Henriette Roland Holst, Karel Glastra van Loon, Adam Mickiewicz, Dana Gioia, Tevfik Fikret

Henriette Goverdine Anna Roland Holst-van der Schalk werd geboren op 24 december 1869 in Noordwijk. Roland Holst groeide op in het welgestelde, liberaal-christelijke gezin van notaris Theodoor Willem van der Schalk en Anna Ida van der Schalk-van der Hoeven. Roland Holst ging vier jaar op kostschool in Velp en studeerde Frans in Luik. Al snel komt Henriettes talent als dichteres tot ontwikkeling. Ze trouwt in 1896 met de beeldende kunstenaar Richard Roland Holst (Rik) en raakt bevriend met de dichter Herman Gorter, die haar aanzet tot het lezen van Das Kapital van Karl Marx. In diezelfde tijd wordt ze politiek actief en begint haar carrière als schrijfster op politiek, historisch en filosofisch gebied. Rond 1890 maakt Henriette kennis met Albert Verwey (met Willem Kloos behoorde hij tot de voormannen van de Beweging van Tachtig (“Tachtigers”) en tot de oprichters van De Nieuwe Gids. In 1892 maakt ze kennis met de kunstschilder Jan Toorop. Ze draagt aan Toorop en Verwey haar eerste sonnetten op: aan Toorop. In 1894 verschijnen van Henriette 25 sonnetten in het eerste nummer van het Tweemaandelijks Tijdschrift van Verwey. In 1896 verschijnt de bundel Sonnetten en Verzen in Terzinen geschreven. De vormgeving van de bundel is verzorgd door Rik. Later zouden nog vele bundels volgen:

 

Lof der duisternis

Ik heb den dag van heden doorgebracht

zoals hij voor een oude vrouw kan wezen:

wat gewerkt, wat gewandeld, wat gelezen,

en over vele dingen nagedacht.

 

En verder heb ik met schaamte erkend

dat ik te snel naar de pen heb gegrepen:

had ik mijn oordeel wat fijner geslepen,

ik had mijn medemensen niet gekrenkt.

 

Nu is na den avond de nacht gekomen:

‘k lig in het duister, in het warme bed;

als een plant, in een perk in d’ aard gezet,

voel ik in de stilte mij opgenomen,

 

verwonderlijk bevredigd, zalig vrij. –

Het leven heb ik achter mij gelaten:

voorbij de dag, de dooltocht door zijn straten –

’t leven der mensen trok aan mij voorbij.

 

Buiten vieren millioenen sterren feest,

daar straalt door heel de nacht hun groot geflonker;

maar binnen heerst het gezegende donker,

dat ook de wonden van het hart geneest. –

 

ROLAND_HOLST

Henriette Roland Holst  (24 december 1869 – 21 november 1952)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Karel Glastra van Loon werd geboren in Amsterdam op december 1962. Zijn bekendste boeken zijn Lisa’s adem en het later verfilmde De Passievrucht. Dit laatste boek is inmiddels in 31 talen uit 34 landen vertaald en is daarmee de meest vertaalde Nederlandse roman ooit. Met De Passievrucht won Glastra van Loon de Generale Bank Literatuurprijs. Glastra van Loon was actief voor de Socialistische Partij. In die hoedanigheid heeft hij ook een aantal boeken over maatschappelijke onderwerpen geschreven in samenwerking met SP-fractievoorzitter in de Tweede Kamer Jan Marijnissen. Verder schreef Glastra van Loon samen met Bob Fosko en Jan Paul van der Meij in 2002 het SP verkiezingslied ‘Een mens is meer!’ dat veelvuldig bij verkiezingsspotjes van de SP werd ingezet. Ook schreef hij columns voor damesblad Margriet, omdat hij zijn schrijven niet tot de ‘elite’ wilde beperken. Glastra van Loon was verder lid van het Republikeins Genootschap. In 2004 werd bij hem een hersentumor geconstateerd, waaraan hij een jaar later op 42-jarige leeftijd zou komen te overlijden.

 

Uit: De passievrucht

 

‘Gaat u zitten,’ zegt de arts. En als we zitten: ‘Ik heb niet zulk prettig nieuws vo
or u.’
Ik zie Ellen verstijven. Ze duwt haar kin tegen haar borst, kijkt strak naar de grond.
‘En dan met name niet voor u, meneer.’
Haar rug recht zich, haar kin schiet omhoog. Ik zie het uit mijn ooghoeken. Heel even draait ze haar hoofd mijn kant op. Ik ben me er plotseling van bewust dat ik hevig heb gezweet, mijn kleren kleven nat en koud aan mijn lijf.
‘U bent onvruchtbaar. En daar is niet alleen niets aan te doen, het is bovendien, en ik besef dat dit een schok zal zijn, altijd zo geweest.’
Het eerste wat ik voel, althans het eerste gevoel waarvan ik me bewust word als hij is uitgesproken, is opluchting. Hier is sprake van een groteske vergissing. Er zijn dossiers verwisseld, onderzoeksresultaten verkeerd ingeschreven, er is iemand met dezelfde naam, iemand die op ditzelfde moment, in een andere dokterskamer, de resultaten te horen krijgt van mijn onderzoek. ‘U mankeert helemaal niets, meneer. Uw zaad is kerngezond.’
‘Maar dat is onmogelijk,’ zeg ik. ‘Ik heb een kind, een zoon van dertien!’

Het blijft lang stil in de kamer. Niets beweegt. Niemand beweegt. De hele ziekenhuisstad van beton en staal en glas, de liftschachten, de gangen, de duistere tussenverdiepingen vol tikkende, zoemende, zuchtende buizen, de zalen vol bedden met herstellenden en stervenden, de bezoekers en de artsen, de studenten en de co-assistenten, zij allen houden de adem in. Het heden houdt stil, omdat vlak achter dat heden het verleden ontploft.
Ellen kijkt naar de arts. De arts kijkt naar mij. Ik kijk naar een ingelijste foto vlak achter zijn hoofd: een jongen en een meisje op ski’s tegen een decor van besneeuwde bergtoppen, onder een strakblauwe hemel.”

GLASTRAVL

Karel Glastra van Loon (24 december 1962 – 1 juli 2005)

 

De Poolse dichter Adam Mickiewicz werd geboren op 24 december 1798 in Zaosie, nabij Nowogródek. Hij wordt, nog voor Zygmunt Krasiński en Juliusz Słowacki, als de grootste Poolse dichter van de 19e eeuw beschouwd. Zijn hoofdwerk, de roman in verzen Pan Tadeusz, is een in Polen nog veel gelezen klassiek werk. Na de Poolse Novemberopstand van 1830 week Mickiewicz uit naar Frankrijk. Een belangrijk deel van zijn productieve leven heeft hij daar doorgebracht. In 1855, terwijl hij op weg was naar de Krim, om daar als vrijwilliger in een Pools legioen in de Krimoorlog tegen Rusland te vechten, overleed hij in Constantinopel aan de cholera.

 

The Romantic

“Silly girl, listen!”
But she doesn’t listen
While the village roofs glisten,
Bright in the sun.
“Silly girl, what do you do there,
As if there were someone to view there,
A face to gaze on and greet there,
A live form warmly to meet there,
When there is no one, none, do you hear?”
But she doesn’t hear.

Like a dead stone
She stands there alone,
Staring ahead of her, peering around
For something that has to be found
Till, suddenly spying it,
She touches it, clutches it,
Laughing and crying.

Is it you, my Johnny, my true love, my dear?
I knew you would never forget me,
Even in death! Come with me, let me
Show you the way now!
Hold your breath, though,
And tiptoe lest stepmother hear!

What can she hear? They have made him
A grave, two years ago laid him
Away with the dead.
Save me, Mother of God! I’m afraid.
But why? Why should I flee you now?
What do I dread?
Not Johnny! My Johnny won’t hurt me.
It is my Johnny! I see you now,
Your eyes, your white shirt.

But it’s pale as linen you are,
Cold as winter you are!
Let my lips take the cold from you,
Kiss the chill o f the mould from you.

Dearest love, let me die with you,
In the deep earth lie with you,
For this world is dark and dreary,
I am lonely and weary!

Alone among the unkind ones
Who mock at my vision,
My tears their derision,
Seeing nothing, the blind ones!

Dear God! A cock is crowing,
Whitely glimmers the dawn.
Johnny! Where are you going?
Don’t leave me! I am forlorn!

So, caressing, talking aloud to her
Lover, she stumbles and falls,
And her cry of anguish calls
A pitying crowd to her.

“Cross yourselves! It is, surely,
Her Johnny come back from the grave:
While he lived, he loved her entirely.
May God his soul now save!”

Hearing what they are saying,
I, too, start praying.

“The girl is out of her senses!”
Shouts a man with a learned air,
“My eye and my lenses
Know there’s nothing there.

Ghosts are a myth
Of ale-wife and blacksmith.
Clodhoppers! This is treason
Against King Reason!”

“Yet the girl loves,” I reply diffidently,
“And the people believe reverently:
Faith and love are more discerning
Than lenses or learning.

You know the dead truths, not the living,
The world of things, not the world of loving.
Where does any miracle start?
Cold eye, look in your heart!”

Vertaald door  W.H. Auden

MICKIEWICZ

Adam Mickiewicz (24 december 1798 – 26 november 1855)

 

Dana Gioia werd op 24 december 1950 als zoon van een Italiaanse vader en een Mexicaanse moeder uit de arbeidersklasse in Los Angeles geboren.Als eerste uit zijn familie genoot hij hoger onderwijs. Hij studeerde eerst economie aan Stanford University en toen Vergelijkende Literatuurwetenschap in Harvard. Daarna volgde hij het onorthodoxe voorbeeld van Amerikaanse dichters als Wallace Stevens en T.S. Eliot en koos hij niet voor een universitaire baan, maar ging hij het bedrijfsleven in. In 1977 werd Gioia vice-president van een grote levensmiddelenproducent in New York. In zijn vrije tijd schreef hij gedichten, recensies en essays. Zijn eerste gedichtenbundel  Daily Horoscope (1986) bevestigde zijn naam als centrale figuur van het »New Formalism«, een beweging die ritme en metrum weer terugbracht in de Amerikaanse poëzie. Tot publieke persoon groeide Gioia uit door zijn essay »Can Poetry Matter?« dat 1991 in de »Atlantic Monthly« werd afgedrukt en tot een nationaal debat aanleiding gaf dat jarenlang duurde. Gioia ’s standpunt daarin was dat de hedendaagse Amerikaanse poezie zich te weinig aantrekt van de normale lezer en zich in zelfbespiegeling achter de academische muren teruggetrokken had. Voor zijn derde bundel »Interrogations at Noon« (2001) ontving hij de American Book Award. Sinds 1992, toen hij het bedrijfsleven vaarwel zei, wijdt Gioia zich geheel aan de literatuur.

 

Unsaid

 So much of what we live goes on inside–
The diaries of grief, the tongue-tied aches
Of unacknowledged love are no less real
For having passed unsaid. What we conceal
Is always more than what we dare confide.
Think of the letters that we write our dead.

 

 

 

Insomnia

Now you hear what the house has to say.
Pipes clanking, water running in the dark,
the mortgaged walls shifting in discomfort,
and voices mounting in an endless drone
of small complaints like the sounds of a family
that year by year you’ve learned how to ignore.

 

But now you must listen to the things you own,
all that you’ve worked for these past years,
the murmur of property, of things in disrepair,
the moving parts about to come undone,
and twisting in the sheets remember all
the faces you could not bring yourself to love.

 

How many voices have escaped you until now,
the venting furnace, the floorboards underfoot,
the steady accusations of the clock
numbering the minutes no one will mark.
The terrible clarity this moment brings,
the useless insight, the unbroken dark

 

dd_gioia

Dana Gioia (Los Angeles,  24 december 1950)

 

De Turkse dichter Tevfik Fikret werd geboren op 24 december 1867 in Istanbul. Hij werkte mee aan het tijdschrift “Servet-i fünûn” (Schat van het weten)dat streefde naar eeb modernisering van de Turkse literatuur. Met het gebruik van Franse en vooral impressionistische elementen in zijn werk geldt hij als een vernieuwer van de Turkse poëzie.

 

 

I AM A POET, MY THOUGHTS ARE FREE

 

I expect no gifts from any, nor beg for wing or feather

In my own sky, in my own heavens, on my own I soar

To bow beneath slavery’s collar weighs heavy on my neck

I’m a poet, my thoughts are free, wisdom free, conscience free

 

 

Vertaald door Walter G. Andrews

 

Fikret

Tevfik Fikret (24 december 1867 – 19 augustus 1915)

Iván Mándy, Albert Ehrenstein , J.J.L. ten Kate, Sainte-Beuve, Giuseppe Tomasi di Lampedusa

De Hongaarse Iván Mándy werd geboren op 23 december 1918 in Boedapest. In 1946 nam hij de leiding op zich van het literaire tijdschrift Újhold. Als veel schrijvers in die tijd nam hij volop deel aan het liberale literaire leven in de jaren tot 1949. Na de stalinistische machtsovername werd hij in de jaren vijftig een zelfstandig schrijver, al werden toen zijn mogelijkheden om te publiceren aanzienlijk beperkt, een handicap die voor hem duurde tot 1956. In 1988 ontving hij de prestigieuze Attila József prijs en in 1993 werd hij door de Hongaarse Akademie der kunsten voorgedragen voor de Nobelprijs.

Uit:  The Balcony

 

God

I’ve been getting ready for our chat a long time. Sometime, somewhere we’ll sit down together. Maybe at a table in an old café. (There must still be a table like that somewhere!) In a quiet little tavern. Maybe on a terrace around the end of summer or in the fall. At such times the weather is cooler, and maybe no other guests will turn up besides ourselves. In a movie vestibule. Under a deserted football stand. On a secluded back pew in a church on the outskirts of town. Maybe we’ll bump into each other on the street. Two passersby. Two rather weary passersby who even so keep expecting something.

It’ll make no difference where. He won’t turn away. He’ll recognize the child who prayed so fervently. The praying stopped suddenly, but He won’t be terribly angry about that. Silence is still more bearable than rattling off lessons in meaningless repetition. Silence can always bring forth something worthy.

But maybe now we might break the silence. It’s certain I’d begin with some stupid complaint. My lament would be a faint melody. What if He took a crack at it!

I wouldn’t ask Him anything. I wouldn’t grill Him about wars, plagues, famine, floods. If He wants to say something, let Him say it on His own.

Just so He doesn’t want to put my fears to rest, because then I’ll…

Is it possible we’d quarrel? That a big fight is in the air that could suddenly explode? That wouldn’t be such a great problem either. I can have a real good fight only with those I love.

But there is something I’d ask Him, after all.

His humor, what’s happened to it?

What a sense of humor He had! He created the braying of Balaam’s ass before Balaam’s ass. Joseph’s coat before Joseph himself.

I say, I’d ask Him this. Otherwise, I’d leave Him in peace. Just let Him sit at the table in the café, in the tavern, on the terrace, in the movie vestibule, under the football stand, in the church on the outskirts.

If He doesn’t want to talk, I’ll understand that too.

After a time we’ll say goodbye. He’ll go his way, and I’ll go mine.”

MANDY_IVAN

Iván Mándy (23 december 1918 – 26 oktober 1995)

 

De Oostenrijkse expressionistische dichter en schrijver Albert Ehrenstein werd op 23 december 1886 in het Weense stadsdeel Ottakring geboren en leefde lange tijd als zelfstandig schrijver en literatuurcriticus in Berlijn. Zijn familie was niet bepaald rijk en al tijdens zijn gymnasiumtijd schreef hij zijn eerste satiren. Op slag beroemd werd hij in 1910 met het gedicht Wanderers Lied“, dat zijn mentor Karl Kraus publiceerde in zijn tijdschrift Die Fackel. In 1911 verscheen Ehrensteins belangrijkste verhaal Tubutsch met illustraties van Oskar Kokoschka. Er volgden tientalle reizen. O.a. naar China en Afrika. In 1932 emigreerde Ehrenstein uit angst voor het opkomende nationaal-socialisme naar Zwitserland en hij moest om te ontkomen aan een dreigende uitzetting uitwijken naar de VS. Daar leidde hij tot aan zijn dood in een New Yorks armenhuis op 8 april 1950 een leven in verbittering en eenzaamheid.

Wanderers Lied

 

Meine Freunde sind schwank wie Rohr,
Auf ihren Lippen sitzt ihr Herz,
Keuschheit kennen sie nicht;
Tanzen möchte ich auf ihren Häuptern.

 

Mädchen, das ich liebe,
Seele der Seelen du,
Auserwählte, Lichtgeschaffene,
Nie sahst du mich an,
Dein Schoß war nicht bereit,
Zu Asche brannte mein Herz.

 

Ich kenne die Zähne der Hunde,
In der Wind-ins-Gesicht-Gasse wohne ich,
Ein Sieb-Dach ist über meinem Haupte,
Schimmel freut sich an den Wänden,
Gute Ritzen sind für den Regen da.

„Töte dich!” spricht mein Messer zu mir.
Im Kote liege ich;
Hoch über mir, in Karossen befahren
Meine Feinde den Mondregenbogen.

 

EHRENSTEIN

Albert Ehrenstein (23 december 1886 – 8 april 1950)

 

De Nederlandse dichter-dominee Jan Jakob Lodewijk ten Kate werd geboren op 23 december 1819 in Den Haag. Ten Kate groeide samen met zijn broers Mari en Herman, die bekende schilders zouden worden, op in Den Haag. Zijn eerste bundel Gedichten verscheen in 1836. Ten Kate studeerde van 1838 tot 1843 theologie aan de Universiteit Utrecht. Samen met Anthony Winkler Prins richtte hij in 1842 het berijmde literaire tijdschrift Braga op, waarvan twee jaargangen verschenen. Op 7 mei 1845 trouwde hij met Johanna Sophia Waldorp, een dochter van de schilder Antonie Waldorp. Hij werkte als predikant achtereenvolgens in Marken, Almkerk, Middelburg en Amsterdam. Ten Kate was een zeer productief dichter, die gemakkelijk kon rijmen. Zijn bekendste gedicht is De schepping (1866), waarin hij probeert bijbelse en natuurwetenschappelijke standpunten met elkaar in overeenstemming te brengen. Hij vertaalde ook buitenlandse literatuur, waaronder Paradise Lost van John Milton en Faust van Goethe. Ten Kate werd evenals andere dominee-dichters gepariodeerd door Cornelis Paradijs (Frederik van Eeden) in de bundel Grassprietjes of Liederen op het gebied van Deugd, Godsvrucht en Vaderland.

 

De wakkere knaap

 

Hoeplen kan ik wonder wel:

‘k Hou ook van het kegelspel,

‘k Weet den bal te raken:

’t Haasje-over op de plaats,

’t Vaartje-spelen met de maats

Kan mij best vermaken:

 

‘k Heb een tol, die lang en mooi,

Waar ik hem ook nedergooi,

Draaijen kan en brommen:

‘k Ben meermalen, zonder schroom,

In den hoogen perenboom

D’andren voorgeklommen:

 

 Vast van hand en juist van oog,

Kan ik ook met pijl en boog

Schieten als de beste:

In het kort, wat spel men speel,

Ik neem aanstonds daaraan deel.

‘k Toon mij nooit de leste.

 

Maar – hoe graag ik mij vermaak,

Altijd zorg ik, eerst mijn taak

Netjes af te werken.

‘k Wed, had ik dit niet gedaan

Voor ik was aan ’t spel gegaan,

Elk zou ’t aan mij merken.

 

Neen! had ik mijn pligt verzuimd,

‘k Waar bij ’t spel niet opgeruimd,

’t Zou mij niet vermaken,

En, hoe vlug i
k spelen kan 

‘k Zal toch daarmeê nooit als man

Door de wereld raken.

 

TenKate

J.J.L. ten Kate (23 december 1819 –  24 december 1889)

 

De Franse dichter, schrijver en criticus Charles Augustin Sainte-Beuve werd geboren op 23 december 1804 in Boulogne-sur-Mer. Sainte-Beuve is vooral bekend gebleven als een van de belangrijkste literaire critici van de negentiende eeuw, en zelfs de gehele Franse literatuurgeschiedenis. Sainte-Beuve evolueerde meer en meer van dichter naar criticus. In 1831 werd de Revue des deux mondes opgericht, als concurrent van de Revue de Paris, en Sainte-Beuve was een van de eerste die bijdragen tot dit blad leverde. Hij produceerde echter nog wel literaire werken in deze periode, zoals zijn roman Volupté (1834), die autobiografisch geïnspireerd was. Het werk kende echter eveneens geen succes en zou Sainte-Beuves enige roman blijven. Sainte-Beuve schreef dit toe aan het kwaad bloed dat sommige van zijn kritieken had gezet. De tegenslag betekende echter dat Sainte-Beuve zich bijna volledig ging toeleggen op de literaire kritiek. De kritiek van Sainte-Beuve was gebaseerd op het postulaat dat het leven van een kunstenaar niet mocht worden losgekoppeld van zijn werk, aangezien een werk het resultaat is van het temperament van zijn auteur. Het werk moet beschouwd worden vanuit een onderzoek naar het historisch, biologisch en sociaal milieu van de kunstenaar. Sainte-Beuve onderzoekt ras, geboortestreek, godsdienst, kinderen … en kan hierdoor kunstenaar en werk in een bepaalde familie onderbrengen. In feite past hij op de literatuur de methode van de natuurlijke historie en de geschiedwetenschap toe. Beide waren toen in opgang. Sainte-Beuve werkte vrij intuïtief bij zijn kritiek en wist zo valkuilen te vermijden die hem ertoe zouden leiden het individu gelijk te stellen met zijn milieu of de theorie van de “overheersende eigenschap” van Hyppolyte Taine te volgen.

Sainte-Beuve heeft zijn tijdgenoten veel bijgebracht over de schrijvers van de 16de en 17de eeuw, maar wat zijn eigen tijd betreft lijdt zijn smaak onder jaloezie en rivaliteit. Sainte-Beuve heeft nooit goed zijn tijdgenoten als Stendhal, Baudelaire of Balzac, die hem smalend Sainte-Bévue° noemde, begrepen.

(°Het Franse woord “une bévue” betekent “een flater”.)

 

Uit: PORTRAITS LITTÉRAIRES

 

DIDEROT

 

J’ai toujours aimé les correspondances, les conversations, les pensées, tous les détails du caractère, des moeurs, de la biographie, en un mot, des grands écrivains; surtout quand cette biographie comparée n’existe pas déjà rédigée par un autre, et qu’on a pour son propre compte à la construire, à la composer. On s’enferme pendant une quinzaine de jours avec les écrits d’un mort célèbre, poëte ou philosophe; on l’étudie, on le retourne, on l’interroge à loisir; on le fait poser devant soi; c’est presque comme si l’on passait quinze jours à la campagne à faire le portrait ou le buste de Byron, de Scott, de Goethe; seulement on est plus à l’aise avec son modèle, et le tête-à-tête, en même temps qu’il exige un peu plus d’attention, comporte beaucoup plus de familiarité. Chaque trait s’ajoute à son tour, et prend place de lui-même dans cette physionomie qu’on essaye de reproduire; c’est comme chaque étoile qui apparaît successivement sous le regard et vient luire à son point dans la trame d’une belle nuit. Au type vague, abstrait, général, qu’une première vue avait embrassé, se mêle et s’incorpore par degrés une réalité individuelle, précise, de plus en plus accentuée et vivement scintillante; on sent naître, on voit venir la ressemblance; et le jour, le moment où l’on a saisi le tic familier, le sourire révélateur, la gerçure indéfinissable, la ride intime et douloureuse qui se cache en vain sous les cheveux déjà clair-semés,—à ce moment l’analyse disparaît dans la création, le portrait parle et vit, on a trouvé l’homme.

 

SAINTE-BEUVE

G.A. Sainte-Beuve (23 december 1804 – 13 oktober 1869)

 

De Italiaanse schrijver Giuseppe Tomasi di Lampedusa werd geboren in Palermo op 23 december 1896 in een van de oudste adellijke families van Sicilië. Zijn vader was de Hertog van Parma en zijn grootvader de prins van Lampedusa. Ooit was de familie rijk, maar ze verloren het meeste van hun bezit. Er is weinig bekend over het privéleven van Tomasi di Lampedusa. Hij was een wild kind, en alleen zijn moeder kon hem onder controle houden. De familie keurde zijn enthousiasme voor literatuur af. Het verhinderde hem niet alle boeken uit de familiebibliotheek te lezen. De invloed van zijn moeder belemmerde zijn literaire aspiraties. Pas na haar dood voelde Lampedusa zich vrij om voor zijn eigen plezier te schrijven. In 1957 werd bij hem een longtumor geconstateerd. Hij overleed in juli van datzelfde jaar. Tijdens zijn leven heeft Tomasi di Lampedusa alleen wat artikelen over Franse schrijvers uit de 16e eeuw gepubliceerd en een stuk over Stendhal. Pas na zijn dood verscheen ‘De Tijgerkat’ (Il Gattopardo, 1958). Het is de kroniek over het effect van de eenwording in Sicilië. Het begint met de aankomst van Garibaldi op het eiland in 1860 en eindigt met het verval van een ooit schatrijke Siciliaanse familie.

Uit :  Il Gattopardo   ( Vertaling: Charlotte Birnbaum)

 

„Nune et in hora mortis nostrae. Amen.
Der tägliche Rosenkranz war zu Ende. Eine halbe Stunde hindurch hatte die gelassene Stimme des Fürsten den Versammelten die ruhm- und schmerzensreichen Mysterien ins Gedächtnis gerufen; eine halbe Stunde hindurch hatten andere Stimmen ein auf- und abwogendes Gesumm dazwischengewoben, aus dem sich die goldenen Blüten ungewohnter Worte heraushoben: Liebe JUngfräulichkeit und Tod. Bei diesem Summen schien der Rokokosaal sein Aussehen geändert zu haben; selbst die Papageien, die ihre regenbogenfarbenen Flügel über die Seide der Wandbekleidung breiteten, schienen eingeschüchtert; sogar die Magdalena zwischen den beiden Fenstern war wohl nun eine Büßerin und nihct mehr die schöne, füllige, wer weiß welchen Träumen hingegebene blonde Frau, als die man sie sonst sah.“

 

Lampedusa

Giuseppe Tomasi di Lampedusa (23 december 1896 – 23 juli 1957)

Marinetti, Jean Racine, Christoph Keller, Lulu Wang

Filippo Tomasso Marinetti werd geboren op 22 december 1876 in Alexandrië. Hij is de oprichter en voorman van het Italiaans futurisme. Hij groeide op in Alexandrië (Egypte) en Parijs, maar gaat daarna in Italië wonen, het land waar zijn beide ouders vandaan kwamen.Vanaf “Oprichting en Manifest” van het futurisme dat in 1909 gepubliceerd wordt, schrijft hij talloze manifesten die een compleet futuristisch programma presenteren. Dit programma beschrijft nieuwe artistieke en literaire vormen als `parole in liberta` (`woorden in vrijheid` zonder bijvoorbeeld syntactische regels). Deze vormen sluiten volgens Marinetti aan bij de nieuwe maatschappij, die gekenmerkt wordt door dynamiek en machines. Na de eerste wereldoorlog werd Marinetti een fervent aanhanger van het fascisme. Deze politieke keuzen maakten Marinetti nog controversiëler dan hij op grond van zijn ideeën en optreden al was. Marinetti schreef zelf ook gedichten, maar deze werden zelfs door zijn medeavant-gardisten niet echt gewaardeerd. Marinetti verwierf met zijn manifesten veel steun en aanhang. Zijn invloed beperkt zich niet tot de literatuur: Marinetti opperde ook ideeën over vele andere vakgebieden als beeldende kunst, film en fotografie. Deze manifesten schreef hij in samenwerking met andere kunstenaars. Marinetti`s manifesten hebben (in vertaling) ook een grote rol gespeeld bij de oprichting van het Russisch futurisme.

Uit: The Founding and Manifesto of Futurism

“We had stayed up all night, my friends and I, under hanging mosque lamps with domes of filigreed brass, domes starred like our spirits, shining like them with the prisoned radiance of electric hearts. For hours we had trampled our atavistic ennui into rich oriental rugs, arguing up to the last confines of logic and blackening many reams of paper with our frenzied scribbling.

An immense pride was buoying us up, because we felt ourselves alone at that hour, alone, awake, and on our feet, like proud beacons or forward sentries against an army of hostile stars glaring down at us from their celestial encampments. Alone with stokers feeding the hellish fires of great ships, alone with the black spectres who grope in the red-hot bellies of locomotives launched on their crazy courses, alone with drunkards reeling like wounded birds along the city walls.

Suddenly we jumped, hearing the mighty noise of the huge double-decker trams that rumbled by outside, ablaze with colored lights, like villages on holiday suddenly struck and uprooted by the flooding Po and dragged over falls and through gourges to the sea. “

PAROLE_IN_LIBERTA

Marinetti, Parole in libertà, 1916

Uit: The Pope’s Airplane, 1914

THE FUTURIST AVIATOR SPEAKS TO HIS FATHER, VULCAN

come to you, Vulcan, to give back the laugh
to you, sputtering, old ventriloquist.
Believe me, I’m out of your reach!
You’d snare me if you could,
in your coils of lava,
that luck you have with foolish dreamers
who climb your slopes
when the hypnotizing sadness of your monolithic sunsets
convulses into horrid, titanic guffaws,
and sometimes an earthquake.
I fear neither omens, nor menace of the abyss
that at your whim can bury a city
beneath a tumulus of ore and ash and blood.
I am the Futurist, strong and indomitable,
hauling aloft my wild and enduring heart:
and so it is I sit me down at Aurora’s board,
and feast upon her color-show of fruits;
or trample meridians, launch my bombs,
pursue the fleeing armies of the sunset,
dragging the wistful, sighing twilight
in tow behind me.

Etna, Etna, who dances better than I
pirouetting above your fearsome maw
bellowing a thousand meters below?
Watch me descend and dip toward your sulphurous breath
and dart between your columns of reddening clouds
to listen to the rumbling of that vast belly,
your heaving, gulping, deafening landslide,
your war at the center of the earth.
In vain your carbon rage
that would buffet me back to the sky!
I grip the flight-stick firmly in my hands . . .

I enter now, through the wide gap of your mouth,
a sprawl of peaks,
and drop still further down
to inspect your monstrous gums . . .
Vulcan! what weeds are these
limp plumes of smoke
you nibble at,
like an ogre’s blue moustache? . . . .

MARINETTI

F.T. Marinetti (22 december 1876 – 2 december 1944)

 

Jean Racine werd geboren op 22 december 1639 in La Ferté-Milon. Hij was een Frans toneelschrijver, een van de “grote drie” van de zeventiende eeuw in Frankrijk (samen met Molière en Corneille). Racine schreef voornamelijk tragedies, maar ook één komedie (Les Plaideurs). Racine, vlug wees geworden, werd eerst opgevoed door zijn grootmoeder Marie Desmoulins en daarna door een tante die hem doorverwees naar le Port Royal, de wieg van het Jansenisme. Met zijn Andromaque breekt hij in 1667 defintief door als tragedieschrijver. In 1677 na de publicatie van Phèdre komt hij in gewetensnood (crise de conscience). Hij herstelt de band met zijn vroegere leermeesters, de Jansenisten van de Port-Royal, treedt in het huwelijk en aanvaardt samen met Boileau in opdracht de verloren gegane l’Histoire du règne de Louis XIV te schrijven. In 1698 vraagt hij begraven te worden in de Port-Royal. Jean Racine sterft in 1699 en is begraven op het St. Etienne-du-Mont-kerkhof in Parijs.

 

Uit: Phèdre

 

“SCENE I – HIPPOLYTE, THERAMENE

 

HIPPOLYTE

Le dessein en est pris, je pars, cher Théramène,

Et quitte le séjour de l’aimable Trézène.

Dans le doute mortel où je suis agité,

Je commence à rougir de mon oisiveté.

Depuis plus de six mois éloigné de mon père,

J’ignore le destin d’une tête si chère ;

J’ignore jusqu’aux lieux qui le peuvent cacher.

 

THERAMENE

Et dans quels lieux, Seigneur, l’allez-vous donc chercher ?

Déjà, pour satisfaire à votre juste crainte,

J’ai couru les deux mers que sépare Corinthe ;

J’ai demandé Thésée aux peuples de ces bords

Où l’on voit l’Acheron se perdre chez les morts ;

J’ai visité l’Élide, et, laissant le Ténare,

Passé jusqu’à la mer qui vit tomber Icare.

Sur quel espoir nouveau, dans quels heureux climats

Croyez-vous découvrir la trace de ses pas ?

Qui sait même, qui sait si le Roi votre père

Veut que de son absence on sache le mystère ?

Et si, lorsqu’avec vous nous tremblons pour ses jours,

Tranquille, et nous cachant de nouvelles amours,

Ce héros n’attend point qu’une amante abusée… »

 

Racine

Jean Racine (22 december 1639 – Parijs, 21 april 1699)

 

De Zwitserse schrijver Christoph Keller werd geboren op 22 december 1963 in St. Gallen. Hij is zoon van een ondernemer. In 1978 werd bij hem de ongeneeslijke ziekte SMA vastgesteld die ertoe leidde dat hij tegenwoordig op zijn rolstoel aangewezen is. Van 1984 tot 1991 studeerde hij Slavische talen en amerikanistiek aan de universiteit van Genève en Konstanz. Keller is met de Amerikaanse dichteres Jan Heller Levi getrouwd en leeft tegenwoordig als zelfstandig schrijver in St. Gallen en New York. Hij schrijft romans, verhalen en toneelstukken, waarin zowel de invloed van de Russische als de Amerikaanse literatuur terug te vinden is.

Werk o.a: Unterm Strich (1994),  Ich hätte das Land gern flach. (1996),  Die blauen Wunder. (1997), Im Zustand der Fuge. (2000),  Moskauer Gambit. (2001), Der beste Tänzer. (2003) Die Stiftung. (Toneel) (2004)

 

Uit:  Ich hätte das Land gern flach 

Sein Ton war fordernd. Ich meine, Franz hatte auf diesen Augenblick gewartet, unbewusst vielleicht. Ich wich zurück und schüttelte den Kopf. Er nahm mir das Glas aus der Hand und stellte es auf die Kommode. Die Waffe in der Hand, kam er näher. Er stand zwischen mir und der offenen Tür. Plötzlich hielt ich sie. Die Waffe war unerwartet schwer, mein Arm senkte sich. Franz packte mich an den Schultern und drehte mich herum. Er war grob. Breitbeinig stellte er sich hinter mich. Sein Körper drückte sich an meine, seine Arme legten sich auf meine, die Hände stülpten sich über meine, welche die Waffe hielten. Lang und schwarz waren seine Fingernägel. Ich roch Fett. Ich vermochte kaum, die Waffe zu halten. Er nahm meinen Zeigefinger und zwängte ihn durch die Öffnung des Abzuges. Ich konnte ihn nicht zurückziehen. Zwecklos, schon berührte er den Abzug. Ich hielt den Atem an. Mein Finger erschlaffte. Sein Körper presste sich enger an meinen, umschloss mich von allen Seiten, die Waffe, mein verlängerter Arm, sein drängendes Geschlecht. Er keuchte. Ich schloss die Augen, schrie und riss mich los, da feuerte die Waffe ab. Ich feuerte sie ab.

christoph_keller

Christoph Keller (St. Gallen,  22 december 1963)

 

De Nederlandse schrijfster Lulu Wang werd geboren op 22 december 1960 in Beijing. Ze is van oorsprong een Chinese schrijfster, die sinds de jaren ’80 in Nederland woont. Aanvankelijk doceerde zij in Maastricht voor zij in 1997 doorbrak met haar debuutroman Het Lelietheater. Voor dit boek ontving zij in 1998 de Gouden Ezelsoor voor het bestverkochte literaire debuut (ruim 135.000 verkochte exemplaren) en in het jaar daarop de internationale Nonino Prijs. Alleen in Nederland werden er meer dan 700.000 exemplaren van verkocht. In Het Lelietheater werd de jeugd van de schrijfster in China beschreven. Het boek kreeg uitstekende recensies. Haar tweede roman Het Tedere Kind kreeg daarentegen een aantal vernietigende recensies. De schrijfster publiceert met enige regelmaat romans en novellen.

 

Uit: Seringendroom

“Ze spuugde haar minachting voor Weichun’s sentimentaliteit en voor haar totale gebrek aan menselijke warmte uit en hunkerde naar Jianben’s kilte en wreedheid. Ja, het Perzikhemd was pas een perfecte kerel. Hij piste en poepte op de vurige liefde en overgave die Dinxiang voor hem aan de dag legde(…)”

 

Wang

Lulu Wang (Beijing, 22 december 1960)

Heinrich Böll, Ivan Blatný, Rebecca West, Benjamin Disraeli

Heinrich Böll werd geboren op 21 december 1917 in Keulen als zoon van een beeldhouwer van hoofdzakelijk kerkmeubilair en groeide op in een liberale, katholieke en pacifistische familie. Hij weerstond succesvol de verleiding om zich aan te sluiten bij de Hitlerjugend tijdens de dertiger jaren. De Nazi’s zijn aan de macht en Böll wordt meermaals opgeschrikt door de radicale manier waarop artiesten en schrijvers worden vervolgd en monddood gemaakt. De stuitende tonelen van inquisitionele boekverbrandingen zullen hem zijn leven lang bijblijven en zijn streven naar vrije meningsuiting steeds weer voeden. Hij werkte eerst in een boekhandel en studeerde toen Duits aan de universiteit van Keulen. Hij diende voor de Wehrmacht en streed in Frankrijk, Roemenië, Hongarije en de Sovjet-Unie. Hij raakte vier maal gewond en werd uiteindelijk gevangen genomen door Amerikaanse soldaten in april 1945. Hij werd naar een gevangenkamp gestuurd. Böll moest nog regelmatig voor zijn verwondingen (hij had onder andere al zijn tenen verloren door de kou) in het ziekenhuis worden opgenomen. Na de oorlog keerde hij terug naar Keulen, ging er Germanistiek studeren — intussen kwam hij aan de kost als timmerman — en werd ambtenaar. En hij begon te schrijven. Vanaf 1951 kon Böll echt van zijn pen leven, als auteur en als vertaler. Hij zal in zijn geboortestad blijven wonen, een relatief kort verblijf in Ierland niet te na gesproken (Irisches Tagebuch – 1957). Zijn eerste roman, Der Zug war pünktlich, werd in 1949 gepubliceerd.

Uit: Billard um halbzehn

“Ach, und was ist aus Grewe geworden?”
“Er ist Parteimensch, aber frag mich nicht in welcher Partei; es ist auch unwichtig, das zu wissen. Und Drischka fabriziert “Drischkas Autolöwen”, einen Markenartikel, der ihm sehr viel Geld einbringt. Du weißt noch nicht, was ein Autolöwe ist? Nun, wenn du ein paar Tage bleibst, wirst du es wissen; wer etwas auf sich hält, hat einen von Drischkas Löwen hinten im Auto auf der Fensterbank liegen – und du wirst in diesem Lande kaum jemand finden, der nichts auf sich hält … Das wird ihnen schon eingebleut, was auf sich zu halten; sie haben aus dem Krieg manches mitgebracht, die Erinnerung an Schmerz und Opfer, aber heute halten sie was auf sich – hast du nicht die Leute da unten in der Halle gesehen? Sie gingen zu drei verschiedenen Banketten: zu einem Bankett der linken Opposition, zu einem Bankett der “Gemeinnützigsten aller Gemeinnützigen” und zu einem Bankett der rechten Opposition – aber du müßtest schon ein Genie sein, wenn du herausfinden wolltest, wer von ihnen zu welchem Bankett geht.” “ja”, sagte Schrella, “ich habe dort unten gesessen und auf dich gewartet, da sammelten sich gerade die ersten Teilnehmer, und ich hörte was von Opposition; als erste kamen die Harmlosen, das Fußvolk der Demokratie, ‘Geschaftlhuber von der Sorte, die man gar nicht so übel nennt; sie sprachen über Automarken und Wochenendhäuser und teilten einander mit, daß die französische Riviera anfange modern zu werden, gerade weil sie überlaufen sei, und daß es – allen entgegengesetzten Prognosen zum Trotz – jetzt anfange bei Intellektuellen Mode zu werden, mit Reisegesellschaften zu fahren. Nennt man das hierzulande reziproken Snobismus oder Dialektik? Du mußt mich über solche Dinge aufklären; ein englischer Snob würde dir sagen: Wenn Sie mir zehn Zigaretten geben, verkaufe ich Ihnen meine Großmutter – die hier würden dir tatsächlich für nur fünf Zigaretten ihre Großmutter verkaufen; sie nehmen nämlich auch ihren Snobismus ernst; später sprachen sie über Schulen, die einen waren fürs Humanistische, die anderen waren dagegen; na schön. Ich lauschte, weil ich so gern etwas von wirklichen Sorgen erfahren hätte; immer wieder flüsterten sie einander ehrfürchtig den Namen des Stars zu, den sie an diesem Abend erwarteten. Kretz – hast du den Namen schon mal gehört?”

Heinrich_Boell

Heinrich Böll (21 december 1917 – 16 juli 1985)

 

De Tsjechische dichter Ivan Blatný werd geboren op 21 december 1919 in Brno. Met zijn ouders reisde hij veel. Nadat zij in 1935 gestorven waren werd hij door zijn grootmoeder opgevoed, met de literatuur en met schrijven werd hij geholpen door Vítězslav Nezval. Blatný bezocht het gymnasium en studeerde daarna Tsjechisch, Duits en Esperanto aan de filosofische faculteit van de Masaryk Universität in Brno. Na zijn studie leidde hij het bedrijf in optica dat hij van zijn grootvader had geërfd en begon hij artikelen in tijdschriften te publiceren. Ook was hij lid van de kunstenaarsgroep Skupina 42. Na WO II trad hij in dienst van de communistische partij KSČ en in 1948 nam hij met een uit drie leden bestaande afvaardiging van het syndicaat van Tsjechische schrijvers deel aan een reis naar Londen, vanwaar hij niet meer terugkeerde. Tijdens een uitzending in het Tsjechisch van de BBC bekritiseerde hij de onderdrukking van de vrijheid van de cultuur en het vrije scheppen in Tsjechoslowakije. Daarom werd hij als verrader geclassificeerd, zijn vermogen werd geconfisceerd, zijn staatburgerschap werd hem ontnomen en zijn gedichten werden verboden. Zijn leven in ballingschap werd gekenmerkt door een psychische ziekte (paranoïde schizofrenie) en men vermoedt dat de KGB hem wegens de samenwerking met de BBC wilde ontvoeren. In 1954 werd hij voor het eerst opgenomen in een psychiatrische kliniek, in 1967 nog eens en tenslotte nog een keer in 1984. Hij

 

Uit: Ancien Domiciles (1979)

Automne

Ratisser les feuilles des parcs quel doux travail
Flâner de-ci de-là et revenir lentement
Comme revient le temps comme revient la distance
Nostalgique comme les timbres sur les enveloppes

J’ai trouvé une lettre écrite rien qu’au crayon
Effacée par la pluie raclée par les alluvions

Oh temps des lettres où es-tu où es-tu
Comme Rilke j’ai écrit de longues lettres
A présent je me tais adieu novembre est venu
Les chevaux roux sortent par les portails.

 

Vertaling: Jean Gaspard Páleníček

 

BLATNY

Ivan Blatný (21 december 1919 – 5 augustus 1990)

 

De Britse schrijfster Rebecca West werd geboren op 21 december 1892 in Londen als Cicily Isabel Fairfield. Ze was de dochter van een Ierse vader, een journalist, en een uit Schotland stammende moeder. Na de vroege dood van haar vader trok de familie naar Edinburgh, waar ze haar schoolopleiding voltooide. Later begon zij nog aan een toneelspelersopleiding, iets wat ook een reden voor haar naamswijziging kan zijn geweest. – Rebecca West is de naam van een personage uit een stuk van Henrik Ibsen. Korte tijd nam zij deel aan de Britse suffragettenbeweging. Aan het begin van de 20e eeuw leerde zij de dichter Herbert George Wells kennen, wiens minnares zij werd. Uit de relatie werd een zoon geboren, Anthony West. In het begin van de jaren 1920 brak West met Wells. In 1930 trouwde zij met de bankier Henry Maxwell Andrews.West schreef romans, verhalen en reisverhalen. Bovendien werkte zij als journaliste voor verschillende kranten.

 

Uit: The Judge (1922)

 

“It was not because life was not good enough that Ellen Melville was crying as she sat by the window. The world, indeed, even so much of it as could be seen from her window, was extravagantly beautiful. The office of Mr. Mactavish James, Writer to the Signet, was in one of those decent grey streets that lie high on the northward slope of Edinburgh New Town, and Ellen was looking up the side-street that opened just opposite and revealed, menacing as the rattle of spears, the black rock and bastions of the Castle against the white beamless glare of the southern sky. And it was the hour of the clear Edinburgh twilight, that strange time when the world seems to have forgotten the sun though it keeps its colour; it could still be seen that the moss between the cobblestones was a wet bright green, and that a red autumn had been busy with the wind-nipped trees, yet these things were not gay, but cold and remote as brightness might be on the bed of a deep stream, fathoms beneath the visitation of the sun. At this time all the town was ghostly, and she loved it so. She took her mind by the arm and marched it up and down among the sights of Edinburgh, telling it that to be weeping with discontent in such a place was a scandalous turning up of the nose at good mercies. Now the Castle Esplanade, that all day had proudly supported the harsh, virile sounds and colours of the drilling regiments, would show to the slums its blank surface, bleached bone-white by the winds that raced above the city smoke. Now the Cowgate and the Canongate would be given over to the drama of the disorderly night; the slum-dwellers would foregather about the rotting doors of dead men’s mansions and brawl among the not less brawling ghosts of a past that here never speaks of peace, but only of blood and argument. And Holyrood, under a black bank surmounted by a low bitten cliff, would lie like the camp of an invading and terrified army….”

 

REBECCA_WEST

Rebecca West (21 december 1892 – 15 maart 1983)

 

Benjamin Disraeli werd geboren op 21 december 1804 in Londen. Hij was van Joodse afkomst (zijn vader had zich tot de Anglicaanse Kerk bekeerd). Hij studeerde rechten, maar maakte zijn studie niet af. Vervolgens ging hij de politiek in en geraakte in conflict met de conservatieve leider Robert Peel, die naar zijn mening te veel waarde hechtte aan vrijhandel. De afschaffing van de Corn Laws (invoerrechten die moesten verhinderen dat de graanprijzen “te” laag zouden zakken) in 1846 was naar zijn mening zeer schadelijk voor de landbouwbelangen. Het geschil met Peel leidde ook tot een conflict met diens “kroonprins”, Gladstone. De aanhangers van Peel gingen met leden van de “Whig”-oppositie de Liberal Party vormen. Als reactie daarop sloten Disraeli en andere tegenstanders van vrijhandel zich aaneen tot een nieuwe Conservative Party. Zoals Gladstone dus de stichter van de moderne Liberale Partij was, werd Disraeli een der stichters van de moderne Conservatieve Partij. Daarmee hadden zich de twee grote politieke formaties gevormd die de Britse politiek zouden beheersen tot de opkomst van de Labour Party omstreeks 1920. Disraeli had ook een zekere faam als auteur. Vooral zijn roman Vivian Grey had veel succes bij tijdgenoten.

 

Uit: Vivian Grey

“We are not aware that the infancy of Vivian Grey was distinguished by any extraordinary incident. The solicitude of the most affectionate of mothers, and the care of the most attentive of nurses, did their best to injure an excellent constitution. But Vivian was an only child, and these exertions were therefore excusable. For the first five years of his life, with his curly locks and his fancy dress, he was the pride of his own and the envy of all neighbouring establishments; but, in process of time, the spirit of boyism began to develop itself, and Vivian not only would brush his hair straight and rebel against his nurse, but actually insisted upon being–breeched! At this crisis it was discovered that he had been spoiled, and it was determined that he should be sent to school. Mr. Grey observed, also, that the child was nearly ten years old, and did not know his alphabet, and Mrs. Grey remarked that he was getting ugly. The fate of Vivian was decided.

“I am told, my dear,” observed Mrs. Grey, one day after dinner to her husband, “I am told, my dear, that Dr. Flummery’s would do very well for Vivian. Nothing can exceed the attention which is paid to the pupils. There are sixteen young ladies, all the daughters of clergymen, merely to attend to the morals and the linen; terms moderate: 100 guineas per annum, for all under six years of age, and few extras, only for fencing, pure milk, and the guitar. Mrs. Metcalfe has both her boys there, and she says their progress is astonishing! Percy Metcalfe, she assures me, was quite as backward as Vivian; indeed, backwarder; and so was Dudley, who was taught at home on the new system, by a pictorial alphabet, and who persisted to the last, notwithstanding all the exertions of Miss Barrett, in spelling A-P-E, monkey, merely because over the word there was a monster munching an apple.”

 

Disraeli

Benjamin Disraeli (21 december 1804 – 19 april 1889)

Friederike Mayröcker, Alain de Botton, Väinö Linna

Friederike Mayröcker werd op 20 december 1924 in Wenen geboren. Van 1946 tot 1969 was zij lerares Engels an verschillende Weense scholen. In 1977 ging zij met vroeg pensioen. Te schrijven begon zij al toen zij 15 jaar oud was. In 1946 publiceerde zij haar eerste werk in het tijdschrift Plan. Friederike Mayröcker geldt als een van de belangrijkste hedendaagse Oostenrijkse dichteressen. Ook had zij succes met hoorspelen. Vier daarvan schreef zij samen met Ernst Jandl met wie zij vanaf 1954 tot aan zijn dood in het jaar 2000 samenleefde. Haar prozawerk rekent men tot de „Autofiktion“.

er der Löwe

er der Löwe hat seine wilden Geheimnisse mit
ins Grab genommen so habe ich ihn nicht erkennen können
in vielen Jahren

in den Mund diesen Tag in den Mund (nehmen) auf die Zunge
auf der Zunge zergehen lassen diesen Tag : der
Geschmack bitter. Diese in Mund auf die Zunge
genommenen Tage alle bitter – aber laut schreiend
diese Tage laut schreiend dasz ich sie wieder ausspucken solle
dasz ich sie wieder ausspucke da spucke ich auch HERZ aus
Fransen von Herz auch Fasern (zu sehr ins Bild?) alles
voll Blut Fransen blutrot auf Estrich, ich weisz nicht
HERZ ausgespeit, spucke mich selbst aus, spucke HERZ aus,
ROHE VERZWEIFLUNG, schreie brülle möchte irgendwohin,
irgendwie weg, auf hohe Bäume Berge Spitzen von Blumen
Gewölk oder was, Materie, das Gehölz (Getrude) – nein
nicht Gertrude, 1 Gertrude hat hier nichts zu schaffen.
Oder geduckt zusammengeduckt, den eigenen Leibesgeruch
wahrnehmend : widerlich, zusammengekrochen der unermeszliche
Ekel in 1 verdreckten Winkel hockend, etc., windige
Kutte. Alles von mir reiszend Kleider und Haare Nägel
und alles aus mir heraus, mich ergieszend ertränkend
im eigenen Unrat, oh wie graut mir.
Ich meine die weiszen Veilchen, oder gestern 1 Gedanke
möchte 1 Jasminblüte den Duft einer Jasminblüte athmen
»auch bin ich da atemlos, in meinem 15. Jahr(hundert)«,
Ende einer Zigarre. Mir wieder Schwan ..
sehr mehlig tauig violett – du hörst, über welches (Ekstase)

 

 

“Requiem für Ernst Jandl” (fragment)

„Ach, und daß du die Kalenderblätter umwendest, wie aufmerksam, usw. Und ich nach Hause kommen werde, sage ich, und du nicht da sein wirst, sage ich, und ich dein Zimmer betreten werde und dein Kissen berühren werde und ich deine Schuhe in den Regalen betrachten werde und dein Gewand und deine Schirmkappe, Brille und Schweizermesser. Francis Bacon extrem, der zitronengelbe der ganz und gar gelöschte Zitronenfalter, die Zitronenfalle, das Zitronengetränk, das zitronenfarben verschnürte Bündel von Muskeln und Gliedern, Gelenken, er lächelt in Farben von 1 Plakat, die illustren Geschehnisse. Seestück mit Regenfluß vermutlich Regenwohnung von Tränen .. drückte er mir die Hand / diese 1-tausend Meilen und Meisen, jenseits des Meeres (Meran) abermals Meran, sollten wir wieder hin sollten wir wieder dahin, fragt er. Meran oder Grado, sagt er, sind die Bahnhöf’ als zum Weinen / grobe Vergrößerungen von Schwarzweiß-Fotos, die er in einem Fotoautomaten auf dem Bahnhof gemacht hat. Wenn man ihn fragt WIE GEHTS, sagt er : nicht so gut :“ unbeweglich aber macht nichts. Ich bin der EINWACHSENDE ich bin der EINGEWACHSENE, es hat irgendwie geschneit oder geregnet, es ist Anfang Juli.

 

FRIEDERIKE

Friederike Mayröcker (Wenen, 20 december 1924)

 

De Zwitserse schrijver en filosoof Alain de Botton werd geboren in Zürich op 20 december 1969. De eerste twaalf jaar van zijn leven woonde hij in Zwitserland. Daarna verhuisde zijn familie naar Londen. Daar woont hij nu nog, met vrouw Charlotte en twee zonen. Hij kenmerkt zich door van klassieke filosofen, zoals Seneca en Montaigne, bepaalde gedachten en bespiegelingen gepopulariseerde visies en makkelijk te begrijpen verhandelingen te destilleren. Zijn theorieën hebben voornamelijk betrekking op de Westerse sociaal-economische verschijnselen, zoals “Status Anxiety” (status-angst) en “The art of travel” (de kunst van het reizen). Hij drukt zich op een persoonlijke manier uit en voorziet zijn werken vaak van de nodige relativerende humor. In West-Europa is hij inmiddels een behoorlijk populair denker. In februari 2003 werd de Botton tot Chevalier de l’Ordre des Arts et des Lettres geslagen en won hij de prestigieuze essay-prijs de Prix Européen de l’Essai Charles Veillon.

 

 Uit: How Proust can change your Life (1997)

 

“Combray may be pleasant, but it is as valuable a place to visit as any in the large plateau of northern France, the beauty which Proust revealed there could be present, latent, in almost any town, if only we made the effort to consider it in a Proustian way.

Ironically however, it is out of an idolatrous reverence for Proust, and a misunderstanding of his aesthetic ideas, that we speed blindly through the surrounding countryside, through neighbouring non-literary towns and villages like Brou, Bonneval and Courville, on our way to the imagined delights of Proust’s childhood locale. In so doing, we forget that had Proust’s family settled in Courville, or his old aunt taken up residence in Bonneval, it would have been to these places that we would have driven, just as unfairly. Our pilgrimage is idolatrous because it privileges the place Proust happened to grow up in rather than his manner of considering it, an oversight which the corpulent Michelin man encourages because he doesn’t recognise that the worth of sights is dependent more on the quality of one’s vision than on the object viewed, that there is nothing inherently three star about a town Proust grew up in or inherently no-star about an Elf petrol station near Courville where Proust never had a chance to fill his Renault – but where if he had, he might easily have found something to appreciate, for it has a delightful forecourt with daffodils planted in a neat border and an old-fashioned pump which from a distance, looks like a stout man leaning against a fence wearing a pair of burgundy dungarees.”

ALAIN_DE_BOTTON

Alain de Botton (Zürich, 20 december 1969)

 

De Finse schrijver Väinö Linna werd geboren op 20 december 1920 in Urjala, bij Tampere.Hij werd vooral bekend vanwege zijn romans Tuntematon Sotilas (1954 vert. De Onbekende Soldaat) en Täällä Pohjantähden Alla (1959-1963, vert. Hier onder de poolster). Zijn ouders waren Viktor (Vihtori) Linna (1874-1927) en Johanna Maria (Maija) Linna (1888-1972). Het sociale realisme van Linna heeft een diepgaande invloed gehad in het Fins sociaal, politiek en cultureel leven. Zijn beide romans zijn verfilmd. De onbekende soldaat zelfs tweemaal.

 

Uit: The Unknown Soldier

‘Take it easy, you know. Life goes on, even without eyes. When you pull through, we’ll meet again, you bet. See you in the not-too-distant.’
-Hietanen was too agonised to fix much attention to Koskela. Groaning and moaning, he turned his head away and managed to blurt out:
-‘So long, then! Send the lads all the best. And look after yourself.’

 

vaino-linna

Väinö Linna (20 december 1920  – 21 april 1992)

José Lezama Lima, Michel Tournier, Jean Genet, Italo Svevo

De Cubaanse auteur José Lezama Lima werd geboren op 19 december 1910 in Havanna, Cuba.. Als oprichter en hoofdredacteur van het toonaangevende tijdschrift Origines was hij jarenlang de spil van de Latijns-Amerikaanse literatuur. Hoewel auteurs als Borges, Cortázar, García Márquez, Vargas Llosa en meer recentelijk Isabel Allende in ons taalgebied over bekendheid niet te klagen hebben gehad, bleef de aandacht voor het werk van Lezama Lima beperkt tot een enkele aflevering van het tijdschrift Bzzlletin, dat in 1981 een vertaling van het eerste hoofdstuk van zijn roman Paradiso publiceerde. Helemaal onopgemerkt bleef dat niet: Hugo Claus sprak er zijn bewondering over uit en ook Lucebert haastte zich na lezing om er een Duitse vertaling van te bestellen. Toch zou het nog twintig jaar duren voor het werk van Lezama Lima in een min of meer overzichtelijke vorm bij het Nederlandse publiek zou worden geïntroduceerd. In 2001 verscheen dankzij de inspanningen van In de Knipscheer en vertaler Stefaan van de Bremt de bundel Mijn ziel rust niet in een asbak, een overzicht van het proza, de poëzie en de poëzieopvattingen van Lezama Lima. Zijn eerste gedichtbundel Muerte de Narciso (De dood van Narciso, 1937) toonde al de barokke verbeeldingskracht van de dichter en zijn rijke culturele achtergrond.

 

 Uit: Mijn ziel rust niet in een asbak

 

SEDIMENT

Als we onze armen twee jaar lang in zee lieten hangen, zou onze huid de hardheid evenaren van die van het grootste en nobelste aller dieren, of die van het altijd weer opduikende monster. Ferm inzepen en schrobben met zee-egelstekels. Een krab opknabbelen en uit piano-tokkelende vingertoppen weer uitwasemen. Eigenschappen die opdagen langdurig worden afgewezen, met tegenzin en goed fatsoen. Met hemelse weerzin. Met bovenaards dédain om zoveel lichtzinnigheid en treklustige zwerfzucht verleent de ondergedompelde arm een bijzondere waardigheid aan zijn kramp en zijn doelloosheid, verdraagt gelaten het doodtij en daarna de miserabele sieraden die boren in zijn vlees tot ze gezegend worden met een roze dauwgeklingel, wellicht om er een streek van zandkorrels als oogappels van te maken, waar de holle schaar, de beschroomde voet zich laten vervoeren met de natuurlijke lichtheid van lucht, ingedikt door hard, zilverig licht. Zodra de ondergedompelde arm tot woonvertrek is geworden van uitdijende kringen en luchtbellen, onwillige bult voor doortastende verklikkers, ziet hij zich omringd door het insect als vliegende stip; terwijl de zeeslak als tijdstip, uitzinnig maar tergend traag, zich vastzet in dat stukje vlees en aarde, met ambachtelijk meesterschap aangehard door steeds nieuwe veelvouden van de golfslag. Zo wordt dit ondergedompelde deel, beveiligd door de bewijskracht van rust, teruggegeven door echo en eb, als een bovenmenselijk, smetteloos geheim. Na verloop van tijd muteert de ondergedompelde arm niet in een onderzeese boom, integendeel: hij geeft een groter beeld terug van een onwaarschijnlijk tastbaar lichaam, een lichaam dat beantwoordt aan die ondergedompelde arm. Tergend traag als van leven naar droom; als van droom naar leven, hagelwit.

LIMA

José Lezama Lima (19 december 1910 – 9 augustus 1976)

 

Michel Tournier werd geboren op 19 december 1924 in Parijs. Hij komt uit een gezin van germanisten. Zijn vader en moeder ontmoetten elkaar tijdens hun studie germanistiek aan de Sorbonne, de universiteit van Parijs, en zorgden ervoor dat hun zoon ‘met één been in Duitsland’ opgroeide. Hij voelt zich zowel deel van de Duitse als van de Franse cultuur. Als Tournier zes jaar oud is, is zijn gezondheid ronduit slecht. Zo slecht zelfs dat zijn ouders het advies krijgen weg te gaan uit Parijs en ergens in een klein dorpje te gaan wonen. En dat doen ze. Het gezin verhuist naar Saint-Germain-en-Laye, een plaatsje niet ver bij Parijs vandaan. Zijn schooljaren brengt hij voor een belangrijk deel door op privé-scholen in de omgeving van Saint-Germain-en-Laye. De ervaringen daar zullen in veel van zijn latere boeken terugkeren, waaronder in De elzenkoning. Maar dat hij die boeken ooit zal schrijven is voor de middelbaar scholier Michel volkomen ondenkbaar. De filosofie is zijn grote roeping. Hij wil professor in de filosofie worden. Aanvankelijk kent de weg die hem daarheen moet voeren weinig obstakels. Hij studeert aan de Sorbonne, vertrekt naar Tübingen in het zuiden van Duitsland om daar te gaan studeren en doet bij terugkeer in Frankrijk vol zelfvertrouwen het agrégation-examen. Hij denkt dat hij tot de besten zal behoren, rekent zelfs op een eerste plaats, maar eindigt tot zijn verbijstering op de laatste. Michel is te trots om een tweede poging te wagen, evenals zijn beroemde voornaamgenoot Michel Foucault, die ook faalt maar het jaar daarop gewoon een herkansing doet. Hij is te diep gekrenkt in zijn trots. Zijn generatie haalt hem aan alle kanten in. Gillez Deleuze, een voormalig klasgenoot van hem, wordt een succesvol filosoof, een andere klasgenoot, de intussen in vergetelheid geraakte Roger Nimier, debuteert zeer succesvol met een roman en Michel Butor en Michel Foucault groeien respectievelijk uit tot geprezen romancier en invloedrijk filosoof. Het duurt even voordat hij zijn aanvankelijke tegenslag heeft verwerkt en zijn eerste boek schrijft. Michel Tournier is tweeënveertig als hij zijn eerste roman publiceert. Vrijdag of het andere eiland heet de roman waarmee Tournier in 1967 debuteert.

 

Uit : Vendredi ou la vie sauvage

 « Lorsque Robinson reprit connaissance, il était couché, la figure dans le sable. Une vague déferla sur la
grève mouillée et vint lui lécher les pieds. Il se laissa rouler sur le dos Des mouettes noires et blanches tournoyaient dans le ciel redevenu bleu après la tempête. Robinson s’assit avec effort et ressentit une vive douleur a l’épaule gauche. La plage était jonchée de poissons morts, de coquillages brisés et d’algues noires rejetés par les flots. A l’ouest, une falaise rocheuse s’avançait dans la mer et se prolongeait par une chaîne de récifs. C’était là que se dressait la silhouette de La Virginie avec ses mats arrachés et ses cordages flottant dans le vent”.

Tournier

Michel Tournier (Parijs, 19 december 1924)

 

Jean Genet werd geboren op 19 december 1910 in Parijs. Genet was een kind uit een buitenechtelijke relatie. Zijn moeder liet hem achter bij het Burgerlijk Armbestuur (Assistance Publique). Jean bracht zijn vroege jeugd door in opvanghuizen. Korte tijd verbleef hij bij een stiefgezin in het dorp Alligny-en-Morvan, waar hij boeken las en dagdroomde in een bedompt buitentoilet waar het rook naar oude bomen en zompige aarde. Op zijn tiende werd hij veroordeeld voor diefstal en belandde hij in een jeugdgevangenis. Hij was onschuldig, maar omdat de wereld hem desondanks tot dief had verklaard, besloot hij deze reputatie na te leven. “Ik verwierp de wereld die mij verworpen had,” schreef Genet later. Op 19-jarige leeftijd ontsnapte Jean Genet uit de gevangenis. Hij sloot zich aan bij het vreemdelingenlegioen, om al snel weer te deserteren. Tien jaar zwierf hij doelloos door Europa en bracht hij – door veroordelingen voor landlopen, homoseksualiteit, prostitutie, diefstal en smokkelen – veel tijd door in Europese gevangenissen. Aan het einde van deze periode vond hij zichzelf in Nazi-Duitsland terug. Vanaf 1942 schreef Jean Genet autobiografische boeken waarin de bourgeoisie belachelijk wordt gemaakt en de pracht van diefstal en homoseksualiteit wordt gevierd. In 1948 werd hij voor de tiende keer veroordeeld wegens inbraak, waardoor hij automatisch tot levenslang werd veroordeeld. Dankzij petities van André Gide, Jean Cocteau, en zijn latere vriend Jean-Paul Sartre, kwam hij toch vrij. Als dank schreef hij een gedicht waarin de waarden van criminelen en het meditatieve leven in de gevangeniscel wordt geprezen. Met zijn eerste twee toneelstukken: Les Bonnes (De Meiden, 1947) en Haute Surveillance (Onder Toezicht, 1949) vestigde hij naam als avant-gardistisch toneelschrijver.

 

Uit: The Thief’s Journal

“In my time, the Ramblas were frequented by two young mariconas who carried a tame little monkey on their shoulders. It was an easy pretext for approaching clients: the monkey would jump up on the man they pointed out to it. One of the mariconas was called Pedro. He was pale and thin. His waist was very supple, his step quick. His eyes in particular were splendid, his lashes immense.

In fun, I asked him which was the monkey, he or the animal he carried on his shoulder. We started quarreling. I punched him. His eyelashes remained stuck to my knuckles; they were fake. I had just discovered the existence of fakes.”

GENET

Jean Genet (19 december 1910 – 15 april 1986)

 

Italo Svevo is het pseudoniem van Aron Hector Schmitz, geboren op 19 december 1861 in Triëst. In 1873 vertrok hij naar Duitsland om zich de Duitse taal eigen te maken en het was tijdens deze periode dat hij in aanraking kwam met en zich ging interesseren voor de literatuur. In 1878 keert hij terug naar Triëst om te studeren. Na twee jaar moet hij echter vanwege de financiële situatie zijn studie opgeven en gaan werken bij een bank. Hij heeft echter zijn voorliefde voor literatuur niet kunnen onderdrukken. Hij kwam vaak in de bibliotheek en ging zich steeds meer interesseren voor negentiende-eeuwse Franse schrijvers en de filosofie van Schopenhauer. Zijn eerste roman, Una vita(Een leven)schrijft hij in 1892, net na de dood van zijn vader. Het is de eerste keer dat hij het pseudoniem Italo Svevo gebruikt. In 1896 trouwt hij met zijn nicht Lidia Veneziani. Met haar krijgt hij één dochter: Letizia. Zijn tweede roman Senilità (in het Nederlands vertaald als Een man wordt ouder) schrijft hij in 1898. Het wordt echter geen succes. Tussen 1899 en 1912 werkt hij voor zijn zwager. Ondanks dat literatuur niet meer de eerste plaats lijkt in te nemen in het leven van Svevo, is het in deze periode dat zijn werken Un marito (Een echtgenoot), Le avventure di Maria (De avonturen van Maria) en nog een tiental andere verhalen totstandkomen. In 1907 leert hij Joyce kennen. Uit die ontmoeting bloeit een vriendschap op. Joyce leert hem Engels en houdt zo zijn interesse voor de literatuur in leven. De theoriën van Freud geven een nieuwe impuls aan zijn interesse voor de psychoanalyse. In 1915 vlucht zijn familie uit Triëst uit angst voor de Eerste Wereldoorlog. Svevo blijft alleen achter om het bedrijf te runnen. Dit moet enkele jaren later echter zijn deuren sluiten en dit geeft hem de kans om zich weer op zijn literaire activiteiten te storten. Zo vertaalt hij onder andere samen met een neef Freuds Über den Traum naar het Italiaans. In 1919 begint hij met het schrijven van zijn derde roman, La coscienza di Zeno (Bekentenissen van Zeno). Het zou zijn beroemdste en meest geprezen werk worden. Tijdens zijn laatste jaren schreef hij aan een vierde roman: Le confessioni di un vegliardo. Op 13 september 1928 verliest hij het leven als gevolg van een auto-ongeluk.

 

Uit: De bekentenissen van Zeno

“De analyse moest als geëindigd w
orden beschouwd, omdat mijn ziekte was onthuld; mijn kwaal was dezelfde als die waarmee wijlen Sophocles destijds de arme Oedipus had opgescheept: ik had mijn moeder bemind en mijn vader willen vermoorden. Verrukt luisterde ik naar zijn diagnose. Het was een ziekte die mij tot de hoogste adelstand verhief. Een grandioze ziekte, waarmee onze voorouders zich mythologische roem hadden verworven. En zelfs nu ik hier alleen zit met de pen in mijn hand, maak ik me nog niet kwaad. Ik lach er hartelijk om.”

svevo

Italo Svevo (19 december 1861 – 13 september 1928)

Viktor Rydberg, Miles Marshall Lewis, Christopher Fry

De Zweedse schrijver Viktor Rydberg werd geboren op 18 december 1828 in Jönköping, Zweden. Zijn vader was gevangenisbewaarder en zijn moeder vroedvrouw. In 1834 stierf zijn moeder aan de cholera. Zijn vader werd daarna alcoholist en de jonge Viktor werd door de armenzorg geholpen en groeide op bij verschillende pleegouders. Hij brak zijn opleiding aan het gymnasium af en werd journalist. Later haalde hij toch nog zijn gymnasiumdiploma en studeerde hij rechten, maar ook die studie sloot hij nooit af. Hij bleef publiceren en werd in 1877 gekoezen tot lid van de Zweedse akademie en in 1884 tot hooglerrar cultuurgeschiedenis benoemd. Viktor Rydberg werd vooral bekend door zijn romans. Zijn beroemdste roman is Singoalla, verschenen in 1857. Het verhaal speelt in de middeleeuwen en gaat over de verboden liefde van een ridder voor een zigeunerin. In 1859 verscheen Den siste atenaren (De laatste Athener), een historische roman over de strijd tussen het heidendom en het opkomende Christendom. De Christenen staan hierin symbool voor het „oriëntaalse“ principe van geweld, dogmatisme en fanatisme, terwijl de heidenen het positieve, „westerse“ principe van rede en humaniteit vertegenwoordigen. Ook in de roman Vapensmeden (De wapensmid) uit 1871 nam hij liberale standpunten in. Pas laat, in 1882 en 1891 publiceerde Rydberg twee verzamelingen gedichten. Daarin behandelde hij vaak filosofische vragen. Tomten is zijn bekendste gedicht. Het gaat over een natuurwezen dat peinst over het raadsel van het bestaan. Het wordt met name in de kersttijd nog veel gelezen. Astrid Lindgren heeft het later bewerkt. In zijn grote ideeëngedicht Prometeus och Ahasverus (Prometeus en  Ahasverus) grijpt Rydberg weer terug op het thema van Den siste atenaren. In het gedicht Den nya Grottesången (ongeveer: Het nieuwe Grot-Lied) klaagde hij met gebruik van een motief uit de Edda de uitbuiting van de arbeider tijdens de beginnende industrialisering aan. Viktor Rydberg stond duidelijk nog in de traditie van de romantiek.

Tomten

Midwinter night is cold and harsh,
The stars glimmer and flicker,
Everyone sleeps in desolate farm,
Deeply during midnight hour.
The moon wanders its silent course,
Snow shines white on pine and spruce,
Snow shines white on roofs,
Only Tomten is awake.

Stands there grey by the barn door,
Grey by the white of snow
Gazes, as many winters before,
Up on the moon’s white glow,
Looks at the woods, where spruce and pine
Embrace the yard , whith their somber wall
Ponders, without getting far,
On a peculiar riddle.

Pulls his hand through his beard,
Shakes both his head as his hood –
“No, that riddle is too hard,
No, that I will not guess”,
Soon, as usual,he chases away,
All such wondering thoughts.
Goes away to potter about,
Goes to handle his chore.

Goes to the pantry and tool shed,
Checking all the locks –
Cows dream in the moon light
Dreams of summer in the stable
Forgetful of harness and rein
Horse in the stable also has a dream:
The split he is leaning over,
Is filles wirh sweet scenting clover.

Goes to the fence where sheep roam,
Sees how the all sleep tight,
Goes to the hens, the rooster stands tall
Proud on the highest pole:
Karo, rests in his comfortable hay
Wakes up and wiggles his tail,
For Karo knows his Tomten,
They are the best of friends.

Finally Tomten quietly goes to see
The dear and beloved house masters,
For long he has niticed that they
Strongly appreciate his work
To the children’s crib he than tiptoes,
Just to see the sweet and smaal,
None could say anything but:
That is his greatest joy.

Like that he’s seen them,
Father and son, through generations
Sleeping as children, but from where
Do they come down here?
Families followed and families went
Blossoming, aging, passing – where to?
The riddle that cannot be solved
Comes back revolved.

Tomten walks to the loft of the barn,
Up there he has his lair,
High up in the stack of hay,
Close to the swallows nest.
Now the dwelling is quiet and calm,
But with leaves and bloom of spring,
She likely will return
With the fine spouse.

By then she have many
Stories to chirp about
Though none about the riddle,
That haunts Tomtens man’s mind
Through a crack in the barns wall,
The moon shiens on the old man’s beard,
Making it shimmer so bright,
The Tomten thinks and reflects.

The forest is silent so is the clime,
All live outside is frozen,
Far away the slow roar
Of rapids is heard
Tomten listens , yet half asleep,
Thinks he hears the stream of time,
Wandering, where it will go,
Wandering, where its spring is.

Midwinter night is cold and harsh,
The stars glimmer and flicker,
Everyone sleeps in desolate farm,
Well until morning hour.
The moon lowers its silent course,
Snow shines white on pine and spruce,
Snow shines white on roofs,
Only Tomten is awake.

VIKTOR_RYDBERG

Viktor Rydberg (18 december 1828 – 21 september 1895)

 

De Amerikaanse publicist en schrijver Miles Marshall Lewis werd geboren op 18 december 1970 in The Bronx, New York. Hij studeerde af aan Morehouse College in 1993. In 2004 emigreerde hij uit de VS uit protest tegen de oorlog tegen Irak en ging wonen in Parijs. Zijn debuut, het essay , Scars of the Soul Are Why Kids Wear Bandages When They Don’t Have Bruises (2004) vestigde zijn naam als prozaschrijver met oog voor de Amerikaanse cultuur in een stijl die direct is beinvloed door Joan Didion, een mix van persoonlijke reflectie en sociale analyse en humor. Lewis’s tweede boek, There’s a Riot Goin’ On (2006), gaat o.a. over de dood van de tegenculruur uit de jaren zestig. Het nieuwe The Noir Album documenteert zijn ballingschap in Parijs tijdens de laatste jaren van de regering Bush, terwijl hij aan een franco-amerikaanse familie bouwt en een postmoderne identiteit smeed door in de voetsporen te treden van vroegere emigranten. Lewis is oprichter en redacteur van het literaire tijdschrift Bronx Bianual.

Uit: Scars of the Soul Are Why Kids Wear Bandages When They Don’t Have Bruises

“Hiphop is dead.

Writing Scars of the Soul Are Why Kids Wear Bandages When They Don’t Have Bruises, I worked backwards from this foregone conclusion, then changed my opinion very early on. Living in the South Bronx at the time hiphop culture was born, moving to the northeast Bronx neighborhood of Co-op City and seeing things progress as a youngster, I had become disillusioned by the turn of the millennium, and I was not alone. A hot topic of debate for those of us who have seen the culture’s better days, many missives on the death of hiphop float through cyberspace even now. The Source magazine questioned, “Who is killing the spirit of hiphop?” at a Harvard hiphop town hall meeting moderated by the Reverend Al Sharpton, which I attended in December 2000. Interviewing Q-Tip in February 2002 concerning an album on which he’d largely abandoned rhyming and rap arrangements, the renowned MC shared my opinion. “I can faithfully, honestly say that hiphop is dead and it follows the route of all other forms of black music,” he said. “I’m really ashamed of the state it’s in right now.”

Hiphop as a culture and art form graduated from subculture status during the early 1990s, significantly figuring in the lives of worldwide youth and ending its standing as an underground phenomenon. With its mainstream success came more radio-friendly beats and rhymes, and certain characteristics that appealed to its wider audience were forefronted: crass bling-bling materialism; violent rap rivalries that extended beyond records into real-life shootings, stabbings, and murders; the objectification and denigration of women in videos and song lyrics. Furthermore, most modern rap music aficionados had no appreciation for aerosol art, deejaying, or breaking–sidelined aspects of hiphop culture whose former prominence I remembered fondly from the seventies and early eighties. I began to embrace more of a post-hiphop aesthetic, as if a new youth subculture was right around the corner and hiphop was on its deathbed.”

lewis

Miles Marshall Lewis (New York, 18 december 1970)

 

De Britse toneelschrijver Christopher Fry, pseudoniem van Christopher Harris, werd geboren in Bristol op 18 december 1907. Hij schreef onder meer The Lady’s Not For Burning (1948) en Venus Observed (1949). Uit zijn twee bekendste toneelstukken spreekt een goedwillende voorzienigheid en hoop voor de mensheid, wat veel mensen vlak na de Tweede Wereldoorlog aansprak. Fry zelf was een quaker en geloofde daarom niet in geweld. Hij nam tijdens de oorlog niet deel aan gevechten, maar werkte vier jaar achter het front. Critici merkten vaak op dat Fry’s stijl leek op die van de Amerikaanse toneelschrijver T.S. Eliot. Fry erkende dat Eliot een belangrijke invloed had op zijn werk. Fry schreef ook mee aan filmscripts, zoals het script voor de film Ben-Hur.

 

Uit: The Lady’s Not for Burning

 

“ (Thomas Mendip:“. . . Just see me

As I am, me like a perambulating Vegetable, patched with inconsequential Hair, looking out of two small jellies for the means Of life, balanced on folding bones, my sex

No beauty but a blemish to be hidden Behind judicious rags, driven and scorched

By boomerang rages and lunacies which never

Touch the accommodating artichoke Or the seraphic strawberry beaming in its bed:

I defend myself against pain and death by pain

And death, and make the world go round, they tell me,

By one of my less lethal appetites: Half this grotesque life I spend in a state

Of slow decomposition, using

The name of unconsidered God as a pedestal

On which I stand and bray that I’m best

Of beasts, until under some patient

Moon or other I fall to pieces, like

A cake of dung. Is there a slut would

hold This is her arms and put her lips against it?

And Jennet replies:

Sluts are only human. By a quirk Of unastonished nature, your obscene

Decaying figure of vegetable fun

Can drag upon a woman’s heart, as though

Heaven were dragging up the roots of hell.

What is to be done? Something compels us into

The terrible fallacy that man is desirable

And there’s no escaping into truth. The crimes

And cruelties leave us longing, and campaigning

Love still pitches his tent of light among

The suns and moons.

You may be decay and a platitude

Of flesh, but I have no other such memory of life.

You may be corrupt as ancient apples, well then

Corruption is what I most willingly harvest.

You are Evil, Hell, the Father of Lies; if so

Hell is my home and my days of good were a holiday:

Hell is my hill and the world slopes away from it

Into insignificance. I have come suddenly

Upon my heart and where it is I see no help for.”

 

FRY_CHRISTOPHER

Christopher Fry (18 december 1907 – 30 juni 2005)

Yvonne Keuls, Frank Martinus Arion, Ronald Giphart, Ford Madox Ford, Jules de Goncourt, Hans Henny Jahnn

Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zij is vandaag dus 75 jaar geworden. Yvonne Keuls kwam op zevenjarige leeftijd naar Nederland en al op jonge leeftijd begint zij te schrijven. Zij is één van de eerste Nederlandse schrijvers die sinds 1967 lezingen op scholen en in boekhandels en bibliotheken verzorgd. Daar groeide haar interesse voor de problemen van jongeren, die onderwerp van haar succesvolle boeken als in Het verrotte leven van Floortje Bloem en De moeder van David S. zouden worden.  Vanaf 1969 begint ze met het dramatiseren van beroemde boeken als Boek der kleine zielen en De koperen tuin. Ook speelde ze zelf in verschillende theatervoorstellingen. Al veertig jaar lang is Yvonne Keuls een veel gelezen en geprezen auteur. Van haar roman Mevrouw mijn moeder zijn meer dan 230.000 exemplaren verkocht. Het boek werd bekroond met de publieksprijs 1999. In 2001 verscheen haar levensverhaal Madame K. Van Indisch kind tot Haagse dame dat direct na verschijnen een bestseller werd.

Uit: Madame K – Van Indisch kind tot Haagsche dame

“De astrologie was er de oorzaak van dat mijn vader bij zijn laatste kind van dat plan afweek. Hij gaf mij bij de burgerlijke stand aan als Yvonne omdat hij, toen hij daar voor het loket van de ambtenaar stond, zich plotse ling herinnerde wat die naam betekende: ‘strijdster met de iepenhouten boog’.
Boogschutter dus. En ik wás een Boogschutter, een decemberkind, geboren op de zeventiende van die maand, ’s morgens om zeven minuten over vijf. Daar was niets tegen in te brengen. Maar van enig vooroverleg met mijn moeder was geen sprake geweest en dus was de verrassing voor haar groot. Zo groot, dat ze meteen haar twijfels bij mijn naamgeving had.
Zij wist namelijk dat de vrouw van mijn vaders chef een beeldschone blondine die bij officiële gebeurtenis sen nou niet direct onopvallend naar mijn vader lonkte – Yvonne heette en zij wist ook dat mijn vader op het morele vlak net zo betrouwbaar was als alle andere mannen. Hij deed het voorkomen alsof hij zich gewetensvol aan het negende gebod hield: Gij zult niet begeren Uws naasten huis, Uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets wat Uws naasten is, maar alleen wat betreft die knecht, die os en die ezel was mijn moeder er zeker van dat hij dat gebod ook werkelijk nakwam.
Toen mijn moeder van mijn naam hoorde, werd ze niet boos, ze ging niet tekeer, ze sprak zelfs haar twijfel niet uit. Ze zei geen woord. Ze had echter meteen haar tegenzet bij de hand. Ze besloot eenvoudigweg mij nimmer bij die naam te noemen.
Binnen tien minuten doopte ze mij om in Angin, wat in het Maleis ‘wind’ betekent, en zij verklaarde wijs en poëtisch: ‘Want de wind neemt de verhalen mee. Kabar angin betekent: “gerucht” – het kan waar zijn, het kan niet waar zijn – of: “verhaal dat op de wind wordt gedragen”.’

KEULS

Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

Frank Martinus Arion werd geboren op 17 december 1936 op Curaçao. Hij kwam uit een gezin van drie kinderen. Op tweejarige leeftijd vertrok het gezin naar Aruba omdat Frank’s vader daar een baan kreeg bij de LAGO oliemaatschappij. Toen Frank vier was kwamen zijn zusje en moeder om bij een verkeersongeluk. Frank en zijn overgebleven zusje werden naar hun oma op Curaçao gestuurd. Die voedde hen verder op. Hij groeide op in het levendige Otrabanda, een stadsdeel dat veel beschreven is door andere auteurs. In 1955 vertrok Frank naar Nederland hij was toen 18 jaar oud. Hij studeerde Nederlandse taal en letterkunde in Leiden. Hij kon moeilijk aarden in Nederland en ging eigenlijk alleen om met andere Antillianen. Hij kwam in contact met Cola Debrot. Samen met hem gaf Frank Arion zijn eerste gedichtenbundel uit in 1957. Hierna richtte hij met nog twee andere een Antilliaans tijdschrift op, Encuentro Antilliano. In de jaren ’60 ging hij terug naar de Antillen waar hij voor de Wereldomroep lezingen hield over de Antillen. Tien jaar later besloot Frank Martinus zijn studie af te maken en ging weer terug naar Nederland. Na zijn studie besloot hij zich te gaan inzetten voor het samenbrengen van de Antillianen in Nederland. Hij richtte verschillende clubs en verenigen voor Antillianen op. Ook begon hij aan Dubbelspel, zijn eerste echte roman. Het boek was na uitgave in 1973 meteen een groot succes. Hij won er zelfs de Van der Hoogtprijs mee. Het daarmee gewonnen geld gaf hij aan een organisatie tegen de apartheid in Zuid-Afrika.

 

Uit: De deserteurs (2006)

“Op de hoek van Second Street en Market Street, schuin tegenover State House en de openbare markt, bevond zich het Great Meeting House, sinds 1695 het belangrijkste religieuze centrumvan de quakers. Een blok verder naar de Delaware, op de hoek van Front Street en Chestnut Street, stond het ruime, witte, houten huis van de familie Blincker. Het torende met zijn drie verdiepingen als een grote vogelkooi uit boven de lage stad.Deonderste verdieping was van rode baksteen, als ballast uit Europa ingevoerd, en de bovenste van hout. Het huis, gedeeltelijk nog een overblijfsel uitPenns tijd, was twintig jaar geleden in handen gekomen van de Blinckers.

James Blincker, geboren te Philadelphia, was begonnen als leerling-kabinetmaker, werd daarna leerlingsmid, en nu was hij eigenaar van een zaagmolen en een scheepswerf, gevestigd waar de Schuylkill uitmondt in de Delaware. Op zomerse dagen kon hij vanuit het dakraam met plezier kijken naar de platbodems met hun scherpe boeg en achtersteven die tonnen boomstammen naar zijn bedrijven vervoerden. Hij had altijd een droom gehad: als afstammeling van een familie die ooit in een grot aan de hoge kant van de Delaware had gewoond een hoekhuis aan de waterkant te bezitten. Nu, met zijn vierenveertig jaar, had hij al zo’n twintig schepen verkocht, van kleine, slanke sloepen tot twee indrukwekkende linieschepen.”

Arion

Frank Martinus Arion (Curaçao, 17 december 1936)

 

Ronald Giphart werd geboren te Dordrecht op 17 december 1965, als zoon van een huisvestingsambtenaar en Wijnie Jabaaij die later kamerlid zou worden voor de PvdA. Zijn ouders scheidden toen Giphart 11 was. Hij ging met zijn vader in Soest wonen, en verhuisde in 1987 naar Utrecht waar hij Nederlands ging studeren. Na drie jaar brak hij zijn studie af. Tijdens zijn werk als nachtportier begon hij te schrijven. Giphart debuteerde in 1992 met Ik ook van jou. Hij schreef daarna nog diverse romans, en was redacteur van het literair tijdschrift Zoetermeer. Giphart publiceert in uiteenlopende tijdschriften, waaronder het NS-tijdschrift Rails. Hij schrijft ook onder het pseudoniem Arnold Hitgrap. In 1998 maakte hij samen met Joost Zwagerman de literaire theatershow ‘Hamerliefde’, die in 2000 wegens succes werd geprolongeerd. In 2003 was zijn novelle Gala boekenweekgeschenk. Sommige christelijke boekhandels weigerden het geschenk te verstrekken. Gedurende een zaterdag was Gala geldig als 2e-klastreinkaartje voor binnenlandse treinreizen per NS. Giphart is lid van het Republikeins Genootschap. Hij treedt ook op in het theater; in het seizoen 2005/2006 met Bart Chabot en Martin Bril in het programma Giphart en Chabot met Bril.

 

Uit: Troost

 

Lekker mag wat mij betreft zo snel mogelijk worden geschrapt uit de voedselencyclopedie. Lekker is een gemaksziekte. Vroeger betekende lekker ‘kieskeurig’ of ‘op goed eten gesteld’, en dat is een betekenis waarmee ik zou kunnen leven. Maar net als het woord ‘leuk’ is het hedendaagse ‘lekker’ afgekalfd en van zijn betekenis ontdaan, en het wordt voornamelijk misbruikt door fabrikanten van inspiratieloze massabagger, en obers van zoveelderangs smaakpapilverkrachters. ‘Was het lekker?’

 

 

giphart

Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

 

De Engelse schrijver en publicist Ford Madox Ford werd geboren op 17 december 1873 in Merton, Surrey. Met zijn beroemdste werk uit 1915 “The Good Soldier” verwierf hij grote bekendheid. De roman wordt geprezen om zijn subtiele beschrijving van de illusies en waarheden van het leven.Ford staat ook bekend om zijn voorliefde voor experimenten met fictie en zijn steun aan belangrijke beginnende schrijvers als D.H. Lawrence in het begin van hun carrière.Tussen 1924 en 1928 schreef hij ook de tetralogie “Parade’s End”.Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij officier bij de Royal Welch Fusiliers aan het Westelijk Front.

 Uit: The Good Soldier

“THIS is the saddest story I have ever heard. We had known the Ashburnhams  for nine seasons of the town of Nauheim with an extreme intimacy–or, rather  with an acquaintanceship as loose and easy and yet as close as a good  glove’s with your hand
. My
wife and I knew Captain and Mrs Ashburnham as  well as it was possible to know anybody, and yet, in another sense, we knew nothing at all about them. This is, I believe, a state of things only possible with English people of whom, till today, when I sit down to puzzle  out what I know of this sad affair, I knew nothing whatever. Six months ago  I had never been to England, and, certainly, I had never sounded the depths  of an English heart. I had known the shallows.

I don’t mean to say that we were not acquainted with many English people.  Living, as we perforce lived, in Europe, and being, as we perforce were,  leisured Americans, which is as much as to say that we were un-American, we  were thrown very much into the society of the nicer English. Paris, you see,  was our home. Somewhere between Nice and Bordighera provided yearly winter quarters for us, and Nauheim always received us from July to September. You  will gather from this statement that one of us had, as the saying is, a  “heart”, and, from the statement that my wife is dead, that she was the  sufferer.”

FORDMADDOX

Ford Madox Ford (17 december 1873 – 26 juni 1939)

 

Jules de Goncourt werd geboren op 17 december 1830 in Parijs. Belangrijke boeken van de broers De Goncourt zijn onder meer: “Histoire de la société française pendant la révolution” (1854), “Portraits intimes du XVIIIe siècle” (1857-1858, twee delen), “L’art du XVIIIe siècle” (1859-1875, drie delen), “Renée Mauperin” (1864), “Germinie Lacerteux” (1864), “Madame Gervaisais” (1869) en de dagboeken “Le journal des Goncourts” (1887-1896, negen delen).  (Zie ook mijn blog van 26 mei 2006)

Uit:  Le journal des Goncourts

 « Fin Février 1854_.–Tout cet hiver, travail enragé pour notre HISTOIRE DE LA SOCIÉTÉ PENDANT LA RÉVOLUTION. Le matin, nous emportons, d’un coup,

quatre à cinq cents brochures de chez M. Perrot, qui loge près de nous, rue des Martyrs. (Ce M. Perrot, un pauvre, tout pauvre collectionneur quia fait une collection de brochures introuvables, achetées deux sous surles quais, en mettant quelquefois sa montre en gage–une montre en argent.)

Toute la journée, nous dépouillons le papier révolutionnaire et, la nuit, nous écrivons notre livre. Point de femmes, point de monde, point de plaisirs, point d’amusements. Nous avons donné nos vieux habits noirs et n’en avons point fait refaire, pour être dans l’impossibilité d’allerquelque part. Une tension, un labeur continu de la cervelle et sans relâche. Afin de faire un peu d’exercice, de ne pas tomber malades, nous ne nous permettons qu’une promenade après dîner, une promenade dans les ténèbres des boulevards extérieurs, pour n’être point tirés, par la distraction des yeux, de notre travail, de notre enfoncement spirituel en notre oeuvre. »

 

JULESdeCONCOURT
Jules de Goncourt (17 december 1830 – 20 juni 1870)

 

De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg. Jahnn was de zoon van een scheepsbouwer uit Hamburg. Hij was een overtuigd pacifist; na beëindiging van zijn school in 1915 trok hij naar Noorwegen, om aan WO I te ontkomen. Vrijwel onmiddellijk na de oorlog keerde hij terug; hij was zeer sterk geïnteresseerd in kunst, muziek en mythologie. Zijn eerste toneelstuk, Pastor Ephraim Magnus, lokte in 1919 een groot schandaal uit: het stuk gaat onder andere over incest, atheïsme en zelfmoord, en heeft een priester als hoofdpersonage. Jahnns stukken vormden de bouwstenen van zijn eigen mensheidsvisie; zijn personages zijn irrationeel, handelen uit driften en zijn onderhevig aan een mystieke wetmatigheid. Seksualiteit, al dan niet homoseksueel, speelt in zijn werk een cruciale rol: de dierlijke drift van de mens biedt een tegengewicht tegen de ontmenselijking van de beschaving. In 1933 werd Jahnn schrijfverbod opgelegd: voor de nazi’s was hij decadent en een prediker van ontucht. Anderzijds veroordeelden conservatieve kringen zijn ‘heidense’ invloeden: Jahnn had een grote belangstelling voor de Germaanse mythologie. Hij vluchtte eerst naar Zwitserland, maar in 1934 vestigde hij zich op het eiland Bornholm, waar hij o.a. paarden kweekte. Hij bleef er wonen tot 1950. Zijn grote romantrilogie Fluß ohne Ufer, die een homo-erotische relatie als thema heeft, geldt als zijn hoofdwerk: het is een anti-civiliserend epos over de eenheid van de mens met de natuur, de vriendschap en de geslachtsdrift, de zaken die het leven volgens Jahnn gestalte geven. Het werk heeft een warrige structuur, met muzikale inlassingen, woordspelingen en andere tekstvormen die traditioneel als non-literair worden beschouwd.

 

Uit: Aus dem norwegischen Tagebuch

„Ich schämte mich, als ich zum ersten Mal im Tierpark die großen Sibirischen Tiger eingesperrt sag, die über mich hinwegschauten. Mir stieg das Blut in den Kopf, dass ich vermeinte, er würde mir zerplatzen, und lief davon. Bald darauf aber kehrte ich zum Käfig zurück und bemühte mich, ihnen klar zu machen, dass ich an ihrer Gefangenschaft nicht schuld sei, aber sie glaubten mir nicht, sie wollten mich nicht hören, sie meinten, ich hätte wohl auch Eintrittsgeld bezahlt, den Zins, darum sie gefangen saßen. Da begann ich entsetzlich zu weinen und flehte, dass ich doch möchte die Tigersprache kennen; aber ich musste ihnen endlich auf Deutsch sagen, dass ich sie sehr, sehr liebte, dass ich zu ihnen wollte, um ihnen das Fell zu lecken, und dass sie mich auch fressen dürften – nur glauben sollten sie mir, dass ich sie lieb hätte und nicht schuld wäre an ihrer Gefangenschaft. Ich weinte so sehr vor ihnen und wollte sie befreien; aber ich sah wohl ein, dass es nicht anging, man würde sie erschießen. So bin ich dann noch zwei- oder dreimal an ihrem Käfig gewesen und habe ihnen meine ganze Traurigkeit angeboten, sie möchten fröhlich sein, aber sie lehnten es ab“.

H_Henny_Jahnn

Hans Henny Jahnn (17 december – 29 november 1959)

Adriaan van Dis, Jane Austen, Adriaan van der Veen, Noël Coward, Tip Marugg

Adriaan van Dis werd op 16 december 1946 geboren in het Noord-Hollandse Bergen aan Zee. Zijn vader was een blanke Indiër en zijn moeder een boerenmeisje uit Breda dat hij in Indië had leren kennen. Zij had toen al drie dochters uit haar huwelijk met een KNIL-militair. Ook zijn vader was in Indië al eerder getrouwd geweest. De familie was door oorlog getekend. Als overlevende van het door de Britten getorpedeerde schip Junyo Maru werd zijn vader tewerkgesteld aan de Pakan Baroe spoorlijn op Sumatra. De echtgenoot van zijn moeder werd tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) onthoofd en zij belandde met haar dochters in een interneringskamp. Adriaan, na de oorlog in Nederland geboren, was als het enige blanke kind en zonder eigen Indische geschiedenis in dit gezin een buitenstaander. Zijn woonomgeving droeg daar ook aan bij. In Bergen aan Zee woonden veel oud-Indiëgangers en Adriaan groeide op in een huis dat door vier repatriantenfamilies werd gedeeld. In 1983 debuteerde Van Dis ook als televisiepresentator en kreeg landelijke bekendheid door zijn literaire praatprogramma Hier is… Adriaan van Dis. Het werd uitgezonden door de VPRO en in 1986 bekroond met de Nipkowschijf. De laatste uitzending was op 3 mei 1992. Van 1999 tot 2002 keerde hij terug op televisie voor vier seizoenen Zomergasten en daarmee sloot hij, naar eigen zeggen, definitief zijn televisiecarrière af. Het oeuvre van Van Dis omvat romans, novelles, verhalen, poëzie en toneel. Zijn werk is in grofweg drie categorieën in te delen. Het eerste deel is geïnspireerd op de vele reizen die hij maakte naar onder andere China, Afrika, Japan, Marokko en Mozambique. Voorbeelden daarvan zijn Casablanca (1986) en In Afrika (1991). Het tweede deel van zijn oeuvre gaat terug op zijn Indische jeugd, zoals Nathan Sid (1983), Indische Duinen (1994) en Familieziek (2002). Tot slot zijn er nog de karakterromans over ontluikende homoseksualiteit, waartoe Zilver (1988) en Dubbelliefde (1999) gerekend kunnen worden.

Uit: Indische duinen

“Ik dacht dat ik hem goed in bedwang had, vastgestampt onder zoden van cynisme, en nu piepte hij plotseling uit zijn graf. Jaren was mijn haat een houvast, alles wat ik deed of naliet kwam voort uit verzet tegen mijn vader. Hij beroepsmilitair, ik lakte mijn nagels om aan de dienst te ontsnappen. Hij een man van de klok, ik zonder en als het even kon te laat. Kracht, spieren, zweet, hoe zwak hij zelf ook was, hij spelde de sportpagina’s; ik moest al kotsen bij het zien van een voetbalschoen. Mijn haat was een bron van energie. Nuances stond ik mij niet toe. Ik weigerde verder over hem na te denken, maar met de jaren merkte ik dat ik meer eigenschappen van hem had dan ik leuk vond, en als ik het zelf niet wist was mijn familie er wel om me erop te wijzen. Ook ik kon niet met geld omgaan, ook in mij woelden drift en wellust, ik had zijn charme, zijn praatlust en zijn neiging tot overdrijven. En hoeveel hekel ik ook aan die eigenschappen had, het lukte me niet ze allemaal te weren. Al scherend zag ik mijzelf meer en meer op hem gaan lijken. Langzaam drong het tot me door dat ik mijn vader slecht kende.”

VanDis

Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)

 

Jane Austen werd geboren op 16 december 1775 in Steventon, Hampshire. Haar vader was een geestelijke. Het grootste deel van haar leven bleef ze in haar geboortestreek. Austen had zes broers en een oudere zuster, Cassandra, waarmee zij zeer hecht was. Het enige onbetwiste portret van Jane Austen is een gekleurde schets die door Cassandra werd gemaakt en hangt in de National Portrait Gallery in Londen. In 1801 verhuisde de familie naar Bath. In 1802 werd Austen ten huwelijk gevraagd door de rijke Harris Bigg-Wither en zij stemde toe; de volgende dag zei zij dat zij haar woord niet kon houden en trok haar instemming in. De reden hiervoor is niet bekend, maar Austen is nooit getrouwd. Na de dood van haar vader in 1805 woonden Jane, haar zuster en haar moeder daar nog verscheidene jaren tot zij in 1809 naar Chawton verhuisden. Hier had haar rijke broer Edward een landgoed met een plattelandshuisje, dat hij aan zijn moeder en zusters schonk. (Hun huis is tegenwoordig open voor het publiek.) Zelfs nadat zij naam gemaakt had als romanschrijfster, bleef zij in relatieve stilte leven, en begon aan ziekten te lijden. Het wordt nu aangenomen dat zij aan de ziekte van Addison geleden heeft, waarvan toen de oorzaak nog onbekend was. Ze reisde naar Winchester om behandeling te zoeken, maar stierf daar en werd begraven in de kathedraal.

Uit: Pride And Prejudice

“IT is a truth universally acknowledged, that a single man in possession of a good fortune must be in want of a wife.
However little known the feelings or views of such a man may be on his first entering a neighbourhood, this truth is so well fixed in the minds of the surrounding families, that he is considered as the rightful property of some one or other of their daughters.
“My dear Mr. Bennet,” said his lady to him one day, “have you heard that Netherfield Park is let at last?”
Mr. Bennet replied that he had not.
“But it is,” returned she; “for Mrs. Long has just been here, and she told me all about it.”
Mr. Bennet made no answer.
“Do not you want to know who has taken it?” cried his wife impatiently.
“_You_ want to tell me, and I have no objection to hearing it.”
This was invitation enough.
“Why, my dear, you must know, Mrs. Long says that Netherfield is taken by a young man of large fortune from the north of England; that he came down on Monday in a chaise and four to see the place, and was so much delighted with it that he agreed with Mr. Morris immediately; that he is to take possession before Michaelmas, and some of his servants are to be in the house by the end of next week.”
“What is his name?”
“Bingley.”
“Is he married or single?”
“Oh! single, my dear, to be sure! A single man of large fortune; four or five thousand a year. What a fine thing for our girls!”
“How so? how can it affect them?”
“My dear Mr. Bennet,” replied his wife, “how can you be so tiresome! You must know that I am thinking of his marrying one of them.”
“Is that his design in settling here?”
“Design! nonsense, how can you talk so! But it is very likely that he _may_ fall in love with one of them, and therefore you must visit him as soon as he comes.”

JANE

Jane Austen (16 december 1775 – 18 juli 1817)

 

Adriaan van der Veen werd geboren op 16 december 1916 in Schiedam. Van der Veen schreef zijn eerste proza voor het tijdschrift Groot Nederland. Jan Greshoff hielp hem aan een baan als journalist bij het tijdschrift Hollandsch Weekblad. In 1940 ging hij naar de Verenigde Staten als correspondent voor Het Vaderland. Na WO II kwam hij terug naar Nederland en ging werken als redacteur letteren bij het NRC. Ook werkte hij voor het blad Criterium. Zijn eerste roman, Wij hebben vleugels (1946), draagt een autobiografisch karakter. Dit geldt nog meer voor Kom mij niet te na (1968) en de vervolgdelen Vriendelijke vreemdeling (1969) en Blijf niet zitten waar je zit (1972); het daarin gegeven relaas van zijn vertrek naar, verblijf in en terugkomst uit Amerika en zijn talrijke ontmoetingen in de schrijverswereld is tevens dat van het zoeken naar vrijheid en zelfbevrijding – persoonlijke herinneringen waarin de lezer evenwel veel van zichzelf herkent. Van zijn latere romans maakte vooral het ontroerende In liefdesnaam (1975, Vijverbergprijs 1977) diepe indruk. Zijn beste liefdesverhalen verzamelde hij in de bundel Alibi voor het onvolkomen hart (1983), naar de eerder verschenen novelle onder die titel (1953). Het werk van Van der Veen draagt sterk het karakter van bekentenisliteratuur. Het ontwikkelde zich onder invloed van de Forum- en Criterium-generatie en van de moderne Amerikaanse schrijvers. De emotionaliteit gaat schuil achter een zakelijke stijl en een on-Hollandse lichtvoetigheid.

Uit: Het wilde feest.

Het was niet helemaal waar. Ik had aan boord wel degelijk onderscheid gevoeld. Onschuld is ook afwezigheid van elke richtlijn. Daardoor was ik heen en weer geslingerd, maar zonder te kiezen, boven de partijen uit, alleen waarnemend, aanvaardend wat ik kon gebruiken zonder ooit verband te leggen. Dat is mij nu pas duidelijk geworden. Ik hoor hen weer door de afstand van de tijd met zware brouwgeluiden elkaar in het Engels aanspreken, bewust hun moedertaal verloochenend om dan af en toe met gedempte stem toch in het Duits terug te vallen. Ik zie hen weer aan het begin van hun lange tocht naar de vrijheid, geduldig opschuivend naar hun beurt in de tochtige paspoortkantoren. Uren hadden zij gezeten in de koude gangen te Parijs, Londen, Luxemburg, Antwerpen, Rotterdam, de ogen gericht op het loket, glimlachend, buigend, dank mompelend als zij weg gingen. Er werd verteld over stadjes in neutrale landen waar zulke goede vluchtelingenkampen waren. Kleine kinderen spraken Duits, Engels, Frans door elkaar, zij hadden al met Duitsland afgerekend.

Een schip topzwaar van uitgestotenen, waar de vluchtelingen met alle neerbuigendheid van Hollanders die een rijk en onafhankelijk land achter zich wisten, door de stewards werden bediend. Zij stalden bij de maaltijden grote stukken vlees uit voor een oude vrouw met een haviksneus en verschrikt dichtgeknepen ogen. Velen liepen tijdens het eten weg, anderen bleven dagen in hun hut. De saus, het vet, de kip, het vlees, voor de welgedane Hollander een achtergrond voor zijn dikke sigaar, deden hen in elkaar krimpen. De schoolmeester met halve brillenglazen en een bescheiden kuif van gladgestreken dof haar, Duits gebleven tot in zijn bevelende kraakstem die men alleen per vergissing nog een enkele keer hoorde uitschieten, lachte schuldig tegen de bediende over zijn gebrek aan eetlust.”

VANDERVEEN

Adriaan van der Veen (16 december 1916 – 7 maart 2003)

 

Noël Coward  werd geboren op 16 december 1899 in Teddington, Londen. Hij kreeg al vroeg onderwijs in dansen en zingen en stond al op elfjarige leeftijd op het toneel. Nadat hij het eerst als schrijver van korte verhalen geprobeerd had legde hij zich vanaf 1925 toe op brutaal-frivole komedies, waarin hij meestal de hoofdrol speelde en deels ook zelf de regie voerde. Ook vierde Coward successen als filmacteur, operette- en musicalauteur, componist, zanger, schilder en zelfs alleen al met zijn persoonlijkheid. Zijn stukken zijn technisch perfecte komedies waarmee hij de Engelse traditie van de comedy of manners nieuw leven inblies. Hij bespotte daarin morele conventies en achterhaalde gedragswijzen, betrekt erotische thema’s erin die hij met briljante invallen, grappige dialogen en verrassende situaties tot een amusant, soms diepergaand, geheel samenvoegt. De laatste jaren van zijn leven woonde Coward op Jamaica, waar hij ook overleed.

 

Uit: Operette (1937)

 

The Stately Homes of England

 

“The stately homes of England we proudly represent,
We only keep them up for Americans to rent
.
Tho’ the pipes that supply the bathroom burst
And the lavat’ry makes you fear the worst
It was used by Charles the First (quite informally),
And later by George the Fourth on a journey north,
The state apartments keep their historical reknown,
It’s wiser not to sleep there in case they tumble down;
But still if they ever catch on fire
Which with any luck they might,
We’ll fight for the stately homes of England”.

 

coward

Noël Coward (16 december 1899 – 26 maart 1973)

 

Tip Marugg werd geboren op 16 december 1923 in Willemstad, Curaçao als vijfde van zeven kinderen. Zijn ouders waren beiden rooms-katholiek maar Marugg werd zowel katholiek als protestants opgevoed. Hij haalde zijn mulo-diploma in 1942 en moest daarna vijf jaar in militaire dienst. Vervolgens werkte hij enkele decennia bij Shell. Toen hij meewerkte aan het personeelsblad van Shell, ‘Passaat’, ontdekte hij het plezier van schrijven. Hij debuteerde in 1958 met de roman Weekendpelgrimage. In 1967 volgde In de straten van Tepalka. Pas in 1988 verscheen zijn derde roman, De morgen loeit weer aan die werd genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs. Marugg was toen al bijna twintig jaar met pensioen (sinds 1970) en leefde teruggetrokken. Zijn boeken werden onder andere in het Engels en het Russisch. De laatste jaren van zijn leven had hij te kampen met een sterk achteruitgelopen gezichtsvermogen waardoor hij niet goed meer in staat was te lezen en te schrijven. Ook moest hij sinds een jaar voor zijn dood een been missen vanwege een infectie. Alhoewel christelijk opgevoed was Marugg niet gelovig. Zijn ongeloof vormde voor hem een motivatie om te schrijven om zodoende te trachten het leven nog enige zin te geven. Tip Marugg overleed op 22 april van dit jaar. (Zie ook mijn blog van 30 april 2006).

Uit: De morgen loeit weer aan

“Telkens opnieuw ervaar ik het tafereel als absurd. Door de tegenstrijdigheid in het samengaan van de prachtvolle luister van de geboorte van een nieuwe dag met de onnatuurlijke zelfvernietiging van wezens als vogels die ik zo met de natuur vereenzelvig en vooral door de abruptheid waarmee de vogels die te pletter slaan hun krijgshaftige gekrijs tot de zon uitzinnig afbreken, zonder een echo na te laten. En toch, (..) verbaas ik mij erover dat het toneel met die vogels zulk een indruk op mij maakt: heb ik niet altijd, als jongen reeds, het aanbreken van de dag geassocieerd met de dood?”

TIP_MARUGG

Tip Marugg (16 december 1923 – 22 april 2006)

Jan Greshoff, Hans Carossa, François de La Rochefoucauld

Jan Greshoff werd geboren op 15 december 1888 in Nieuw Helvoet. Hij was journalist en schrijver, maar werd vooral bekend als dichter en criticus. Greshoff was vanaf 1908 werkzaam als journalist, onder andere bij het Dagblad voor Zuid-Holland en ’s Gravenhage en voor weekblad De Hofstad. Vanaf 1916 werkte hij op de kunstredactie van De Telegraaf. Van 1920 tot 1923 was hij hoofdredacteur van de Nieuwe Arnhemse Courant. Daarna ging hij aan de slag als freelancer. Het literaire debuut van Greshoff was Lumen, een bundel verzen gebaseerd op een balletscenario. Er zouden vele bundels volgen, waaronder Aardsch en Hemelsch (1926) en Ikaros bekeerd (1938). In het boek Afscheid van Europa (1969) blikt Greshoff terug op zijn (literaire) leven en haalt hij herinneringen op aan veel bekende vrienden, waaronder Adriaan Roland Holst, J.C. Bloem en J. Slauerhoff. De meeste boeken van Greshoff werden uitgegeven door A.A.M. Stols. De uitvoerige correspondentie tussen Greshoff en Stols werd in 1990 uitgegeven door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Greshoff woonde geruime tijd in België en Zuid-Afrika. Daar is hij, in Kaapstad, ook gestoreven.

 

Pro Domo

1

 Zij die hun oordeel gronden op de schijn

 Hebben eenparig vastgesteld

 Dat ik een gore cynicus moet zijn

 Met een gemoed vol droesem en venijn:

 Ik ken de liefde niet, ben tuk op geld

 En bonte braspartijen met veel wijn,

 Omdat voor mij alleen de wereld telt.

 Zij hebben de bewijsstukken in handen

 Van mijn geheime en openbare schanden,

 Ik heb ze schaamteloos op rijm vermeld.

 

 

Liedjes in den Volkstoon

1

Ik kan alleen in steden leven

Te midden van de warme drom;

Ik moet van dichtbij zien hoe stom

De Heeren zijn en hoe ze beven.

Want ze zijn bang en liggen plat

Als dubbeltjes voor God en Satan.

Zoek uit maar, hierzoo: de oude Nathan

En Monseigneur, ’t is één pot nat.

Het bed, de buik, de tirannie,

Dat zijn bij dag en nacht hun zorgen;

Ze zijn vandaag precies als morgen:

Beginselvast, Jan Companjie!

Ze staan vroeg op om te gaan stelen

Want stelen is des levens doel,

Maar…. met decorum en gevoel,

Vandaar de kerken en bordeelen.

En, god zij dank, gevangenissen,

Want de ezel die zich snappen laat

Is een gevaar voor iedre staat:

De Smeris kan zich nooit vergissen.

De Goede Burgers zijn habiel

En innig met elkaar verbonden;

Maar dichters en verlaten honden

Moeten sito naar het asyl.

 

GRESSHOFF

Jan Greshoff (15 december 1888 – 19 maart 1971)

 

Hans Carossa werd geboren op 15 december 1878 in Bad Tölz.  Zijn vader was arts, maar ook dichter en schrijver van verhalen. Carossa studeerde medicijnen in München en studeerde met een promotie tot doctor in de medicijnen af in Leipzig. Van 1916 tot 1918 was hij legerarts. In 1906 stuurde hij gedichten naar Richard Dehmel en kwam hij via hem in contact met Hugo von Hofmannsthal. Die introduceerde hem bij de Insel Verlag waar vanaf dat moment al zijn werken verschenen. In 1907 trouwde hij met Valerie Endlicher. In de persoon van Hanna Cornet richtte hij in “Die Schicksale Doktor Bürgers” een literair monument voor haar op. Het perspectief van de arts is uit zijn werk niet weg te denken, zoals in “Der Arzt Gion” (1931) en Tagebuch eines jungen Arztes” (1955). In 1933 koos Carossa voor de “innere Emigration” en bedankte hij voor de Deutsche Akademie der Dichtung. Hij aanvaardde in 1942 daarentegen wel de benoeming tot president van de nationalsozialistische “Europäischen Schriftsteller-Vereinigung”. Carossa was een belangrijke vertegenwoordiger van de Duitse neoromantiek van de eerste decennia van de 20ste eeuw en een tijdgenoot van Hermann Hesse en Thomas Mann

 

De oude fontein

Doof je lamp en slaap!
Het immer wakkere
geklater van de oude fontein weergalmt.
Wie echter gast was onder mijn dak
heeft zich altijd aan dit geluid gewend.
Toch kan het zijn, wanneer je midden
in je droom verwijlt, dat onrust om het huis waart,
dat bij de bron de kiezel knarst van ruwe stappen,
dat het felle pletsen plotseling ophoudt
en je wakker wordt – dan moet je niet schrikken!
De sterren staan voltallig over het land:
het was een zwerver die op het marmeren bekken toetrad;
hij schept van het water in de holte van zijn hand.
Hij loopt zo dadelijk verder. En het ruist weer als voorheen.
O wees blij, je blijft niet eenzaam hier.
Veel trekkers lopen door in het sterrenschijnsel,
en minstens één is onderweg naar jou.

 

Aan een kat

Kat, trotse gevangene,
lange tijd ben je niet meer gekomen.
Nu, over de schemerdonkere tafel
loop je talmend naar mij toe.
Bode van de rust na het werk,
geen vriend van de vlijtige pen,
leg je een voorpoot lichtjes
op het pas geschrevene,
je noopt me opnieuw tot nadenken,
jij die zo beheerst en zo mooi bent!
Zachtjes hoor ik je spinnen
als een heimelijk orgelspel.
Geluidloos gaat een deur open.
Alles wordt bevreemdend.
Als ik je kopje streel
voel ik opeens de maan.
Waaraan denk je? Aan dit ogenblik?
Aan wat je mist of wat je krijgt?
Aan je spel? De jacht? Je prooi?
Of droom je er misschien van,
vrij van verlokkende schimmen
van deze akelige tijd,
goedaardig deel te nemen
aan de menselijke staat,
zalig en in grote berusting
werelden tegemoet te treden,
wandelend in een licht
dat wij beiden niet zien?

 

Vertaling: Francis De Preter

 

Carossa

Hans Carossa (15 december 1878  – 13 september 1956)

 

François de La Rochefoucauld werd geboren op 15 december 1613 in Parijs. In 1628 trouwde hij met Andrée de Vivonne; zij kregen 8 kinderen. Hij nam dienst in het leger en diende o.a. in Italië en de Nederlanden (1635-36). In 1646 werd hij zwaar gewond bij de slag van Mardick. Hij nam deel aan een samenzwering tegen kardinaal Richelieu en verzette zich tegen Mazarin. Richelieu verbande hem van 1639 tot 1642. Na ernstig gewond te zijn 1652 in een slag bij Saint-Antoine, vluchtte La Rochefoucauld naar Luxemburg. Eenmaal terug in Frankrijk verliet hij het politieke krachtenveld en wijdde hij zich aan de literatuur. Vanaf 1656 organiseerde hij in zijn woning in Parijs een intellectuele denktank die als meedenkenden o.a. de dames  De Sablé en  De Sévigné, en De Lafayatte telde. In 1667-1668 nam hij deel aan de Hollandse Veldtocht van Lodewijk XIV. In zijn laatste levensjaren was hij verzwakt door ziektes. Zijn schrijftalent is bij ons vooral bekend gebleven door zijn ‘maximen’: geestige commentaren op onderwerpen uit het dagelijkse leven. Bijvoorbeeld: ‘Enkel een groot man mag grote gebreken hebben’.

 

Maximen:

“De nijd wordt te niet gedaan door ware vriendschap, de behaagzucht door ware liefde.”

 

“Dezelfde trots, die ons de gebreken, waarvan wij ons vrij achten, doet laken, brengt ons ertoe de deugden, die wij missen, te minachten.”

 

“De reden waarom geliefden het nooit moe worden in elkaars gezelschap te zijn is dat ze altijd over zichzelf spreken.”

 

 

ROCHEFOUCAULD

François de La Rochefoucauld  (15 december 1613 – 17 maart 1680)