I, the son of an administer
Of the facts of civil laws
Delight in uncivil and even sinister
Violations. Thus my cause
Is simply, friend, to hell with yours.
In misdemeanours I was nourished –
Learnt, like altruists in Westminster,
By what duplicities one flourished.

At five, but feeling rather young,
With a blue eye beauty over six,
Hand in hand and tongue to tongue
I took a sin upon my sex.
Sin? It was pleasure. So I told her.
And ever since, persisting in
Concupiscences no bolder
My pleasure’s been to undress sin.

What’s the point of a confession
If you have nothing to confess?
I follow the perjuring profession
– O poet, lying to impress! –
But the beautiful lie in a beautiful dress
Is the least heinous of my transgressions:
When a new one’s added, ‘O who was it? ‘
Sigh the skeletons in my closet.

Ladybird, ladybird, come home, come home:
Muse and mistress wherever you are.
The evening is here and in the gloom
Each bisexual worm burns like a star
And the love of man is crepuscular.
In the day the world. But, at night, we
Lonely on egoes dark and far
Apart as worlds, between sea and sea,

Yearn on each other as the stars hold
One another in fields together.
O rose of all the world, enfold
Each weeping worm against the cold
Of the bitter ego’s weather;
To warm our isothermal pride
Cause sometimes, Love, another
To keep us by an unselfish side.

The act of human procreation
– The rutting tongue, the grunt and shudder,
The sweat, the reek of defecation,
The cradle hanging by the bladder,
The scramble up the hairy ladder,
And from the thumping bed of Time
Immortality, a white slime,
Sucking at its mother’s udder –

The act of human procreation
– The sore dug plugging, the lugged out bub,
The small man priming a lactation,
The grunt, the drooping teat, the rub
Of gum and dug, the slobbing kiss:
Behold the mater amabilis,
Sow with a saviour, messiah and cow,
Virgin and piglet, son and sow:

The act of human procreation,
– O crown and flower, O culmination
Of perfect love throughout creation –
What can I compare it to?
O eternal butterflies in the belly,
O trembling of the heavenly jelly,
O miracle of birth! Really
We are excreted, like shit.

 

Op de ontsnapping van een vriend aan de verdrinkingsdood voor Holland’s kust

Kwam koud die zee op bij Katwijk die zijn graf voor hem dolf
langszij terwijl hij zich
wild vocht naar de kust, maar voorlangs sloeg de golf
brandingzwart hem terug
en hij zag zijn kastelen bouwende zoon op het reddende strand.
Toen rees het wuivende duin
voor het laatst voor zijn oog. En hij schreeuwde het uit,
maar een klauwende luim
van de zee smoorde de angstkreet waarin hij verdronk
als een stervende vlieger. En zij,
die naast haar zoon op het zandloperzand in slaap verzonk,
werd gewekt door wie wist
dat dit het uur nog niet was en die haar de dood
in de ogen liet zien
van die haar zoon verwekt had. Op sprong zij
en wierp zich in de muil
van het monster waar hij zijn leven al sloot
voor haar die zo rijk hem gebed had.
Maar zij dreef zich door zijn verdrinken als Orpheus en trok
aan zijn haren terug
haar ontsnappende bruigom. En op het strand
stond lachend hun zoon
die toch bijna een wees was. Toen lagen de drie terneer
op dat koude zand,
ieder de ander houdend bij een levende hand.

 

Vertaald door Jan Zitman

 

George Barker (26 februari 1913 – 27 oktober 1991)
In 1936

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook  mijn blog van 26 februari 2022 en ook mijn blog van 26 februari 2019 en eveneens mijn blog van 26 februari 2017 deel 2.

Marijke Schermer

De Nederlandse schrijfster Marijke Schermer werd op 25 februari 1975 geboren in Amsterdam, groeide op in Groningen, en studeerde aan de Toneelschool Arnhem om actrice te worden. Ze kreeg wel haar diploma maar speelde daarna nooit meer toneel. Ze schreef toneelstukken en libretto’s en regisseerde haar eigen en andermans werk. In 2009 ontving ze de Charlotte Kohlerprijs. Ze schreef de romans “Mensen in de zon” (2013), “Noodweer” (2016) en “Liefde, als dat het is” (2019). “Noodweer” stond op de shortlist van de ECI-Literatuurprijs 2017, en “Liefde, als dat het is” stond op de shortlist van de Libris Literatuurprijs 2020 en werd in het Duits en Engels vertaald. In juni 2021 verscheen “Gods wegen” in de serie Van Oorschot Terloops. In februari 2022 werd haar roman “Love, If That’s What It Is” uitgegeven door World Editions. In april 2023 verscheen “Breakwater”, wederom bij World Editions.

Uit: In het oog

“Vlak voor Bee begon aan haar verhaal waarin ze me onder meer verweet dat ik haar niet zag, zat ik haar juist te bekijken. Uitgerekend die laatste minuten bekeek ik hoe ze met één been over de leuning en één op de vensterbank, scheef in de lelijke stoel zat te lezen. Een lelijke beschadigde neplederen fauteuil is het, maar comfortabeler dan welke andere stoel in ons huis ook en daarom al jaren detonerend in een verder verantwoord en smaakvol interieur. Ze bewoog snel met haar wijsvinger over haar bovenlip, in opperste concentratie. Toen sloeg ze haar boek dicht met een vinger ertussen en legde haar hoofd achterover op de leuning, met gesloten ogen. Ze denkt na, dacht ik, weet ik nog. Ik weet niet meer wat ik voelde. Misschien voelde ik me neutraal jegens haar, registreerde ik zonder veel gevoelens haar spectaculair mooie gezicht, de lange donkere haren die langs de stoelleuning omlaaghingen, het been in de zijden broekspijp, de blote voet met de gelakte teennagels. Of misschien zag ik haar inderdaad niet, niet bewust, had ik geen gedachten over haar, omdat ik in de greep was van mijn eigen gedoe. Misschien waren mijn ogen eenvoudigweg, macht der gewoonte, in haar richting scherp gesteld. Ik had net een telefoongesprek gevoerd waarin ik Miranda, mijn PhD-student, vertelde dat mijn onderzoeksaanvraag afgewezen was en dat ik geen idee had hoe dit nu verder moest. Bee had dat allemaal gehoord en achteraf bekeken had ze niet zitten lezen maar had ze met stijgende verbazing geluisterd naar de dingen die er in mijn leven speelden en waar ik haar geen deelgenoot van had gemaakt. Het bleek allemaal de druppel in een emmer waarvan ik niet wist dat hij bestond, wat op zichzelf al een teken aan de wand was, volgens haar. En dat waren nog maar twee van de zegswijzen die zij in ons gesprek gebruikte. Ik zeg ‘gesprek’ maar ik denk eigenlijk dat het een ruzie was. Dat er een volle emmer was werd in elk geval wel duidelijk. Ze had van alles opgekropt, refereerde aan dingen die ik gezegd of juist niet gezegd had, soms in gesprekken van maanden geleden en soms door mij helemaal niet herkend als iets wat had plaatsgevonden. Zij zei altijd tegen mij dat ik zo secundair in mijn reacties was, maar iemand die je ineens op detailniveau van alles wat allang voorbij is begint te verwijten kan zelf ook nauwelijks bogen op een talent voor primaire reacties. Als ze dat toen gezegd had, had ik het toen kunnen oplossen, of weerspreken, of beantwoorden, of wat het ook was wat ik had kunnen doen.”

Marijke Schermer (Amsterdam, 25 februari 1975)

Amin Maalouf, Stephen Spender

De Libanese (Franstalige) schrijver Amin Maalouf werd geboren in Beiroet, Libanon, op 25 februari 1949. Zie ook alle tags voor Amin Maalouf op dit blog.

Uit: De ontregeling van de wereld (Vertaald door Eef Gratama)

“Na de val van de Berlijnse Muur waaide er een wind van hoop over de wereld. Doordat er een einde was gekomen aan de confrontatie tussen het Westen en de Sovjet-Unie, werden we niet langer bedreigd door de kernramp die ons al veertig jaar lang boven het hoofd hing; vanaf dat moment zou de democratie zich geleidelijk aan over de hele wereld gaan verspreiden, dachten we; de barrières tussen de verschillende regio’s op aarde zouden worden opgeheven en het vrije verkeer van mensen, goederen, beelden en ideeën zou ongehinderd op gang komen en een tijdperk van vooruitgang en welvaart inluiden. Op elk van deze fronten werden aanvankelijk enkele opmerkelijke stappen vooruit gezet. Maar hoe verder we kwamen, hoe meer we het spoor bijster raakten.
De Europese Unie is in dit opzicht een schoolvoorbeeld. Voor de Unie was het uiteenvallen van het Sovjetblok een triomf. Van de twee wegen die voor de volken op het Europese continent waren opengesteld, bleek er een afgesloten te zijn, terwijl de andere zich uitstrekte zo ver het oog reikte. De voormalige Oostbloklanden kwamen allemaal bij de Europese Unie aankloppen; de landen die nog niet zijn toegelaten, hopen hier nog steeds op.
Maar juist op het moment dat Europa zijn triomfen beleefde en zo veel volken er gefascineerd en verbluft op afkwamen alsof dit het paradijs op aarde was, is het zijn bakens kwijtgeraakt. Wie moest het nog onder zijn hoede nemen, en met welk doel? Wie moest het buitensluiten, en om welke reden? Meer nog dan in het verleden stelt Europa zich vandaag de dag vragen over zijn eigen identiteit, zijn grenzen, zijn toekomstige instellingen, zijn plaats in de wereld, zonder te weten wat het daarop moet antwoorden.
Ook al weet Europa precies waar het vandaan komt, welke tragische gebeurtenissen de volken van dit continent hebben overtuigd van de noodzaak om zich te verenigen, het weet niet meer zo goed welke kant het op moet gaan. Moet het de vorm aannemen van een bondsstaat, vergelijkbaar met die van de Verenigde Staten van Amerika, bezield door een ‘continentaal patriottisme’ dat het patriottisme van de naties waaruit het bestaat zou overstijgen en zou opnemen, en dat behept zou zijn met de status van een wereldmacht, niet alleen in economisch en diplomatiek, maar ook in politiek en militair opzicht? Zou het bereid zijn om zo’n rol op zich te nemen, en de daarmee gepaard gaande offers en verantwoordelijkheden te aanvaarden? Of zou het zich eerder moeten beperken tot een soepel partnerschap tussen naties die angstvallig hun soevereiniteit bewaken, en op het overkoepelende vlak een ondersteunende kracht moeten blijven?
Zolang het continent nog in twee vijandige kampen was verdeeld, waren deze dilemma’s niet aan de orde. Sindsdien doen ze zich op een hardnekkige manier voor. Nee, natuurlijk zullen we niet terugkeren naar de tijd van de grote oorlogen, noch naar die van het IJzeren Gordijn. Maar wie gelooft dat dit slechts gaat om geruzie tussen politici of tussen politicologen, vergist zich. De toekomst van het continent is in het geding.”

 

Amin Maalouf (Beiroet, 25 februari 1949)

 

De Engelse dichter, essayist en schrijver Stephen Spender werd geboren op 28 februari 1909 in Londen. Zie ook alle tags voor Stephen Spender op dit blog.

 

GEESTELIJKE OEFENINGEN

We vliegen door een nacht vol sterren
Wiens afgelegen, bevroren tongen
Een spiegeltaal spreken, mineraal Grieks
Schitterend door de ruimte, de een tegen de ander –
O Venus en Mars, jullie droom
In een holle koepel van uitgestorven leven, ver ver ver
Weg van onze oorlogen.

1
Onder hun naaktheid zijn ze nog steeds naakt.
In de geest ontbloten mythen en sterren
De kwetsbaarheid van hun schedels. Een nieuwe dageraad waait
hutten en papyri van hun wil weg.
Het heelal vult in centimeters, minuten
Hun tongen en ogen, waar naam en afspiegeling zichtbaar zijn,
Met woorden en beelden. Ster en berg weten
Dat ze bestaan, in deze levens die het leven doodt.
Draaiend met de rand van de aarde door de nacht,
Verpakt in hun afzonderlijke huiden, met pulserende adem,
Verdeeld in hun lot, maar toch verenigen ze zich allemaal
Op die ene reis naar geen plaats of datum
Waar, naakt onder naaktheid, onder
Het leven, in één mensheid, zij wachten op
De veelsoortige eenzaamheid van de dood.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Stephen Spender (28 februari 1909 – 16 juli 1995)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e februari ook mijn blog van 25 februari 2019 en ook mijn blog van 25 februari 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Alain Mabanckou, Robert Gray

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: Prins Peper (Vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre)

“Papa Moupelo hield ons dus vanuit een ooghoek in de gaten en greep in zodra we over de schreef dreigden te gaan. In de buurt van de meisjes komen zat er bijvoorbeeld niet in, laat staan dat we ze bij hun middel konden grijpen en als een bloedzuiger aan hen vastklitten. Even onverbiddelijk was hij voor jongens met perverse neigingen, zoals Boumba Moutaka, Nguékena Sonivé en Diambou Dibouiri, die een scherf van een spiegel gebruikten om te zien welke kleur ondergoed de meisjes droegen en ze er dan mee plaagden. Papa Moupelo las ze meteen de les: ‘Pas op, kinderen! Dat wil ik hier niet! Grap en zonde gaan vaak hand in hand!’
Meer dan twee uur vergaten we wie en waar we waren. Ons geschater was tot buiten het weeshuis te horen als Papa Moupelo in trance raakte en een springende kikker nadeed om ons de beroemde dans te laten zien van de pygmeeën in zijn land van herkomst, Zaïre! Die dans zag er heel anders uit en was veel technischer dan de dans uit het noorden van ons land, want er was een katachtige lenigheid voor nodig, de snelheid van een eekhoorn die wordt nagezeten door een boa, en vooral dat speciale heupwiegen, waarna de priester door zijn knieën zakte, een kangoeroesprongetje maakte en ineens een meter verder weer op zijn voeten stond. Nog steeds heupwiegend ging hij weer rechtop staan, stak zijn armen hoog in de lucht, slaakte een kreet vanuit zijn keel en bleef ten slotte roerloos staan, met zijn rode ogen wijd open in onze richting. En toen we wilden juichen nam hij een minder komische houding aan en gingen we langzamerhand een voor een zitten op de bamboestoelen, die kraakten bij elke beweging die we maakten. We waren in de wolken, vervuld van een sfeer waar we de volgende dag niet over uitgepraat raakten in de kantine, in de bibliotheek, op het speelterrein, op het schoolplein, en vooral in de slaapzaal. Daar herhaalden we die passen totdat de zes gangsurveillanten, die Papa Moupelo zijn invloed benijdden, met hun zwepen zwaaiden zodat we tussen de lakens doken. We noemden ze ‘gangsurveillanten’ omdat ze zich in de gangen verscholen, ons bespiedden en informatie doorspeelden aan directeur Dieudonné Ngoulmoumako, op de eerste verdieping. De strengste surveillanten waren Mpassi, Moutété en Mvoumbi. Omdat ze van moederskant familie van de directeur waren, gedroegen ze zich als echte onderdirecteuren, zodat Dieudonné Ngoulmoumako hun soms moest vragen een toontje lager te zingen. De andere drie, Mfoumbou Ngoulmoumako, Bissoulou Ngoulmoumako en Dongo-Dongo Ngoulmoumako, gingen prat op hun familienaam, die ze hadden geërfd van vaderskant van de directeur. Dat drietal keek op iedereen neer, terwijl ze hun positie alleen aan hun oom te danken hadden. In het opvoeden van kinderen hadden ze geen ervaring. Ze zagen ons als vee en blaften ons af. Maar zodra ze de slaapzaal uitliepen maakte een van ons een grapje in het Lingala van Papa Moupelo en kwamen we uit bed.”

 

Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

Vlammen en bungelende draden

Op een snelweg door het moerasgebied.
Aan de ene kant de rook van verschillende vuren achter elkaar,
verspreid als vingers en getrokken om uit te smeren.
Het is de altijd brandende stortplaats.

Achter ons, de stad,
als palen in de aarde gedreven.
Een watervogel stijgt op boven dit moeras,
een beweging zoals die van een schildpad aan de kust van de Galapagos.

We slaan een onverharde weg in,
naderen de stortplaats. De hele lucht trilt
in een goedkope spiegel.
Er hangt een nevel over de hete zon.

Nu worden de verre gebouwen in de rook gemodelleerd.
En we komen in een landschap gemaakt van blikjes,
van auto’s als schedels,
dat rolt in zijn zandduinvormen.

Tussen deze enorme grijze plastic platen van hitte
schimmige figuren,
die bezig lijken te zijn met het identificeren van de doden –
zij zijn de bewakers, in overall en met veiligheidsbril,

snuffelend tussen het afval op de smeulende vuren.
Een zure rook
barst overal uit,
dun, als touw. En er lopen nog anderen rond: aaseters.

Zoals duivels in de hel
in onze ziel zouden rondporren naar restjes
van verlangen,
om er zich zelf mee op te hitsen,

zo lijken deze figuren
moedeloos rond te dwalen, in een eeuwigheid,
waarin zij een eigenaardige sensatie
zouden kunnen ontdekken.

We stappen uit en lopen ook rond.
De geur is krachtig,
blaast onze mond droog:
de tonnen verrotte kranten en grote balen gras of stof…

En waar ik sta, de luchtspiegeling van de stad voor mijn ogen,
besef ik dat ik in de toekomst ben.
Zo zal het ook zijn als er geen mensen zijn.
Zij zal gemaakt zijn van dingen die werkten.

Een arbeider schept een niet-identificeerbare pulp
op zijn vork, gooit hem in de vlammen:
er fladdert iets
zoals de lap, omhoog gehouden in ‘The Raft of Medusa’.

We naderen een ander, door de rook
en even lijkt hij op de demon met de lange steel.
Het is een man die zijn ogen afveegt.
Iemand die hier werkt moet huilen,

en dus praten we. De randen onder zijn ogen zijn vochtig
als een oester, en rood.
Alles wetend wat hij over ons weet,
hoe kan hij de mensen niet haten?

Terwijl ik verder loop, zie ik een oude radio,
waar bungelende draden uithangen –
en ik merk dat de stemmen die hij ontving
nog steeds rondreizen,

wegglijdend, doorzeefd, rond de boog van het universum,
en met hen het mechanische gelach en Chopin,
die het geluid was of het optrekken van de gordijnen,
ooit, tot een kust van licht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)
Robert Gray in 1978 gefotografeerd door Christine Godden

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook mijn blog van 24 februari 2019 en eveneens mijn blog van 24 februari 2017 deel 2.

Robert Gray

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

Life of a Chinese Poet

In his youth, as he recalled, the Great Causeway of the Heavens
and Earth trembled
and the stars were spilled like dust, at the overthrow of a dynasty.
It could seem that he was old from birth, who was always saying
goodbye.
During eighty years he wrote five thousand poems, in a rhyming
prose or as songs for the lute.
Otherwise, his life was uneventful, except for the always-
remembered love that he had for a certain courtesan.
His mother refused to let him marry this girl, who was called
Scented Jade,
and soon afterwards he was ordered as a minor clerk to the far
province of Fukien.
There he discovered, at times, the consolation of nature — its
vividness, and its unthinkable reality.
He writes of the wild mountains, that were as sharp and glittering
as dogs’ teeth,
and that could be seen from among the hanging flowers of the
white lanes.
The river there he also admired, which he says was like the great
dragon of Ch’i
that turned upon itself in all the twelve directions, while subduing
the five elements.
It was his dream from youth to take arms against the Golden Tartars,
but the northern frontiers had been made safe; there was no
fighting, but only an endless boredom there.
At fifty-four, he went home to his native village, having never
gained a preferment,
distressed by what he heard of the luxury and incontinence of the
court.
He dreamed in his work of the “vast smoke” of chariots, as they
raced upon the plains;
he described his travels to far outposts, by night on a river that was
held in the moon’s white stare.
Though he styled himself the Hermit of the Mossy Grove, and said
that he was wild, irascible and drunken, it seems he longed for
the company of other poets.
He had married a local girl, when she was fifteen, and spent most
of his time quietly lost in his books.
Pondering both the Taoist and Ch’an Buddhist teachings, he grew
more and more enamored of nature,
and found his companionship in mountains, rivers, and trees.
In rainy weather he would put aside his studies and trudge to the
inn, to drink with the farming hands.
“Daily the town inn sells a thousand gallons of wine. The people
are happy; why should I alone be sad?”
He was utterly sincere in his love of beauty. The thing he has seen
appears on the white paper. There is a sense of overbrimming life.
A Chinese critic has said, “His poetry has the simplicity of daily
speech; in its simplicity there is depth, and in its poignance
there is tranquility.”
When he was seventy-one, the Mongols arose once more, and
began to attack the Celestial Horde;
the armies of the Sung were continually defeated, and were even
driven out of Szechuan.
Again, he applied for enlistment, but amidst the turmoil in the
corridors at the provincial capital he was pushed aside and
ignored.
Giving up all hope that before he died he would see himself in
battle, he returned to his village in disgust.
His songs were now being sung by the muleteers in far mountain
passes, by girls bringing silk to be washed in the streams.
In the capital, they were exclaimed over at wine parties, and were
murmured beside the Imperial Lake.
He was revered, if rarely seen, in his village, but finally one morning
the word went around that he had fallen hopelessly ill.
Everything was made ready — the thin coffin, the two thick quilts,
and the payment for the monks;
the earth was thrown out of his grave onto the hillside, and
the incense was bought that would smoulder among the
graveposts there.
But then, the next day, he rose on his couch, and called for wine to
be brought him from the marketplace;
he had the blind rolled up on his view to the south, and he wrote
some impeccable verses, in the tonally-regular, seven-syllable
form.

 

EEN SCHAAL MET PEREN

Roetig als wasdoek en gezet
als Sancho Panza
voorzien van het steeltje van een baret
vraagt de peer

zelf om een doortastende benadering
het fijnste lemmet
uit de messenlade
hier

hem op te fleuren is een snee en dan nog een
de noordwand de zuidwand
gletsjerfacetten
het zoet knerpen van zijn sneeuwschone sappen

Ik vind glad gevoegde dorpels
en plinten van wit marmer
waar het bolletje parfum
langs drupt

een frisheid
als de bries die je voelt wanneer
de waaier van de dag
zich opent

Enku verwoede
beeldhouwer van dennestompen
onthulde de tienduizend boeddha’s
met kalligrafisch geweld

Gerationaliseerde vorm gevormd
met verticale japen
heb ik je weelderige bips tot bekken
teruggebracht

Een zondag regen
en als een tjokvolle gargouille
die te lang had gezwegen ketst en kaatst
de donder lenig

bazelt door een omgekeerde trechter
de hele middag boven de daken
zijn boodschap
van burleske strijdlust

Losgeraakte
regenveters bungelen
langs de ramen
nu scherpt

een slager het licht
wettend
zijn lievelingsmes
snijdt flikkerende strepen in de tuin

En ik sneed het peervormige hoofd
met dicht bijeenstaande
ogen als pitten
dat Picasso zag zijn arme

vriend die naar het front
was opgeroepen
een cubistische sneeuwpop de zoet-
gevooisde gedoemde Apollinaire

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e februari ook mijn blog van 23 februari 2022 en ook mijn blog van 23 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Rob Schouten, W. H. Auden

De Nederlandse schrijver, dichter, literatuurcriticus en columnist Rob Schouten werd geboren in Hilversum op 22 februari 1954. Zie ook alle tags voor Rob Schouten op dit blog.

 

Bemodderd dichter

Ziet u soms een met veel misbaar de stad doorstappen,
Die, hondsgemuild, zijn muilen, luimig sleetsgeschopt,
Verplaatst, de krop in een bevuilde das gestropt,
Druk doend met heel het vrome volk zijn aars te lappen,

Uitheems behaard, – kolkt drek rond in zijn lichaamssappen,
Gordt hem zonder een riem waardoor de romp zich propt,
Een kniebroek, loopt hij steeds in voddegoed verpopt,
Dat dag en nacht zijn naakte lijf blijft overlappen –

Een ieder op een woeste, louche blik onthalend,
Middels zijn kakement obscene taal vermalend,
’t Der ving’ren hoorn tot bloedens toe verbeten.

Ziet u, zeg ik, er een met dergelijke trekken,
Wees dan verzekerd: Dát is een der raspoëten.
Meer informatie zal de kerk u graag verstrekken.

 

Doordeweeks

Over mijn autenticiteit gesproken,
belangstelling was er vandaag niet voor
en zelf lag ik half grieperig in bed.
Slechts één keer werd ik naar de deur geroepen
om aan auto-da-fe’s mede te werken,
Getuigen van Jehova aan te steken.

Nietig gestemd bleef ik in kamerjas
urbi et orbi maar het raam uit staren
zonder veel wijzer van mezelf te worden
of van contemporaine wandelaars.
Nee, met de toekomst was het niks vandaag.

Avond werd het intussen wel natuurlijk;
pal boven mij werd smakeloos geneukt.
Om elf uur zei ik niemand welterusten
maar vals alarm, tot vier uur lag ik wakker
in knoedels laken en maar transpireren.

Ten slotte sliep ik mensen hatend in,
mijzelf ontpoppend als een stralend god
in een luchtig, niet te immens heelal
dat ik ineens ook weer verlaten moest.
Niets dat ik in de haast daar achterliet
en ’s ochtends over was mijn griep ook niet
.

 

Vooruitziende hond

Door deze wereld loopt de hond
zijn kop omhoog – hij ziet de dingen
al snuffelt hij soms aan de grond
op zoek naar zijn herinneringen
vindt hij ze niet. – Staat hij er op?
En staat hij zelf dan op het spel?
Hij schudt, en heft maar weer de kop,
de poten, en bevindt zich wel.

 

Rob Schouten (Hilversum, 22 februari 1954)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

Een gezond oord

Fijne lui zijn ’t – je zou er niet over peinzen om ooit
Een contract van ze na te lopen met een
Loep, of je brieven weg te sluiten – ook
Lief en doelmatig – wat je hebben wil krijg je.
Wat is er dan mis als je, tussen ze levend,
Steeds maar getroffen wordt door het groot aantal
Gelukkige huwelijken en ongelukkige mensen.
Ze missen geen lezing over Problemen Van Na De Oorlog,
Want raken doet het ze, hun hulpvaardigheid staat buiten kijf; toch,
Als in hun ochtendbladen de aarde zich aan hen voordoet,
Wat maken ze dan van haar verschrikking en dwaasheid,
Zij die nooit – zoiets weet je – een spontaan verlangen
Hebben gevoeld om de kat te martelen of in het openbaar
Naakt te gaan lopen? Hadden ze ooit, zo vraagje je af,
Zo dolgraag een eenhoorn gezien, al was ’t maar
Een dooie? Mogelijk. Maar dat houden ze voor zich,
Stilzwijgend eensgezind doof voor ons hongeren
Naar eeuwig leven, dat bestraft stout kind van een vraag
Dat soms uit de hoek mag, op barbecuefeestjes of bij
Een academisch lustrum, en waarvoor alleen
Het schuine verhaal, ironisch genoeg, een goed woord doet.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn blog van 22 februari 2022 en ook mijn blog van 22 februari 2019 en ook mijn blog van 22 februari 2015 deel 1 en ook deel 2.

Herman de Coninck, W. H. Auden

De Vlaamse dichter, essayist, journalist en tijdschriftuitgever Herman de Coninck werd geboren in Mechelen op 21 februari 1944. Zie ook alle tags voor Herman de Coninck op dit blog.

 

Pointillisme
Voor Laura en Tom

Sloten onder kroos, pointillisme
van groen, stilliggend geril
van begin, natuur die vijf miljard puntjes tegelijk
op haar i’s zet.

Ik op mijn buik langs zo’n sloot.
Geef me mijn bril eens. Puntjes op de i inspecteren
is mijn beroep en vooral: daarbij op mijn buik liggen.
Hoeveel puntjes heb je nodig voor groen?

Hoeveel zandkorrels, zandkorzels, voor strand?
Hoeveel mensen voor mensheid?
Twee.
Iemand met sproeten, en iemand die ze telt.

 

Het liefste wat ik heb

Het liefste wat ik heb is elf geworden.
Feestje. Daarna ging het liefste wat ik heb
naar huis met het liefste wat ik had.
Het kleine meisje met het grote.
Ik met mezelf. Zo vrolijk.

Want het is goed om ooit 
iets te hebben gehad.
Het is beter dan nooit
iets te hebben gehad.

 

Envoi

Als ze het maar zien zou, zien wou –
Wat is er nog te kort, vroeg God zich af, die zesde dag.
Het was allemaal te hard, Adam, het had te snel
moeten gaan. Er moest minder fel geheugen bij. En glimlach.

Of was dat hetzelfde ? En waarvan maak je dat ?
Niet van lichtzinnigheid, maar van alles weten
en het heel erg vinden, en daar rustig van zijn.
En God vond mededogen

uit. En vervolgens twee armen om het in te doen,
wat al niet, klaarkomen, huilen, onbenullig, overbodig
zijn. Toen rustte Hij en dacht: wat heb ik nou nog nodig ?
En toen schiep Hij twee ogen. –
Opdat ze hem zou zien terwijl hij stierf.
Opdat hij eindelijk zou mogen.

 

Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

In Memoriam W.B. Yeats
(† jan. 1939)

I
Hij is verdwenen in het holst van de winter:
De beken waren bevroren, de luchthavens welhaast verlaten,
En de standbeelden van de stad waren door sneeuw mismaakt;
In de mond van de stervende dag zakte het kwik.
Het werd door alle meetinstrumenten bevestigd:
De dag van zijn dood was een koude donkere dag.

Ver van zijn ziekte
Renden de wolven voort door de wouden van naaldhout,
Werd de boerse rivier niet bekoord door beschaafde kaden;
Rouwende tongen
Hielden de dood van de dichter voor zijn gedichten verborgen.

Maar voor hem was die middag de laatste dat hij zichzelf was,
Een middag van verpleegsters en van geruchten;
De provincies van zijn lichaam kwamen in opstand,
Leeg waren de pleinen van zijn geest,
De voorsteden in bezit genomen door stilte,
De stroom van zijn gevoel viel uit; hij werd zijn bewonderaars.

Nu is hij over een honderdtal steden verstrooid
En totaal uitgeleverd aan hem vreemde affecties,
Om in een ander soort bos zijn geluk te vinden
En te worden gestraft naar uitheemse gewetenscode.
De woorden van een dode
Wijzigen zich in het binnenste van wie leeft.

Maar in de gewichtigheid en het lawaai van morgen
Als de makelaars brullen als beesten in de grote zaal van de Bourse,
En de armen het lijden verduren waaraan ze aardig gewend zijn,
En elk in de cel van zichzelf bijna zeker is van zijn vrijheid,
Zullen een paar duizend mensen denken aan deze dag
Als aan een dag waarop je iets enigszins vreemds deed.
Het werd door alle meetinstrumenten bevestigd:
De dag van zijn dood was een koude donkere dag.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e februari ook mijn blog van 21 februari 2019 en ook mijn blog van 21 februari 2016 deel 2.