Leonard Nolens, Mark Strand

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog.

 

Harmonie der sferen

Door het traliewerk der jaloezieën kotst de volle maan
Mijn kamer onder, braaksel gutst tot op het bed.
Ik lig er brandend als een oog dat nooit meer dicht kan,
Een kleine plas vlees, een wees ter grootte van een oor.

Beneden knallen jongelui door de garageboxen, stallen
Gillend hun vernikkelde geslachtsdelen in een schoot
Van baksteen, smijten ruiten in en ratelen met luiken
Om de nacht te pesten en de buurt, de godganse wereld.

Nadien het treiterend gedruppel van seconden
In de zinken goten. Dippedie. Dippedie. Dap. En diep
Daarginder in de zwartgeblakerde en uitgestorven tuinen
De jankende onzichtbaarheid van krolse katten.

Sinds ik hier woon verzend ik lange brieven
Naar mijn vorig huis. Ik kon er slapen, waken, stil
En donker was het daar, als in de ritmisch en redderig
Lokkende leegte van ongeschreven gedichten.

 

Ik ben geen zoon, geen ziener meer…

Ik ben geen zoon, geen ziener meer.
Mijn ouders ken ik nog
als een toevallig opgeslagen semanteem.
De plaatsen waar zij samenliggen
uit de wind, noordoostwaarts van mijn hand,
heb ik op deze kaart gemerkt met rood
zoals een dromer doet die nooit vertrekt.

Ik ben geen man, geen minnaar meer.
De metastase van het eerste woord
heeft alles aangetast, het week geslacht
ligt ergens opgerold in de bestofte vouwen
van mijn stem, de tranen kwamen
zelden, welden op als een natuurlijke behoefte
waar geen plaats voor is.

Ik ben geen dichter, geen verdichtsel meer
van wat ons ooit gescheiden hield.
De metaforen die ik om ons heb gebouwd
begeven het als een uitgewoond vertrek
waarin mijn ogen en mijn vuisten openvallen
in de klaarte van de laatste dag.

 

Atavisme

We blijven alleen met ons binnenste oor,
Het nooit ontbloot horloge van ons bloed.
Zijn generaties droomgetallen slapen door
Wanneer we wakker worden, zijn horende vloed
Beklopt de nieuwe dag en overspoelt hem
Met zijn stromende blik, het enig juiste oog.
We zijn thuis in het eenzaam heelal van zijn stem.

 

Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.

 

Snelle Weilanden

Ik kan nu zeggen dat niets mogelijk was
dan het huis uitlopen en ervoor staan en zolang
als ik kon het dal in staren. Ik wist dat een trein
die een sjerp rook meetrok, aan zou komen, dat het spoedig
zou regenen.
Een fries wolken liet een schaduw zakken over de stad
en een stuwende wind blies de graslanden vlak die zich strekten
langs olijfbomen en bedden met stokroos en brem.
De lucht rook zoet en een meisje zwaaide een stok
naar wat kraaien zo ver weg dat ze vliegen leken.
Haar moeder, die een cape droeg en een sjaal, hield haar hand
boven haar ogen.
Ik vroeg me af waarom, zon was er niet. Toen verscheen
iemand en zei: ‘Kijk naar die wolken die een muur vormen,
die kraaien
die uit de lucht vallen, die velden, bleekgroen, groengeel,
die weggolven, en dat meisje en haar moeder die wuiven ten
afscheid.’
Opeens was de hemel bevlekt met een roodachtig waas
en was degene naast me bezig weg te rennen. Schemering.
Lichten in de stad gingen aan en ik zag, onscherp eerst,
bij het kerkhof omgrensd door rijen buigende cypressen
het meisje en haar moeder naast elkaar
roken, hun hakken de grond in draaien.

 

Vertaald door Esther Jansma

 

Mark Strand (11 april 1934 – 29 november 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e april ook mijn blog van 11 april 2020 en eveneens mijn blog van 11 april 2019 en mijn blog van 11 april 2017 en ook mijn blog van 11 april 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en deel 3.

Leo Vroman, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichter Leo Vroman werd op 10 april 1915 in Gouda geboren. Zie ook alle tags voor Leo Vroman op dit blog.

 

De dichter en het zwarte gat

‘Zwart ruimtegat, is het echt waar
dat je zo klein bent en zo zwaar?

Dat zonnen in zichzelf verdrinken
en tot zo’n puntje moeten slinken,

dat hun planeten, hun nog verse
leven zich die punt in laten persen?’

‘Ja, maar wat leeft voelt zich zo zacht
als zeepschuim in elkaar gebracht.’

‘En ben je zwart doordat geen licht
weg kan stralen uit je gewicht?’

‘Ja maar je hebt me toch gevonden?
Een stofje van miljoenen ponden,

ik zoog slechts leegte uit de dingen,
en die niets waren, die vergingen
maar nu zie je eigenlijk pas
het zonnestelsel dat ik was.

Daar leefde ook een aarde bij
met lange dieren zoals jij.
Hun kinderen en hun meesterwerken
daar kan je nu pas iets van merken.
Als straks jouw land hier binnengaat
zal je eens zien wat niet bestaat.’

‘En Tineke? Moet zij met al
mijn grote verzen tot een bal
en met New York tot een zwart
puntje verkleind, verhit, verhard?’

‘Ik maak daarvan het mooist gedicht:
het kleinste met het grootst gewicht
donker van de dorst naar licht,
daarbinnen vindt ze ook jouw gezicht,
daar kan je krimpende beminde
haar liefde opgesomd hervinden!’

Moraal

Niets te worden is niet zo naar
zolang je weet waarmee en waar.

Of

Ach windeiberg van atomen,
hoe dicht wil je bij mij komen?

 

Het water en de lucht

Het was nogal een warme dag.
De lucht stond stil, het water lag.

De lucht – want zonder wind of kou –
was er niet, behalve blauw.

En door daarvan de spiegeling
leek ook het water vrij gering.

Het hijgde zich dus van eenzaamheid
de lucht in en de aarde kwijt.

‘Ha’ dacht het water van voorheen en
riep: ‘ik ben verdampt! Verdwenen!’

De zon ging neer, de lucht werd rood,
koel als een huid, te jong ontbloot.

En daar dreef in het avondgloren
een wolk, uit de damp geboren.

Moraal

Als ik mijn armen om je leg
zeilen wij straks ook zichtbaar weg.

 

De egel en de tennisbal

Een egel en een tennisbal
ontmoetten eens elkaar nogal.

De egel was geërgerd dat
de tennisbal geen stekels had.

‘Laat je prikkels toch naar buiten
en steek die schoften in hun kuiten!

Volgens mijn dokter hoort het prikken
tot de gezondste ogenblikken!’

De tennisbal, wie weet waarom,
hield zich doof en blind; of stom.

Toen er kinderen nader kwamen
rolde de egel zich te zamen.

Maar de bijna menselijk zachte
tennisbal bleef rustig wachten,

en zodra de troep hem vond
vloog hij vrolijk in het rond

om dan weer in die kinderhanden
vuil maar warm te belanden.

Wat een feest! en voor de grap
kreeg de egel ook een trap.

Moraal

Wat je voelt is wat je kent,
en wat je kent is wat je bent.

 

Leo Vroman (10 april 1915 – 22 februari 2014)
Zelfportret, 1950

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Roepende stemmen

Over de brede helling –
de weide, de heiningen, over
de palen – ik was de wind
en van de stroom beneden
het onophoudende spreken, ik kwam
met kalmoeshanden, ik was
geluidloos, ik lag
in het gras met geopende slapen,
de krekels omsnoerden
mijn haar.

Eén, altijd, die
neemt mij op, die is
gevlogen over de winden, die gaf
gehoor aan het spreken
in het oeverzand, waar de koude
brandt, op jouw oog
hechtte zich rijp, van een bloem
zwijgend ijs, een traan
in de middag.

Die
heeft mij gehoord. Ik zag niet
de man die dieper
zijn visangel uitwierp, de vrouwen
spoelden langs scheepsboord de was,
dan kwam op de oeverweg
die ander met paarden, in damp,
over de heiningen ging
het gezang van twee roepen, helder
klonk één en het antwoord
diep, maar dat raakte ’s avonds
verstrikt in de wind.

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Cover Verzamelde brieven

 

Zie voor de schrijvers van de 10e april ook mijn blog van 10 april 2020 en eveneens mijn blog van 10 april 2019 en ook mijn blog van 10 april 2016 deel 2.

Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Lievelingsdieren

Tussen de stenen hollen de platte,
brede pissebedden omlaag naar het donker. Vergeten
toen het nog koud was te kijken: hoe overwintert
een dier dat zo lijkt op herinnering,
zo afvalkleurig, met zijn hoofd naar binnen
en doodstil bij de minste aanraking.

Ik weet een kind dat van ze houdt, het streelt
hun dadelijk verstijvende stofjassen,
draagt ze tussen twee handen de kamer door.
O! zachte pootjes hebben ze, mag ik ze niet
houden in een kistje met onderaan glas?
Daar kijk ik de hele tijd naar, daar zing ik dan voor.

 

Bed

Je lichaam vast in slaap, de rest vloog weg.
Een hand ligt naast je met gekrulde vingers.
Doe ik mijn hand erin, de jouwe sluit zich,
neemt die van mij en legt hem op je hart,
je andere eroverheen. Wat heet

liefde. Zomaar zing ik iets
zonder dat ik het merk, een lied dat niet
bedacht wordt maar bestaat, ik weet van niks,
ik merk dat ik het zing terwijl ik fiets,
een trap afloop, blad hark, ik weet

niet wat ik zing tot het gezongen is.

 

Man in leven

Daar loopt hij dus buiten, een vliegje zit op zijn tong en
hij spuugt het uit, kijkt of het leeft, laat het
drogen op zich, hij raakt met zijn stok al de gele
bladeren van de moerbeiboom een voor een aan,
ze vallen voor zijn voeten. En de kraai
verlaat hem niet.
Je wilt hem, hij is nooit meer die daar loopt,

je hebt hem juist nog gezien maar toch: in geen tijden zo
helder, geplaatst in het licht, man in
leven, alles wat je weet over hem raakt
alles wat je van hem ziet en hij staat in die krul
van het vraagteken moerbeiboom zo
even doorschijnend te zijn,

hoe je hem ziet, zijn gezicht
geheven, die driehoek beneden zijn kin, waar zijn keel
op het kwetsbaarst, het vel daar
gerekt – nooit heb je hem zo, behalve misschien
wanneer binnen in je, vergeten – je wilt hem, slaat
tegen het raam en hij ziet je, gooit uit zijn
hand het vliegje op en het vliegt op.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Het houten huis aan de Wilia

Oeverbos,
duister van uilengeroep, in het moswitte
lied van de krekels, wij zagen
eens het huis aan de stroom,
grauw in het kevervuur
van de malva’s. Voordat de winter
kwam, omvloog uit den vreemde ons sneeuw.

Houten huis, van de wouden
leven en schone teloorgang,
opgeheven met vleugels,
door de wind naar hier
als over zeeën gekomen
ben je, nu wonen in jouw
rook de kinderen, luisteren
naar jouw geluiden.

Jouw stilte, de bittere
scherpte van lookgeur en netels,
de bronwaterkoelte – wij woonden
eens aan de stroom, vriend,
op de schaduwrand van de bossen,
laat met verstrengelde
handen ons zingen,
zingen weer van het oude huis.

Werp als de meisjes
een krans weg over je schouder,
roep naar ginder; nu moest de avondwind
vallen in de berken,
moest de nevel gaan
licht langs de oever, de dampen
trekken om het huis -,

als we zingen de oude
tijd met verstrengelde handen,
van de vriendinnen luid,
zachter van ’t woud
en de dieren buiten,
de paarden op de bergwei.

Donker was het, we kwamen
onder de berken. ’s Nachts
liepen de smokkelaars langs
met doffe stap. Rond nieuwe maan
eens
stond op het erf de vreemdeling.
‘Hoe leef je?’ vroeg hij. Alinka
zat in het raam. Zij riep:
‘Deurgrendelloos!’

 

Vertaald door C. O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Hanz Mirck, Johannes Bobrowski

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook alle tags voor Hanz Mirck op dit blog.

 

Door de maag

voor Ingrid

Hoe ze bladerde, uitzocht
Hoe ze de kast nakeek, wat houdbaar, wat over datum
Hoe ze een lijstje maakte, het haar achter haar oor veegde
in winkels dingen zocht, in haar karretje legde
in de rijen stond te wachten
Hoe ze alvast de tafel dekte, bedacht wie waar zat

Ze maakte warm, ze zette koud, sneed aan, beende uit
schroeide en bluste, zoette, peperde, strooide zout
niet te flauw, te scherp, te laf of te sterk
kneedde, rolde, het rees en het stolde
Ze goot af, warmde op, knapperig en smeuïg,
ze stookte de tijd op met haar fornuis,
tot alles rook zoals ze wilde, alles gelukt was

Hoe ze haar handen afveegde, haar schort afdeed,
alvast aan tafel ging zitten, hoe ze wachtte
Hoe het later werd, later dan ze wilde
dingen werden lauw, te warm,
verpieterden, sauzen stolden, ijs smolt
melk schiftte, pastei werd gelei, hoe de tafel trilde
wat licht was werd donker
Hoe ze niets at, hoe ze zat
en zatter werd

van wachten,
nog altijd

En al is er nu iemand
die wel komt
die wel eet
die helpt spoelen en wassen
die haar glazen droogt
en terugzet waar ze horen

Stil zit ze daar –
gebarsten
Ik, die niets zou proeven
Ik, met een gat in mijn maag

 

Cogito ergo sum

In die kamer die nu allang niet meer de mijne is
of zelfs niet meer die van onze vader
keek ik naar buiten, zag de populieren
en de rivier en de lucht en dacht: ik zie dit
en ik weet dat. Ik ben. Kort
Het was daar in die kamer,
het was stil in die kamer
er was niemand in het huis

’s Avonds kwam die eerste keer opnieuw
de lichtkier om de deur
die ik met je deel
Ik hoor je ademhalen in het donker
je houdt je slapend
De lantaarnpaal voor het huis
De harde dingen weerkaatsen licht, glanzen
de zachte dingen nemen het in zich op
antwoorden niet

 

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

Ter herinnering aan een riviervisser

Steeds weer
met vluchten eksters
jouw witte gezicht
in de schaduw der bossen geschreven.
Die met de grondel twist,
luid, de oeverwind vraagt:
wie zet het net voor mij uit?

Niemand. De vogelkleurige
stekelbaars zwemt door de mazen,
bouwt een nest voor zijn broed,
boven de snoekmuil der diepte
een lantaarn,
gewichtloos.

En wie teert nu mijn bodem,
zegt de boot, wie spreekt
mij toe? De kat
strijkt langs de paal
en roept haar baars.

Ja, wij vergeten jou al.
Maar de wind nog gedenkt.
En de oude snoek
kan niet geloven. Lang
schreeuwt op de helling de kater:
De hemel stort in!

 

Vertaald door C.O. Jellema

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Herinnering aan Gerard Reve

Vandaag is het precies 18 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

 

Mens en kosmos

Uit het kafee gekomen, zagen we dat de Maan er weer prima bij stond.
Zo lief, zo rood, zo vol, maar ook zo laag:
Een kwestie van een trapleer of op iemands schouders staan, meer niet.

 

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e april ook mijn blog van 8 april 2020 en eveneens mijn blog van 8 april 2019 en ook mijn blog van 8 april 2018 deel 2.

Özcan Akyol, William Wordsworth

De Nederlandse schrijver en columnist Özcan Akyol werd geboren in Deventer op 7 april 1984. Zie ook alle tags voor Özcan Akyol op dit blog.

Uit: Afslag 23

Op die ene ochtend in 2005, om en nabij zeven jaar geleden, werd ik voor het huis van mijn ouders afgezet, met de boodschap dat ik iets van mijn leven moest maken.
Heel de rit vanuit Den Haag hadden de rechercheurs niets tegen me gezegd. Al keek de langste van het duo wel af en toe streng in de binnenspiegel, alsof hij me wilde laten merken dat het deze keer menens was. Meer kansen zou ik, met mijn geschiedenis, niet krijgen. Dat zei hij ook een paar keer op dat complex.
En uitgerekend voor de deur van ons woonhuis, in die vieze auto, moest die aansteller het bericht herhalen, terwijl hij zijn lichaam half had gekanteld. Vroeger had ik wel respect voor mensen met zijn baan, dat kwam omdat ik naar series als MacGyver en Miami Vice keek. Dat wereldje had iets romantisch. Die Sonny Crockett was wel tof, man. Hij pakte boeven en tussendoor sliep hij met mooie vrouwen. En Ricardo Tubbs zag eruit als een rockster.
Het kinderslot in de auto gaf me een minderwaardig gevoel: ik was hun beest. Ze kwamen het afleveren. Eerst stapten de rechercheurs zelf uit, heel langzaam, zodat iedereen in de buurt naar ze kon kijken. Daarna trok die slungel mijn portier open, hij dacht dat hij wat voorstelde, gekleed in zijn domme overhemd en ribfluwelen broek. Heel even, op een onbewaakt moment, wilde ik hem in zijn smoel spugen.
‘Is er iemand thuis?’ vroeg hij.
‘Je moet normaal doen. Ik heb ook mijn grenzen.’
Die kerel wist dat hij me een paar weken in de cel had vastgehouden en toch stelde hij dit soort onnozele vragen. En voortdurend kwam hij met domme theorietjes. Hij vernederde me zonder zich daar zelf bewust van te zijn.
Tijdens onze eerste ontmoeting nam hij een koran mee, om maar iets te noemen. Hij eiste hem te laten zien welke passage mijn gedrag rechtvaardigde of zo. Ik moest de tekst aanwijzen. Hij raaskalde aan één stuk door. Ik legde hem uit dat wij thuis geen moslims zijn en dat mijn vader het gelukkigst
wordt van een fles vieux van het merk Floryn. Dat begreep hij niet. En nogmaals, dat komt ontegenzeggelijk omdat jullie allemaal met die voorgebakken profielen werken. Jullie weten
niets.
De vitrages van de buren schoven opzij. Ik snapte het wel, ze zaten druk met elkaar te texten, iedereen moest weten dat ik los was. Het kon me niets verrotten.

 

Özcan Akyol (Deventer, 7 april 1984)

 

De Engelse dichter William Wordsworth werd geboren op 7 april 1770 in Cockermouth, Cumberland. Zie ook alle tags voor William Wordsworth op dit blog.

 

Zij was een Droombeeld van genot

Zij was een Droombeeld van genot
Toen ze eerst blonk voor mijn blik,
Een lieflijke verschijning, tot
Sieraad van ’t oogenblik.
Haar oogen scheemring’s sterrenpaar
Als scheemring ook haar donker haar,
Maar al het andre ontleende zij
Aan daagraad en aan blijde Mei,
Een dansende Gedaante, een Beeld,
Dat opschrikt, volgt en met ons speelt.

Ik zag haar in nabijer schouw:
Een Geest, en niettemin een Vrouw.
Haar daaglijksch doen zoo lucht en blij,
Haar gaan en staan zoo maagdlijk-vrij,
Een aangezicht waar zich ontmoet
Gebeurd zoet met toekomstig zoet,
Een schepsel niet te goed of schoon
Dan dat het onder menschen woon’
En lust en leed kan mee-verstaan,
Lof, blaam, een kus, een lach, een traan.

En nu mijn oog zich klaarst ontsloot
Zie ik de veer van ’t werktuig bloot:
Een Wezen met een ziel die denkt,
Een Mensch wie dood na leven wenkt,
Een vast verstand, een rustge wil,
Wijs-wetend doend, vroom-duldend stil,
Een eedle Vrouw, waar niets aan scheelt,
Die troost en waarschuwt en beveelt,
En toch een Geest, in haar gezicht
Iets van onaardsch en hemelsch licht.

 

Vertaald door Albert Verwey

 

William Wordsworth (7 april 1770 – 23 april 1850)
Anoniem portret, Engelse School, 1850

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e april ook mijn blog van 7 april 2021 en ook mijn blog van 7 april 2020 en eveneens mijn blogs van 7 april 2019

Uljana Wolf

De Duitse dichteres Uljana Wolf werd geboren op 6 april 1979 in Berlijn. Zie ook alle tags Uljana Wolf op dit blog.

 

bad – bald – bet~t – brief

am anfang bald, und bald am ende wieder: unsere haare, und dazwischen sind sie nicht zu fassen, nicht in sich und nicht in griff zu kriegen, weder im guten noch im bad. stattdessen morgens zu berg (take a bet?) und nachts out of bed (siehe ad). am besten hältst du sie als igel, der hat noch jeden hare besiegt. liegt aber eine strähne im brief, gar eine lange, halte sie unverfänglich an die wange.

 

clam – chef

als boss ein falscher freund, als kitchen man in bessies tross: ein loch, love, ist alles, was blieb. liebe hier gemeint als donut, also known as: du not go. or i’ll go nuts. or so it goes. die lieder, durch mägen, küchen. klamme hände kamen darin nicht vor. die männer hießen sam, and lord, how they could open clam. von ihren anderen kooky künsten wollen wir lieber schweigen, oder summen, mit zuckrig vollem mund.

 

schliefen die öfen [V / legnica / liegnitz]

legnica / liegnitz

als wir fuhren in den zügen trugen
männer die nicht unsre väter warn
das land in handgeflochtnen körben
(pilze biere) schläfrig durchs abteil
der rauch aus ihren mündern hing
wie nacht uns lange noch im haar

 

dust bunnies

we zouden over kleine dieren praten, zouden door de knieën gaan voor kleine dieren, die van stof en slierten, tussen plinten, in kieren, die in hun grauwe pelsjes rillen, onze dieren van niets. we zouden ook heel dichtbij in jouw en in mijn taal fluisteren, zeg me, liefste, heb je vandaag al stof gezogen. nee, we zouden onze dieren niet laten beven, klein als vlekken, zijn het vlekken, hebben ze geen alleraardigste pluimstaarten, lepeloren of lange staarten, smoezeloren, zouden we niet minder gaan roken, minder hoesten, minder zus of zo zijn. gisteren was de kamerhoek eenzaam in zijn knarsende leemte. vandaag is hij honk, vandaag voor tedere horden een veilig oord, dus laat ons stil zijn, op onze knieën luisteren: naar onze kleine dieren hoe ze hun wollen, maangrauwe namen ruilen.

 

Vertaald door Annelie David

 

Uljana Wolf (Berlijn, 6 april 1979)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e april ook mijn twee blogs van 6 april 2019.

Hugo Claus, Algernon Swinburne

De Vlaamse schrijver Hugo Claus werd in Brugge geboren op 5 april 1929. Zie ook alle tags voor Hugo Claus op dit blog.

 

Ik schrijf je neer

Mijn vrouw, mijn heidens altaar,
Dat ik met vingers van licht bespeel en streel,
Mijn jonge bos dat ik doorwinter,
Mijn zenuwziek, onkuis en teder teken,
Ik schrijf je adem en je lichaam neer
Op gelijnd muziekpapier.

En tegen je oor beloof ik je splinternieuwe horoscopen
En maak je weer voor wereldreizen klaar
En voor een oponthoud in een of ander Oostenrijk.

Maar bij goden en bij sterrenbeelden
Wordt het eeuwig geluk ook dodelijk vermoeid,
En ik heb geen huis, ik heb geen bed,
Ik heb niet eens verjaardagsbloemen voor je over.
Ik schrijf je neer op papier
Terwijl je als een boomgaard in juli zwelt en bloeit.

 

Op Thomas zijn vierde verjaardag

Later, mijn jongetje, word je een man,
Later reikhals je als een giraffe naar het hoe en het waarom.
Men zal je stempelen als bagage.
Men zal je kwetsen om je wens en je droom.
En jij zal trachten eens en voorgoed te fotograferen
het hoe en waarom van de vrouw
die kantelt in je lakens
die zingt naarmate je ontdubbelt in haar vel.
En nog later, jongetje, wordt
je leven een plakboek.
Maar nog lange niet, nog lange niet.

 

Ontdubbeling

Die nacht was ik een jaar of dertig.
Die nacht opgestaan. Het regende uiteraard.
En ik werd ontdubbeling gewaar.

Mijn klef, laf ego
vastgespeld aan mijn dubbel vel
liet los, genadig, ordentelijk.

Voorspeld: kinderen (drie),
teckels (twee), bridge, anjers,
Verzamelde werken, testament.

Ik viel. ik liet mij liggen.
Als een slagroomtaart in de regen.
Ontdubbeling, het is een woord
(van in den beginne?)
als een ziel zo wrikbaar.

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)

 

De Engelse schrijver en dichter Algernon Charles Swinburne werd geboren op 5 april 1837 in Londen. Zie ook alle tags voor Algernon Swinburne op dit blog.

 

Het lied van liefdes afnemend getij

Tussen de westerzon en ’t zeegetij
Raakten der minne hand en lippen mij;
Van zoet kwam bitter, van de dag kwam nacht,
En lang verlangen korte vreugde bracht:
Ach, liefde, en wat werd er van u, van mij,
Tussen de zeeduinen en ’t zeegetij?

Tussen het zeespoor en het zeegetij
Werd blijdschap droefnis, droefenis werd mij;
Min werd tot tranen, tranen werden vlam,
En dood geluk tot nieuwe hartstocht kwam;
Der minne taal en streling leek het mij
Tussen het zeezand en het zeegetij.

Tussen zonsondergang en ’t zeegetij
Waakte de minne één uur van min met mij;
Dan, langs de algouden water-paden heen
Repte zij zich naar dagen van ’t verleên;
Ik zag haar komen, zag haar gaan van mij
Tussen het zeeschuim en het zeegetij.

Tussen het zeestrand en het zeegetij
Min beving sluimer, sluimer beving mij;
En de eerste ster zag twee tot één vergaan
Tussen de zon en ’t zwijgen van de maan;
De tweede ster geen liefde zag, maar mij
Tussen de zeekust en het zeegetij.

 

Vertaald door Victor E. van Vriesland

 

Algernon Swinburne (5 april 1837 – 10 april 1909)
Portret door Dante Gabriel Rossetti, 1862

 

Zie voor de schrijvers van de 5e april ook mijn blog van 5 april 2023 en ook mijn blog van 5 april 2020 en eveneens mijn blog van 5 april 2019 en ook mijn blog van 5 april 2018 en eveneens mijn blog van 5 april 2016.

Maya Angelou

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Maya Angelou (eig. Margueritte Johnson) werd geboren in Saint Louis, Missouri, op 4 april 1928. Zie ook alle tags voor Maya Angelou op dit blog.

 

Weekend Glory

Some clichty folks
don’t know the facts,
posin’ and preenin’
and puttin’ on acts,
stretchin’ their backs.

They move into condos
up over the ranks,
pawn their souls
to the local banks.
Buying big cars
they can’t afford,
ridin’ around town
actin’ bored.

If they want to learn how to live life right
they ought to study me on Saturday night.

My job at the plant
ain’t the biggest bet,
but I pay my bills
and stay out of debt.
I get my hair done
for my own self’s sake,
so I don’t have to pick
and I don’t have to rake.

Take the church money out
and head cross town
to my friend girl’s house
where we plan our round.
We meet our men and go to a joint
where the music is blue
and to the point.

Folks write about me.
They just can’t see
how I work all week
at the factory.
Then get spruced up
and laugh and dance
And turn away from worry
with sassy glance.

They accuse me of livin’
from day to day,
but who are they kiddin’?
So are they.

My life ain’t heaven
but it sure ain’t hell.
I’m not on top
but I call it swell
if I’m able to work
and get paid right
and have the luck to be Black
on a Saturday night.

 

Zoon tegen moeder

Ik begin geen oorlogen, die vergif op kathedralen laten regenen,
En Davidsterren omsmelten
tot gouden kranen,
verlicht door lampen
met schermen van menselijke huid.

Ik hecht geen waarde aan de vreemde landen,
stuur geen zendelingen buiten mijn grenzen,
om geheimen te plunderen
en zielen ruilen.

Ze
zeggen dat je me mijn mannelijkheid hebt afgenomen,
mama.
Kom op mijn schoot zitten
en vertel me,
wat wil je dat ik
tegen ze zeg, vlak
voordat ik hun onwetendheid
vernietig?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Maya Angelou (4 april 1928 – 28 mei 2014)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e april ook mijn blog van 4 april 2023 en ook mijn blog van 4 april 2020 en eveneens mijn blog van 4 april 2019 en ook mijn blog van 4 april 2017 en ook mijn blog van 4 april 2015 deel 2.

Charles Ducal, Peter Huchel

De Vlaamse dichter en schrijver Charles Ducal (pseudoniem van Frans Dumortier) werd geboren in Leuven op 3 april 1952. Zie ook alle tags voor Charles Ducal op dit blog.

 

Que faire?

Op een middag verscheen hij in de stad,
het gezicht bleek, de jas versleten,
als teruggekeerd uit het graf.

Wij stonden opzij, wat verlegen,
bang dat hij opnieuw zou gaan preken
Wij hadden een baan en weinig tijd,

maar waren zijn leerling geweest,
lang geleden. Dus, bang voor verraad,
sloegen wij hem op de schouder

en konden nog altijd de bijbel
citeren en spraken nog altijd de taal
van de opstand, het groot ideaal.

(Alsof hij nooit dood was gegaan.)

En tikten met spijtige vingers
op onze horloges, opgelucht
dat hij zweeg, ons nauwelijks herkende.

’s Avonds in de kroeg, de hele bende.
Peter bootste hem na (goddelijk!):
voorwaar, voorwaar…

Het werd laat,
de zon kwam al op.
Een van ons imiteerde een haan.

 

Begin

Hoe werd ik begonnen die nacht?
In welke schuwe, onzegbare woorden?
Of sliep zij, schoof in haar slaap
zijn hand op de tast? Het was zomer,

met open ramen. Zij hoorden het erf,
het gerucht van de hond, het donker
gestamp van onrustige paarden.
Lagen zij naakt, het dek weggeschopt,
speelde hij tot zij duizelig werd
en heel zacht? Of lagen zij in hun schaamte
te zweten, enkel ontbloot van geslacht
tot geslacht? Kwam ik uit liefde?

Of door een godsdienst bedacht?

 

Het gezin

Vader, moeder hun eenvoudig leven.
Vingers om het mes, de smakeloze plicht.
Zijn kaken malen vreedzaam. Kouwe kip,
Haar lichaam heeft niets mee te delen

tenzij: dat zij met elkaar een tafel delen
zonder brekend glas en zonder gif.
Het kind scheurt een toevallig moordbericht
uit oude kranten, inkt in sombere vegen

als een teken op zijn wang.
Want alles kan in een eenvoudig leven:
vader, moeder, mes geslepen,
en een kind uit zelfbedwang.

 

Charles Ducal (Leuven, 3 april 1952)

 

De Duitse dichter Peter Huchel werd geboren in Lichterfelde bij Berlijn op 3 april 1903. Zie ook alle tags voor Peter Huchel op dit blog.

 

Oostelijke rivier

Zoek niet naar de stenen
in het water boven de modder,
het schip is verdwenen,
de rivier
niet meer met netten
en visfuiken uitgerust. De zonnelont,
de dotterbloem vervaagde in de regen.

Alleen de wilg geeft nog rekenschap,
in zijn wortels
zijn de geheimen
van de zwervers verborgen,
de schamele schatten,
de roestige vishaak,
het blik zonder bodem
voor het bewaren van al lang
vergeten gesprekken.

In de takken
de lege nesten van de buidelmezen,
de vogellichte schoenen.
Niemand schuift ze
aan de kindervoeten.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Peter Huchel (3 april 1903 – 30 april 1981)

 

Zie voor de schrijvers van de 3e april ook mijn blog van 3 april 2020 en eveneens mijn blog van 3 april 2019 en ook mijn blog van 3 april 2017 en ook mijn blog van 3 april 2016 deel 2.

In Memoriam Maryse Condé

In Memoriam Maryse Condé

De Franse schrijfster Maryse Condé is op 87-jarige leeftijd overleden. Maryse Condé  werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Het evangelie van de nieuwe wereld (Vertaald door Saskia Taggenbrock en Martine Woudt)

“Ze begon een voorgevoel te krijgen. Zou ze een van de vele in de steek gelaten vrouwen worden, vrouwen zonder echtgenoot, zonder minnaar, die met moeite hun kinderen grootbrachten?
Dat was niet wat Corazón haar had voorgespiegeld. Integendeel, hij had haar gouden bergen beloofd. Hij bedolf haar onder de kusjes, noemde haar ‘mijn liefste’ en verzekerde haar dat hij nooit van een vrouw had gehouden zoals hij nu van haar hield.
Corazón en Maya behoorden niet tot dezelfde sociale klasse: hij was een telg uit de invloedrijke familie Tejara, die hun land sinds de tijd van de slavernij had voorzien van handelaren, grondeigenaren en advocaten, artsen en leerkrachten. Corazón doceerde godsdienstgeschiedenis aan de universiteit van Asunción, waar hij vandaan kwam. Hij had de typische arrogantie van een rijkeluiszoontje, al werd die getemperd door de tederheid en de charme van zijn glimlach. Omdat hij vloeiend vier talen sprak – Engels, Spaans, Portugees en Frans – was hij door de rederij in dienst genomen om lezingen te geven voor de passagiers van de eerste en tweede klasse.
Het vervelendst was de droom die Maya elke nacht had. Ze zag een engel in een blauw gewaad met in zijn hand een lelie van de soort die cannalelie wordt genoemd. De engel kondigde haar aan dat ze zou bevallen van een zoon wiens missie het zou zijn het aanzien van de wereld te veranderen. Nou ja, een engel, bij wijze van spreken dan, want het was een van de meest bizarre wezens die ze ooit had gezien. Hij droeg hoge, glimmende lakleren laarzen. Zijn grijze haren krulden tot op zijn schouders; het vreemdst was de uitwas die verstopt op zijn rug leek te zitten. Een bochel? Op een nacht had ze hem woedend met een bezemsteel weggejaagd, maar de volgende nacht was hij gewoon weer teruggekomen.
De baby was in slaap gevallen en maakte met regelmatige tussenpozen kreungeluidjes in zijn slaap. De ezel boven zijn hoofd bleef warme lucht uitademen. Vroeger zette het echtpaar Ballandra ’s nachts hun koe met de naam Placida in deze stal. Maar op een goede dag was het arme beest op de grond gevallen terwijl haar snuit vol stroperig kwijl liep. Mond-en-klauwzeer, had de inderhaast opgeroepen veearts gediagnosticeerd.
Maya keerde de baby de rug toe, glipte naar buiten en liep het pad op dat naar de straat leidde en achter het huis van het echtpaar Ballandra langs slingerde. Ze was niet ongerust, want ze wist dat er op dit tijdstip, ondanks het licht dat de omgeving overspoelde, geen risico bestond dat het echtpaar plotseling zou opduiken en haar zou betrappen. Zoals alle inwoners van dit land waar weinig te beleven viel, keken ze televisie, op een flatscreen van 50 inch die ze onlangs hadden gekocht. De man, Jean-Pierre, was half in slaap gedommeld door zijn talrijke glaasjes oude rum, terwijl Eulalie, zijn vrouw, een babytruitje zat te breien voor een van haar ontelbare liefdadigheidswerken.
Bij het openduwen van het houten hek dat de tuin van de straat scheidde, had Maya het gevoel dat ze het gebied van eenzaamheid en verdriet betrad dat zonder enige twijfel vanaf dat moment bij haar leven zou horen.”

 

Maryse Condé (11 februari 1937 -2 april 2024 )