De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.
Uit: Suburbia Blues
“Ik ben in een buitenwijk geboren, het Kanalen Eiland in Utrecht, en het dreunen van heimachines is de soundtrack van mijn jeugd en de vooruitgang. Die dingen hangen onlosmakelijk samen, ik kan er niets aan doen. Die jeugd speelde zich af in het begin van de jaren zestig, toen Nederland de handen uit de mouwen had gestoken voor een toekomst die nu eens geen droom was, maar een werkelijkheid om de hoek, voor iedereen bereikbaar die maar wilde werken.
In mijn jeugd werd altijd gewerkt. En alleen maar. Iedere ochtend reden alle vaders de straat uit, iedere avond kwamen ze terug, de een na de ander, sommigen pas als het donker was. Als de vaders weg waren, en de straten leeg, waaide er zand door mijn jeugd en moeders duwden hun kinderwagens tegen de wind in naar de noodwinkel die in een keet was gevestigd, terwijl verderop het winkelcentrum uit de grond werd gestampt. Ik hoor nog de wielen knarsen in het zand, de
heimachines in de verte, de zwarte rook die in aandoenlijke pufjes boven de daken van de overburen omhoog werd gedreven. Zaterdag was de enige dag dat alle vaders thuis waren. Ze wasten hun auto’s, reden moeder naar de stad om te winkelen, speelden ’s middags met hun zonen die alles van auto’s wilden weten. Iedereen eindigde gebogen over de motor van de nieuwste Taunus uit de straat. Er was in mijn jeugd altijd sprake van nieuwe auto’s.
Ik geloof dat ik een gelukkige jeugd heb gehad, in ieder geval hing er een sfeer van optimisme en daadkracht overheen, van frisse lakens aan alle balkons op iedere maandagmorgen, van woensdag gehaktdag en mannen die met het bovenste knoopje van hun overhemd los en de stropdas omlaaggeschoven verfrommeld thuis kwamen, te laat voor het eten dat klaar stond om vuurvast te worden opgewarmd. Daarna gingen de kinderen naar bed en zaten pa en ma in de huiskamer te rekenen, want ze wilden verder, naar een nieuw huis, een groter huis, een eigen huis. Eerst een flatje, dan een rijtjeshuis, liefst eentje op een hoek, vervolgens twee onder één kap, tot slot iets dat vrijstaand was, een bungalow, een villa of een kasteel.
Volgens die logica zagen de ouders van mijn jeugd het leven, en velen slaagden erin die logica aan hun wilskracht te onderwerpen. Vooruitgang bestond, als je maar werkte. De buitenwijk was een
startpunt van al die dromen, het was de bakermat van de stijgende lijn – het ideaal van het eigen bezit, onafhankelijkheid. Vrijheid. Zo zie ik het. Zo heb ik het beleefd. Het kan zijn dat het beeld
vertekend is door jeugdsentiment, heimwee en, melancholie, ongetwijfeld, maar dat doet er niet
toe. Het is een beeld dat staat, als het spreekwoordelijke huis.
Buitenwijken zijn er nog steeds.”
De Engels dichter en criticus Samuel Taylor Coleridge werd geboren op 21 oktober 1772 in Ottery St. Mary, Devonshire. Zie ook alle tags voor Samuel T. Coleridge op dit blog.
Kubla Khan
In Xanadu liet Kubla Khan
een statig lustpaleis ontstaan:
waar Alphs heilige waterstromen
door grotten waar geen mens kan komen
zonloos ten onder gaan.
Met muur en torens in het rond
omgordde hij tien mijlen grond:
daar waren kronkelbeekjes zonder tal
in tuinen vol van geurig wierookhout;
en zonnige priëlen overal,
omringd door donkere wouden, eeuwenoud.
Maar o, hoe dat romantische ravijn
dwars door een diepgroen cederbos zich kliefde!
Een woeste plek! Betoverend moest het zijn
als ooit onder bestorven maneschijn
bezocht door vrouw en haar demoon-geliefde.
Aan dit ravijn ontsprong, alsof de aarde
hijgend en keer op keer zichzelve baarde,
een ziedende fontein bij tijd en wijle;
en in die wild bruisende waterpijlen
als hagelstenen dansend stukken rots,
gelijk de tarwe onder dorsers knots:
en tussen die dansende rotsen hier
spoot telkens weer de heilige rivier.
Vijf mijl meanderden de waterstromen
in hun door bos en dal verborgen baan
om zich door grotten waar geen mens kan komen
te storten in een dode oceaan:
te midden van dit daverend geweld
werd Kubla tijd van oorlogen voorspeld.
De schaduw van het lustpaleis
zweefde midden op het water,
daar mengde zich de dubbele wijs
van grotten en fonteingeklater.
Hoe zeldzaam was de aanblik die dat schonk:
een zonnig lustoord met een ijsspelonk!
Ooit zag ik in een visioen
een donker meisje met een harp.
Ze kwam uit ’t Abessijnse land
en speelde harp met lichte hand,
zingend van de berg Abora.
Kon ik haar wonderschoon gezang
herwinnen in mijn fantasie,
zó stralend was mijn euforie –
ik bouwde zingend, luid en lang,
dat lustoord in de lucht; zie daar,
dat zonneoord! die grot van ijs!
Wie horen kon werd ze gewaar
en schreeuwde luid, Gevaar! Gevaar!
Zijn flitsend oog, zijn wapperend haar!
Omdans hem driemaal kringsgewijs,
vrezend zijn heilige overmoed:
hij is met honingdauw gevoed
en dronk de melk van het Paradijs.
Vertaald door Klaas de Wit
Zie voor nog meer schrijvers van de 21e oktober ook mijn blog van 21 oktober 2020 en eveneens mijn blog van 21 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.