Magdalene: At the Grave (Marie Howe), Gerrit Komrij, Paul Verlaine

 

 

Het lege graf door George Richardson, 2006

 

Magdalene: At the Grave

That long-gone year, that late summer afternoon
driving toward the cemetery

and when the rain started falling hard — and then harder
turning back toward home

and then — as if something were pulling me —
pulling into the driveway and back again toward the grave.

Ridiculous as it was to park and kneel where he’d been buried
— to kneel in the rain — I laughed out loud!

After a few minutes, I looked up and saw the other car idling
the driver’s window rolled down.

The tears I wept then were not tears of grief.
How many times must it happen before I believe?

 

Marie Howe (Rochester, 1950)
St. Mary’s Church, Rochester (New York), de geboorteplaats van Marie Howe

 

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog. Gerrit Komrij zou vandaag 80 jaar zijn geworden.

 

Het boze bos

Bij avond wordt het bos zo heel, heel anders;
Het krijgt de kleur van hoge herfsttijlozen.
De bomen gaan lijken op gevouwen handen,
Of, als je maar goed kijkt, op heel erg boze

Wolven, op het punt je te verslinden.
Je was een kind en het bos werd donker:
Je kon het pad haast niet meer vinden,
– O! alles was zo heel erg donker!

Een ander kind zou zijn gaan schreien.
Maar jij niet; jij was frank en vrij
En met een mand vol lekkers bij je
Op weg naar grootmoeders boerderij.

 

Hond

Je wandelt op twee benen van taai-taai
En zingt een kinderliedje van een hond
Waaraan ’t staartje weer wordt aangedraaid,
En die er achteraan loopt in ’t rond.

Je haakt zo niet naar dingen die ze zeggen
Maar gaat een kelder graven in de grond.
Wat zullen we vrolijk zijn. We leggen
Een kaartje en we springen in het rond.

Je wilt toch ook wel eens een veer wegblazen.
Je lacht dat het een aard heeft, maar je mond
Blijft dicht – dan neem je ze te grazen
Door plotseling weer te zingen van die hond.

 

Weg met alles

Je had jezelf nog wel zo voorgenomen
Om nooit meer een ‘gedicht’ te schrijven,
Tot je het weer in je op voelde komen
En niet meer van het papier af kon blijven.

’t Was haast of de zon scheen in de nacht
En of je lachte terwijl iedereen huilde.
Je pennehouder kreeg een zachte vacht
Die zich teder onder je duim verschuilde.

Je lichaam beefde en je begon te gloeien,
Zoals dat bij roodvonk wel het geval is.
En uit het niets stond een vers te bloeien,
Dat je als titel meegaf: Weg met alles.

 

Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)

 

De Franse dichter Paul Marie Verlaine werd geboren in Metz op 30 maart 1844. Zie ook alle tags voor Paul Verlaine op dit blog.

 

Amor geveld

De wind heeft deze nacht de Amor neergeveld
Die in de hoek waar ’t park het raadselachtigst is
Grijnsde en schalks zijn boog spande, wiens beeltenis
Een dag lang onze dromerij heeft vergezeld!

De wind heeft hem vannacht geveld! Er rolt verspreid
Wat marmer in de ochtendbries. Het schrijnt wel diep,
Die lege sokkel, en de naam van wie hem schiep
Die men tussen het lommer amper onderscheidt.

Wat schrijnt het diep, om daar die sokkel te zien staan
Zo heel alleen! en sombere gedachten zeuren
Rond door mijn dromen, en daar kondigt het diep treuren
Een toekomst vol van eenzaamheid en noodlot aan.

Wat schrijnt het! – En ook jij (of niet soms?) bent begaan
Met ’t jammerlijk tafereel, al speelt je fantasie
Lichtzinnig met de purper-gouden vlinder die
Fladdert boven het puin, verstrooid door heel de laan.

 

Vertaald door Arjaan van Nimwegen

 

Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896) 
Portret door Gustave Courbet, 1867

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30 maart ook mijn blog van 30 maart 2022 en ook mijn blog van 30 maart 2020 en eveneens mijn blog van 30 maart 2019 en ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

Pâques (Paul Verlaine)

 

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen! 

 

Paasmetten door  Mykola Pymonenko, 1891

 

Pâques

De Rome, hier matin, les cloches revenues
Exhalent un concert glorieux dans les nues.

L’écho puissant qui flue et tombe de la tour
Vient magnifier l’air et la terre à leur tour,

L’oiseau, sanctifié par l’or des salves saintes.
Lui-même entonne un hymne aimable et, las de plaintes,

Clame l’alleluia sur un air de chanson.
Dans l’arbre, au ras des prés, et parmi le buisson.

L’alouette, un motet au bec, s’est envolée ;
Le rossignol a salué l’aube emperlée

D’accents énamourés d’un amour plus brûlant,
Et comme lumineux d’un bonheur calme et lent.

Le printemps, né d’hier, allègrement frissonne ;
La nature frémit d’aise, et voici que sonne

Partout dans la campagne, au cœur des vieux beffrois
De l’allier campanile et du palais des rois.

Et de tous les fracas religieux des villes
Des Paris aux Moscous, des Londres au Sévilles.

Le frais appel pour l’aime célébration
De l’almissime jour de résurrection …

La colombe vole au sillon et l’agneau broute.
Dis-nous, Marie, qui tu rencontras en route ?

Le fleuve est d’or sous le soleil renouvelé… «
C’est le seigneur : en Galilée il est allé ! »

— Ah ! que le cœur n’est-il lavé dans l’or du fleuve !
Sanctifié dans l’or des cloches, l’âme veuve !

Et que l’esprit n’est-il humble comme l’agneau.
Blanc comme la colombe en ce clair renouveau,

Et que l’homme, jadis conscience introublée.
N’est-il en route encore pour la Galilée !

 

Ostern

Die Glocken, die von Rom uns gestern kehrten, dröhnen
Zum Himmel Lobgesang in feierlichen Tönen.

Das Echo, das vom Turme mächtig flutend ruft,
Verherrlicht rings die weiten Lande und die Luft.

Der Vogel, der geweiht vom Goldklang heil’ger Grüsse,
Vergbisst sein Klagen und stimmt an der Hymnen Süsse.

Und froh sein Halleluja zwitschernd durch die Welt
Singt er auf Busch und Baum, in Wiese, Wald und Feld.

Die Lerche hat mit Festgesang sich aufgeschwungen,
Dem tau’gen Morgen hat die Nachtigall gesungen.

Mit zärtlich süssen Tönen heisser Liebesglut,
Der sonnenhell das Glück in stillem Herzen ruht,

Lebt freudenvoll der Lenz, der gestern neu erstanden,
So selig seufzt Natur, und in den weiten Landen

Von dunklen Türmen manchen altersgrauen Baus
Vom Campanile nieder und vom Königshaus.

Aus allen Städten, da von Festgeläut und Singen
Paris und Moskau, London und Sevilla klingen,

Tönt hell der Jubelruf der Glocken, der uns weiht
Zum gnadenreichen Fest der heil’gen Osterzeit.

Die Taube streift die Flur, das Lamm blökt im Gehege,
Wem bist, Maria, du, begegnet auf dem Wege?

Gold ist der Fluss, der neu der Sonne Glanz empfing.
Es ist der Herr, der einst in Galiläa ging.

– Was wäscht das öde Herz sich nicht im gold’nen Strome,
Was heiligt nicht den Geist der goldne Klang vom Dome?

Was fleht nicht wie ein Lamm der Seele bang Gebet,
Der weissen Taube gleich, da alles neu entsteht?

Was zieht der Mensch, der einst in götllichem Vertrauen,
Nicht heute noch den Pfad nach Galiläas Auen?

 

Vertaald door Wolf von Kalckreuth

 

Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896) 
De kathedraal van Metz, de geboorteplaats van Paul Verlaine

 

Zie voor de schrijvers van de 10e april ook mijn blog van 10 april 2021 en ook mijn blog van 10 april 2020 en eveneens mijn blog van 10 april 2019 en ook mijn blog van 10 april 2016 deel 2.

Gerrit Komrij, Paul Verlaine

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Lyrisch

Wat zijn de sterren vanavond weer mooi,
Veel mooier dan de lantarenpalen, vind
Je ook zelf niet? – wat geurt het hooi,
Vooral bij deze zachte zuidenwind.

Het zuiden! Vaak sta je aan ’t strand,
De hand voor het hoofd (als Dorus Rijkers,
Die ’t nut bewees van zulk een hand
Lang voor de opmars van de kijkers)

En droomt: alles is daar zo heel prachtig…
Je wou dat je vliegen kon als de mussen.
O lyrisch, niet. Maar ook leugenachtig.
Die mesjogge zon. O, die stomme cactussen.

 

De wandelende reus

De reus met zijn machtige hoofd, dat
Ondanks steunberen als neus en oren
Nogal onaangenaam los op zijn romp zat,
Liep niet, zoals altijd, achterstevoren,

Maar had zich plotseling omgekeerd
En liep als een mens. Je zag hoeveel
Moeite het hem kostte om volleerd
Te wandelen: hij keek er haast scheel

Van. En het lukte hem niet, want zijn kop,
Zijn arme kop, was wel vijftien voet
Breed, maar zijn lijf leek op een slappe pop.
Zo’n reus komt nooit waar hij wezen moet.

 

De rijke weduwe

Er was tot aan de allerverste horizon
Geen huis als ’t hare, alles was te mooi.
De geur van kamperfoelie in het salon
Werd door een elektrieke engel rondgestrooid.

De moren die de schalks verhulde lichten
Droegen leken mijlen van elkaar te staan.
Er hingen niet te betalen vergezichten.
Het badwater kwam uit een gouden kraan,

Waarna ’t weer druppelde in een zilveren bad
Dat op een ware stoot tapijten stond.
Daarin zat zij: ze kletste op haar gat
En huilde als een oude en loopse hond.

 

Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)

 

De Franse dichter Paul Marie Verlaine werd geboren in Metz op 30 maart 1844. Zie ook alle tags voor Paul Verlaine op dit blog.

 

Behoedzaamheid

Bij deze oude boom komen wij samen even,
de stilte ademloos beluisterend, tot zwijgen.
De nachtwind zucht en sterft tussen de grijze twijgen
die ’t blanke maanlicht dat hen liefkoost ijl doorweven.

Beweeg niet, denk niet, droom. Vergeet wat wij ervoeren;
kijk naar omlaag, zie af van elke oude waan.
Laat liefde en geluk en hoop hun gang maar gaan:
nachtvogel-vleugels die ons nauwelijks beroeren.

Laat ons, aan liefde en geloof en hoop ontkomen,
sereen, bescheiden, nu de zon ons is ontnomen,
ónze zonsondergang voltooien, ons gedicht.

Laat ons de stilte die ons herbergt niet verbreken.
De zwijgzame godin Natuur slaapt uiterst licht.
Als zij ontwaakt zou zij zich gruwzaam kunnen wreken.

 

Vertaald door W. Jonker

 

Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896) 
Verlaine rond 1866 (ingekleurde foto)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30 maart ook mijn blog van 30 maart 2022 en ook mijn blog van 30 maart 2020 en eveneens mijn blog van 30 maart 2019 en ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

Dolce far niente, Robert Southey, Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Uwe Timm

 

Dolce far niente

 

 
The long sleep door Briton Rivière, 1868

 

The Old Man’s Comforts
and how he gained them

You are old, Father William the young man cried,
      The few locks which are left you are grey;
You are hale, Father William, a hearty old man,
     Now tell me the reason, I pray.

In the days of my youth, Father William replied,
     I remember’d that youth would fly fast,
And abused not my health and my vigour at first,
     That I never might need them at last.

You are old, Father William, the young man cried,
     And pleasures with youth pass away;
And yet you lament not the days that are gone,
     Now tell me the reason, I pray.

In the days of my youth, Father William replied,
     I remember’d that youth could not last;
I thought of the future, whatever I did,
    That I never might grieve for the past.

You are old, Father William, the young man cried,
     And life must be hastening away;
You are cheerful, and love to converse upon death,
     Now tell me the reason, I pray.

I am cheerful, young man, Father William replied,
     Let the cause thy attention engage;
In the days of my youth I remember’d my God!
     And He hath not forgotten my age

 

 
Robert Southey (12 augustus 1774 – 21 maart 1843)
De kathedraal van Bristol, de geboorteplaats van Robert Southey

 

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Erasmus

Waar medemensen zwart zien zie ik wit.
Ik wens het tegendeel van wat zij wensen.
Verdomd als ik niet tot de duivel bid
Wanneer god weer in trek is bij de mensen.

Daar is toch echt niet veel bijzonders aan.
Dat is gewoon een snuifje rebellie
Dat geen oppassend heerschap zou misstaan.
Ik lach als ik mijn medemensen zie.

Maar wat als heel de wereld grijs zou zijn,
Geen zwart, geen wit? Dat is mijn grootste vrees.
Dan was ik lam en had ik niet eens pijn.

Dan zag ik medemensen die nooit kiezen.
Dan lost de kamer op in het gordijn.
Dan raakt de wereld leeg. Ik zou bevriezen.

 

Je kat

Vanmiddag gaf je je kat een kopje en likte haar
Staart schoon, toen ze plotseling naar je opkeek
Zoals je daar op je knieën zat, en merkbaar
Aangedaan zei ze: ‘Jongen, wat zie je bleek.’

Ze merkte niet meer hoe je naar haar terugkeek.
Ze kneep haar ogen toe en legde haar kop
Plat over haar voorpoten heen. Even streek
Je haar huid nog glad en hield toen verslagen op.

Tuberculeuze muziek dreef door het huis en
Je voelde je kleiner worden—onverwacht
Werden haar poten zo groot als leidingbuizen
En lag je verschrompeld tegen haar vacht.

 

Verliefd

Toen was er het heelal, met veel misbaar.
Een hete adem dreef, in schok na schok,
De wezenloze sintels uit elkaar.
Ad infinitum. Er was nog geen klok.

De kleinste aardverschuiving had de duur
Van anderhalve eeuw. Pas na een paar
Miljoen zonsondergangen stolde het vuur,
Tot er iets kwam als pool en evenaar.

Ze zeggen het. Voor mij is het niet waar.
Voor mij was alles, lucht en zee en land,
Met al wat ademt, in een oogwenk klaar.

In een minuut leek alles uitgebrand.
Maar toen ik, zo maar aan de overkant,
Jou langs zag gaan, verstreek er duizend jaar.

 

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
Hier met zijn partner Charles Hofman (rechts) in Portugal in de jaren tachtig

 

De Franse dichter Paul Marie Verlaine werd geboren in Metz op 30 maart 1844. Zie ook alle tags voor Paul Verlaine op dit blog.

 

À Don Quichotte

Ô Don Quichotte, vieux paladin, grand Bohème,
En vain la foule absurde et vile rit de toi :
Ta mort fut un martyre et ta vie un poème,
Et les moulins à vent avaient tort, ô mon roi !

Va toujours, va toujours, protégé par ta foi,
Monté sur ton coursier fantastique que j’aime.
Glaneur sublime, va ! ― les oublis de la loi
Sont plus nombreux, plus grands qu’au temps jadis lui-même.

Hurrah ! nous te suivons, nous, les poètes saints
Aux cheveux de folie et de verveine ceints.
Conduis-nous à l’assaut des hautes fantaisies,

Et bientôt, en dépit de toute trahison,
Flottera l’étendard ailé des Poésies
Sur le crâne chenu de l’inepte raison!

 

Angélus de midi

Je suis dur comme un juif et têtu comme lui,
Littéral, ne faisant le bien qu’avec ennui,
Quand je le fais, et prêt à tout le mal possible ;

Mon esprit s’ouvre et s’offre, on dirait une cible ;
Je ne puis plus compter les chutes de mon cœur ;
La charité se fane aux doigts de la langueur ;

L’ennemi m’investit d’un fossé d’eau dormante ;
Un parti de mon être a peur et parlemente :
Il me faut à tout prix un secours prompt et fort.

Ce fort secours, c’est vous, maîtresse de la mort
Et reine de la vie, ô Vierge immaculée,
Qui tendez vers Jésus la Face constellée

Pour lui montrer le Sein de toutes les douleurs
Et tendez vers nos pas, vers nos ris, vers nos pleurs
Et vers nos vanités douloureuses les paumes

Lumineuses, les Mains répandeuses de baumes.
Marie, ayez pitié de moi qui ne vaux rien
Dans le chaste combat du Sage et du Chrétien ;

Priez pour mon courage et pour qu’il persévère,
Pour de la patience, en cette longue guerre,
À supporter le froid et le chaud des saisons ;

Écartez le fléau des mauvaises raisons ;
Rendez-moi simple et fort, inaccessible aux larmes,
Indomptable à la peur ; mettez-moi sous les armes,

Que j’écrase, puisqu’il le faut, et broie enfin
Tous les vains appétits, et la soif et la faim,
Et l’amour sensuel, cette chose cruelle,

Et la haine encor plus cruelle et sensuelle,
Faites-moi le soldat rapide de vos vœux,
Que pour vous obéir soit le rien que je peux,

Que ce que vous voulez soit tout ce que je puisse !
J’immolerai comme en un calme sacrifice
Sur votre autel honni jadis, baisé depuis,

Le mauvais que je fus, le lâche que je suis.
La sale vanité de l’or qu’on a, l’envie
D’en avoir mais pas pour le Pauvre, cette vie

Pour soi, quel soi ! l’affreux besoin de plaire aux gens,
L’affreux besoin de plaire aux gens trop indulgents,
Hommes prompts aux complots, femmes tôt adultères,

Tous préjugés, mourez sous mes mains militaires !
Mais pour qu’un bien beau fruit récompense ma paix,
Fleurisse dans tout moi la fleur des divins Mais,

Votre amour, Mère tendre, et votre culte tendre.
Ah ! vous aimer, n’aimer Dieu que par vous, ne tendre
À lui qu’en vous sans plus aucun détour subtil,

Et mourir avec vous tout près. Ainsi soit-il!

 

 
Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896) 
Portret door René Gilbert, 1894

 

De Duitse schrijver Uwe Timm werd geboren op 30 maart 1940 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Uwe Timm op dit blog.

Uit: Heißer Sommer

„Ingeborg, die jetzt mit verweinten Augen auf dem Weg nach Hause war. Ich hätte sie nicht einfach so gehen lassen sollen, sagte Ullrich.
Lothar sortierte seine Karteikarten ein. Ich hab Schluß gemacht, sagte Ullrich. Ohne von seinen Karteikarten hochzublicken, sagte er nur: So. Und dann nach einer Weile: Besser jetzt als später. Einen Augenblick zweifelte Ullrich, ob Lothar ihn überhaupt verstanden hatte. Ob Lothar etwa glaubte, daß Ullrich mit seinem Referat Schluß gemacht habe. Daß er es nicht fertigschreiben würde. Er setzte sich auf Lothars Bett. Es quietschte genauso wie seins. Er hatte Ingeborg mit dem üblichen flüchtigen Kuß begrüßt. In den letzten Wochen hatte er schon öfter daran gedacht, es ihr zu sagen, flüchtig nur und undeutlich, aber heute hatte er nicht daran gedacht. Er wollte nur nicht mit ihr im Zimmer herumhocken oder ins Bett gehen. Er wollte raus. Als sie kam, hatte er gefunden, daß sie zuviel Parfum genommen hatte. Ein Parfum, das sie immer benutzte, und das er eigentlich mochte. Je reviens. Er hatte es plötzlich als aufdringlich empfunden. Er hatte ihr vorgeschlagen, spazierenzugehen, oder sich einen Film anzusehen. Sie war sofort einverstanden gewesen, wollte aber erst noch eine Zigarette rauchen. Sie setzte sich wie gewöhnlich aufs Bett und schlug die Beine übereinander. (So sitzen Fotomodelle auf den Zigarettenreklamen.) Unter dem hochgerutschten Kleid sah er die Innenseite ihres Oberschenkels. Er hatte sie nur ganz wenig gestreichelt, dann hatten sie sich wortlos ausgezogen. Komm, Lothar, sagte er, wir zischen ein Bier. Auf jeden Fall raus. Und meine Arbeit, fragte Lothar. Wie hältst du das nur aus, bei dieser Hitze, und dann dieses Professorengequatsche über Hölderlin. Mich kotzt das an, rief Ullrich.“

 


Uwe Timm (Hamburg, 30 maart 1940)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30 maart ook mijn blog van 30 maart 2018 en mijn blog van 30 maart 2017 en eveneens mijn blog van 30 maart 2014 deel 2 en ook deel 3.

Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm, Tom Sharpe, Gert Heidenreich, Theo Breuer, Luise Hensel

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

 

Praagse Mist

De Karlsbrücke. Een decembermorgen.
Een klok. Het is op slag van tienen.
Ik voel zijn jas van gaberdine,
Zijn dunne lijf daarin verborgen.

Ik denk aan sinaasappelbomen.
Zijn bed vannacht rook naar seringen.
Hij rilt. Hoort hij de krekels zingen?
We zien de zwarte Moldau stromen.

Ik weet maar weinig van zijn dromen.
Zal straks zo tegen vieren, vijven,
Een mantel op het water drijven?
Hij had hem pas nog laten stomen.

 

Zomaar wat woorden

Zomaar wat woorden bij een open vuur.
Ze haken niet naar eeuwigheid noch malen
Ze om iets hoogs en schimmigs als cultuur.
Men doodt de tijd met oeroude verhalen.

Niet kunst schept vorm, de vormen scheppen kunst.
Men luistert hoffelijk hoe zich uit wind,
Gebaar en ritme -woorden zijn een gunst-
Opnieuw het al zo vaak gehoorde ontspint.

Niets slijt waar alles steeds opnieuw begint.
De woorden vliegen uit en hangen even
Als in het vlindernet van een broos kind
Dat ze snel vrijlaat. Het wil zelf ook leven.

 

Het stervensuur van een veertigjarige tot zijn verzamelde vrienden:

Wacht u voor een natuurlijke dood; het bot
Draagt haast zijn starheid over; ik ervaar
Een kwalijk gevoel. Mij wacht eenzelfde lot
Als de pier, de kemel en de ooijevaar.

‘Je zal de stem des drijvers niet meer horen,
Het kwaad zal je niet naken’ – ach wat, besproei
Mijn as met tranen, als ik zielsverloren
Door Charon naar de schimmen word geroeid.

Een zelfde lot als de wurm, de pimpel en de
Kneu… Ik ga, maar weet, ik ga in wrok.
Immers, waarom moet ik naar onbekende
Oevers, met niet één mazel, niet één pok?

 

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
Hier met zijn partner Charles Hofman (rechts) in 2000

Lees verder “Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm, Tom Sharpe, Gert Heidenreich, Theo Breuer, Luise Hensel”

Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm, Tom Sharpe, Gert Heidenreich, Theo Breuer, Luise Hensel

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

Europa is een woord

Europa is een woord, als alle woorden
Verjaagd, vernederd. Aan de horizon
Dwarrelen nog wat vage slotaccoorden.
Geen die ze hoort. Van niets meer ziel of bron.

Arm troetelkind, te vaak, te schril geprezen
Met slechte adem, achterna gezeten
Door charlatans, bemind met bullepezen.
Alleen nog kermisvolk wist hoe je heette.

In het lawaai verdween je. Onbetreurd.
Achter de bergen, ver weg, waar ik woon,
Heeft niemand je zelfs maar gekend. Het geurt
Naar hout hier en men spreekt op zachte toon.

 

Boemerang

Hij is bewusteloos. Vrouw Niets ontwaakt.
Het niets versmelt zich met de sprookjesprins
En wordt ook door begeerte aangeraakt.
Nu, niet verliefd, maar toch wel enigszins.

Het niets komt uit de slaap en de begeerte
Uit niets. Verschrikkelijk zijn deze drie.
De zon is dof, de wereld omgekeerd,
Er zit een haarscheur in de harmonie.

De jeugd wordt nagezeten door demonen,
De ouderdom wiegt zich in zoet gezang,
De builenpest bezoekt de godenzonen
En liefde staat gelijk aan levenslang.

 

Verplaatsing

Ik ken een man die uit zijn stoel opstaat,
Zich kalm verheft, zich bukt en met zijn hand
Het stof bedachtzaam van zijn broekspijp slaat,
Voelt of zijn buikriem naar believen spant,

Opnieuw zijn rug strekt, door een niemandsland
Van meubelen en schemerlampen waadt,
Bij een van kruk voorziene deur belandt
Waar hij zijn kamer zonder erg verlaat –

En die, in het aangrenzende vertrek,
waar geen gezeur of hindernis hem wacht
En alles hem doodvriendelijk toelacht,

Een ruimte, kortweg, waar hem niets bedreigt,
Een heimwee – alverterend, knettergek –
Naar de zojuist verlaten kamer krijgt.

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)

Lees verder “Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm, Tom Sharpe, Gert Heidenreich, Theo Breuer, Luise Hensel”

Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

Terribilità

De jongen is een grijze filosoof.
De knieën zijn de zetel van de wijsheid.
De Noordpool herbergt menige korenschoof.
In de Sahara heerst de grote ijstijd.

Een padvinder beheert het labyrint.
De sfinx kijkt vol begrip de wereld in.
De hemelgod is een driejarig kind.
De wereldondergang is het begin.

De olifant danst op het slappe koord.
De stier is meer dan zeven maanden drachtig.
De veldmuis heeft een tijgerkat vermoord.
De seksualiteit is mooi en prachtig.

 

In dit ondermaanse

Ik ben nog jong. Een ijsbaan is het leven.
De benen zweven en de zinnen zweven.
Vioolmuziek klinkt uit een megafoon.

De sneeuw maakt van de wereld een stilleven.
Ik tintel en ik draag een koningskroon.
Door eigen krachten word ik aangedreven

En vrienden zeilen schaterend voorbij.
Het is in hartje winter volop mei.
We schaatsen op een vloer van porselein

En slaan de dagen stuk om aan het end
Te stoppen bij de koek- en zopietent
Waar zure melk en bitterkoekjes zijn.

 

De monumenten 4

Gebouwen zijn aandoenlijk als ruïne,
Hun ziel ligt bloot. Paleizen, kerken, banken,
Geen sterveling die weet waartoe ze dienen.
Je hoort dus overal de luide klanken

Van tuba en trompet en mandoline
En ziet er mensen langs de straten trekken
Met feestgetoeter en plezier voor tienen.
Dit is een stad van louter lachebekken.

Hun meester is de Dood. Wat kan ze deren?
Wie maakt zich druk om eer en geld verdienen?
Ze dansen tot de ochtend, en verteren
Veel spijs en rijnwijn, waarna aspirine.

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
In Vila Pouca da Beira, Portugal, 1994

Lees verder “Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm”

Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

De monumenten 2

Daar wordt een dode nooit meteen begraven,
Geen stof geveegd. Geen asfalteermachine
Dicht gaten in de straat. Daar zijn geen brave
Aartstegenstanders van het onvoorziene,

Geen bedden, rij aan rij, als serpentine,
Waarin ze zieken aan het oog onttrekken.
Elk huis vervalt er doodkalm tot ruïne.
Elk mens kan er vrijuit op straat verrekken.

Elk monument zakt ongestoord ineen
En op een zomaar wandelende dame
Stort zich de pest. Dáár ligt haar grote teen.
Het is een echte stad, en geen reclame.

 

Ellebogenwerk

Hij ziet de toekomst voor zich als mals gras.
Hoor hem zijn kaken roeren. Hij heeft trek.
Omzien geeft voor een zakenman geen pas.
Maar morgen is er altijd tijdgebrek.

Agenda’s heeft hij en zijn aktetas
Zit vol prognoses, tot de jongste dag,
Van opwinding beslaat zijn brillenglas
Als hij naar nog een gaatje zoeken mag.

Hij graast de toekomst leeg om haar meteen
Opnieuw met hoop te vullen. In een tijd
Die niet te ruimen valt ziet hij geen been.

De toekomst is een ruif waaruit hij eet.
Daar ligt het leven, denkt hij en vergeet
Het nu – zijn enige gelegenheid.

 

Een gedicht

De eerste regel is om te beginnen.
De tweede is de elfde van beneden,
De derde is om wat terrein te winnen.
De vierde moet weer rijmen op de tweede.

De vijfde draait u plotseling een loer.
De zesde heeft het twaalftal gehalveerd.
De zevende schijnt zwaar geouwehoer,
De achtste bloedserieus. Of omgekeerd.

De negende vertelt nog eens hetzelfde.
De tiende is misschien een desillusie.
De elfde is niets anders dan de elfde.
De twaalfde is van niets de eindconclusie.

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
In 1994

Lees verder “Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer, Uwe Timm”

Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog.

Antipode

Bewaar me voor de helderheid der dingen,
Het schone hemd, de reidans en de zon.
Geef mij het spiegelbeeld, herinneringen,
De vale schutskleur van het kameleon.

Ik ben er niet. Geen bloedbaan ruist in mij.
Ik leef in schaduwen, ben nameloos.
Laat me verdorren in het wintertij,
Ver van de zomers met hun hels gehoos.

Ik kan de lichte stormen niet verdragen.
Kijk niet naar me. Behoed me voor die pijn.
O camera. O beeld van welbehagen.
Laat me van dit de antipode zijn.

 

Dodenpark

We wandelden des avonds door de tuinen
Van het crematorium; achter heg en hazelaar
Stond laag de vroege maan; ik at wat kruimels
Van mijn vest en jij genoot van een sigaar.

Je dacht wellicht aan zeer bezwete negers
Op hete plantages in de weer. Ook aan
Je gezicht meende ik zoiets af te lezen.
Ikzelf keek door de heg naar de maan.

We spraken niet. Wat viel er ook te zeggen?
We dachten maar aan een maan en aan zweet.
O, nergens heerste er ooit zo’n rust. Slechts
Af en toe klonk uit een urn een kreet.

 

Invitatie

Ik lig hier als een hoer tentoon. Je kunt
Me aaien, in me kruipen en bespringen,
Me tot een bal opblazen, tot een punt
Verkleinen, me bewenen of bezingen:

Ik ben je materiaal. Besnuffel me.
Loer in mijn keel, mijn hart, mijn reet, mijn maag.
Vervloek me duizend maal of knuffel me.
Ik vind het best. Ik heb je lief vandaag.

Proef van mijn bloed. Kom sabbel aan mijn tiet.
Geloof volop in mijn bekentenis.
Ik ben er echt. En toch ben ik er niet,
Zoals je wollen trui het schaap niet is.

 
Gerrit Komrij (30 maart 1944 – 5 juli 2012)
In 1979

Lees verder “Gerrit Komrij, Paul Verlaine, Milton Acorn, Erika Mitterer”

Rainer Maria Rilke, Paul Verlaine, Harry Mulisch, Chang-Rae, Marja Brouwers

 

Dolce far niente

 

Das ist die Sehnsucht: Wohnen im Gewoge

Das ist die Sehnsucht: Wohnen im Gewoge
und keine Heimat haben in der Zeit.
Und das sind Wünsche: Leise Dialoge
täglicher Stunden mit der Ewigkeit.

Und das ist Leben. Bis aus einem Gestern
die Einsamste von allen Stunden steigt,
die, anders lächelnd als die andern Schwestern,
dem Ewigen entgegenschweigt.

 


Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Herensteeg, Leiden

 

Chanson d’automne

Les sanglots longs
Des violons
De l’automne
Blessent mon coeur
D’une langueur
Monotone.

Tout suffocant
Et blême, quand
Sonne l’heure,
Je me souviens
Des jours anciens
Et je pleure;

Et je m’en vais
Au vent mauvais
Qui m’emporte
Deçà, delà
Pareil à la
Feuille morte.

 


Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896)

Pieterskerkhof, Leiden

Lees verder “Rainer Maria Rilke, Paul Verlaine, Harry Mulisch, Chang-Rae, Marja Brouwers”