Willem de Merode, Jean Paul, Siegfried Kapper, Peter Hacks, Hubert Fichte, Youssef Rzouga, Günter Vallaster

Dit Blog bestaat vandaag precies een jaar. Dank aan het nog steeds groeiende aantal bezoekers voor hun interesse en reacties van het afgelopen jaar.

De eerste bijdrage ging over de dichter en schrijver Willem de Mérode. Niet omdat dit zijn geboortedag was, maar omdat hij aan de wieg stond van dit Blog hieronder dus een toepasselijk gedicht van hem op deze eerste lentedag.

 

LENTE

De hemel luwt, de lente staat te komen.
De visch spat als een vonkenzwerm omhoog.
De vogel tooit zich met den regenboog.
En eensklaps bloeien de verstokte boomen.

Een roode bliksem slaat dwars door het bloeien.
Een rood gewaad heeft mijn bestaan verschrikt.
Verbleekt heb ik den chaos ingeblikt.
Boven den oergrond hang ik ijl te bloeien.

MERODE

Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)

 

De Duitse dichter en schrijver Jean Paul werd op 21 maart 1763 in Wunsiedel in het Fichtelgebergte geboren als zoon van een lutheraans dominee, organist en schoolmeester, en groeide in armzalige omstandigheden op. Hij bezocht het gymnasium in Hof en vatte in 1781 een studie in de theologie aan in Leipzig, die hij echter in 1784 niet langer kon bekostigen. Zijn eerste publicatie, een reeks erudiete satires, was zonder succes gebleven, en in 1785 overleed zijn vader, waarna hij twee jaar bij zijn moeder bleef wonen in zware financiële nood. In 1787 werd hij privéleraar op het slot Töpen. In 1790 richtte hij een basisschool te Schwarzenbach op, ondertussen verder romans schrijvend.

Geleidelijk bereikte Johann Paul Richter, die zich als eerbetoon aan Rousseau ”Jean Paul” had genoemd, erkenning en financiële stabiliteit met zijn humoristische schrijfselen, waarvan het ”Leben des vergnügten Schulmeisterleins Maria Wutz” autobiografische kenmerken heeft. Zijn grote doorbraak kwam in 1795 met ”Hesperus’‘. Het daaropvolgende jaar trok hij naar Jena en Weimar en ontmoette er Goethe en Schiller. Na zijn moeders dood in 1797 leidde hij een peripathetisch bestaan met grote literaire activiteit; hij kwam in contact met de vroege Romantiek en las de werken van Herder, van wie hij een goede vriend werd. Hij woonde een tijd in Leipzig en Hildburghausen, en vervolgens in Weimar en Berlijn, alwaar hij in 1801 huwde met Karoline Mayer; vervolgens woonde hij nog te Coburg. Tijdens deze zwerfperiode ontstond zijn grootste roman, ”Titan”, een satire op het absolutisme. Uiteindelijk, in 1804, vestigde hij zich in Bayreuth, waar hij tot zijn dood gebleven is.

Uit: Hesperus oder 45 Hundposttage

Die Sekte des vierten Maies konnte sich mit jener schon messen, da sie auch ein Kollegium von drei Gliedern ausmachte. Die Anhänger waren die kochende Appel (Apollonia, die jüngste Tochter), deren Küchen-Ehre und Back-Belobebrief dabei litt, daß der Gast früher ankam als die Weißhefen; sie konnte sich denken, was eine Seele empfindet, die vor einem Gaste steht, die Hände voll Spick- und Nähnadeln, neben der Platte der Fenstervorhänge, und ohne sogar die Frisur des Hutes und des Kopfes, der darunter soll, nur halb fertig zu haben. Der zweite Anhänger dieser Sekte, der am meisten gegen den Dienstag hätte reden sollen – ob er gleich am wenigsten redete, weil ers nicht konnte und erst kürzlich getauft war -, sollte am Freitag zum ersten Male in die Kirche getragen werden; dieser Anhänger war das Patchen des Gastes. Der Kaplan wußte zwar, daß der Mond seinen Gevatterbitter, den P. Ricciolum, bei den Erden-Gelehrten herumschicke und sie als Paten seiner Flecken ins Kirchenbuch des Himmels bringe; aber er dachte, es ist besser, sich seinen Gevatter schon in einer Nähe von 50 Meilen zu nehmen. Der Aposteltag des Kirchgangs und der Festtag der Ankunft des Herrn Gevatters wären also schön ineinander gefallen; aber so führte das Wetter (das hübsche) den Gevatter vier Tage eher her! – “

Jeanpaul

Jean Paul (21 maart 1763 – 14 november 1825)

 

De Tsjechische schrijver en vertaler Siegfried Kapper werd op 21 maart 1820 geboren in Smichov. Hij bezocht het gymnasium in Praag en studeerde daarna filosofie. Na zijn opleiding doceerde hij eerst in Rusland, later in Wenen, waar hij ook aan een studie medicijnen begon. Teleurgesteld door de politieke ontwikkelingen in zijn vaderland vestigde hij zich in 1847 in Kroatië. Tijdens de revolutie van 1848 – 1849 keerde hij naar Wenen terug en werkte er als journalist. Na het neerslaan van de revolutie emigreerde hij weer en trok hij lang door het zuiden van Europa. Uiteindelijk vestigde hij zich als arts in Jung-Bunzlau ten noorden van Praag.

 

Vorschneller Schwur

 Schwor ein junges Mädchen:

 Blumen nie zu tragen,

 Niemals Wein zu trinken,

 Knaben nie zu küssen.

 Gestern schwor das Mädchen –

 Heute schon bereut es:

 ,,Wenn ich Blume trüge,

 Wär’ ich doch noch schöner!

 Wenn ich Rotwein tränke,

 Wär’ ich doch noch froher!

 Wenn den Liebsten küßte,

 Wär’ mich doch noch wohler!“

 

(Kappers vertaling van een anonieme Servische tekst, op muziek gezet door Brahms)

 

 

Kapper

Siegfried Kapper (21 maart 1820 – 7 juni 1879)

 

De Duitse schrijver en dichter Peter Hacks werd geboren op 21 maart 1928 in Breslau. In de jaren zestig en zeventig gold hij als de beste toneelschrijver van de DDR. De succesvolste was hij zeker. Hacks doorliep het gymasium in Wuppertal. In 1947 begon hij met de studies sociologie, filosofie,  en literatuur en theaterwetenschappen in München. Daar leerde hij Thomas Mann kennen, maar hij begon er zich ook intensief bezig te houden met het werk van Brecht. Deze ried hem later af om in de DDR te gaan wonen en werken, maar Hacks deed dat in 1955 toch. Hij begon te werken voor het Berliner Ensemble, maar schaarde zich nooit onder de leerlingen van Brecht en kreeg al snel als zelfstandig schrijver voet aan de grond. Het werk werd hem echter door de functionarissen van de DDR die hem niet bepaald mochten, niet gemakkelijk gemaakt. Hij moest grote successen behalen om erkenning te krijgen. Die successen kwamen er ook met o.a. „Der Frieden“, „Die schöne Helena“, „Amphitryon“,Adam und Eva“, „Das Jahrmarktfest zu Plundersweilern“ en „Ein Gespräch im Hause Stein über den abwesenden Herrn von Goethe“. Dat laatste werd zelf een wereldsucces.

 

TAGTRAUM

Ich möchte gern ein Holperstein
In einer Pflasterstraße sein.
Ich stell mir vor, ich läge dort
Jahrhunderte am selben Ort.
Und einer von den Kunsteunuchen
Aus Medien und Kritik
Käm beispielsweise Hacks besuchen
Und bräch sich das Genick.

 

 

BEEILT EUCH, IHR STUNDEN

Beeilt euch, ihr Stunden, die Liebste will kommen.
Was trödelt, was schleppt ihr, was tut ihr euch schwer?
Herunter da, Sonne, und Abschied genommen.
Verstehst du nicht, Tag, man verlangt dich nicht mehr.

Mit seinen Droschken und Schwalben und Hunden
Wird mir das ganze Leben zum Joch.
Schluß mit Geschäften. Beeilt euch, ihr Stunden.
Und wärt ihr Sekunden, ich haßte euch noch.

Ich kann nicht erwarten, den staunenden Schimmer
In ihrem zärtlichen Auge zu sehn.
Verschwindet, ihr Stunden, am besten für immer.
Die Liebste will kommen, die Welt soll vergehn.

 

 

Hacks

Peter Hacks (21 maart 1928 – 28 augustus 2003)

 

De Duitse schrijver Hubert Fichte werd geboren op 21 maart 1935 in Perleberg, Brandenburg. Hij had zowel een opleiding als toneelspeler als ook in de landbouw genoten en werkte af en toe als schaapsherder in de Provence in Frankrijk. Vanaf 1961 woonde hij in Hamburg. Na wat mislukt dramatisch werk publiceerde hij o.a. Der Aufbruch nach Turku (1963), Das Waisenhaus (1965), Die Palette (1968) en Detlevs Imitationen “Grünspan” (1971). Een wezenlijke invloed op zijn werk ging uit van Marcel Proust, Hans Henny Jahnn, die Fichte in 1949 leerde kennen, maar ook van Jean Genet. Zijn verhouding met Jahn en diens invloed op zijn ontdekking van de eigen homosexualiteit heeft Fichte beschreven in zijn laatste tijdens zijn leven nog verschenen roman Versuch über die Pubertät (1974). Sinds 1995 verleent de stad Hamburg ter herhinnering aan de schrijver de Hubert Fichte prijs voor bijzondere literaire verdiensten.

 

Uit: St. Pauligeschichte

 

„ Davidstraße. – Über der Elbe ein Dunstlicht von Werften und Schiffen. – E
ine Frau zieht vorbei; drei Katzen und fünf Hunde hält sie an kleinen Zügeln. – Der Duft des Flußwassers weht heran. Doch ich will nicht zum Strom hinunter. Um diese Zeit breitet sich am diesseitigen Ufer eine graue, – schwarze, – schwerblaue Einsamkeit zwischen Häuser und Gerüste. – Ich kehre dem Hafen den Rücken –, ich schlage auch nicht den Weg zum Pinnasberg ein, mit den vertrauten und unheimlichen Schenken und schlendre sogar an dem freundlichen Konditorladen voll billiger, kranker Mädchen vorüber.
Mich erfüllt ein unerträglicher Durst in der lauen Vergnügungsunruhe.
Die Lichter der Reeperbahn zucken auf, zittern, – verlöschen und blitzen heftiger wieder hervor. – Eine gleißende, bonbongetönte Fuge.

Ich gehe in die „Lorelei“. Neulich bei meinem nächtlichen Streifzug durch homosexuelle Lokale habe ich sie ausgelassen.
Auf den Tischen stehen Getränkekarten; das Bier hier ist nicht teurer als in jeder gewöhnlichen Kneipe. Es fehlt jener peinliche Geruch der Vereinskrämerei, welcher sich in gewissen Bars schon durch die teuren Getränkepreise aufdrängt.
Auf den zweiten Blick entdecke ich einen prominenten Buchhändler der Hansestadt. Wir begrüßen uns distanziert.
Arbeiter sonst. –
Sie trinken ihr Bier und sehen sich tief in die Augen. An der Theke lehnen sie dicht nebeneinander. – Ich kann ihnen wohl ansehen, daß sie „so“ sind. Dennoch wirken sie natürlich, unauffällig, einfach. Vielleicht sind sie nur ein wenig sentimentaler, als sie es sonst wären.”

FICHTE

Hubert Fichte (21 maart 1935 – 8 maart 1986)

 

De Tunesische dichter Youssef Rzouga werd geboren op 21 maart 1957 in Mahdia. Hij studeerde politieke – en menswetenschappen in Tunis. Hij werkt als journalist en debuteerde als dichter in 1970. Rzouga spreekt Arabisch, Frans, Spaans, Engels en Russisch.

 

Werk o.a.: Je vous transcende par mes tristesses(1978), L’astrolabe de Youssef le voyageur (1986), La plastique de l’âme suivi de l’Epistémè de l’Issue (2003), The ground zéro (2005)

 

 

 

Le Poète / (Rythme d’orient)

 

Le Poète se love
Epars
Gai
Toujours gai
Dans tous ses jardins zen
Et avec un zeste de citron
Il imbibe le ver verdâtre de l’univers
Et le pousse à ramper
Vers l’orbite de six continents mus
Toujours mouvants
Sous les yeux clignotants
D’un épervier toujours incompris.

Accroupi
Entre épée et épée
Le Poète étanche le sang de la carte
Et scie
La hauteur vertigineuse/la tour
D’un certain superman toujours tyran.

Accroupi
Entre épi et épi
Le Poète
-La main heureuse
Et/ou de la main à la main-
Ne récolte
Que l’indomptable révolte de l’âme:
La Paix.

Gai
Toujours gai
D’ici l’an x de la faim
Le Poète ne dort,dans l’ombre,
Que pour surgir
Dans l’autre panique,demain.

Gai
Toujours gai
D’ici l’an fixe de l’infernal paradis/
Le départ,
Le Poète ne cesse
De tout gâcher:
Le chemin qui mêne à Rome,
Le rêve
Et même la vie d’ordure et d’or.

Le Poète ne dort,dans l’ombre,
Que pour rêver
D’un peu de soleil,de plus
Et ce..
Pour partir
Les jours qui viennent
Debout,
Absurde
Et gai
 

  

Rzouga

Youssef Rzouga (Mahdia 21, maart 1957)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Günter Vallaster werd geboren op 21 maart 1968 in Schruns (Vorarlberg). Hij is sinds 2004 uitgever bij edition ch. Vallaster studeerde germanistiek en geschiedenis en was van 1997 tot 2003 onderzoeksassistent aan de universiteit Innsbruck. Werk o.a.: wiesohelles (visuele poezie), Das fröhliche Wohnzimmer (2001).

 

der reim

der reim
auf dem leim
daheim
(räuma?)

tackt nackt hackt
ding ding ding
(tickt da d’uhr?)

schöne stöhne töne
so fa so fa so fa
(da süßt maine scheune heumahd?)

& sehn den zaun vor lauter zaunpfeln
nicht

 

BeeldgedichtVallaster

Beeldgedicht

 

VALLASTER

Günter Vallaster (Schruns, 21 maart 1968)

Ovidius, Friedrich Hölderlin, Henrik Ibsen, David Malouf, Christoph Ransmayr, Gerard Malanga, Henning Heske, Touré, Jens Petersen

De Romeinse dichter Publius Ovidius Naso werd geboren op 20 maart 43 v. Chr. uit een welgestelde ridderfamilie te Sulmo, nu het stadje Sulmona in de Abruzzen, op 100 km ten oosten van Rome. Hij had een broer die net één jaar ouder was. De beide jongens kregen een verzorgde opvoeding, ze studeerden onder meer retorica en rechten, eerst in Rome en later in Athene. In een politieke of juridische carrière had Ovidius helemaal geen interesse, maar des te meer voor literatuur, tot ongenoegen van zijn vader, die het niet eens was met zijn literaire aspiraties. Niettemin debuteerde hij op 18-jarige leeftijd met zijn Amores, en maakte al vroeg naam als minnedichter, één van de vele groten tijdens de “gouden eeuw” van keizer Augustus. Hij was goed bevriend met Tibullus en Propertius. Ook Horatius behoorde tot zijn kennissen, deze droeg soms voor uit eigen werk. Met Vergilius, die de oudere generatie vertegenwoordigde, heeft hij één enkele keer kennis gemaakt. Ovidius was welgesteld genoeg om zich volledig aan de dichtkunst te wijden. Algauw volgden de Ars Amatoria (de kunst van het liefhebben) en de Remedia Amoris (remedies tegen de liefde), zijn bekendste dichtbundels. Hij kon zich een luxueus en losbandig leventje in de mondaine grootstad Rome veroorloven, hij was een echte societyfiguur. Als gevierd dichter hield hij regelmatig voordrachten uit eigen werk, wat zijn roem alleen maar vergrootte. Over zijn dood is weinig bekend. In zijn werk vindt men echter geen verwijzingen naar gebeurtenissen van na – 17 na Chr. Daarom gaat men er vanuit dat hij kort nadien gestorven is.

Uit: Amores I, 5; (Vertaling door M. d’Hane-Scheltema)

Hoogzomer was het en het middaguur juist aangebroken.
Ik lag wat uit te rusten languit op mijn bank,
het ene raamluik op een kier, het andere dichtgetrokken,
gefilterd licht, zoals soms wel in bossen hangt

of zoals hoort bij schemertijd, als Phoebus’ zon gaat kwijnen
of nacht al afscheid neemt en dag nog komen moet,
kortom, een licht dat lijkt te schijnen voor bedeesde meisjes,
wanneer hun aarzelende schaamte dekking zoekt.

Plots kwam Corinna binnen in een wolk van lichte kleren,
het haar sloot golvend om haar hals van parelmoer;
de koningin van Babylon, voortschrijdend naar het bruidsbed,
zo mooi. Zo mooi als Laïs, veelaanbeden hoer.

Ik rukte aan haar kleren die toch al niet veel verhulden.
Zij, zich verwerend, snoerde ze juist strakker aan,
maar ’t was de afweer van een vrouw die niet wil triomferen
en zich met zelfverraad gemakkelijk laat verslaan.

Haar kleren vielen op de grond. Daar stond ze en mijn ogen
zagen haar weelde, de volmaakte lijn ervan;
haar schouders en haar armen, die ik zien mocht, die ik streelde,
haar tepels – wat een willig speelgoed in mijn hand!

Die strakgespannen buik onder haar stijf-omsnoerde borsten,
die heupen, wat een heupen! En haar meisjesbeen!
Maar moet ik alles noemen? Ik zag niets dat niet ontroerde
en trok haar naakt heel dicht tegen mijn naaktheid aan …

Wat volgt weet iedereen. Wij vielen uitgeput in slaap en
nu mag het vaak in ’t middaguur hoogzomer slaan!

Ovidius

Ovidius (20 maart 43 v. Chr. – 17 na Chr.)

 

Johann Christian Friedrich Hölderlin werd geboren op 20 maart 1770 in Lauffen am Neckar in het Hertogdom Württemberg. Hij studeerde theologie aan het Tübinger Stift, het seminarium van de protestantse kerk in Württemberg), waar hij vrienden werd met de toekomstige filosofen Georg Hegel en Friedrich Schelling. Hölderlin kwam uit een arm gezin, zijn moeder werd tweemaal weduwe. Bij gebrek aan belangstelling voor een geestelijke carrière moest Hölderlin zijn geld verdienen als privéleraar van kinderen van rijke ouders. Tijdens zijn werk als privéleraar van de zonen van Jakob Gontard, een bankier uit Frankfurt, werd hij verliefd op diens vrouw Susette; zij zou zijn grote liefde worden. Susette Gontard is het model voor Diotima in zijn epistolaire roman Hyperion. Omdat hij zich in het openbaar beledigd voelde door Gontard, werd Hölderlin gedwongen om met zijn baan op te houden. Hij kwam opnieuw in een moeilijke financiële situatie terecht. Reeds op dit ogenblik werd hij gediagnosticeerd met hypochondrie, een geestelijke aandoening die na de dood van Susette Gontard in 1800 zou verergeren. In het begin van 1802 vond hij een baan als privéleraar van de kinderen van de consul van Hamburg in Bordeaux. Hij reisde per voet naar die stad. Zijn reis en verblijf beschreef hij in Andenken (Herinnering), een van zijn bekendste gedichten. Een paar maanden later keerde hij echter terug naar Duitsland.

In 1807 werd hij door velen als krankzinnig bestempeld. Hij werd gebracht naar het huis van Ernst Zimmer, een timmerman uit Tübingen met verstand van literatuur die de Hyperion bewonderde. De daaropvolgende 36 jaar bleef Hölderlin in het huis van Zimmer wonen, in een torenruimte waarin hij de mooie vallei van de Neckar kon overzien. Hölderlin overleed op 73-jarige leeftijd en werd tot zijn dood door de familie Zimmer verzorgd.

 

Der Gott der Jugend

Gehn dir im Dämmerlichte,
Wenn in der Sommernacht
Für selige Gesichte
Dein liebend Auge wacht,
Noch oft der Freunde Manen
Und, wie der Sterne Chor,
Die Geister der Titanen
Des Altertums empor,

Wird da, wo sich im Schönen
Das Göttliche verhüllt,
Noch oft das tiefe Sehnen
Die Liebe dir gestillt,
Belohnt des Herzens Mühen
Der Ruhe Vorgefühl,
Und tönt von Melodien
Der Seele Saitenspiel,

So such im stillen Tale
Den blütenreichsten Hain,
Und gieß aus goldner Schale
Den frohen Opferwein!
Noch lächelt unveraltet
Des Herzens Frühling dir,
Der Gott der Jugend waltet
Noch über dir und mir.

Wie unter Tiburs Bäumen,
Wenn da der Dichter saß,
Und unter Götterträumen
Der Jahre Flucht vergaß,
Wenn ihn die Ulme kühlte,
Und wenn sie stolz und froh
Um Silberblüten spielte,
Die Flut des Anio,

Und wie um Platons Hallen,
Wenn durch der Haine Grün,
Begrüßt von Nachtigallen,
Der Stern der Liebe schien,
Wenn alle Lüfte schliefen,
Und, sanft bewegt vom Schwan,
Cephissus durch Oliven
Und Myrtensträuche rann,

So schön ist’s noch hienieden!
Auch unser Herz erfuhr
Das Leben und den Frieden
Der freundlichen Natur;
Noch blüht des Himmels Schöne,
Noch mischen brüderlich
In unsers Herzens Töne
Des Frühlings Laute sich.

Drum such im stillsten Tale
Den düftereichsten Hain,
Und gieß aus goldner Schale
Den frohen Opferwein!
Noch lächelt unveraltet
Das Bild der Erde dir,
Der Gott der Jugend waltet
Noch über dir und mir.

HOELDERLIN

Friedrich Hölderlin (20 maart 1770 – 7 juni 1843)

 

De Noorse toneelschrijver en dichter Henrik Johan Ibsen werd geboren op 20 maart 1828. Hij was grotendeels verantwoordelijk voor de opkomst van het moderne realistische drama. Van 1851 – 1857 was hij regisseur bij de schouwburg te Bergen (Noorwegen) en van 1864 – 1891 directeur van het Norske Theater te Oslo. Zijn sprookjesachtige en aangrijpende toneelstuk Peer Gynt (1867) met muziek van Edvard Grieg is zeer beroemd geworden.

Uit: PEER GYNT

PEER GYNT.
Lautlos horchend, hör’ ich seinen
Huf im harten Firnschnee knirschen,
Seh’ vom einen Horn die Zacken,
Wind’ mich durch Geröll und Wacken
Vorwärts, und, verdeckt von Steinen,
Seh’ ich einen Prachtbock, – einen,
Wie man ihn seit Jahrer zehn,
Sag’ ich Dir, hier nicht gesehn!

AASE.
Gott bewahre, nein!

PEER GYNT.                 Ein Knall!
Und den Bock zusammenbrennen!
Aber knapp, daß er zu Fall,
Sitz’ ich auch schon rittlings droben,
Greif’ ihm in sein linkes Ohr,
Reiß’ mein Messer schon hervor,
Ihm’s gerecht ins Blatt zu rennen; –
Hui! da hebt er an zu toben,
Springt, pardauz, auf alle Viere,
Wirft zurück sein Horngeäst,
Daß ich Dolch und Scheid’ verliere,
Schraubt mich um die Lenden fest,
Stemmt ’s Gestäng’ mir an die Waden,
Klemmt mich ein wie mit ‘ner Zang’, –
Und so stürmt er, wutgeladen,
Just den Gendingrat entlang!

AASE (unwillkürlich.)
Jesus -!

PEER GYNT.
Mutter, hast Du den
Gendingrat einmal gesehn?
Wohl ‘ne Meile läuft er drang
Hin, in Sensenrückenbreite.
Unter Firneis, Schuttmoränen,
Schnee, Geröll, Sand, kunterbunter,
Sieht Dein Aug’ auf jeder Seite
Stumme, schwarze Wasser gähnen,
An die fünf-, die siebenzehn-
hundert Ellen rank hinunter.
Dort lang stoben pfeilgeschwind
Er und ich durch Wetter und Wind!
Nie ritt ich solch Rößlein
, traun!
Unsrer wilden Fahrt entgegen
Schnob’s wie Sonnenfunkenregen.
Adlerrücken schwammen braun
In dem schwindeltiefen Graun
Zwischen Grat und Wasserrande, –
Trieben dann davon wie Daun.
Treibeis brach und barst am Strande;
Doch sein Lärm ging ganz verloren;
Nur der Brandung Geister sprangen
Wie im Tanze, – sangen, schwangen
Sich im Reihn vor Aug’ und Ohren!

ibsen1

Henrik Johan Ibsen (20 maart 1828 – 23 mei 1906)

 

De Australische schrijver David Malouf werd geboren op 20 maart 1934 in Brisbane. Hij schreef onder andere Johnno, An Imaginary Life, Harland’s Half Acre, The Great World en Remembering Babylon. Voor The Great World ontving hij in 1991 de Commonwealth Writers’ Prize. Remembering Babylon werd bekroond in 1996 met de eerste International IMPAC Dublin Literary Award. Malouf schrijft ook gedichten en libretti voor opera’s.

 

Uit: Remembering Babylon

 

“ ONE DAY IN the middle of the nineteenth century, when settlement in Queensland had advanced little more than halfway up the coast, three children were playing at the edge of a paddock when they saw something extraordinary. They were two little girls in patched gingham and a boy, their cousin, in short pants and braces, all three barefooted farm children not easily scared.

They had little opportunity for play but had been engaged for the past hour in a game of the boy’s devising: the paddock, all clay-packed stones and ant trails, was a forest in Russia-they were hunters on the track of wolves.

The boy had elaborated this scrap of make-believe out of a story in the fourth grade Reader; he was lost in it. Cold air burned his nostrils, snow squeaked underfoot; the gun he carried, a good sized stick, hung heavy on his arm. But the girls, especially Janet, who was older than he was and half a head taller, were bored. They had no experience of snow, and wolves did not interest them. They complained and dawdled and he had to exert all his gift for fantasy, his will too, which was stubborn, to keep them in the game.”

malouf

David Malouf (Brisbane, 20 maart 1934)

 

De Oostenrijkse schrijver Christoph Ransmayr werd geboren op 20 maart 1954 in Wels. Van 1972 tot 1978 studeerde hij filosofie en etnologie in Wenen en daarna was hij cultuurredacteur en freelance schrijver voor verschillende tijdschriften. Vanaf 1982 is hij zelfstandig schrijver. Na het verschijnen van zijn roman Die letzte Welt maakte hij uitgebreide reizen naar Azie, Zuid- en Noordamerika en Ierland. In 1997 hield Ransmay de openingsrede bij de Salzburger Festspiele. Hij las voor uit het voor deze gelegenheid geschreven verhaal Die dritte Luft oder Eine Bühne am Meer.

 

Uit: Die letzte Welt

 

Cyparis, der Liliputaner, kam um die Mittagszeit aus den Staubwolken der Küstenstraße, aus dem ersten, kalten Staub des Jahres. Im Geschirr seines Planwagens zwei Falben, kam Cyparis das Meer entlang wie in allen Jahren zuvor, schrieb mit der Peitsche fauchende, wirre Zeichen in die Luft und schrie dazu die Namen von Helden und schönen Frauen gegen Tomi: So kündigte der Liliputaner schon von weitem die Lust, den Schmerz und die Trauer und alle Leidenschaften jener Lichtspiele an, die er in der Dunkelheit der nächsten Tage über den abblätternden Kalk der Schlachthausmauer flimmern lassen würde. Cyparis der Filmvorführer kam. Aber es war Frühjahr. Im Keller des Branntweiners oder im Glutschein einer Esse, in Famas Kolonialwarenladen oder im Zwielicht eines Speichers, da und dort in Tomi unterbrach man, was man eben tat, trat vor die Tür oder öffnete das Fenster und blickte dem langsam heranwehenden Staub ratlos entgegen. Der Vorführer. Cyparis kam zum erstenmal im Frühjahr und nicht im August.

Wie in allen Jahren zuvor, mit einem langen Strick an den Planwagen gebunden, trottete auch diesmal ein müder, abgezehrter Hirsch dem Gespann hinterher. Der Liliputaner führte diesen Hirsch in den Dörfern der Küste stets als das Königstier seiner Heimat vor, die nach seinen Erzählungen irgendwo im Schatten des Kaukasus lag; er ließ das Tier zuklirrender Marschmusik auf der Hinterhand tänzeln, zog nach einem solchen Kunststück den schweren Schädel des Hirsches oft zu sich herab, flüsterte ihm in einer seltsamen, zärtliche
n Sprache ins Ohr und verkaufte alljährlich das abgeworfene Geweih an den Meistbietenden in den Dörfern, an irgendeinen Trophäensammler, dem die Abwurfstangen dann zum Wahrzeichen und Skelett einer unerfüllbaren Jagdleidenschaft wurden. Denn in den unwegsamen, dornigen Wäldern dieses Küstenstriches gab es keine Hirsche.“

 

Ransmayr

Christoph Ransmayr (Wels, 20 maart 1954)

 

De Amerikaanse dichter en fotograaf Gerard Joseph Malanga werd geboren op 20 maart 1943 in New York. In 1981 fotografeerde hij de laatste “ farmer”  op Staten Island, Herbert Gericke. Malanga is van 1963 tot 1970 de rechterhand geweest van Andy Warhol met wie hij het tijdschrift Interview oprichtte. Zijn fotoportretten van dichters werden gepubliceerd in The New Yorker, Poetry, en Unmuzzled OX. Malanga verscheen in verschillende films van Warhol als het personage van “ the young poet”.

 

Days of Rome

Days of nothingness
Days of clear skies the temperature descending
Days of no telephone calls or all the wrong ones
Days of complete boredom and nothing
is happening
Days of 1967 coming to a close in the frigid condition of chest
cold and cough
drops
Days of afternoons in the life of a young girl
not being on time
Days of daydreams exploding
Days of utter frustration
Days of my film being cursed and myself
with the curse never lifting
Days of closed windows to keep the cold
out the livingroom warm
Days of avoiding lunch for a phone-call
with change of plans for the day
Days of posting letters
Days of no mail today
Days of fatigue and amphetamine highs
Days of Charles Edward Ives
Days of the 4:00 pm doldrums
Days of wonder drugs to challenge the common cold
Days of utter frustration
Days of forgetting

 

Malanga

Gerard Malanga (New York, 20 maart 1943)

 

WARHOLCAPOTE

Andy Warhol en Truman Capote (Foto: Malanga)

 

De Duitse dichter en essayist Henning Heske werd geboren op 20 maart 1960 in Düsseldorf. Heske studeerde wiskunde, geografie en germanistiek aan de universiteit van Düsseldorf. Hij promoveerde in 1988 op een studie over het aardrijkskunde-onderwijs tijden het nationaalsocialisme. Sinds 2001 is hij medewerker van de door Marcel Reich-Ranicki uitgegeven Frankfurter Anthologie. In 2006 verschenen Fausts Phiole, een verzameling essays over poezie en wetenschap en de dichtbundel Wegintegrale.

 

Sternenkult

Metalldetektoren finden den Himmel in der Erde,
grün schimmernd aus arsenhaltigem Kupfer:
der Diskus von Nebra, Abbild des Kosmos
mit Sonnenbarke und lunarer Sichel –
eine archäologische Tellermine.
Ausweis paneuropäischer Astronomen
mit Zeremonialhüten aus Gold,
gejagt von Orion und der Sucht.
Die Fährte führt über steinerne Alleen
mit Menhiren, vorbei an Dolmen
und den Kavernen der Externsteine,
direkt zu den verglühenden Sternen

Heske

Henning Heske (Düsseldorf,  20 maart 1960)

 

De Afrikaans-Amerikaanse schrijver, journalist en cultuurcriticus Touré werd geboren op 20 maart 1971 in Milton, Massachusetts. Tot nu toe schreef hij drie boeken: The Portable Promised Land (2003), een collectie korte verhalen, Soul City (2004), een magisch-realistische roman over het leven in een Afrikaans-Amerikaans Utopia en Never Drank the Kool-Aid (2006), een verzameling van zijn werk voor Rolling Stone, , The New Yorker, The New York Times, the Village Voice, The Believer, Playboy, TENNIS Magazine en andere tijdschriften dat hij schreef tussen 1994 en 2005. Touré is door zijn moeder genoemd naar de president van Guinea, Sekou Touré.

Uit: Soul City

“ THE TRAIN eased to a stop at Soul City, and Cadillac Jackson smoothed off into a new life. He had a pen in one hand and a pad in the other, hungry to catch every detail. He was from The City and infused with the requisite towering ambition that everyone from The City had. He’d come to Soul City to research the book that would establish him as one of the great writers of his generation. Whether he had the talent to render the world of Soul City honestly remained to be seen. He’d been sent by Chocolate City Magazine, ordered to spend three days, write a short piece about the mayoral election, and get back home. But he had other plans. He’d always wanted to visit the city that boasted “more mojo than any city in the world.” To see the world-famous one-hundred-foot-tall Afro Pick, to hear one of Revren Lil’ Mo Love’s crazy sermons, to get a sack of six at the Biscuit Shop. And he’d always wanted to write a book about Soul City. He knew all the other books had gotten it wrong. No one had really figured out what made Soul City what it was. He vowed not to leave until he knew. Great books had been inspired by Dublin, Venice, Paris, Bombay, and New York. He would add Soul City.”

 

toure_sm

Touré (Milton, 20 maart 1971)

 

De Duitse schrijver en arts Jens Petersen werd geboren op 20 maart 1976 in Pinneberg. Na studies in München, Lima, New York en Buenos Aires leeft Oetersen nu als arts in München. Voor zijn roman Die Haushälterin kreeg hij in 2003 al een beurs. In 2005 ontving hij ervoor de Aspekte-Literaturpreis, de Bayerische Kunstförderpreis, de Kranichsteiner Literatur-Förderpreis en in 2007 de Evangelische Buchpreis.Het is een generatieroman die de relatie beschrijft tussen een vader en een zoon, maar het is ook het verhaal van een eerste liefde.

Uit: Die Haushälterin

“Ich glaubte damals, daß Männer sich von Zeit zu Zeit an einen Tisch setzten und alles miteinander besprachen. Ich hatte das Gefühl, ein solches Gespräch stehe kurz bevor. Aber wir standen um vier Uhr morgens im dunklen Flur, in unseren Pyjamas; ich dachte an seine nackten Füße, an sein Brusthaar oben am Kragen, und plötzlich war er nicht mehr mein Vater, sondern ein Fremder, und ich wollte weg, zurück in mein Zimmer, durchs Fenster nach draußen und über den Zaun.”

 

Petersen

Jens Petersen (Pinneberg, 20 maart 1976)

Philip Roth, Irving Wallace, Peter Abrahams, William Allingham, Lina Kostenko, Rosalie Loveling, Ion Barbu, Tobias Smollett

De Amerikaanse romancier Philip Roth werd geboren op 19 maart 1933 in Newark, Verenigde Staten als kind van tweede-generatie Joods-Amerikaanse ouders. Roth studeerde rechten en behaalde in 1955 zijn doctoraal Engels, waarna hij zijn dienstplicht vervulde. Hij doceerde literatuurwetenschappen aan diverse Amerikaanse universiteiten, het laatst aan de University of Pennsylvania. Vanaf 1992 legde hij zich geheel toe op het schrijven. Philip Roth schrijft veelal over de Joodse identiteit en de politieke cultuur in de Verenigde Staten. Hij werd met name beroemd door de seksueel expliciete roman Portnoy’s Complaint (1969). Roth won diverse prijzen. In 1997 won hij de prestigieuze Pulitzer Prize met American Pastorale. In 1998 ontving hij de National Medal of Arts van het Witte Huis. In 2002 werd hij onderscheiden met de gouden medaille van de American Academy of Arts and Letters voor zijn gehele oeuvre. Roth won ook twee maal de National Book Award.

Uit: Everyman

“ Around the grave in the rundown cemetery were a few of his former advertising colleagues from New York, who recalled his energy and originality and told his daughter, Nancy, what a pleasure it had been to work with him. There were also people who’d driven up from Starfish Beach, the residential retirement village at the Jersey Shore where he’d been living since Thanksgiving of 2001 — the elderly to whom only recently he’d been giving art classes. And there were his two sons, Randy and Lonny, middle-aged men from his turbulent first marriage, very much their mother’s children, who as a consequence knew little of him that was praiseworthy and much that was beastly and who were present out of duty and nothing more. His older brother, Howie, and his sister-in-law were there, having flown in from California the night before, and there was one of his three ex-wives, the middle one, Nancy’s mother, Phoebe, a tall, very thin white-haired woman whose right arm hung limply at her side. When asked by Nancy if she wanted to say anything, Phoebe shyly shook her head but then went ahead to speak in a soft voice, her speech faintly slurred. “It’s just so hard to believe. I keep thinking of him swimming the bay — that’s all. I just keep seeing him swimming the bay.” And then Nancy, who had made her father’s funeral arrangements and placed the phone calls to those who’d showed up so that the mourners wouldn’t consist of just her mother, herself, and his brother and sister-in-law. There was only one person whose presence hadn’t to do with having been invited, a heavyset woman with a pleasant round face and dyed red hair who had simply appeared at the cemetery and introduced herself as Maureen, the private duty nurse who had looked after him following his heart surgery years back. Howie remembered her and went up to kiss her cheek.”

ROTH

Philip Roth  (Newark, 19 maart 1933)

 

De Amerikaanse schrijver Irving Wallace werd geboren op 19 maart 1916 in Chicago, Illinois, maar hij groeide op in Kenosha, Wisconsin. Hij was de vader van schrijfster Amy Wallace. Verschillende van Wallace’s boeken zijn verfilmd. Tot zijn bekendste werken behoren The Chapman Report 1960, The Prize (1963), The Word (1972) en The Fan Club (1974).

 

Uit: The Prize

 

“ THE northern night had come early to Stockholm this day, and that meant that autumn was almost gone and the dark winter was near at hand.

 

For Count Bertil Jacobsson, as he walked slowly through the lamplit Humlegården park, his lion-headed brown cane barely brushing the hardened turf, it was a happy time, his favourite time of the year. He knew the promise of this cold premature night: the winds would come, and the mists sweep in from Lake Mälaren, and eventually, the snow and ice; and there would be no guilts about locking himself in his crowded, comfortable apartment, hibernating among his beloved mementoes of half a century, and working on his encyclopaedic Notes.

 

Emerging from the park, Count Bertil Jacobsson arrived at last on the pavement of Sturegatan. The evening’s constitutional was over, and the final exciting business of the night — the culmination of ten months of intensive and abrasive activity — would soon take place. For a moment, almost wistfully, he turned to look back at the park. To any other man, what had recently been so lush and green might now seem stark and denuded, the trees stripped of foliage and outlined grotesquely in the artificial light like gnarled symbols of life’s end in a surrealistic oil. But Jacobsson’s peculiar vision transformed the scene by some special alchemy to a kind of initiation of life, a nativity when nature was reborn, and the old year at last delivered of first life. Again, he told himself, his favourite season had arrived, and tonight, this night, would be a memorable one.”

 

Wallace

Irving Wallace (19 maart 1916 – 29 juni 1990)

 

De Zuid-Afrikaanse schrijver Peter Abrahams werd op 19 maart 1919 geboren in Vrededorp bij Johannesburg. Op twintigjarige leeftijd vestigde Abrahams zich in Groot-Brittannië. In de jaren vijftig vestigde hij zich met zijn familie in Jamaica, waar hij als journalist werkte voor de West Indian Economist. Daarnaast werkte hij voor de radio. Met de in 1946 verschenen roman “Mine boy” vroeg Abrahams voor het eerst in de Zuid-Afrikaanse literatuur aandacht voor de onmenselijke manier waarop zwarten werden behandeld door de anti-apartheidswetgeving. Het autobiografische “Tell freedom: Memories of Africa” (1954) behandelt het leven van de armen in de sloppenwijken van Johannesburg. Andere belangrijke boeken van Peter Abrahams zijn: “The path of thunder” (1948), “Wild conquest” (1950), “A wreath for Udomo” (1956), “A night of their own” (1965) en “This island now” (1966).

 

Citaten:

 

“With Shakespeare and poetry, a new world was born. New dreams, new desires, a self consciousness was born. I desired to know to know myself in terms of the new standards set by these books.”

 

Uit:  Tell Freedom”, 1954

 

To live with the conscious knowledge of the shadow of uncertainty, with the knowledge that disaster or tragedy could strike at any time; to be afraid and to know and acknowledge your fear, and still to live creatively and with unstinting love: that is to live with grace.”

 

Uit:  “The View From Coyaba”, 1985

 

Abrahams
Peter Abrahams (Vrededorp, 19 maart 1919)
Foto 1955

 

De Ierse dichter William Allingham werd geboren op 19 maart 1824 in Ballyshannon, Donegal. Hij werd een soort gemeenteambtenaar in zijn geboortestad en later op andere plaatsen in Ierland en Engeland tot 1870 toen hij de dienst verliet en redacteur werd van Fraser’s Magazine. In 1850 had hij een gedichtenbundel gepubliceerd, Poems, gevolgd door Day and Night Songs in 1855. Allingham was nauw bevriend met Dante Gabriel Rossetti die zijn bundel illustreerde. In 1864 verscheen Allinghams meest ambitieuze, maar niet zijn succesvolste werk Lawrence Bloomfield in Ireland, een lang verhalend gedicht over Ierse sociale kwesties.

 

A dream

I heard the dogs howl in the moonlight night;
I went to the window to see the sight;
All the Dead that ever I knew
Going one by one and two by two.

 

On they pass’d, and on they pass’d;
Townsfellows all, from first to last;
Born in the moonlight of the lane,
Quench’d in the heavy shadow again.

 

Schoolmates, marching as when we play’d
At soldiers once—but now more staid;
Those were the strangest sight to me
Who were drown’d, I knew, in the awful sea.

 

Straight and handsome folk; bent and weak, too;
Some that I loved, and gasp’d to speak to;
Some but a day in their churchyard bed;
Some that I had not known were dead.

 

A long, long crowd—where each seem’d lonely,
Yet of them all there was one, one only,
Raised a head or look’d my way:
She linger’d a moment—she might not stay.

 

How long since I saw that fair pale face!
Ah! Mother dear! might I only place
My head on thy breast, a moment to rest,
While thy hand on my tearful cheek were prest!

 

On, on, a moving bridge they made
Across the moon-stream, from shade to shade,
Young and old, women and men;
Many long-forgot, but remember’d then.

 

And first there came a bitter laughter;
A sound of tears the moment after;
And then a music so lofty and gay,
That every morning, day by day,
I strive to recall it if I may.

 

Allingham

William Allingham (19 maart 1824 – 18 november 1889)

 

De Oekraïense schrijfster en dichteres Lina Kostenko werd op 19 maart 1930 geboren in Rzhyshchiv, maar groeide op in Kiev. Daar studeerde zij eerst aan het pedagogische instituut, maar zij zette haar studie voort aan het Maxim Gorki Instituut voor literatuur in Moskou. Haar eerste gedichtenbundel Prominnja semli (De Stralen van de Aarde, 1957) en ook haar tweede Witryla (De Zeilen) werden goed ontvangen door critici en publiek. Tot 1961 verschenen er drie bundels en kon zij zich aan de censuur onttrekken. Daarna krreg zij tot 1977een publicatieverbod. Haar gedichten bleven echter in de zogenoemde Samisdat gepubliceerd worden. Na opheffing van het verbod publiceerde zij nog diverse bundels.

Hej, drei Pappeln

Hej, drei Pappeln im Feld, die nicht mehr grünen.
Hej, drei Brunnen im Feld, die Plastikfolien umhüllen.
Zurückgekehrte Schwalbe, du weißt nicht, was tun.
Ein Mütterchen mit ihrer Kuh auf der furchterregenden Weide.
Du, Haselstrauch im Grünen, weshalb so traurig?
Du heller Mond, scheine nicht den leeren Dörfern!
Zerstört und geplündert, von Stacheldraht umgeben.
Das ist dir, Ukraine, für deine reichen Gaben!

 

Vertaald door Anna-Halja Horbatsch

 

Aquarelles of Childhood

The Dnipro, an old landing-stage, lion-yellow banks are lying,
Resting the green mane of the long-leaved violet willow on their claws.
A pirogue has moored on the sand.
Somebody is cooking fish soup, thick smoke is everywhere.
A dry, cracked road crawls like a thirsty crocodile.
Kupava is bathing in the Dnipro.
I am still around three years old,
And I am waiting for a steamer
From behind the Trypillian mountain.
No one has yet overcome my unheard-of patience,
Because behind patience there is Trypillia,
And behind Chernihiv there is Chernih.
Chernih is fearsome, very black.
As soon as night falls,
Chernih gets into a black boat and casts black fishing nets.
And those stumps and roots, bared by spring floods,
And the golden evening light in the
green curls of the pine.
And those years that have galloped past,
and that steamer and mountain…
Are but invisible piers in the Dnipro’s deep memory.

 

Kostenko

Lina Kostenko (Rzhyshchiv, 19 maart 1930)

 

De Vlaamse schrijfster en dichteres Rosalie Loveling werd geboren op 19 maart 1834. Zij is geboren en getogen in het Oost-Vlaamse Nevele. Zij debuteerde, samen met haar zuster Virginie, met realistische, observerende gedichten, die een sentimentele ondertoon hadden. De gezusters brachten ook novellen en schetsen uit, die zowel het landelijk milieu met zijn boerenbevolking als de stadsburgerij tot onderwerp hadden. Het geschenk (ook bekend als Grootvaders horloge), een gedicht van Rosalie Loveling, is nog altijd populair bij veel hedendaagse poëzieliefhebbers.

 

Het geschenk

I

Hij trok het schuifke open,
Het knaapje stond aan zijn zij,
En zag het uurwerk liggen:
“Och, Grootvader, geef het mij?”

“Ik zal ’t u wel eens geven,
Toekomende jaar misschien,
Als gij wel leert en braaf zijt,”
Zei de oude, “wij zullen zien.”

“Toekomend jaar!” sprak het knaapje,
“O Grootvader, maar dan zoudt
Ge lang reeds kunnen dood zijn;
Ge zijt zo ziek en zo oud!”

En de oude man stond te peinzen,
En hij dacht: “Het is wel waar,”
En zijn lange vingren streelden
Des knaapjes krullend haar.

Hij nam het zilvren uurwerk,
En de zware keten er bij,
En lei ze in de gretige handjes,
“’t Komt nog van uw vader,” sprak hij.

II

Daar was een grafje gedolven;
De scholieren stonden er rond,
En een oude man boog met moeite
Nog ene knie naar de grond.

Het koele morgenwindje
Speelde om zijn haren zacht;
Het gele kistje zonk neder:
Arm knaapje, wie had dat gedacht!

Hij keerde terug naar zijn woning,
De oude vader, en weende zo zeer,
En lei het zilvren uurwerk
In ’t oude schuifken weer.

Loveling

Rosalie Loveling (19 maart 1834 – 4 mei 1875)

 

De Roemeense dichter en wiskundige Ion Barbu (eig. Dan Barbilian) werd geboren op 19 maart 1895 in Câmpulung. Hij studeerde in Boekarest, Berlijn en Göttingen filosofie en wiskunde en werkte als hoogleraar algebra in Boekarest. Zijn eigenlijke werkterrein was echter de geometrie. Al met zijn eerste dichterlijke publicaties in tijdschriften viel hij op. Hij was bij geen enkele stroming in te delen. Barbu vertaalde ook Shakespeare in het Roemeens.

 

 

[Der Stund entlehnt …]

 

Der Stund entlehnt die Tiefe der hohen, stillen Kuppen,
Durch Spiegel eingegangen in lauteren Azur,
Das Eintauchen durchschneidend, in des Gewässers Gruppen,
Der ungezähmten Herden, ein Zweitspiel, reiner nur.

Dunkler Nadir! Die Summen, dank Dichter ohne Schwere,
Verstreuter Sphärenklänge, im Umkehrflug verglühn,
Erschöpft ein Lied verklinget: verborgen wie sonst Meere,
Medusen langsam treiben unter den Glocken grün.

 

 

Vertaald door  Gunther Krauss

 

 

barbu

Ion Barbu (19 maart 1895 – 11 augustus 1961)

   

De Schotse romanschrijver Tobias George Smollett werd geboren op 19 maart 1721 in Dalquhurn in het tegenwoordige West Dunbartonshire. In 1741 vertrok Smollett als scheepsarts naar West-Indië. In 1743 vestigde hij zich als arts in Londen, maar voelde zich al snel meer aangetrokken tot het schrijven. Aanvankelijk richtte hij zich op het schrijven voor toneel, maar hierin had hij geen succes. Zijn eerste gepubliceerde werk was een gedicht over de slag bij Culloden, maar hij vestigde zijn naam met de roman The Adventures of Roderick Random (1748). Hij slaagde er vervolgens in zijn toneelstuk The Regicide uitgegeven te krijgen, maar het stuk werd nooit opgevoerd. In 1750 reisde Smollett naar Frankrijk, waarmee hij inspiratie opdeed voor zijn tweede roman, The Adventures of Peregrine Pickle. Ook dit werk werd een groot succes. Met de publicatie van The Adventures of Ferdinand Count Fathom in 1753 was hij een gevestigd schrijver, die omging met andere literaire grootheden uit zijn tijd, zoals David Garrick, Oliver Goldsmith, Samuel Johnson en Laurence Sterne. Zijn laatste roman The Expedition of Humphry Clinker verscheen in 1771.

Uit: The Expedition of Humphry Clinker  

RESPECTED SIR,

    I have received your esteemed favour of the 13th ultimo, whereby it appeareth, that you have perused those same Letters, the which were delivered unto you by my friend, the reverend Mr Hugo Behn; and I am pleased to find you think they may be printed with a good prospect of success; in as much as the objections you mention, I humbly conceive, are such as may be redargued, if not entirely removed — And, first, in the first place, as touching what prosecutions may arise from printing the private correspondence of persons still living, give me leave, with all due submission, to observe, that the Letters in question were not written    and sent under the seal of secrecy; that they have no tendency to the mala fama, or prejudice of any person whatsoever; but rather to the information and edification of mankind: so that it becometh a sort of duty to promulgate them in usum publicum. Besides, I have consulted Mr Davy Higgins, an eminent attorney of this place, who, after due inspection and consideration, declareth, That he doth not think the said Letters contain any matter which will be held actionable in the eye of the law. Finally, if you and I should come to a right understanding, I do declare in verbo sacerdotis, that, in case of any such prosecution, I will take the whole upon my own shoulders, even quoad fine and imprisonment, though, I must confess, I should not care to undergo flagellation: Tam ad turpitudinem, quam ad amaritudinem poenoe spectans — Secondly, concerning the personal resentment of Mr Justice Lismahago, I may say, non flocci facio — I would not willingly vilipend any Christian, if, peradventure, he deserveth that epithet: albeit, I am much surprised that more care is not taken to exclude from the commission all such vagrant foreigners as may be justly suspected of disaffection to our happy constitution, in church and state — God forbid that I should be so uncharitable, as to affirm, positively, that the said Lismahago is no better than a Jesuit in disguise; but this I will assert and maintain, totis viribus, that, from the day he qualified, he has never been once seen intra templi parietes, that is to say, within the parish church.

 

SMOLLET

Tobias Smollett (19 maart 1721  – 17 september 1771)

John Updike, Max Barry, Héctor Bianciotti, Wilfred Owen, Richard Condon, Wolfgang Bauer, Stéphane Mallarmé, Christa Wolf, Friedrich Hebbel, Hellema, Wilhelmus Bolognino

De Amerikaanse schrijver John Updike werd geboren in Shillington, Pennsylvania, op 18 maart 1932. Zijn meest bekende werk is de Rabbit serie: Rabbit, Run, Rabbit Redux, Rabbit is Rich, Rabbit at Rest, en Rabbit, Remembered. Zijn stijl is erg realistisch, een voorbeeld hiervan is de opening van Rabbit, Run die tot in de kleine details een pick-up basketball spel beschrijft. Hij schijft over het leven van doorsnee mensen in New England, waar hij ook woont. De meest voorkomende thema’ s in zijn werk zijn seks en de dood, en het samenspel tussen de twee. Ook heeft hij veel geschreven als criticus, en is vaak het middelpunt geweest in een woordentwist met onder andere Gore Vidal en Tom Wolfe.

Uit: Seek My Face

“ Be quiet, Hope tells herself. This has ever been her fault, talking, giving, flirting, trying too hard to please, endeavoring to seduce. Her grandfather would use a Quaker phrase, “of the creature,” for anything that was too much, too human, too worldly, too selfish and cruel. War was of the creature. Lust and intemperance of course, yet reason and excessive learning and disputation, too. The arts–save for the domestic, Edenic art of gardening, and the hidden art of making money–were of the creature, howls for recognition and singularity. Things of the creature were weak and dirty and unworthy; they were a form of noise. As a child Hope had chattered too much, feeling her round freckled face redden with excitement, her heart nearly bursting with its own beating, wanting within her ribs all of her, head to toes, scalp to footsoles, to be loved, to be held, to be desired. Even now, on the grave’s edge, six weeks short of turning seventy-nine this coming May, she is trying to charm the lithe black-clad stranger, charmless though she herself has become, in her baggy brown corduroys and slack-necked yellow cotton turtleneck and thick wool lumberjack shirt left untucked as if to hide her belly but in truth calling attention to it; her belly bulges but her breasts and buttocks are sunken, she has become beneath her clothes a naked witch by Schongauer, with imps of arthritic pain her familiars, or Rembrandt’s dreamy Saskia several decades further lost in sags and wrinkles. Her shiny auburn bangs, her signature when a young woman, are not even gray now but white, so thinned and dry and lacking in body, each filament sticking out with a mind of its own, as to be a mere souvenir of what once covered her forehead with the smooth bulge of a coppery cuirass. Her hair was cut short then, two points curving in to touch the angles of her jaw, the wide jaw defining the pale pentagon that looked back at her from a mirror with a deceptive calm, firm in its freckled hazel gaze, the nose small and straight, the lips not quite full but tidy and quick to express receptivity, to laugh, to smile, even at herself so earnestly appraising her face in the mirror, a dimple leaping up low in the left cheek.” 

Updike

John Updike (Shillington, 18 maart 1932)

 

De Australische schrijver Max Barry werd geboren op 18 maart 1973. Hij woont in Melbourne. Hij is fulltime auteur, wat hij handig vindt, want zo kan hij schrijven “ terwijl hij alleen zijn boxershorts aan heeft” . Zijn eerste roman Fukk, een satire op de wereld van de marketing, verscheen in 1999. Zijn tweede boek, Jennifer Government, over grote concerns die de wereld beheersen, verscheen in 2003.  Max Barry ontwikkelde een gratis online game, NationStates, gebaseerd op Jennifer Government, om zo nog vóór publicatie door middel van mond-tot-mond reclame de aandacht op het boek te vestigen. Dat dit is gelukt blijkt wel uit het feit dat het boek onmiddellijk in de bestsellerslijst van Amazon.com terecht kwam. Jennifer Government heeft inmiddels een cultstatus verworven.

 

Uit: Jennifer Government

“ Hack first heard about Jennifer Government at the water cooler. He was only there because the one on his floor was out; Legal was going to come down on Nature’s Springs like a ton of shit, you could bet on that. Hack was a Merchandise Distribution Officer. This meant when Nike made up a bunch of posters, or caps, or beach towels, Hack had to send them to the right place. Also, if someone called up complaining about missing posters, or caps, or beach towels, Hack had to take the call. It wasn’t as exciting as it used to be.
“It’s a calamity,” a man at the water cooler said. “Four days away from launch and Jennifer Government’s all over my ass.”
“Jee-sus,” his companion said. “That’s gotta suck.”
“It means we have to move fast.” He looked at Hack, who was filling his cup. “Hi there.”
Hack looked up. They were smiling at him as if he was an equal—but of course, Hack was on the wrong floor. They didn’t know he was just a Merc Officer. “Hi.”
“Haven’t seen you around before,” the calamity guy said. “You new?”
“No, I work in Merc.”
“Oh.” His nose wrinkled.
“Our cooler’s out,” Hack said. He turned away quickly.
“Hey, wait up,” the suit said. “You ever do any marketing work?”
“Uh,” he said, not sure if this was a joke. “No.”
The suits looked at each other. The calamity guy shrugged. Then they stuck out their hands. “I’m John Nike, Guerrilla Marketing Operative, New Products.”
“And I’m John Nike, Guerrilla Marketing Vice-President, New Products,” the other suit said.
“Hack Nike,” Hack said, shaking.
“Hack, I’m empowered to make mid-range labor-contracting decisions,” Vice-President John said. “You interested in some work?”
“Some…” He felt his throat thicken. “Marketing work?”
“On a case-by-case basis, of course,” the other John said.
Hack started to cry.”

BARRY

Max Barry (Melbourne, 18 maart 1973)

 

De Argentijnse schrijver Héctor Bianciotti werd geboren op 18 maart 1930 in Córdoba. Bianciotti, zoon van arme Italiaanse immigranten, trad op twaalfjarige leeftijd in in een klosster van de Franciscanen. Daar maakte hij kennis met de Franse literauur en speciaal met het het werk van Paul Valéry. In 1954 ging hij naar Europa, waar hij zes jaar bleef, eerst in Italie, later in Spanje. In 1961 verhuisde hij definitief naar Frankrijk en begion hij in het Frans te schrijven. In 1981 werd hij Frans staatsburger.

 

Uit: L’amour n’est pas aimé

 

« Je ne sens rien – je sens que je ne sens rien. Comme la mort ressemble peu à la mort !
Je crois que le jour est en train de se lever. La nuit a emporté l’empire vers la poussière d’une étoile future. Je perçois une clarté incertaine. La nuit s’est réfugiée dans mon corps.
J’ai froid. Je voudrais m’envelopper dans un drapeau brûlé au soleil des frontières.
Meeta m’a raconté l’histoire de la princesse mais il n’a pas bien rugi. Ma nourrice chante dans le jardin mais elle s’éloigne. Je crois que je me suis endormi. Il faut que je dorme mais je ne veux pas dormir. Les yeux de la panthère brillent sur le mur. Il faut que je lui trouve un nom. »

 

BIANCIOTTI

Héctor Bianciotti (Córdoba, op 18 maart 1930)

 

Wilfred Owen werd op 18 maart 1893 geboren als zoon van een spoorwegwerker in Oswestry in Shropshire. Nadat hij toegelaten was aan de Londense Universiteit, staakte hij zijn opleiding en ging in 1913 naar Frankrijk, waar hij in Bordeaux Engelse les ging geven en door een Franse dichter aangemoedigd werd verder te gaan met de poëzie. Nadat hij in 1915 terugkeert naar Engeland om dienst te nemen en aan het front is gekomen, verandert zijn poëzie: het wordt abrupter, er komen experimenten met rijm en ritme. Zo brengt hij zijn poëzie dichter bij de realiteit: minder mooi, vol woede en medelijden. Bekend is o.a. in fictie -vorm beschreven in Pat Barkers trilogie, hoe hij na verwondingen, als officier, gestuurd wordt naar het Craiglockhart hospitaal bij Edinburgh van de eminente psychiater Dr. Rivers. Daar ontmoet hij Siegfried Sassoon, ouder, met een andere achtergrond en met een opleiding in Cambridge. Sassoon geeft Owen goede poëtische adviezen. In 1918 keert Owen terug naar het front, waar hij een MC (Military Cross) verwerft. Op 4 november, een week voor de Wapenstilstand, sneuvelt hij bij de aanval op het Sambre kanaal.

 

The Last Laugh

‘Oh! Jesus Christ! I’m hit,’ he said; and died.
Whether he vainly cursed or prayed indeed,
The Bullets chirped-In vain, vain, vain!
Machine-guns chuckled,-Tut-tut! Tut-tut!
And the Big Gun guffawed.

Another sighed,-‘O Mother, -Mother, – Dad!’
Then smiled at nothing, childlike, being dead.
And the lofty Shrapnel-cloud
Leisurely gestured,-Fool!
And the splinters spat, and tittered.

‘My Love!’ one moaned. Love-languid seemed his mood,
Till slowly lowered, his whole faced kissed the mud.
And the Bayonets’ long teeth grinned;
Rabbles of Shells hooted and groaned;
And the Gas hissed.

 

Arms and the Boy

Let the boy try along this bayonet-blade
How cold steel is, and keen with hunger of blood;
Blue with all malice, like a madman’s flash;
And thinly drawn with famishing for flesh.

Lend him to stroke these blind, blunt bullet-leads,
Which long to nuzzle in the hearts of lads,
Or give him cartridges whose fine zinc teeth,
Are sharp with sharpness of grief and death.

For his teeth seem for laughing round an apple.
There lurk no claws behind his fingers supple;
And God will grow no talons at his heels,
Nor antlers through the thickness of his curls.

owen

Wilfred Owen (18 maart 1893 – 4 november 1918)

 

De Amerikaanse romancier Richard Thomas Condon werd geboren op 18 maart 1915 in New York. Na een bescheiden succes als schrijver en Hollywood-agent begon hij in 1957 met het schrijven van romans. Zijn tweede boek, The Manchurian Candidate (1959), en de film die ervan gemaakt werd in 1962 maakten hem beroemd.

Uit: The Manchurian Candidate

“ It was sunny in San Francisco; a fabulous condition. Raymond Shaw was not unaware of the beauty outside the hotel window, across from a mansion on the top of a hill, but he clutched the telephone like an osculatorium and did not allow himself to think about what lay beyond that instant: in a saloon someplace, in a different bed, or anywhere.

His lumpy sergeant’s uniform was heaped on a chair. He stretched out on the rented bed, wearing a new one-hundred-and-twenty-dollar dark blue dressing gown, and waited for the telephone operator to complete the chain of calls to locate Ed Mavole’s father, somewhere in St. Louis.

He knew he was doing the wrong thing. Two years of Korean duty were three days behind him and, at the very least, he should be spending his money on a taxicab to go up and down those hills in the sunshine, but he decided his mind must be bent or that he was drunk with compassion, or something else improbable like that. Of all of the fathers of all of the fallen whom he had to call, owing to his endemic mopery, this one had to work nights, because, by now, it must be dark in St. Louis” .

 

condon

Richard Condon (18 maart 1915 – 9 april 1996)

 

De Oostenrijkse schrijver en dichter Wolfgang Bauer werd geboren op 18 maart 1941 in Graz. Hij werd vooral bekend door zijn stuk Magic Afternoon (1968). Hij geeft daarin vier jongeren weer die op een namiddag de leegte van hun leven en hun frustraties met alcohol, drugs en geweld proberen te verdrijven. Bauer wordt met onder anderen Thomas Bernhard beschouwd als een van de belangrijkste Oostenrijkse toneelschrijvers. Hij heeft ongeveer dertig stukken op zijn naam staan. Verder werkte hij mee aan enkele films. Zijn werken zijn in 24 talen vertaald en in 35 landen gespeeld. In 1967 verscheen zijn enige roman Der Fieberkopf, een verhaal in brieven. In 1994 ontving Bauer de Oostenrijkse staatsprijs voor literatuur.

 

 

Flucht in die Reinheit

 

Es verfolgt mich ein Schwarm von Gleichnissen
entfliehen will ich
ihren süßen Dienstbarkeiten
an denen ich mich längst überfressen habe

Ich weiß, dass der Baum ein Lebensbaum ist
das Leben ein Traum
die Seele ein tiefer See
der Tod ein böser Geselle
ich weiß, dass der Himmel ein Zelt ist
das Gesumme der Bienen Musik ist
und jede Wurst zwei Enden hat
dass die Frau eine Göttin
die Wirklichkeit Einbildung
die Wüste eine Leere
der Wald ein Schilderwald
die Stadt ein Häusermeer
die Nacht ein Mantel
die Sonne ein Ball
der Mond eine Sichel ist

 

Hinaus mit euch, gurrende Metaphern
ich will jetzt dichten:

 

Unter dem blauen Himmel
sitzt auf einer grünen Wiese
eine wunderschöne Frau
in der Hand einen Strauß Margeriten
ihr Kleid ist blau.

 

Im dunklen Zimmer sitzt der Mann
isst seine Suppe
schnell leert er den Teller
wischt sich den Mund ab
geht in den Keller.

 

Die schöne Frau kommt nach Hause
der Mann sitzt schon beim Wein
sie macht ihm eine Jause
Ei, wie fein.

 

So schön und einfach ist die Welt
so heiter ist das Leben
wenn die Metapher fehlt.

 

Bauer

Wolfgang Bauer (18 maart 1941 – 26 augustus 2005)

 

De Franse dichter Stéphane Mallarmé werd geboren in Parijs op 18 maart 1842 – 9 september 1898) Hij staat bekend als een rechtstreekse voorloper van de symbolistische beweging, die in de jaren 1880 ontstond in Frankrijk. Vanaf de jaren ’60 ontwikkelde hij een hermetische stijl getekend door intellectualisme en door de abstractie van het Duitse idealisme. Volgens Mallarmé moet dichtkunst suggereren en onbewust op de lezer inwerken. De dichter kan de werkelijkheid omvormen door het menselijke intellect consequent aan te wenden en door gebruik te maken van alle muzikale en magische krachten van de taal.In zijn literair-esthetische essays onderscheidt Mallarmé het alledaagse, communicatieve taalgebruik (la parole immédiate) van het poëtische taalgebruik (la parole essentielle). Dit laatste werkt in op de lezer met klanken, agrammaticale associaties en (magische) symbolen, opdat de innerlijke werkelijkheid het best zou benaderd worden.

 

Ses purs ongles

Ses purs ongles très haut dédiant leur onyx,
L’Angoisse, ce minuit, soutient, lampadophore,
Main rêve vespéral brûlé par le Phénix
Que ne recueille pas de cinéraire amphore

 

Sur les crédences, au salon vide : nul ptyx,
Aboli bibelot d’inanité sonore,
(Car le Maître est allé puiser des pleurs au Styx
Avec ce seul objet dont le Néant s’honore).

 

Mais proche la croisée au nord vacante, un or
Agonise selon peut-être le décor
Des licornes ruant du feu contre une nixe,

 

Elle, défunte nue en le miroir, encor
Que, dans l’oubli fermé par le cadre, se fixe
De scintillations sitôt le septuor.

 

 

Le vierge, le vivace

 

Le vierge, le vivace et le bel aujourd’hui
Va-t-il nous déchirer avec un coup d’aile ivre
Ce lac dur oublié que hante sous le givre
Le transparent glacier des vols qui n’ont pas fui !

 

Un cygne d’autrefois se souvient que c’est lui
Magnifique mais qui sans espoir se délivre
Pour n’avoir pas chanté la région où vivre
Quand du stérile hiver a resplendi l’ennui.

 

Tout son col secouera cette blanche agonie
Par l’espace infligée à l’oiseau qui le nie,
Mais non l’horreur du sol où le plumage est pris.

 

Fantôme qu’à ce lieu son pur éclat assigne,
Il s’immobilise au songe froid de mépris
Que vêt parmi l’exil inutile le Cygne.

 

MallarmeManet

Stéphane Mallarmé (18 maart 1842 – 9 september 1898)
Portret door Edouard Manet

 

Christa Wolf werd geboren op 18 maart 1929 in wat heden ten dage het Poolse Gorzów Wielkopolski is; zij was de dochter van een handelaar. In 1945 vluchtte ze voor het Russische leger naar Mecklenburg. In 1949 ging ze germanistiek studeren te Jena en Leipzig. Reeds nadat ze de middelbare school verlaten had, werd ze lid van de SED. Zij werkte tussen 1953 en 1959 voor de Deutscher Schriftstellerverband en vervolgens op de redactie van het tijdschrift Neue Deutsche Literatur. Haar eerste publicatie in 1961, Moskauer Novelle, ging grotendeels onopgemerkt voorbij; desalniettemin werd zij in 1962 onafhankelijk schrijfster. Zij huwde met Gerhard Wolf en publiceerde met haar man een aantal filmscripts en bloemlezingen, waaronder Till Eulenspiegel. Haar vertelling Der geteilte Himmel ontlokte in 1963 een controverse: het werk was enerzijds taboedoorbrekend omdat het onderwerpen als zelfmoord te berde bracht en de Muur in vraag stelde, en anderzijds was het in een atypische stijl geschreven omdat het niet chronologisch was. Wolf werd hiermee in de Bondsrepubliek opgemerkt als een voor de DDR ongewoon individualistisch auteur. Kenmerkend voor dissidente literatuur in Oost-Duitsland is het gebruik van antiek-mythologische stof, die dan als allegorie gebruikt wordt om hedendaagse wantoestanden aan te klagen. Wolf deed dit met Kassandra, een vertelling die ook het probleem van de feministische literatuur behandelt. In 1978 ontving Wolf de Bremer Literaturpreis.

 

Uit: Ein Tag im Jahr

 

„ Freitag, 29. September 1989 Woserin

 

Auch heute scheint das Wetter zu halten, als ich früh gegen halb acht meine Vorhänge zurückziehe, kann ich mir Hoffnung machen auf einen ähnlichen tiefblauen, von mächtigen weißen Wolkengebilden durchzogenen Himmel wie gestern, als wir Aichers* noch auf der kleinen ländlichen Bahnstation Blankenburg, kaum waren sie mit ihren Koffern aus dem Zug gestiegen, anstelle anderer – fehlender – Sehenswürdigkeiten diesen Himmel präsentierten: Na, sind diese nördlichen Himmel nicht etwas Besonderes? Großmütig gaben sie es zu. Der einzige, der nicht tief erstaunt zu sein schien, daß diese vor eineinhalb Jahren bei ihnen in Rotis für diesen Tag verabredete Begegnung nun wirklich stattfand, war Otl. Für ihn war es ganz selbstverständlich, daß man sich an solche langfristigen Versprechungen hielt: Konkret wird nur das Präzise! ist einer seiner Merksätze, die alle aus Erfahrung gezogen sind, nie allein aus der Theorie. Waren sie gut bei Herrnstadt über die Grenze gekommen? Sie waren. Ohne Anstände? Ohne. Die DDR-Grenzer haben wohl Grund, höflich zu Westreisenden zu sein.
Wir fuhren die beiden die kurze Strecke über Brüel, Sternberg nach Woserin, die wir genau kennen, die ich aber in ihrer Gegenwart mit anderen Augen sah. Alle Straßenschäden, alle maroden Häuser an der Strecke, an die ich gewöhnt bin, stachen mir nun ins Auge. Wie eine Hintergrundfolie fuhr mein Erinnerungsbild von den schmucken Dörfern und Städtchen des Allgäu mit, in dem Otl Aichers »Autonome Republik Rotis« liegt. Kein Material, würden wir später sagen, keine Devisen. Kein Material!, sagten wir auch, als wir unser Haus vorführten, das wir seit sieben Jahren immerhin aus seiner Verrottung herausgehoben, es in einen für uns passablen Zustand versetzt hatten, bewohnbar war es, sicherlich, und mehr als das: Ein Arbeits- und Ferienhaus, auch für Kinder, Enkel und Freunde, es hatte schon Patina angesetzt, schon Geschichten, sogar Mythen produziert, aber sah man ihm das an? Oder sah man vor allem seine Mängel? Damit nicht sie es sagen mußten, sagten wir: Es ist noch viel zu tun, und Inge, liebevoll- einfühlsam, nahm die Vorzüge wahr, zuletzt den unvergleichlichen Blick aus den Fenstern des Gästezimmers, während Otl, der Fachmann, sich von Gerd den Zustand beschreiben ließ, in dem wir das Haus vorgefunden hatten, die einzelnen Schritte der Rekonstruktion und die nächsten Pläne. Unter dieser sachkundigen Diskussion verschwand meine kleinmütige Furcht, »wir« würden im Vergleich mit »ihnen« zu schlecht abschneiden, obwohl ja all unser unaufhörliches, beinahe pausenloses Reden seit ihrer Ankunft, wenn man es recht bedenkt, ein einziges Vergleichen war.“

 

Wolf

Christa Wolf (Gorzów Wielkopolski, 18 maart 1929)

 

De Duitse schrijver Christian Friedrich Hebbel werd geboren in Wesselburen op 18 maart 1813. Hebbel kende een zware, armoedige jeugd in een stadje in Dithmarschen, dat toentertijd in Denemarken lag. Hij was de zoon van een metselaar, die later dagloner werd. Tussen zijn vijftiende en tweeëntwintigste werkte Hebbel als loopjongen. Hij leefde tot 1848 van de giften van mecenassen. Hebbel was een autodidact en valt deswege moeilijk in een bepaalde traditie in te delen. Hij was bovenal toneelschrijver, en staat aan het eind van een traditie van burgerlijke tragedies, zoals die begonnen was met Lessing.Hebbel hield vanaf zijn tweeëntwintigste dagboeken bij, die een goed inzicht in zijn geest (en dus ook in de ideeën achter zijn werk) verschaffen: hij was een eigenzinnig man, met sterke ambities, niet wars van enige grootheidswaan, die een heftig en bevlogen karakter had en de mensen gemakkelijk trotseerde. Uiteindelijk heeft hij ook gekregen wat hij wilde: Friedrich Hebbel geldt in de literatuurkritiek als de enige toneelschrijver van betekenis uit de Realistische periode. Enkel bij hem vindt men psychologisch adequate voorstellingen van personages, met hun eigen rancunes en emotionele uitbarstingen.

Uit: Treue Liebe

 

„ Zu Falun, in Schweden, verliebte sich vor etwa 50 Jahren, ein lieber junger Bergknappe, in seine Nachbarin, die Tochter eines Bäckers, und beide Leutchen schienen so füreinander geschaffen, als ob die Engel im Himmel sie schon in den Wiegen für den Ehestand eingesegnet hätten. Julius war nur glücklich, wenn er sein Mädchen sah, und Maria war die Zierde des ganzen Orts, wenn sie in ihrem engen Mieder, mit silbernen Knöpfchen besetzt, über die Straße ging. Alles blieb dann stehen, alt und jung rief ihr zu: Gott segne dich, Maria! und jeder freute sich, daß sie den Julius liebte. Wenn dann beide Liebende beisammen waren, dann tändelten sie auf schuldlose Weise, wie die lieben Kinder, und Julius vergaß darüber seine schwere Arbeit. Mutig fuhr er morgens in den Schacht, wenn er seinem Mädchen vorher den Gruß gebracht hatte, und arbeitete fleißig mit Hammer und Schaufel, bis der goldene Abend herbeikam, wo er sich bei seinem Mädchen schuldlos belustigte. “Ja Maria”, sprach er einst, “nur noch eine kurze Zeit, dann werde ich der so beschwerlichen Arbeit überhoben und Aufseher werden, so beteuerte es mir der ehrliche Bergmeister. Und dann soll nichts mich hindern, dich an den Altar zu führen; ich selbst winde dir das Myrtenkränzchen, damit du mich immer liebest, wie jetzt und mir eine brave Gattin bleibst, denn Maria, ohne dich möcht ich nicht leben; du bist mein Alles!” Und Maria beantwortete diese unverstellten Äußerungen wahrer Zuneigung, mit fühlendem Herzen. Sie schlang sich zärtlich um seinen Hals, sie bat ihn, nie an ihr zu zweifeln, und drückte ihm einen heißen Kuß auf die bebende Lippe. Da kamen sie beide überein, sich am nächsten Sonntag öffentlich verkündigen zu lassen, von der Kanzel. Und nun zog er ein schwarzes Tüchlein, noch in Papier wars gewickelt, und überreichte es ihr zum Säumen. “Aber stich dir dabei nicht in die Finger, Maria, das bedeutet nichts Gutes”, sprach er, “und wenn wir nächstens zum Altare gehen, am heil. Osterfeste, dann legst du es mir selbst um. Adieu, Mariechen” – “Adieu Julius!”

 

Hebbel

Friedrich Hebbel (18 maart 1813 – 13 december 1863)

 

De Nederlandse schrijver Hellema (pseudoniem voor Alexander Bernard (Lex) van Praag) werd geboren in Amsterdam op 18 maart 1921. Lex van Praag werd tijdens de Tweede Wereldoorlog vanwege zijn activiteiten voor het verzet in april 1943 opgepakt. Hij overleefde maar liefst zes concentratiekampen (onder andere het beruchte Buchenwald). In 1945 moest hij op ‘dodenmars’ nadat het laatste kamp waar hij verbleef, Flossenbürg, was ontruimd maar hij wist tijdens deze tocht te ontsnappen. Hierna was hij werkzaam voor het bezettingsleger van de Amerikanen in Duitsland. In de jaren zestig was hij handelsreiziger in het buitenland voor de Twentse textielindustrie. Hellema debuteerde pas erg laat, hij was al over de zestig toen hij de pen ter hand nam. Na een lang ziekbed is hij op 84-jarige leeftijd overleden.

Uit: Niet van horen zeggen

‘Als er helemaal niets te bedenken viel, lieten ze ons gewoon staan – een dag, een nacht en nog een dag. Als we dan ’s avonds om tien uur veertig uur na dato naar de barakken gejaagd werden, had zich een zinloos niet-gebeuren aan ons voltrokken.’….

‘In die krankzinnige wereld van het concentratiekamp, waar lijfsbehoud al nauwelijks haalbaar was, leek het behoud van de menselijke waardigheid een ongerijmdheid, want terreur kan alleen worden beantwoord met terreur.’….

‘Af en toe viel er een pauze, dan klonken weer commandofluitjes en knetterde het, geweervuur, brand, brekende takken. De kwelling van de oorlog was om het allemaal te moeten horen – er was veel meer te horen dan te zien. Het oog is selectief, het richt zich, het stelt zich in – het oor kan niet kiezen wat het wil horen, het scheidt alleen de klanken, zonder richting, in een wereld waarin het geluid geen perspectief heeft. Wel kan het geluid versterven, maar niet in een bos, waar het blijft hangen en weerkaatst wordt en vervormd en waar het naklinkt in de oren ook als het allang stil geworden is.’

hellema

Hellema (18 maart 1921 – 19 maart 2005)

De

De Vlaamse priester en schrijver Wilhelmus Bolognino werd geboren in Antwerpen op 18 maart 1590. Hij werd professor in de filosofie in Leuven. In 1627 ving Bolognino aan als pastoor in zijn geboortestad, waar hij eind 1642 kannunik zou worden. Sommige bronnen stellen dat hij vanaf 1655 aan krankzinnigheid leed, mogelijk wordt daarmee bedoeld dat hij seniel werd. In de jaren dertig van de 17e eeuw was Bolognino actief als vurig pamflettist tegen de calvinisten. Het anonieme Van dse H. Maghet ende Marteleresse Dorothea wordt aan Bolognino toegeschreven, net als een aantal andere stichtelijke verzen. Zij werden gezongen opgevoerd in de parochie van Sint-Joris in Antwerpen, waar Bolognino pastoor was.

 

Maria noot de simpele om met haer kindt te spelen

Minnaers van d’onnooselheydt/
Comt / met ’thert in Godt verbreydt/
Met mijn Kindtjen u vermaecken/
In een wijse simpelheydt/
Die / om vrij hem te ghenaecken/
Hem een nedrich hert bereyt.

Sulcken kinders ’tkindt bemint/
Slecht’ en rechte hy besint/
Daer sal hy seer vry me spelen/
Die hy daer toe hier verbeyt/
Laet u dan gheensins vervelen
Dese simpel nedricheydt.

Siet hoe soetjes dat hy lacht/
In sijn armkens u verwacht/
Siet sijn handtjens uyt hem steken/
Die u locken al te seer/
Daer en sal gheen vreught ontbreken
Met den kleynen soeten Heer.

Doch hoe dat ghy kleynder zijt/
Hoe hy meer sal zijn verblijt/
Tot u d’ooghskens soeter keeren/
Soeter toe u lacchen sal/
Om d’onnooselheydt te leeren
Die is comen in den stal.

Kleynt u dan in u ghemoedt/
Om die deught ghewelt u doet/
Soo verborghen / ongheploghen/
Die de werelt niet en kent/
Vol bedrogh / vol van de loghen/
Alle dobbelheyt ghewent.

Hoe met kinders speelt mijn kindt
Weet alleen die ’t onder vindt:
Die gheniet sijn minne-trecken/
Met een suyver kleyn ghemoet/
Die tot kindtsheyt meer verwecken
Hem die ’t kindtjen is soo soet.

Sijn corale lipkens hy
Dickils kust met ’t kindt soo vry/
Dat hy aen sijn hert gaet douwen/
Daer den Heer me is ghedient/
En gaet dat soo vast oock houwen/
Al te seer van hem bemint.

Gheeft ons / liefste kindt / die deucht/
Die u hertjen soo verheught/
Tot die vrijheyt die gheraecken
Doet de ziele rijck van haer/
Wilt ons daer meer in volmaecken/
Op dat sy ons met u paer

 

ANTWERPENBol

Wilhelmus Bolognino (18 maart 1590 – 24 oktober 1669)
Kaart van Antwerpen in de Gouden Eeuw (Geen portret beschikbaar)

 

Siegfried Lenz, Jean Ingelow, Patrick Hamilton, Paul Green, Urmuz, Hans Wollschläger

De Duitse schrijver Siegfried Lenz werd op 17 maart 1926 in Lyck, in de landstreek Masuren in Oostpruisen geboren. Als zeventienjarige werd hij in 1943 opgeroepen voor dienst bij de Duitse marine. Kort voor het einde van de oorlog deserteert hij echter in Denemarken en weet zich maandenlang te verbergen. Na de oorlog gaat hij in Hamburg studeren: filosofie en literatuur. In 1948 breekt hij zijn studie echter af en treedt in dienst bij ‘Die Welt’, waar hij als feuilletonredacteur gaat werken. Sinds 1951 werkt hij echter als vrij auteur. Hij publiceert sindsdien romans, vertellingen, essays en hoorspelen. In zijn werk stelt hij verantwoordelijkheid en schuld centraal. Hij weet op zijn eigen manier de Duitse identiteit vast te leggen, niet zozeer in documentaire vorm, maar veel meer nog op psychologische wijze. Lenz was lid van de “Gruppe 47”, een Duitse groep van literatoren, die zich kort na de Tweede Wereldoorlog sterk manifesteerde. Hij trad van tijd tot tijd politiek op de voorgrond voor de SPD en is lid van de Duitse Bond van schrijvers en de internationale P.E.N. Club. Lenz heeft verschillende romans geschreven. Enkele van zijn bekendste boeken zijn: “Es waren Habichte in der Luft” (Er vlogen haviken in de lucht) in 1951, “Deutschstunde” (Duitse les) in 1968, “Heimatmuseum” (Streekmuseum) in 1978, “Der Verlust” (Het verlies) in 1981 “Exzerzierplatz” (Soldatenland) in 1985, “Die Klangprobe” (de klankproef) in 1992 en “Die Auflehnung” (Het verzet) in 1994. Daarnaast schreef Lenz verschillende verhalenbundels, o.m. “Das Serbische Mädchen” (Het Servische meisje) in 1987 en diverse bundels vertellingen over zijn geboortestreek. Siegfried Lenz ontving in zijn schrijversloopbaan diverse prijzen. Als een soort bekroning van zijn loopbaan werd hem in 1988 de Vredesprijs van de Duitse Boekhandel uitgereikt.

Uit: Zaungast (2002)

„Einmal muss ich auch von meinem Kummer sprechen, von meinem Kummer mit Jütland, dessen Sommerbürger ich seit vielen Jahren bin. Lange hat Begeisterung ihn niedergehalten, zurückgedrängt, bei allem schwärmerischen Einverständnis wagt mein Kummer nicht, sich zu Wort zu melden, er wurde einfach mattgesetzt durch Erlebnisse und Erfahrungen, die mir Jütland als mein behäbiges Sehnsuchtsland erscheinen ließen. Was gilt dein Kummer, sagte ich mir zögernd, angesichts grandioser Nachbarschaftshilfe und noldischer Sonnenuntergänge Was zählt er überhaupt vor dem erstaunlichen Gerechtigkeitssinn der Jütländer, vor ihrer stillen Tüchtigkeit, ihrer fabelhaften Sparsamkeit, ihrem Sinn für Gemütlichkeit und künstlerisch geschnittenen Hecken? Hat irgendein Kummer denn das Recht, veröffentlicht zu werden, wo alles zum Bleiben einlädt, wo langsam, aber gründlich gedacht wird, wo Idylle und kühne Architektur miteinander tuscheln? Und wo man, nach eigenem Willen, jeden Tag Sonntag feiern kann? Wäre schließlich, so sagte ich mir, die Bekanntgabe deines Kummers nicht eine Manifestation der Undankbarkeit gegenüber einem Land, das dich so bereitwillig angenommen hat? Es hilft nichts: zu stark pocht mein Kummer, er will raus, will sich nach über zwanzig Jahren Zurückhaltung Gehör verschaffen, mein redlicher, oft verschluckter, begründbarer Kummer mit Jütland. Da er einen Namen hat, möchte ich ihn auch gleich preisgeben. Es ist mein Kummer mit der großen jütländischen Kaffeetafel.“

Lenz

Siegfried Lenz (Lyck, 17 maart 1926)

 

De Engelse dichteres en schrijfster Jean Ingelow werd geboren op 17 maart 1820 in Boston, Lincolnshire. Haar eerste bundel, A Rhyming Chronicle of Incidents and Feelings, verscheen anoniem toen zij dertig jaar was. Hierna volgde een verhaal, Allerton and Dreux, maar het was de publicatie van haar Poems in 1863 die haar beroemd en populair maakte. Zij werden snel herdrukt, op muziek gezet en overal gezongen. In de VS werd zij mogelijk nog meer gewaardeerd dan in haar geboorteland. In 1867 verscheen The Story of Doom and other Poems en daarna verruilde zij het dichten voor het schrijven van romans. Off the Skelligs verscheen in 1872, Fated to be Free in 1873, Sarah de Berenger in 1880, and John Jerome in 1886. Haar derde bundel gedichten verscheen in 1885.

 

The Long White Seam

As I came round the harbor buoy,

The lights began to gleam,

No wave the land-locked water stirred,

The crags were white as cream;

And I marked my love by candlelight

Sewing her long white seam.

It’s aye sewing ashore, my dear,

Watch and steer at sea,

It’s reef and furl, and haul the line,

Set sail and think of thee.

 

I climbed to reach her cottage door;

O sweetly my love sings!

Like a shaft of light her voice breaks forth,

My soul to meet it springs

As the shining water leaped of old,

When stirred by angel wings.

Aye longing to list anew,

Awake and in my dream,

But never a song she sang like this,

Sewing her long white seam.

 

Fair fall the lights, the harbor lights,

That brought me in to thee,

And peace drop down on that low roof

For the sight that I did see,

And the voice, my dear, that rang so clear

All for the love of me.

For O, for O, with brows bent low

By the candle’s flickering gleam,

Her wedding-gown it was she wrought.

Sewing the long white seam.

 

ingelow

Jean Ingelow (17 maart 1820 – 20 juli 1897)

 

De Engelse schrijver Patrick Hamilton werd geboren op 17 maart 1904 in Hassocks, Sussex. Na zijn opleiding aan Westminster School en een korte loopbaan als acteur werd hij in de jaren twintig een succesvol schrijver van romans en toneelstukken. (Angel Street, Gaslight, Rope’s End en Rope. Het laatste werd door Hitchcock in 1948 verfilmd. Zijn roman Hangover Square speelt zich af in een Londense uitgaanswijk.

 

Uit: Rope

 

GRANILLO (CONT’D)

It’s alright. I thought it was Miss Wilson. (He comes

down to the chair again.)

 

BRANDON

Miss Wilson, in the first place, will not be here until

five minutes to nine, if then, for Miss Wilson is

seldom punctual. Miss Wilson, in the second place,

has been deprived by a wily master of her key. She

will therefore ring. Let me, I say, give you a cool

narration of our transactions. This afternoon, at

about two o’clock, young Ronald Kentley, our

fellow undergraduate, left his father’s house with

the object of visiting the Coliseum Music Hall. He

did so. After the performance he was met in the

street by your good self, and invited to this house.

He was then given tea, and at six forty-five

precisely, done to death by strangulation and rope.

He was subsequently deposited in that chest.

Tonight, at nine o’clock, his father, Sir Johnstone

Kentley, his aunt, Mrs. Debenham, and three well-

chosen friends of our own will come round here for

regalement. They will talk small talk and depart.

After the party, at eleven o’clock…

 

GRANILLO

(Interrupting.)

This party isn’t a slip, is it, Brandon?

 

BRANDON

My dear Granno, have we not already agreed that

the entire beauty and piquancy of the evening will

reside in the party itself? At eleven o’clock tonight,

I was saying, you and I will leave by car for

Oxford. We will carry our fellow undergraduate.

Our fellow-undergraduate will never be heard of

again. Our fellow undergraduate will not be

murdered. He will be missing. That is the complete

story, and the perfection of criminality – the

complete story of the perfect crime. (Pause.) I am

quite lucid am I not?

 

 

Hamilton

Patrick Hamilton (17 maart 1904 – 23 september 1962)

 

De Amerikaanse toneelschrijver Paul Green werd geboren op 17 maart 1894 in Lillington, North Carolina. Green vestigde voor het eers de aandacht op zich met The No ‘Count Boy, een eenakter uit 1925, geproduceerd door de New York Theatre Club. Het jaar daarop kreeg hij voor In Abraham’s Bosom, geproduceerd door Provincetown Players de Pulitzer Prijs. Green schiep een nieuwe dramatische vorm dat hij het symfonisch drama noemde, geïnspireerd door historische gebeurtenissen en meestal in de open lucht opgevoerd, met muziek en allerlei toeters en bellen. Zijn eerste experiment met deze vorm was Roll Sweet Chariot uit 1934. Een warme ontvangst kreeg het eerste en meest beroemde van deze stukken The Lost Colony uit 1937, dat nu ’s zomers nog steeds uitgevoerd wordt in de Fort Raleigh National Historic Site bij Manteo, North Carolina.

Uit: The Lost Colony (Introduction)

“July 20, 2000, was one of those happy evenings. The morning had been overcast, but a breeze in the afternoon cleared the sky and the temperature rose to 77 degrees. Around 8:00, when people began finding their seats in the Waterside Theatre, the temperature was 75 degrees (and would drop to 70 degrees before the show ended at 10:50). Many people came in from the beaches in shorts but with pullover sweaters or windbreakers tied around their waists. The man next to me, from Long Island, was at Nags Head for the week with his wife, seated on the other side of him. She was the member of the family who wanted to see The Lost Colony. He declared himself more at home in Broadway theaters. I watched the first stars appear while dusk still held enough light to outline the stage against Roanoke Sound. In the row behind me a little girl, maybe four and wearing a yellow dress, climbed into her mother’s lap and wondered when the play would begin.

The Lost Colony began in 1937. That was the 350th anniversary of the earliest attempted English settlement in North America, on Roanoke Island in 1587, and people in eastern North Carolina had long been frustrated by what seemed to them the neglect of that important event by historians and in the popular mind. Knowing the religious pageant at Oberammergau, Germany, they thought of staging a pageant themselves to raise awareness of the colony (the anniversary would provide a needed rallying point) and turned to Paul Green to write it. Green, who had won a Pulitzer Prize in 1927 for the first of his several Broadway plays, was a natural for the job. Steeped in North Carolina history and lore, he had in fact dreamed of writing a play about the Roanoke colonists since his college days in the early 1920s.”

PAULGREEN

Paul Green (17 maart 1894 – 4 mei 1981)

 

De Roemeense schrijver en avantgardist Urmuz (eig. Demetru Dem. Demetrescu-Buzău) werd geboren op 17 maart 1883 in Curtea de Argeş. Hij begon met schrijven om zijn broers en zussen te vermaken doordat hij de draak stak met allerlei clichés’in het moderne proza. Zijn teksten werden opgemerkt door Tudor Arghezi die hem ook de naam Urmuz gaf en zijn eerste publicaties verschenen in 1922 in het tijdschrift Cugetul românesc. Zijn beste werk is wellicht Ismail şi Turnavitu (“Ismail and Turnavitu”), dat beschouwd kan worden als een voorloper van het Theater van het Absurde en van Eugène Ionesco.

Uit: Ismail and Turnavitu (Vertaald door  Andrei Bantas)

 

“Ismail is made up of eyes, whiskers and an evening gown and nowadays he is very short supply in the market.

Formerly, he used to grow in the Botanical Garden too, and later on, thanks to the progress of modern science, one has managed to produce one chemically, through synthese.

Ismail never walks alone. Yet one may find him at about half past five a.m., wandering in zigzag along Arionoaia Street, accompanied by a badger, to which is closely bound whit a ship’s cable and which during the night he eats, raw and alive, having first pulled off its ears and squeezed a little lemon on it… Other badgers are cultivated by Ismail in a nursery situated at the bottom of a pit in the Dobrudja, where he supports them until they reach the age of 16 and become more shapely, when exonerated from any personal responsibility, he deflowers them in turn and without the least compunction.

For the most part of the year, Ismail’s residence in unknown. It is believed that he lies preserved in a jar located in the attic of his beloved father, a nice old man whose nose is thinned in a pressing machine and surrounded by a small hedge. The story goes it is out of exaggerate paternal care that the old man keeps Ismail succeeds in escaping the place three months every year, in winter time, when his greatest pleasure is to dress in a gala evening gown, made of a counterpane with large brick-colored flowers, and then to climb up the beams of scaffoldings on the day when mortar-laying is celebrated, for the sole purpose of being offered by the proprietor as a reward for the workers and distributed among them. It is in this way he hopes to contribute substantially to the solution of the working-class issue… Ismail also grants audiences, but only on the top of the hill close to his badger nursery. Hundreds of applicants for jobs, relief and firewood are first introduced under a gigantic abat-jour where each of them is compelled to hatch a set of four eggs. Then they are put up on a dust cart of the mayoralty and pulled at breathtaking speed up to Ismail, by a friend of his – also employed by him as salami – called Turnavitu, a strange character who during the ascent indulges in his nauseating habit of asking applicants to promise him billets-doux, or else threatens to upturn the carts.”

 

Urmuz

Urmuz (17 maart 1883 – 23 novemmber 1923)

 

De Duitse schrijver, essayist, vertaler, uitgever, historicus, organist en muziekwetenschapper Hans Wollschläger werd geboren op 17 maart 1935 in Minden. Hij studeerde kerkmuziek aan de Nordwestdeutsche Musikakademie in Detmold. Van 1957 toto 1970 werkte hij bij de Karl May Verlag. Daarbij maakte hij kennis met de schrijver Arno Schmidt. Samen met hem vertaalde Wollschläger de verzamelde werken van Edgar Allan Poe. Groot aanzien verwierf hij echter als vertaler van Ulysses van James Joyce in het Duits. In 1982 verscheen het „Eerste Boek“ van Wollschlägers experimentelle roman Herzgewächse oder Der Fall Adams.

Uit:  Karl May und das Reich des Silbernen Löwen

„Unter Warr hat man einen Ort zu verstehen, dessen Boden mit wirr liegenden Felsentrümmern bedeckt ist. Ein solches Warr im wahrsten Sinne sahen wir vor uns liegen. Als ob vor Jahrtausenden da ein riesiger feuerspeiender Krater vorhanden gewesen sei, so gerade und steil stieg ringsum das schwarze Gestein zum Himmel auf. Wo lebten die Giganten, welche die Spitzen der rundum ragenden Berge abgebrochen und in solche Tiefen geschleudert hatten, daß sie in tausend Trümmer zerschmettert worden waren? Es sah ganz so aus, als ob von unheilvollen Urkräften hier einst irgend eine erschreckliche Teufelei ausgeführt worden sei. Die Zwischenräume der gewaltigen Steinbrocken waren mit Farnen, Dornen und allerlei Gestrüpp so dicht ausgefüllt, daß es gewiß unmöglich gewesen wäre, hindurchzukommen, wenn es nicht ein jetzt leeres Wasserbett gegeben hätte, welches in zwar zahlreichen, aber doch gangbaren Windungen nach der anderen Seite hinüberführte.

Wir folgten diesem Wege. Drüben angekommen, trafen wir auf ein zweites, noch breiteres Wasserbett, welches sich mit dem unserigen vereinte. Und da, gerade vor uns, sahen wir das Thor, durch das man in das »Tal des Sackes« gelangte.

Zwei früher senkrecht stehende Felsenwände hatten sich einander zugeneigt, bis sie hoch oben aufeinander getroffen waren. Sobald uns dieses finstere, aus gewaltigen Massen bestehende Thor aufgenommen hatte, war es dunkel um uns her. Indem wir nun langsam am Rande des Wasserbetts hinritten, begleitete uns hoch oben ein Himmelsstreifen, welcher nicht breiter als eine Hand zu sein schien.

 

WOLLSCHLAEGER

Hans Wollschläger (Minden, 17 maart 1935)

Bredero, P.C. Hooft, Sully Prudhomme, César Vallejo, René Daumal, Hooshang Golshiri, Jakob Haringer, Haldun Taner, Zoë Jenny

De Nederlandse dichter en toneelschrijver Gerbrand Adriaensz. Bredero werd geboren op 16 maart 1585 in Amsterdam. Bredero volgde behoorlijk onderwijs, zo leerde hij Frans en sprak hij waarschijnlijk Engels en Latijn. Daarna ging hij in de leer bij de Antwerpse kunstschilder François Badens die in Amsterdam woonde. Het beroep van schilder werd indertijd maatschappelijk erkend, in tegenstelling tot dat van dichter. Er zijn tot nu helaas geen gesigneerde werken van hem bekend. Er wordt aangenomen dat hij rond zijn 20ste jaar omging met leden van d’Eglantier, met name de leden van de Brabantse kamer. Daarnaast ging hij om met dichters en schilders in Amsterdam en de directe omgeving daarvan. Vanaf ongeveer 1611 had hij zich een positie verworven als een belangrijk toneelschrijver. Hij maakte in 1616 kennis met Hugo de Groot, aan hem werd de druk Rodd’rick ende Alphonsus opgedragen. Hij was daarnaast bevriend met P.C. Hooft. Ook volgde hij Samuel Coster, deze richtte de Duytsche Academie op.

 

Liedeken

 

En had ick noyt bemint de witte reyne deughd,
So waar ick niet verlieft op u Maagd’lijcke jeught,
Soo waar myn hart noch vry van quelling en verdriet,
Soo voelden ick in my oock dese vreuchde niet

 

Och welcken blyschap ist, wanneer als ick aanschou
U suyver schoon aanschijn, o eerwaardighe Vrou,
Och die met u ghesicht u eerbaerheyt verrijckt,
Waar door myn hart int sien van vreuchde gantsch beswijckt.

 

In wat een droeve stroom wart ick gedompelt dan,
Als ghy, mijn lieve helft, u aanghesicht drayt van
U minnaer die u mint, soo u wel is bekent.
Maar u afkeericheyt veroorsaeckt mijn ellent.

 

Dat al de Weerelt eert, is van my niet gheacht,
Ick haat de hoovaardy, maar u eerlijcke dracht
En stille staticheyt en nederich ghelaat
Verciert u Lief veel meer, als ’t Prachtighe ghewaat.

 

’T opsichtich Poppen goet geeft wel een schoone schijn,
Dan die blinckende deught can in geen cleeren zijn,
Maar in een eerlijck hart en deuchdelijck gemoet,
O Maaghdeken dit is het alderbeste goet.

 

Waart ghy niet opghepronckt met dees Heerlijcken schat,
Ick had u in mijn Ziel oock niet soo lief gehadt,
Ick had u nimmermeer soo achtbaar aanghesien:
De gaven van ’t ghemoet ick meer als ’tLichaem dien.

 

Den gaven van ’t ghemoet en Lichaams schoonheydt schoon,
Stelt ghy voort keurich oogh in ’t licht rijck’lijc ten toon,
Dies blijft ghy myn Princes, in vreughd’ en in gequel,
Ick offer u mijn hart, t’welck snackt na u bevel.

 

Ick hoor u Lief gheheel, ick ben niet langher mijn,
Mijn hart kan langher niet van u verscheyen sijn,
Smelt onse harten t’saam, vereent ons wille nu,
Of laat ons metter daet gaen mengen my in u.

 

bredero

Gerbrand Bredero (16 maart 1585 – 23 augustus 1618)

 

De geschiedkundige, dichter en toneelschrijver Pieter Cornelisz. Hooft werd geboren in Amsterdam op 16 maart 1581.Hooft was de zoon van Cornelis Hooft, burgemeester van de stad Amsterdam. Na een reis door Europa studeerde hij rechten in Leiden. Hooft werd een exponent van de renaissance in Nederland  Hooft was drost van Muiden en baljuw van het Gooiland. Hij was bestuurder en daarnaast ook rechter en woonde gedurende 40 jaar in het Muiderslot, bij het huidige Muiden Vesting. De bekendste werken van Hooft zijn de historische treurspelen Geeraerdt van Velsen uit 1613 en Baeto (1617). Beide toneelstukken hebben het beeld van de Nederlandse geschiedenis sterk beïnvloed: dat van de moord op Graaf Floris V (Geeraert) en dat van de rol van de Bataven bij de totstandkoming van Nederland. Het blijspel Warenar uit 1617 gebaseerd op Plautus` “Aulularia” was vrij succesvol. Hooft schreef ook veel liefdespoëzie, waaronder sonnetten. Het bekendste werk is Emblemata amatoria, liefdesemblemen uit 1611. Hooft begon in 1628 aan de Nederlandsche historiën. Tot zijn dood in 1647 werkte hij er aan. Zevenentwintig delen daarvan zijn verschenen, de laatste zeven postuum.

 

Vonckende God

Vonckende God, of geest van Godes naeste neven;
Die hart aen hart met vuyr gesuivert innelijft,
Waerin uw gouden grif gloejende wetten schrijft,
Daer niemands wil af schrickt, of tegens denckt te streven;
Ontternt mijn borst, en bidt de voester van mijn leven,
Die met een soete windt mijn tedre sinnen drijft,
Soo lang tot op mijn hart haer ooghe stilstaen blijft,
Aenschouwen wat daer in is van uw handt geschreven:
Daer salse lesen mijn eeuwighe slavernij,
En d’eindeloose macht van d’opperheerschappij
Die haer verheven deuchdt heeft op mijn siel bevochten,
Waer voor haer mijn gemoedt nedrighe jonst betóónt,
En haer gesegent hayr met groene cranssen cróónt,
Van eerlijck laurenhof en soete myrth gevlochten.

 

PCHooft

Pieter Cornelisz. Hooft (16 maart 1581 – 21 mei 1647)

 

De Franse schrijver en dichter Sully Prudhomme (eig. René François Armand Prudhomme) werd geboren op 16 maart 1839 in Parijs. Prudhomme groeide op in Parijs in een Rooms-katholiek gezin en deed aan het Lycée Bonaparte eerst eindexamen in natuurwetenschappen (baccalauréat scientifique) en daarna in literatuur en klassieke talen (baccalauréat de lettres). Na kort werkzaam geweest te zijn als ingenieur bij de vooruitstrevende firma Schneider in Le Creusot voltooide hij een rechtenstudie en werkte, weer kort, als advocaat in Parijs. Aangezien hij al sinds vele jaren gedichten schreef, bezon hij zich in het midden van zijn twintiger jaren over zijn geërfde vermogen en wijdde zich geheel aan de literatuur en de filosofie, waarbij hij de wereld van de techniek en de wetenschap met die van de geest en de schoonheid probeerde te verbinden. In 1881 werd hij als literator beloond met opname in de Académie française, in 1895 als morele autoriteit erkend met de benoeming tot Chevalier de la Légion d’honneur Toen in 1901 de eerste Nobelprijs voor de literatuur werd uitgereikt, sprak het vanzelf dat hij hem kreeg, zo bekend en gewaardeerd was hij in heel Europa.

 

Le vase brisé

Le vase où meurt cette vervaine
D’un coup d’éventail fut fêlé ;
Le coup dut l’effleurer à peine,
Aucun bruit ne l’a révélé.

 

Mais la légère meurtrissure,
Mordant le cristal chaque jour,
D’une marche invisible et sûre
En a fait lentement le tour.

 

Son eau fraîche a fui goutte à goutte,
Le suc des fleurs s’est épuisé ;
Personne encore ne s’en doute,
N’y touchez pas, il est brisé.

 

Souvent aussi la main qu’on aime
Effleurant le coeur, le meurtrit ;
Puis le coeur se fend de lui-même,
La fleur de son amour périt ;

 

Toujours intact aux yeux du monde,
Il sent croître et pleurer tout bas
Sa blessure fine et profonde :
Il est brisé, n’y touchez pas.

 

 

Les yeux

Bleus ou noirs, tous aimés, tous beaux,
Des yeux sans nombre ont vu l’aurore ;
Ils dorment au fond des tombeaux,
Et le soleil se lève encore.

Les nuits, plus douces que les jours,
Ont enchanté des yeux sans nombre ;
Les étoiles brillent toujours,
Et les yeux se sont remplis d’ombre.

Oh ! qu’ils aient perdu le regard,
Non, non cela n’est pas possible !
Ils se sont tournés quelque part
Vers ce qu’on nomme l’invisible ;

Et comme les astres penchants
Nous quittent, mais au ciel demeurent,
Les prunelles ont leurs couchants,
Mais il n’est pas vrai qu’elles meurent.

Bleus ou noirs, tous aimés, tous beaux,
Ouverts à quelque immense aurore,
De l’autre côté des tombeaux,
Les yeux qu’on ferme voient encore.

 

PRUDHOMME

Sully Prudhomme (16 maart 1839 – t september 1907)

 

De Peruaanse dichter César Vallejo werd geboren op 16 maart 1892 in Santiago de Chuco, Peru. Hij was de jongste van elf kinderen. Met 13 jaar begon hij al gedichten te schrijven. Hij studeerde letterkunde aan de Universidad de la Libertad in Trujillo en kreeg in 1915 zijn gtaad in Spaanse literatuur. Als student werkte hij op een suikerplantage. Daar maakte hij kennis met de uitbuiting van de arbeiders. Na zijn studie leefde Vallejo in Lima, waar hij allerlei linkse intellectuelen leerde kennen. Hij werd leraar, maar verloor zijn baan toen hij weigerde te trouwen met zijn zwangere vriendin. Deze stierf na een abortus, waar Vallejo op aangedrongen had. In deze tijd, 1918, verscheen zijn eerste bundel Los heraldos negros. In 1923 vertrok hij naar Europa en vestigde hij zich in Parijs. De communistische invloeden in zijn werk namen toe en in 1928 reisde hij naar Moskou. In 1931 werd hij lid van het Congres van antifascistische schrijvers en in 1937 richtte hij samen met Pablo Neruda het Latijsamerikaanse comitee ter ondersteuning van de Spaanse republiek op. Na zijn dood in 1938 werd hij begraven op Montparnasse.

 

Es gibt im Leben so schwere Schläge

Es gibt im Leben so schwere Schläge … ich kanns nicht verstehn.
Schläge wie Gottes Zorn. Als ob
vor ihnen alles,
das Treibgut jedes Leids,
in den Brunnen der Seele schwemmte …! Ich kanns nicht verstehn.

 

Es kommt selten. Aber es kommt … sie öffnen tiefe Gräben
im stolzesten Gesicht und auf dem stärksten Rücken.
Vielleicht sind sie die Rosse barbarischer Attilas
oder die schwarzen Boten, die der Tod uns schickt.

 

Sie sind der tiefe Fall des Christus in unsrer Seele,
eines angebeteten Glaubens, den das Geschick beschimpft.
Diese blutigen Schläge sind das Knistern eines
Brotes, das in der Tür des Ofens uns verbrennt.

 

Und der Mensch … so arm … so arm! Er hebt die Augen
wie einer, der eine Hand auf der Schulter fühlt,
er hebt die irren Augen, und alles, was er gelebt hat
staut sich im Schacht des Blicks wie eine Pfütze von Schuld.

Es gibt im Leben so schwere Schläge … ich kanns nicht verstehn.

 

 

 

Schwarzer Stein auf weißem Stein

Ich werde sterben in Paris, mit Wolkenbrüchen,
schon heut erinnre ich mich jenes Tages.
Ich werde sterben in Paris, warum auch nicht,
an einem Donnerstag vielleicht, wie heut, im Herbst.

Ein Donnerstag wird sein; denn heut, am Donnerstag,
da ich dies sage, tun mir meine Knochen weh;
noch nie wie heute hab ich mich allein
und meinen Weg erblickt von unserm Ende her.

Tot ist César Vallejo. Eingeschlagen
habt ihr auf ihn. Er hat euch nichts getan.
Mit einem Stock gabt ihr ihm Saures, Saures

mit einem Tau. Die Donnerstage
sind seine Zeugen, Zeugen seine Knochen,
der Regen, die Verlassenheit, die Strassen …

 

(Het laatste gedicht is vertaald door H.M. Enzensberger)

 

Vallejo

César Vallejo (16 maart 1892 – 15 april 1938)

 

De Franse schrijver en dichter René Daumal werd geboren op 16 maart 1908 in Boulicourt in de Ardennen. Daumal was taalkundige. Hij had nauwe connecties met het Surrealisme van Breton en R. Gilbert-Lecomte. Zijn interesse voor hypnotisme en occultisme voerde leidde bij hem tot een verslaving aan morfine. Daumal, die ook Hemingway vertaalde, rebelleerde zowel in zijn leven als in zijn werk tegen het technologisch intellectualisme en zocht een oplossing in „patafysische ervaringen“ en in oosterse wijsheid.

 

Je suis mort parce que je n’ai pas le désir,
Je n’ai pas le désir parce que je crois posséder,
Je crois posséder parce que je n’essaye pas de donner
Essayant de donner, on voit qu’on n’a rien,
Voyant qu’on n’a rien, on essaye de se donner,
Essayant de se donner, on voit qu’on n’est rien,
Voyant qu’on est rien, on désire devenir,
Désirant devenir, on vit.

 

Poem

One cannot stay on the summit forever –
One has to come down again.
So why bother in the first place? Just this.
What is above knows what is below –
But what is below does not know what is above

One climb, one sees-
One descends and sees no longer
But one has seen!

There is an art of conducting one’s self in
The lower regions by the memory of
What one saw higher up.

When one can no longer see,
One does at least still know.

daumal

René Daumal (16 maart 1908 – 21 mei 1944)

 

De Iraanse schrijver Hooshang Golshiri werd geboren op 16 maart 1938 in Isfahan. Zijn eerste verzameling korte verhalen, Als altijd (As Always), verscheen in 1958. Zijn tweede boek, Prins Ehtejab (1959) bracht hem roem en werd in 1974 verfilmd. Golshiri schreef onder meer acht romans, vijf bundels korte verhalen, twee literatuurtheoretische werken, essays en kritieken. Daarnaast was hij betrokken bij diverse tijdschriften, gaf hij workshops voor jonge schrijvers en streed hij voor de vrijheid van meningsuiting in Iran. Hij ontving de Hellman–Hammett Prize (Human Rights Watch) in 1997en de Erich Maria Remarque Friedenspreis van de stad Osnabrück in 1999.

Uit: Sketching

“At the end, near the bend, there was an empty place. I thought there was still a chance that we would return together. Shirin did not come. So she had not seen her pedal and move on. She is still going, even if she’s gotten old, like me or even like Shirin, and every morning she goes to the veranda of one of those two-story houses facing the sea, with her white shirt and dark cotton pants, and puts one hand on the railings and turns the other hand into a shade for her upright seaward face so that she could see which of the newcomers on the deck seemed familiar.
It always happens like this, like me now on the veranda overlooking a deserted avenue and my vista is mud rooftops whose uniform color is only disturbed by the turquoise twelve-sided dome of Baba Ismail, and I am waiting for the spring again and the arrival of a postcard from Shirin with a week or ten days’ delay. She also remembers the date of our wedding anniversary and every time sends the same postcard of green pine trees with a small yellow dot sitting in for the sun, as if she had bought ten or twelve of the same card, or maybe even twenty or more, if of course she is still alive by then, or still remembers. The kids, Maziar and Zohre, only write two letters a year, both now in English, and each time they apologize for having forgotten their Persian. And I send neither postcards nor write letters.”

 

GOLSHIRI

Hooshang Golshiri (16 maart 1938 – 5 juni 2000)

 

De Duitse dichter Jakob Haringer werd als Johann Franz Albert geboren op 16 maart 1898 in Dresden. Hij was een moeilijke, eigenzinnige, door Weltschmerz gepijnigde man. Hij schreef gedichte, proza en essays en kan gerekend worden tot het expressionisme. Bovendien vertaalde hij uit het Frans en het Chinees en schreef hij voor kranten. Hij leidde een overwegend zwervend bestaan en moest vaak een beroep doen op de ondersteuning van hem welgezinde schrijvers als Hermann Hesse en Alfred Döblin. In 1938 vluchtte hij vanuit Oostenrijk naar Praag en vandaar naar Zwitserland, waar hij het grootste deel van WO II verbleef.

 

Prolog zum Sterben

… So dir
Auch Vögel zwitschern, Herbstblumen und Mai erglühn —
Freund, wie arm dies alles — Der Freuden
Göttlichste ist ein Menschenherz. Ach das war
Das alte Lied, du liebst mich noch … schöne Kinderchen mit Lauten,
Purzeln über die märzlichen Anlagen. Ein Hirte
Der Ziegen seine Sorgen anvertraut; vertönt
Das letzte Gold eines Knabenhimmels. Im Sarg
Schläfst du vorm Haus der untreuen Liebsten,
Herbstlich zittert´s letzte Gesträuch wie ein Menschenherz ohne Trost und Tag
Das Eismeer der Narrnis erfriert dich Verbrannter
Es ist keine Stunde mehr, wo du der ganzen Welt verzeihst
Und silbernes Flüstern eines verlorenen Paradieses, der
Liebe letztes Lebewohl. Es nebelt —
Erst am Abend funkeln Lichtlein auf —
In den Stunden des Glückes hast du Genossen und Frauen,
In den Gewittern des Narrens weinst du
Verzweifelnd allein

 

HARINGER

Jakob Haringer (16 maart 1898 – 3 april 1948)

 

De Turkse schrijver Haldun Taner werd geboren op 16 maart 1915 in Istanboel. Hij studeerde politieke wetenschappen en economie aan de universiteit van Heidelberg en behaalde een graad in de Duitse letterkunde aan de universiteit van Istanboel. Hij schreef korte verhalen, komedies, satires en introduceerde het theater van Brecht in Turkije. Taner schreef ook cabaretachtige stukken, waarin hij politieke satire combineerde met de technieken van het traditionele Turkse theater. Hij doceerde kunstgeschiedenis en dramatische literatuur aan de universiteit van Istanboel en was een bekende columnist bij diverse kranten.

 

Werk o.a.: Fazilet Eczanesi (The Pharmacy of Goodwill/1960), Lutfen Dokunmayin (Please Do Not Touch/1960), Kesanli Ali Destani (The Ballad of Ali of Keshan/1964), Gozlerimi Kaparim Vazifemi Yaparim (I
Close My Eyes and Do My Duty/1964), Esegin Golgesi (The Shadow of the Donkey/1965), Yasasin Demokrasi (Long Live Democracy/1949), Sishane’ye Yagmur Yagiyordu (It Was Raining in Sishane/1953), On Ikiye Bir Var (One Minute to Twelve)

 

 

Uit: SEBATI BEY’S EXPEDITION TO ISTANBUL

 

“Almost every human being has an addiction to something. If Sebati Bey, a retired quarantine office clerk, had one, it was flowers and more flowers. And with him, it wasn’t just a passion, it was a sickness. If the topic of conversation happened to be the King of England, Queen Victoria would be his first association and, in consequence, Victoria roses. If a carved writing kit should catch his eye somewhere, he would immediately draw closer and examine the wood to see whether it was made of linden or of rosewood. In fact, he divided human beings into two categories: those who love flowers and those who don’t comprehend them. The former were people of taste, sensible, while the latter, again by his own characterization, were deficient and unrefined.
He had no family. Should he go crazy living all alone in Maltepe? So he took an interest in flowers. Maltepe’s weather is well known… In the afternoon, a strong breeze blows, and dries out the whole area. But you will note that Sebati Bey’s determination was such that he grows flowers even in this inconvenient climate.
Recently the husband of his foster sister had obtained Japanese rose seeds from one of his friends. Knowing Sebati Bey’s habits, they set aside a portion for him. For days the old man’s insides churned with impatience. He would go to pick up the seeds. Still, he didn’t dare to make the trip. Just think how far it is from Maltepe to Sarachanebasi! I’ll go tomorrow. I’ll go the day after tomorrow, he said, continuing to put it off. So it was that on this one morning he hit upon a propitious moment and determined to go.
Since the stationmaster knew very well that he seldom went into the city, he joked with him on every trip. “What’s this, Sir, yet again off to prodigality?” And Sebati Bey, his bright red lips smiling from beneath his snowy white beard said, “Get along with you! Would I be unfaithful to my roses?”

 

Taner

Haldun Taner (16 maart 1915 – 7 mei 1986)

 

De Zwitserse schrijfster Zoë Jenny werd geboren op 16 maart 1974 in Basel. Zij groeide op in Basel, Ticino en Griekenland. In 1997 verscheen haar eerste roman Das Blütenstaubzimmer die in zevenentwintig talen werd vertaald. Zij gaf lezingen in de VS, China en Japan. Zij woonde afwisselend in Berlijn en New York. In 1999 schreef Jenny het draaiboek voor de korte film In Nuce. Ein Filmpoem die zij samen met haar broer Caspar realiseerde. Zij was columniste voor Die Zeit, Financial Times en de Schweizer Illustrierte. Sinds 2003 woont zij in Londen. In dat jaar verscheen ook Der Ruf des Muschelhorns.

Uit: Das Blütenstaubzimmer

“Wenn sie nicht mit gekreuzten Beinen und geschlossenen Augen auf der Matratze saß, hockte sie rauchend in der Küche mit Männern, die aufmerksam ihrem Gekreische zuhörten. Eliane lachte nicht; sie kreischte, und ihr Gesicht wurde rot dabei. ich verabscheute sie, wenn sie so in der Küche saß, und auch die Männer, die mich an sich zogen und meine langen Haare berührten.
“Richtige Spaghettihaare”, sagten sie dann und grinsten.
“Lass meine Haare in Ruhe, Arschloch”, fauchte ich und riss mich los.
“Wo hat sie dieses Wort nur wieder her?”, wunderten sie sich gespielt, brüllten wieder los und freuten sich an Elianes rotem Gesicht.”

 

Jenny

Zoë Jenny (Basel, 16 maart 1974)

Louis Paul Boon, Ben Okri, David Albahari, Franz Schuh, Andreas Okopenko, Ángelos Sikeliános, An Rutgers van der Loeff, Kurt Drawert, Paul Heyse

De Vlaamse schrijver, kunstschilder en dichter Louis Paul Boon werd geboren in Aalst op 15 maart 1912. Aangezien zijn boeken in Vlaanderen slecht werd ontvangen en slecht verkochten, werd zijn meesterwerk ‘De Kapellekensbaan’ door uitgeverij Manteau geweigerd. ‘Mijn kleine oorlog’ (1946) was het laatste boek dat Boon bij Manteau publiceerde. In 1952 verscheen zijn eerste uitgave in Nederland, ‘Twee spoken’ bij de Arbeiderspers; nieuwe uitgaven volgden elkaar in razend tempo op. ‘De Kapellekensbaan’ (1953), ‘Reservaat’ (vijf delen, 1953-1957), ‘Menuet’ (1955), ‘Zomer te Ter-Muren’ (het tweede deel van het boek over de Kapellekensbaan, 1956), ‘De bende van Jan de Lichte’ (1953 / 1957) en ‘De Paradijsvogel’ (1958). ‘De Kapellekensbaan’ en ‘Menuet’ zijn Boons meest vertaalde romans. De eerstgenoemde verscheen onder andere in het Duits (in meerdere vertalingen), het Engels, het Noors en het Spaans. De laatstgenoemde in o.a. het Zweeds, Hongaars, Portugees en Italiaans.

 

Uit:  De kapellekensbaan

 

“Maar als ge dit toch leest, dorpers ende dooren, begin dan niet te doen gelijk de raven die krassen en krassen en alles zwart maken, in de winter de sneeuw en in de zomer het koren, maar leer er uit dat in deze tijd achter de schoonste leuzen alleen bedriegt-de-boer hoogtij viert, en drinkgelagen en hoerderijen na god, de koning, en de democratie, het opperste goed zijn geworden… zodat er de kleine arme gehoonde domme vertrapte en om de tuin geleide man niet veel anders overschiet dan zich een hol met 7 uitgangen te graven, zorgende alleen nog voor zijn vrouw en zijn jongen en zichzelf, zijnde hij van gedacht geworden dat deze laatste dingen de enige ware godsdienst en het enig ware vaderland kunnen zijn. 
Zijt wie ge zijt, maar leer hier uit dat de idealen naar de knoppen gaan door uw en door mijn fout, maar meest van al door de fout van hen die het idealisme hebben uitgevonden om er een stuiver aan te verdienen.
johan janssens “

 

boon

Louis Paul Boon (15 maart 1912 – 10 mei 1979)

 

De Nigeriaanse dichter en romanschrijver Ben Okri werd geboren op 15 maart 1959 in Minna, Nigeria. . Hij studeerde aan de Universiteit van Essex. Zijn eerste roman, Flowers and Shadows, werd gepubliceerd in 1980. Okri won de Booker Prize voor fictie in 1991 met “The Famished Road”, en werd onderscheiden met de Orde van het Britse Rijk in 2001.Ben Okri wordt soms een magisch-realist genoemd, hoewel hij daar zelf niet mee akkoord gaat. Hij schrijft door zijn ervaringen op sleeptouw te laten nemen door fantasie. Enkele van zijn dichtwerken zijn African Elegy (1992) en Mental Fight (1999)

Uit: The Famished Road

“In the beginning there was a river. The river became a road and the road branched out to the whole world. And because the road was once a river it was always hungry. In that land of beginnings spirits mingled with the unborn. We could assume numerous forms. Many of us were birds. We knew no boundaries. There was much feasting, playing and sorrowing. We feasted much because of the beautiful terrors of eternity. We played much because we were free. And we borrowed much because there were always those amongst us who had just returned from the world of the living. They had returned inconsolable for all the love they had left behind, all the suffering they hadn’t redeemed, all that they hadn’t understood, and for all that they had barely begun to learn before they were drawn back to the land of origins.

They had returned inconsolable for all the love they had left behind, all the suffering they hadn’t redeemed, all that they hadn’t understood, and for all that they had barely begun to learn before they were drawn back to the land of origins.”

 

Okri

Ben Okri (Minna,15 maart 1959)

 

De Servische schrijver David Albahari werd op 15 maart 1948 geboren in Pec in Sevie. Hij studeerde Engelse taal- en letterkunde aan de universiteit van Belgrado en woont sinds 1994 in Calgary, Canada. Behalve schrijver is hij ook vertaler; hij vertaalde belangrijke Amerikaanse en Engelse autuers, onder anderen Vladimir Nabokov, V.S. Naipaul, John Updike, Sam Shepard en Saul Bellow. Voor Moederland kreeg hij de belangrijkse Servische publieksprijs voor literatuur. Zijn naam wordt in een adem genoemd met die van Aleksandar Tisma en Danilo Kis.

Uit: Fünf Wörter

Hitler in Chicago

“Schon immer beneidete ich Menschen, die ihre Flugreisen genießen. Die Welt ist für sie wie eine fleckige Birne, die man möglichst schnell umfliegen sol
lte. Vielleicht ist das ja richtig. In unserer Zeit, in der man die Langsamkeit verachtet, sind Flugzeuge kein Luxus, sondern ein Mittel, mit dem man die Zugehörigkeit zur Gegenwart dokumentiert und sogar der eigenen Vergangenheit oder Zukunft einige Stunden stehlen kann. Das ist eine Magie, der man nur schwer widersteht.
Ich widerstehe ihr schon seit vielen Jahren. Mich würde es überhaupt nicht stören, ja ich würde mich richtig freuen, wenn ich immer noch mit der Kutsche reisen könnte. Aber die Menschen haben keine Zeit mehr für den Pferdetrab, ja nicht einmal für den Galopp, und deswegen steige ich ungeachtet meines Widerstandes gegenüber dem Zauber der Geschwindigkeit demütig in das Flugzeug und höre untertänig auf die Befehle der Stewardessen. Ich lege den Sicherheitsgurt an, prüfe die Schwimmweste und kontrolliere das Fach, aus dem, wenn nötig, die Sauerstoffmaske herausfallen wird, danach folgt mein Blick dem fluoreszierenden Band, das mich im Falle einer Notlandung zum nächsten Ausgang bringen wird. Dann setze ich den Kopfhörer auf, suche den Kanal mit der Jazzmusik, schlage ein Buch auf und bemühe mich, so schnell wie möglich in Schlaf zu versinken.
So tat ich auch diesmal zu Beginn eines Flugs nach Amerika. Ich kam aus Europa zurück von einem Treffen von Schriftstellern aus Ex-Jugoslawien, das nach der Vorstellung der Stiftung, die es organisiert hatte, Wege zu einer neuen Verständigung öffnen sollte, das aber nur die alten Unterschiede wieder ans Tageslicht beförderte. Ich weiß nicht, warum ich etwas anderes erwartet hatte. Statt von Freude war ich von Bitterkeit erfüllt, die sich, während das Flugzeug auf der Startbahn beschleunigte, langsam, aber sicher in Übelkeit verwandelte, die keine Tablette lindern konnte.”

 

Albahari

David Albahari (Pec, 15 maart 1948)

 

De Oostenrijkse schrijver en essayist Franz Schuh werd geboren op 15 maart 1947 in Wenen. Hij studeerde filosofie, geschiedenis en germanistiek en sloot zijn studie met een promotie af. Van 1976 tot 1980 was hij secrearis-generaal van de Grazer Autorenversammlung, daarna redacteur van het tijdschrift Wespennest en verantwoordelijke voor het essayistische en literaire programma van de uitgeverij Deuticke. Hij werkt als freelancer bij diverse zenders, bij regionale kranten en als docent aan de Universität für angewandte Kunst Wien.

Uit: Schwere Vorwürfe, schmutzige Wäsche

“Ich bin im Beisl aufgewachsen. Allmählich, mit den Jahren, wuchs ich dort zur nötigen Größe heran, um alles zu durchschauen: den abgetretenen, ölig schwarzen Fußboden, die dunkelgelben Tische, die verchromten Wasserhähne, den großen Kasten hinter dem Rücken des Wirtes. In solchen Kästen, stelle ich mir vor, lagen früher vom Eismann gebrachte Eisstücke, die die besten Waren des Hauses kühl hielten. Die Weinflaschen hatte der Wirt ins Wasser gestellt, und mit der unnachahmlichen Eleganz einer zur Gewohnheit gewordenen Pflicht schenkte er aus: Er faßte dabei die schweren Flaschen am Hals und schwenkte sie mit einem gemessenen Ruck zu dem wartenden Glas hin. In der Luft lag vor allem ein matter Biergeruch, vermischt mit dem Dunst servierter Speisen. Das setzt sich gut in den Kleidern fest. Ich höre noch genau dieses leicht in Kreischen ausartende Gemurmel der Angetrunkenen, das Schnalzen triumphierend ausgespielter Karten und ein immer wiederkehrendes »Wos-liegt-des-pickt«-Rufen.

Seit Lacans Ausspruch habe ich viele Monate in Beisln verbracht, forschend, ob sie nun existieren oder nicht. Ich finde schwer eine Antwort. Oft muß ich an den unglücklichsten Wirt denken, den ich jemals sah: Er war ein kleiner Mann mit einem großen Kopf, der ihm wie von fremden Mächten aufgesetzt schien. Wenn er an den Tisch trat, um eine Bestellung aufzunehmen, trug er steif seinen Kopf auf den hängendsten Schultern der Welt. Bevor er Wirt wurde, war er Computertechniker gewesen, perfekt in der Hard- und in der Software. Über all die Jahre sah er aber als Wirt kaum Kundschaft; es war ungerecht, denn er führte beste Speisen, mundende Weine und Schnäpse. Manchmal blieb der Briefträger, der ihm Rechnungen und Mahnungen gebracht hatte, auf ein Stehachterl, und manchmal kamen, in alphabetischer Reihenfolge angeführt, die beiden Autoren Gustav Ernst und Karin Fleischanderl.”

Schuh

Franz Schuh (Wenen, 15 maart 1947)

 

De Oostenrijkse schrijver Andreas Okopenko werd als zoon van een Oekraïense arts en zijn Oostenrijse vrouw in Košice (Slowakije) geboren op 15 maart 1930. Sinds 1939 woonde defamilie in Wenen. Na zijn studie scheikunde werkte Okopenko in de industrie. Vanaf 1950 wijdde hij zich steeds meer aan de literatuur. Van 1951 tot 1953 gaf hij een tijdschrift uit, waarin talrijke schrijvers van de toenmalige avantgarde een plaats vonden. Sinds 1968 is hij zelfstandig schrijver.  Vooral met zijn alfabetisch opgezette “Lexikon-Roman” uit 1970 kan hij gezien worden als een vroege voorloper van de hypertext-literatuur.

Uit: Die Belege des Michael Cetus

Und schließlich sind da die Kinder, die anders sind als die Märzkinder, weil Kinder einen feinen Sinn für Jahreszeiten haben und wissen, daß sie im September Septemberkinder sein müssen. Der Vierjährige des Hauses, seine fünfjährige Freundin und der Sechsjährige, der zahmer ist als beide, weil er den schalen Geschmack der Schule, den Kopfdruck kompakter Unfreiheit schon eingekrüppelt träg
t. Sie halten sich an den Händen und umgeben einen kleinen Hydranten, aus dem der Garten besprüht wird. Der Greis möchte Kontakt mit ihnen aufnehmen. Na, gefällts euch? oder sonst ein Sprüchel, das man sagt, wenn Marsbewohner aus dem UFO steigen. Hast du ein schönes Kleid heute an! wählt er, zur Fünfjährigen gesprochen. Das Mädel wird rot, überlegt, wie man auf ein Kompliment zu danken hat, und streckt schließlich die Zunge heraus. Der Greis überlegt, wie man auf ein Kompliment zu danken hat, und sagt: Und eine schöne Zunge! – Du bist dumm! sagt der Vierjährige zu ihm. Der Greis will spielen und tappt nach dem Buben. Der Vierjährige spuckt ihn an. Das Mädchen lacht und streckt, nun zum Selbstzweck, die Zunge heraus. Der Sechsjährige sagt gelangweilt: Geh, lassen wir den alten Tatter. Die Kinder ziehen ab. Die Mutter des Hauses ist irgendwo im Bild und ruft heraus: Kinder, laßt den Herrn Wanner in Ruh, er hat euch nichts getan. Hat sie gesehen, daß er mich angespuckt hat? denkt der Greis ….“

 

Okopenko

Andreas Okopenko (Košice, 15 maart 1930)

 

De Griekse dichter Ángelos Sikeliános werd geboren op 15 maart 1884 op het eiland Lefkas. Hij was een moeilijke leerling op school en het geïnstitutionaliseerde onderwijs lag hem helemaal niet. Niettemin begon hij rechtenstudies maar behaalde nooit een diploma. In 1905 reisde hij naar Amerika waar hij Eva Palmer ontmoette, die zijn vrouw werd. Een van zijn eerste werken, een lang autobiografisch gedicht (1906) met diepe wortels in de oud-Griekse traditie en spiritualiteit, weerspiegelt reeds zijn pantheïstische levensbeschouwing: hij voelt in de natuur een diepere zin en bepaalde krachten aan, welke voor gewone mensen verborgen blijven. Met T.S. Eliot deelde Sikelianos de pessimistische visie op de moderne wereld als een “Wasteland”. Samen met zijn vrouw Eva ijverde hij in de jaren tussen 1920 en 1940 voor de realisatie van de “Delphische Gedachte”: de stichting te Delphi van een internationaal studiecentrum waar een selectie van jonge mensen principes van zuiver geestelijk leven zou leren, met de bedoeling eigentijdse problemen aan te pakken door middel van de waarden der antieke Griekse cultuur. Twee opvoeringen van Griekse tragedies, door hen te Delphi gerealiseerd, hebben de moderne opvattingen over het antieke toneel ingrijpend vernieuwd.

 

Because I deeply praised

Because I deeply praised and trusted earth

and did not spread my secret wings in flight

but rooted in the stillness all my mind,

the spring again has risen to my thirst,

the dancing spring of life, my own joy’s spring.

 

Because I never questioned how and when

but plunged my thought into each passing hour

as though its boundless goal lay hidden there,

no matter if I live in calm or storm,

the rounded moment shimmers in my mind,

the fruit falls from the sky, falls deep inside me.

 

Because I did not say: “here life starts, here ends,”

but “days of rain bring on a richer light

and earthquakes give the world a firmer base,

for secret is earth’s live creative pulse,”

all fleeting things dissolve away like clouds,

great Death itself has now become my kin.

 

 

Vertaald door Edmund Keeley en Philip Sherrard

 

Sikelianos

Ángelos Sikeliános (15 maart 1884 – 9 juni 1951)

 

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. An Rutgers van der Loeff was de dochter van een bacterioloog en een vertaalster. Ze studeerde klassieke talen, maar toen haar vader overleed gaf ze haar studie op. Ze ging onder andere boeken vertalen, soms samen met haar moeder. In 1934 trouwde ze; ze kreeg vier kinderen. Haar eerste boek schreef ze samen met haar moeder. Daarna volgde nog een aantal boeken voor volwassenen. Naar aanleiding van een krantenbericht schreef ze haar eerste kinderboek, en er volgden er nog een heleboel meer. Pas op het eind van haar leven begon ze weer meer voor volwassenen te schrijven. Tot de dood van haar man woonde ze in het door haar vader gebouwde vakantiehuis in het Gooi. In 1985 verhuisde ze naar het Rosa Spierhuis, waar ze nog 5 jaar verbleef.

 

Uit: Rossy, dat krantenkind

Op het kermisterrein van de grote tentoonstelling was het zo vol, dat de mensen maar heel langzaam konden voort komen. Ze bewogen zich traag langs de zweefmolens en schietkramen, langs alle lokkende tentjes met ijs en gekoelde thee en watermeloen, en uit de lucht gezien leek het alsof ze voortschoven in dikke, samengekleefde drommen.

‘Hoe veel mensen zouden er wel zijn?’ vroeg de man aan het meisje. Ze zaten samen in een schommelbakje van het Reuzenwiel. Wanneer het rad ronddraaide, hing het bakje helemaal schuin en de wind suisde om hun oren. Maar nu stonden ze even stil om passagiers in en uit te laten of misschien ook wel voor de aardigheid om de mensen in de bengelende bakjes eens van boven af te laten neerkijken op al die drukte daar beneden.‘Net een mierenhoop,’ zei het meisje.‘Helemaal geen mierenhoop, niks mierenhoop,’ zei de man.‘Alleen mensen kunnen zo iets doen.’

rutgers

An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)

 

De Duitse dichter en schrijver Kurt Drawert werd geboren op[ 15 maart 1956 in Henningsdorf. Hij groeide op in Hohen Neuendorf bij Berlijn en vanag 1967 in Dresden. Tegen de wens van zijn familie in leerde hij voor electricien. Pas later haalde hij aan de avondschool zijn eindexamen gymnasium. Hij werkte als bakkersknecht, als hulpkracht bij de post en in de bibliotheek van Dresden. Van 1982 tot 1985 studeerde hij aan het Literaturinstitut Johannes R. Becher in Leipzig, waar hij vanaf 1984 woonde. Sinds 1986 is hij zelfstandig schrijver.

Kontakte

Ich sah sie, hinter den Scheiben,
sprechen, sah, daß sie allein war,
und daß sie mich nicht sah,

und sprach. Hinter ihrem Fahrzeug,
am Straßenrand,
zwei zueinander geneigte,

sehr nackte Platanen,
dahinter die tote Fabrik,
darüber der Mond,

etwas gesplittert vom Winter.
Dann fuhr ich weiter,
und ich fuhr lange ohne Erinnerung hin.

 

Idylle, rückwärts

 

Eben noch war es der Leichtsinn
des Frühlings, und schon pfeifen die Vögel
im Innenohr weiter, ununterscheidbar
vom Rauschen des Blutes,
oder was sonst noch passiert

jenseits der Herrlichkeiten.
Man beschäftigt die Fachwelt
mit seinem Körper, nervt,
weil die Geheimnisse wechseln,
und wird auf die Zukunft verwiesen.

Dabei ist das alles, von einem Moment
auf den andern, sehr einfach:
die Idylle spult rückwärts,
wie ein Film am Anschlag der Rolle.
Die Geschichte der Geschichte beginnt,

das andere Leben, als Homunkulus
im Sprechstundenzimmer
mit gebürstetem Schädel
und Stich in die Vene.
Sehr privat auch erkennbar als Schwäche

des Phallus, dieser Knick einer Blume,
bevor sie zum Kraut fällt.
Es ist der Anfang vom Abgang.
Es ist die Stunde der Hunde.
Und so geht es zu nach den Höhepunkten:

Beckett, mein Teckel, vierjährig –
wegen Aufruhr geschlachtet;
die Arktis mit ihren Eiskremreserven –
leergepickelt. Schöne Maschinen
fallen vom Himmel wie Schuppen

der kranken Kopfhaut. Überall Brände,
alle U-Boote sinken. Das Arbeitsamt online
(keine Chance mehr für Fahrradfahrer).
Nietzsche auch tot, mehrfach. Von oben
betrachtet – das reine Wissenscha
ftschaos.

Doch hosianna, ihr Börsianer!
In den Chat-Rooms der Hölle
pokern wir weiter.
Die Adressen der Unsterblichkeit leuchten.
Die fröhlichen Toten winken uns zu.

Drawert

Kurt Drawert (Henningsdorf, 15 maart 1956)

 

De Duitse schrijver en essayist Paul Heyse werd geboren in Berlijn op 15 maart 1830. Heyse was de zoon van een Berlijns hoogleraar in de klassieke filologie. Zijn moeder, Julie Salomon, was joods. Heyse stond positief tegenover de liberale revolutie van 1848 en het Frankfurter Parlement, maar omdat zijn entourage overwegend conservatief was en hij niemand voor het hoofd wou stoten, nam hij niet actief deel aan de revolutie. In 1849 ging hij in Bonn studeren, maar raakte er in een liefdesaffaire met de vrouw van een professor verzeild en moest noodgedwongen terugkeren. Terug in Berlijn werd hij goed bevriend met Storm en won een gedichtenwedstrijd in de Tunnel über der Spree met zijn gedicht ‘Das Tal von Espigno’. Heyse had een grote belangstelling voor Italië, en in 1852 ging hij er op studiereis, waar hij Scheffel en Böcklin ontmoette. Hij was zodanig onder de indruk van de zuiderse landschappen, dat zijn eerste werken doordrongen zijn van de Italiaanse cultuur. Zijn novelle L’Arrabbiata uit deze tijd is zijn populairste gebleven. In 1854 kreeg Heyse van koning Maximiliaan II van Beieren een professorenmandaat in München aangeboden; hij huwde met Margarete Kugler en stichtte de dichtervereniging Das Krokodil. In de daaropvolgende jaren schreef Heyse letterlijk massa’s werken, waaronder 150 novellen en een lange rist toneelstukken. In 1910 won hij de Nobelprijs voor de Literatuur.

Uit: L’Arrabbiata

“Die Sonne war noch nicht aufgegangen. Über dem Vesuv lagerte eine breite graue Nebelschicht, die sich nach Neapel hinüberdehnte und die kleinen Städte an jenem Küstenstrich verdunkelte. Das Meer lag still. An der Marine aber, die unter dem hohen Sorrentiner Felsenufer in einer engen Bucht angelegt ist, rührten sich schon Fischer mit ihren Weibern, die Kähne mit Netzen, die zum Fischen über Nacht draußen gelegen hatten, an großen Tauen ans Land zu ziehen. Andere rüsteten ihre Barken, richteten die Segel zu und schleppten Ruder und Segelstangen aus den großen vergitterten Gewölben vor, die tief in den Felsen hineingebaut über Nacht das Schiffgerät bewahren. Man sah keinen müßig gehen; denn auch die Alten, die keine Fahrt mehr machen, reihten sich in die große Kette derer ein, die an den Netzen zogen, und hie und da stand ein Mütterchen mit der Spindel auf einem der flachen Dächer, oder machte sich mit den Enkeln zu schaffen, während die Tochter dem Manne half.”

 

heyse

Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)

Pam Ayres, Jochen Schimmang, Volker von Törne, Albert Robida, Theodore de Banville, Horton Foote

De Britse dichteres van humoristische poëzie Pam Ayres werd geboren op 14 maart 1947 in Stanford in the Vale in Berkshire (tegenwoordig Oxfordshire). In 1975 verscheen zij op tv in de talenten show Opportunity Knocks. Sindsdien heeft ze zes bundels met gedichten gepubliceerd, een tournee gemaakt met een one woman show, een eigen tv-programma gehad en voor de koningin opgetreden. Haar gedicht I Wish I’d Looked After Me Teeth werd bij de BBC in de top 10 gekozen van de 100 Favourite Comic Poems. In 1998 en 1999 stond zij op de vijfde plaats van bestverkopende dichters in Groot-Brittannië.

 

Oh No, I’ve Got A Cold

I am sitting on the sofa.
By the fire and staying in.
Me head is
free of comfort
And me nose is free of skin
Me friends have run for cover,
They have left me pale and sick
With me pockets full of tissues
And me nostrils full of Vick

That bloke in the telly adverts,
He’s supposed to have a cold.
He has a swig of whatnot
And he drops off, good as gold,
His face like snowing harvest
Slips into sweet repose.
Well I bet this tortured breathing
Never whistled down his nose.

I burnt me bit of dinner
Cause I’ve lost me sense of smell,
But then, I couldn’t taste it,
So that worked out very well,
I’d buy some, down the cafe,
But I know that at the till,
A voice from work will softly say
“I thought that you were ill”.

So I’m wrapped up in a blanket
With me feet up on a stool,
I’ve watched the telly programmes
And the kids come home from school,
But what I haven’t watched for
Is any sympathy,
Cause all you ever get is:
“Oh no, keep away from me!”

Medicinal discovery,
It moves in mighty leaps,
It leapt straight past the common cold
And gave it us for keeps.
Now I’m not a fussy woman,
There’s no malice in me eye
But I wish that they could cure
the common cold. That’s all. Goodbye.

 

PamAyresL

Pam Ayres (Stanford in the Vale, 14 maart 1947)

 

De Duitse schrijver Jochen Schimmang werd geboren op 14 maart 1948 in Leer, Ostfriesland, waar hij ook zijn jeugd doorbracht. Van 1969 tot 1974 studeerde hij politicologie aan de Freie Universität Berlin. Vanaf 1977 doceerde hij op verschillende plaatsen Duits als vreemde taal. Sinds 1993 is hij zelfstandig schrijver. Schimmang kreeg behalve verschillende werkbeurzen in 1982 de Förderpreis des Landes Nordrhein-Westfalen voor literatuur in in 1996 de Rheinische Literaturpreis Siegburg. 1996/97 was hij Poet in residence aan de Universität-Gesamthochschule Essen. 2000/2001 was hij gasthoogleraar aan het Deutsche Literaturinstitut in Leipzig. Zijn sterk autobiografisch getinte werk heeft vaak het mannelijke single bestaan als thema. Hij wordt ook sinds zijn eerste roman gezien als een seismografisch chroniqueur van de levensomstandigheden en maatschappelijke stromingen in Duitsland.

 

Uit: Auf Wiedersehen, Dr. Winter (2005)

 

„Krieg und Frieden

Jonas’ Werkstatt war in einem ansehnlichen, aber nicht protzigen Haus aus rotem Ziegel mit hell abgetönten Fensterbögen untergebracht, gleich anfangs der Straße auf der linken Seite. Als ich sie betrat, saß er an einem kleinen Tisch in der Tiefe des Raums und schnitt unter dem Licht einer Arbeitslampe ein Passepartout zu. Obwohl eine alte Ladenklingel mit einem schönen dreistufigen Klang den Besucher anzeigte, sah er nicht gleich auf, sondern arbeitete weiter und sang dabei leise zwei Zeilen eines altes Liedes vor sich hin: Now the winter time is coming / the windows are filled with frost… Das war ein Lied vor meiner Geburt, aus Jonas‘ Jugend, aber ich kannte es trotzdem. Wir sind ja damit aufgewachsen oder haben es später gelernt, daß in Wahrheit alle große Musik in der Zeit entstanden ist, als Jonas jung war, und mit Bob Dylan sind wir sowieso alle irgendwann gefüttert worden.

Dann sah Jonas auf und blinzelte mich aus dem Halbdunkel an, in dem er saß. Er stand auf und kam zur Ladentheke, mit einem Lächeln, das zwischen Freundlichkeit und Frechheit pendelte und das ich schon vor
drei Wochen bei unserem kurzen Gang zum Auto bemerkt hatte.

“Ah”, sagte er, “unser junger Naturforscher von der anderen Seite der Grenze. Was kann ich für Sie tun?”

Ich schlug die Mappe auf und legte das Bild von Constable auf die Theke. “Das hätte ich gern gerahmt.”

Jonas ging hinter der Theke hin und her und besah sich das Bild genau. Er trug eine graue Cordhose und eine blaue Arbeitsjacke. Bei unserer Begegnung hatte ich ihn nicht nur für klein, sondern auch für zierlich gehalten. Jetzt stellte ich fest, daß er durchaus kräftig und gedrungen war. Ich sah die leuchtende Härte in seinen dunkelblauen Augen, während ich im Engel vor allem die Unruhe gesehen hatte. Später sollte ich bemerken, daß die Härte auch zum freundlichen Strahlen werden konnte, wenn ihm etwas gefiel oder er sich wohl fühlte.

 

Werk o.a.:  Der schöne Vogel Phönix (1979), Das Ende der Berührbarkeit (1981), Das Vergnügen der Könige (1989), Vertrautes Gelände, besetzte Stadt (1998), Das Fremde in deiner Nähe (2001), Vier Jahreszeiten (2002)

 

SCHIMMMANG

Jochen Schimmang (Leer, 14 maart 1948)

 

De Duitse dichter Volker von Törne werd geboren op 14 maart 1934 in Quedlinburg. Hij studeerde pedagogie in Braunschweig en vanaf 1956 een gecombineerde studie politiek/economie/werk aan de Hochschule für Arbeit, Politik und Wirtschaft in Wilhelmshaven-Rüstersiel. Aaansluitend werkte hij drie jaar als bouwvakker. Vanaf 1962 woonde hij in Berlijn en was hij redacteur van het tijdschrift Alternative en vanaf 1963 was hij directeur van de vredesorganisatie Aktion Sühnezeichen. In die hoedanigheid maakte hij reizen naar Israel en Oosteuropa, waar hij zich met lezingen voor verzoening en vrede inzette. Zijn kleine oeuvre bestaat voor een groot deel uit geëngageerde poëzie, vaak sonnetten.

Uit: Halsüberkopf: Arkadische Tage

1
Gib mir die Hand, damit ich fühle
Des Sommers Ende ist noch weit
Setz dich zu mir: wir haben Zeit
Vom Meer her wehen Salz und Kühle

Der Mond blitzt auf: ein krummer Säbel
Im zitternden Olivenzweig
Und des Südens Süße steigt
Uns aus dem Weinkrug in die Schädel

Zünd an ein Licht: die Fledermaus
Zeichnet flatternd um das Haus
Der Berge Schattenriß

Heb deinen Kopf: du sollst nicht trauern
Ich schreibe an des Nachtwinds Mauern
Daß ich dich liebe, ist gewiß

2
Daß ich dich liebe, ist gewiß
Ich ruf, weil ich in Worten wohne
Ein aus der Haut gefahrener Teutone
Den Gott, der einst die Flöte blies

Beim Bockshorn Pans: ich heiß nicht Ikarus
Mich tragen nicht der Hybris Flügel
Und für Arkadiens helle Hügel
Mach ich mir Beine: geh zu Fuß

Wo unterm ölbaum Bauern hocken
Die sich den Ziegenkäse brocken
Zu Brot und Wein in das Gebiß

Umblökt von ihrer Ziegen Herde
Bin ich eins mit Licht und Erde
Weinlaubumrankt: ein Dionys

toerne

Volker von Törne ( 14 maart 1934 – 30 december 1980)

 

De Franse schrijver, tekenaar, schilder, karikaturist en journalist Albert Robida werd geboren op 14 maart 1848 in Compiègne. De zoon van een meubelmaker studeerde eerst rechten om notaris te kunnen worden. Uit verveling verdiepte hij zich in de karikatuur. In 1866 publiceerde hij zijn eerste tekening in Journal amusant. In 1880 richtte hij samen met de uitgever George Decaux zijn eigen tijdschrift La Caricature op, dat hij twaalf jaar leidde. Na WO I raakte hij wat in vergetelheid. Zijn bekendheid nu dankt hij aan een trilogie van science fiction romans, waarmee hij op een lijn gesteld wordt met Jules Verne. In tegenstelling tot Verne echter die het uitzonderlijke en avontuurlijke van technische uitvindingen beklemtoonde, toontde Robida hen als deel van het alledaagse bestaan, en probeert op hun betekenis voor de maatschappij te anticiperen. Hij voorspelde de gelijke berechtiging van de vrouw (als draagster van het aktieve en passieve stemrecht, rokend, broeken dragend, als arts en advocate), het massatourisme en de milieuvervuiling. Zijn „Telephonoskop“ is de voorloper van de moderne massamedia. In zijn La Guerre au vingtième siècle, campagne de Jujubie uit 1869 liet hij al zien hoe moderne oorlogen gevoerd worden met raketten en chemische wapens.

Uit : Le vingtième siècle

“Parmi les sublimes inventions dont le XXème siècle s’honore, parmi les mille et une merveilles d’un siècle si fécond en magnifiques découvertes, le téléphonoscope peut compter pour une des plus merveilleuses, pour une de celles qui porteront le plus haut la gloire de nos savants.

L’ancien télégraphe électrique, cette enfantine application de l’électricité, a été détrôné par le téléphone et ensuite par le téléphonoscope, qui est le perfectionnement suprême du téléphone. L’ancien télégraphe permettait de comprendre à distance un correspondant ou un interlocuteur, le téléphone permettait de l’entendre, le téléphonoscope permet en même temps de le voir. Que désirer de plus ?

Quand le téléphone fut universellement adopté, même pour les correspondants à grande distance, chacun s’abonna, moyennant un prix minime. Chaque maison eut son fil ramifié avec des bureaux de section, d’arrondissement et de région. De la sorte, pour une faible somme, on pouvait correspondre à tout heure, à n’importe quelle distance et sans dérangement, sans avoir à courir à un bureau quelconque. Le bureau de section établit la communication et tout est dit; on cause tant que l’on veut et comme on veut. Il y a loin, comme on voit, de là au tarif par mots de l’ancien télégraphe. »

POLLUTION

Pollution (Prent van Albert Robida)

 

 

robida

Albert Robida (14 maart 1848 – 11 oktober 1926)

 

De Franse dichter Theodore Faullain de Banville werd geboren op 14 maart 1823 in Moulins in de Auvergne. Hij was de zoon van een kapitein in de Franse marine. Hij wijdde zich al snel na zijn schoolopleiding aan de literatuur en in 1842 publiceerde hij zijn eerste bundel Les Cariatides, gevolgd door Les Stalactites in 1846. De bundels werden kritisch ontvangen, maar leverden hem wel de vriendschap op van Alfred de Vigny en Jules Janin. Zijn Odes funambulesques uit 1857 werd zeer geprezen door Victor Hugo, aan wie ze waren opgedragen

 

     Le Vin de l’Amour

 

     Accablé de soif, l’Amour

     Se plaignait, pâle de rage,

     A tous les bois d’alentour.

     Alors il vit, sous l’ombrage,

     Des enfants à l’oeil d’azur

     Lui présenter un lait pur

     Et les noirs raisins des treilles.

     Mais il leur dit: Laissez-moi,

     Vous qui jouez sans effroi,

     Enfants aux lèvres vermeilles!

     Petits enfants ingénus

     Qui folâtrez demi-nus,

     Ne touchez pas à mes armes.

     Le lait pur et le doux vin

     Pour moi ruissellent en vain:

     Je bois du sang et des larmes.

 

 

      Le Jour

 

      Tout est ravi quand vient le Jour

      Dans les cieux flamboyants d’aurore.

      Sur la terre en fleur qu’il décore

      La joie immense est de retour.

 

      Les feuillages au pur contour

      Ont un bruissement sonore;

      Tout est ravi quand vient le Jour

      Dans les cieux flamboyants d’aurore.

 

      La chaumière comme la tour

      Dans la lumière se colore,

      L’eau murmure, la fleur adore,

      Les oiseaux chantent, fous d’amour.

      Tout est ravi quand vient le Jour.

 

banville
Theodore de Banville (14 maart 1823 – 15 maart 1891)

 

 

De Amerikaanse schrijver en draaiboekauteur Horton Foote werd geboren op

14 maart 1916 in Wharton, Texas. Zijn stukken, waaronder ook eenakters en

experimentele werken werden zowel op Broadway als off Broadway opgevoerd.

Zijn versie van Harper Lees roman To Kill a Mockingbird leverde hem in 1963 een

Oscar op. In 1995 won hij de Pulitzer prijs voor The Young Man From Atlanta.

 

Uit: Beginnings (Memoirs)

 

“The theatre was packed. There was a string trio in the orchestra pit that played

when the lights in the auditorium were lowered and before the curtain was raised.

The orchestra played, as I remember, “Valse Triste.” When they quit playing, the

audience applauded and the musicians left and there was silence. I had never

seen or read an Ibsen play before. I didn’t know what to expect, and I was in no

way prepared for the reaction I had. The curtain was raised and there was a living

room and Tessman’s Aunt Julia, and a maid telling us about the newly married

Tessmans. Then Hedda Tessman, Miss Le Gallienne, appeared. She was wearing

a short skirt, smoking,
as I remember, her hair in a short bob and the audience

applauded as she entered.

 

I watched no one else from then on whenever she was on the stage. It was

impossible, it seemed to me, not to watch her. She was compelling and brought

a kind of restless energy to the part that at times could be frighteningly cruel and

at other times she seemed so vulnerable and frightened. I have never forgotten the

way she said the word bored, or how she insulted her husband’s aunt by pretending

she thought the aunt’s new bonnet belonged to the maid, how she manipulated her

friend Thea, how she threatened to burn her hair, how she destroyed Eilert’s

manuscript, how she reacted to the news of Eilert’s death, and how she took the

threats of Judge Brock to blackmail her and use her. How I felt, not knowing what

was going to happen, when I heard the pistol shot offstage and learned she had

killed herself. Mind you it is 67 years since I saw this production, and yet parts

of her performance are as vivid to me now as when I first saw them. In a very

fundamental way it changed my life. What I saw on the stage that night made

me determined from then on to somehow spend my life in the theatre.”

 

foote

Horton Foote (Wharton, 14 maart 1916)

 

Melih Cevdet, Hermine de Graaf, Hugh Walpole, Oskar Loerke, W.O. Mitchell, Paul Morand, Yuri Andrukhovych

De Turkse dichter Melih Cevdet (eig. Melih Cevdet Anday) werd geboren op 13 maart 1915 in Istanboel.  Na zijn schooltijd studeerde hij verder in Ankara, o.a. talen en rechten. In 1938 vertrok hij naar België om sociologie te studeren. Hij maakte zijn studie echter niet af en ging terug naar Ankara om er als bibliothecaris te gaan werken. Daarna werd hij journalist voor kranten als Akşam, Tercüman, Büyük Gazete en Cumhuriyet. Van 1964 tot 1969 werkte hij voor de zender TRT.Naast gedichten en reportages schreef Cevdet romans, drama en theaterstukken. Hij ontving verschillende prijzen.

Herrinering

Als een paar duiven opvliegt,
Als een anjer treurig ruikt,
Dan is dat niet iets om te onthouden –
Het komt mij onverhoeds in gedachten

Bijna ging de zon op.
Net als iedereen zoudenjullie opstaan.
Misschien hadden jullie nog wel slaap.
Jullie nacht komt mij in gedachten.

Als de namen van de bloemen die ik liefheb,
Als de namen van de straten die ik liefheb,
Als de namen van alles wat ik liefheb
Komen jullie namen mij in gedachten.

Vandaar die schaamte voor zachte bedden,
Vandaar die afwezigheid onder het zoenen.
Zoals ze elkaar vonden door de tralies
Komen jullie vingers mij in gedachten.

Ik heb zoveel liefdes en vriendschappen gekend,
Zoveel heldengeschiedenissen gelezen.
Als voorbeeld voor onze tijd komt
Jullie waardige kalme houding mij in gedachten.

Als een paar duiven opvliegt,
Als een anjer treurig ruikt,
Dan is dat niet iets om te vergeten –
Het komt mij vanzelf in gedachten.

 

Naast elkaar

Als een mistboei in de nacht.
Pal naast dit luid ruisende gras,
Vrijwel in de schaduw van de boom,
Bij het losbarsten van de perzikgeur,
Op het punt elkaar te kussen,
Onder de neus van het stromende water:

Onderdrukking, onrecht en foltering.

 

Brief van een overleden vriend

Ik leef nog net als vroeger:
Wandel rond en denk na.
Alleen stap ik zonder kaartje
Op de boot en de trein
En koop ik zonder af te dingen.
’s Nachts zit ik ongestoord thuis.
(Kon ik het raam maar opendoen
Wanneer ik het benauwd heb)
Maar weet je, soms zou ik mijn hoofd willen krabben
Of bloemen plukken, of handen schudden.

 

Vertaald door Erik Jan Zürcher

 

Cevdet

Melih Cevdet (13 maart 1915 – 28 november 2002)

 

De Nederlands schrijfster Hermine de Graaf werd geboren in Winschoten op 13 maart 1951. Ze studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en gaf les aan een school in Venray. Vanaf 1985 wijdde ze zich nog uitsluitend aan haar schrijverscarrière. In 1984 debuteerde De Graaf met Een kaart, niet het gebied dat haar meteen de Geertjan Lubberhuizenprijs opleverde. In deze verhalenbundel proberen lastige pubermeisjes zich te ontworstelen aan het moederlijk gezag. In 1990 verscheen met Stella Klein haar eerste roman, waarin de thematiek van haar verhalen in een breder verband wordt uitgewerkt. In 1995 verzamelde ze een aantal eerder verschenen verhalen in Onhandige gebaren, waarin de gekozen verhalen chronologisch gerangschikt zijn naar verschijningsdatum zodat haar schrijversontwikkeling tot op zekere hoogte te volgen is. De verhalenbundel Aanklacht tegen onbekend (1987) werd in 1988 bekroond met de F. Bordewijkprijs.

Uit: My Mother and the Dove (bij gebrek aan iets Nederlands op internet, de Engelse vertaling van “Mijn moeder en de duif” door Anne Hoey)

“On January 4 she’d booked a reception room and bedrooms for us at the hotel. Everyone came – no one dared refuse. ‘What’s she up to?’ they asked me. She never celebrated her birthdays. She didn’t like gett
ing older. It was strange, her being so lavish this time. She wanted her children and grandchildren around her. She never used to be bothered with family on her birthdays. Now we were in the Rode Kooper, the type of  venue that all polite people came to at one time or another to give a party.

We were at the festive table in the loggia of  the famous old hotel in the Veluwe woods. The garden lights were lit and it was so cold outside that it crackled underfoot. There was a dry, icy wind. ‘What a carry-on! Isn’t it?’ said my eldest sister, Francien. The draught made the candles on the table flicker and restless shadows were cast onto the faces of my sisters. There was so much sparkling of glasses, glinting of  jewellery and gleaming of  eyes carefully made-up that the dancing flames oppressed me. My mother is pale, with curls hanging at her temples which make her look like a tired, sick little girl that’s allowed to stay up a just a little while longer. Whether we’ll make it to the end of this day – without a row – is doubtful. I’m the pessimist of  the family, according to my sisters.

The type who spoils the atmosphere with awkward questions. Not good company, according to Francien. My lips are sealed; I’ve given them my solemn promise. But I’d like to know what my mother said to my sisters to entice them to come that nicely laid table; I should be on the ice, struggling in the stiff  wind. Fighting the elements instead of  myself. When I heard that on this very day Elfstedentocht was held, it broke my heart into four pieces. One for Friesland, one for Dokkum and the other two for Bonkevaart and the little silver cross. The mood is light-hearted: ‘Many happy returns, Mama dear.’ I know she’s ill. ‘Should I raise my glass now?’ whispers Maria sitting next to me. With a careful movement she takes her lemonade glass and looks at the pink liquid.“

 

DeGraaf

Hermine de Graaf (Winschoten, 13 maart 1951)

 

De Britse schrijver Hugh Seymour Walpole werd geboren op 13 maart 1884 in Auckland, Nieuw Zeeland. Toen hij vijf jaar oud was kwam hij naar Engeland. Hij bezocht de King’s School in Canterbury en het Emmanuel College (Cambridge). Als schrijver was hij zowel productief als ook veelzijdig. Zijn bekendste werk, Herries Chronicles, wordt vaak met de Forsythe Saga van John Galsworthy vergeleken. Daarnaast schreef hij jeugdromans en griezelverhalen a la Edgar Allan Poe, zoals Portrait of a Man with Red Hair.

 

Uit: The Dark Forest

 

“I now then retire. What happened to myself during the succeeding months is of no matter. But two warnings may be offered. The first is that it must not be supposed that the experiences of myself, of Trenchard, of Nikitin in this business found their parallel in any other single human being alive. It would be quite possible to select every individual member of our Otriad and to prove from their case that the effect of war upon the human soul—whether Russian or English—was thus and thus. A study, for example, might be made of Anna Petrovna to show that the effect of war is simply nothing at all, that any one who pretends to extract cases and contrasts from the contact of war with the soul is simply peddling in melodrama. Anna Petrovna herself would certainly have been of that opinion. Or one might select Sister K—— and prove from her case that the effect of war was to display the earthly failings and wickedness of mankind, that it was a punishment hurled by an irate God upon an unrepentant people and that any one who[106] saw beauty or courage in such a business was a sham sentimentalist. Sister K—— would take a gloomy joy in such a denunciation. Or if one selected the boy Goga it would be simply to state that war was an immensely jolly business, in which one stood the chance of winning the Georgian medal and thus triumphing over one’s schoolfellows, in which people were certainly killed but “it couldn’t happen to oneself”; meals were plentiful, there were horses to ride, one was spoken to pleasantly by captains and even generals. Moreover one wore a uniform.”

 

Walpole

Hugh Walpole (13 maart 1884 – 1 juni 1941)

 

De Duitse dichter Oskar Loerke werd geboren op 13 maart 1884 in Jungen. Hij studeerde geschiedenis, filosofie en muziek in Berlijn. Sinds 1917 was hij werkzaam bij de Fischer Verlag als lector en hier kwam hij in contact met diverse schrijvers, waaronder Thomas Mann. Na WO I werd Loerke een enthousiast aanhanger van schrijvers als Max Herrmann-Neisse en Walter Rheiner. In 1926 werd hij lid van de Preußische Akademie der Künste. Twee jaar later kreeg hij daar een betaalde aanstelling als secretaris voor de sectie dichtkunst. In 1933 moest hij die functie om politieke redenen weer opgeven. Het nationaalsocialistische regime verbood zijn werk. Loerke maakte deel uit van de zogenoemde Innere Emigration.

 

Blauer Abend in Berlin

Der Himmel fließt in steinernen Kanälen;
Denn zu Kanälen steilrecht ausgehaun
Sind alle Straßen, voll vom Himmelsblauen;
Und Kuppeln gleichen Bojen, Schlote, Pfählen

Im Wasser. Schwarze Essensdämpfe schwelen
Und sind wie Wasserpflanzen anzuschaun.
Die Leben, die sich ganz am Grunde stauen,
Beginnen sich vom Himmel zu erzählen,

Gemengt, entwirrt, nach blauen Melodien.
Wie eines Wassers Bodensatz und Tand
Regt sie des Wassers Wille und Verstand

Im Dünen, Kommen, Gehen, Gleiten und Ziehen.
Die Menschen sind wie grober, bunter Sand
Im blinden Spiel der großen Wellenhand.

 

Loerke

Oskar Loerke (13 maart 1884 – 24 februari 1941)

 

De Canadese schrijver W.O. Mitchell werd geboren op 13 maart 1914 in Weyburn, Saskatchewan. Hij schreef romans, korte verhalen en toneelstukken. Het beroemdst is zijn roman Who Has Seen The Wind, die in 1947 verscheen en waar meer dan een miljoen exemplaren van werden verkocht. Ook de radioserie, Jake and the Kid, later een verzameling, korte verhalen uit 1961 was zeer succesvol.

Uit: Mitchell:The Life Of W.O. Mitchell

“Mitchell was immediately at home in the English department. He could be heard banging away on the electric typewriter (he destroyed three typewriters at Windsor alone) from about eleven to four every day, including Saturdays and Sundays. Quite soon his office took on the Mitchell ambience of brown snuff and tea stains. Pungent eucalyptus scent and brown smudges permeated everything, including his manuscript pages and, to the amusement of the secretaries, every part of Mitchell himself — shirt fronts, fingers, moustache, and hair. When he had to look presentable for an interview, he would take off his turtleneck and put it on backwards, sporting a clean front. Beth Proctor, one of the English department secretaries, made him a bib, but that did not last long.”

 

Mitchell

W.O. Mitchell (13 maart 1914 – 25 februari 1998)

 

De Franse schrijver en diplomaat Paul Morand werd geboren op 13 maart 1888 in Parijs. Hij diende als attaché in London, Rome, Madrid, en Siam (Thailand). In zijn vroege fictie,  Ouvert la nuit (1922; Open All Night), Fermé la nuit (1923; Closed All Night), and Lewis et Irène (1924; Lewis and Irene) gebruikte hij de aan de film ontleende techniek van snelle wisseling van scènes en het achter- en vooruitspringen in de tijd. Hij schreef romans zoals as L’Homme pressé (1941), Le Flagellant de Seville (1951), Hécate et ses chiens (1955) en een aantal biografieën. Als wereldreiziger schreef hij boeiende verhalen over steden in het Middenoosten, Afrika en Noord- en Zuidamerika. Vanwege zijn sympathie voor het Vichy bewind werd hij in 1945 ontslagen. Na eerst te zijn afgewezen voor de L’Académie française werd hij in 1968 alsnog toegelaten.

Uit: New York (1929)

“The closing gong booms out. The turmoil settles. The great generals instantly leave the battlefield, leap into the still empty subway, in the trains of which, a couple of hours later, the man-in-the-street will be avidly reading the price-columns…. This underground line provides for express trains which pass most of the stations without stopping, and only make two or three halts before reaching the suburbs; there motor-cars and mahogany launches are waiting, ready to take the exhausted financiers away into the country…. Evening falls. The skyscrapers, these great presses of humanity, disgorge their exhausted contents. The vertical arrangement of individuals will now give way to the new, horizontal arrangement for night-time. At the foot of the buildings the revolving doors are whirling like crazy wheels, each fan blowing out human beings on to the sidewalk. In Europe there are no crowds. One must go to Asia or come here to get the feel of that air-current, that unsubstantial monster, impersonal and cowardly and tender, calling for the death of a black boxer, writhing for love before the coffin of Valentino, mourning a father bef
ore the bier of Lincoln, welcoming a bridegroom in Lindbergh. The flood streams up Broadway, washes over Brooklyn Bridge, invades the “L” – as the Elevated Railroad is called – and swamps the subway stations. Then an individual order follows this momentary chaos; some stop before the newspaper display windows where the fleeting news-strips announce that Trotsky is going to settle at Monte Carlo, or congregate round the special editions which pile up at the street-crossings, or make for suburban repose, for the cottage or bungalow with its aerial on the roof and its artificial flowers, or for supper at the Y. M. C. A., while others seek their aspirations in the great luminous halo of the cinemas and theaters of Times Square and the Forties….”

 

morand24

Paul Morand (13 maart 1888 – 23 juli 1976)

 

De Oekraïense schrijver Yuri Andrukhovych werd geboren op 13 maart 1960 in Iwano-Frankiwsk. In 1982 sloot hij zijn journalistieke opleiding af en diende vervolgens twee jaar in het Russische leger. In 1985 verscheen zijn eerste dichtbundel De hemel en pleinen. Zijn diensttijd verwerkte hij in zeven korte verhalen. Deze verschenen in 1989 onder de titel Links, waar het hart slaat. Daarna richtte hij zich steeds meer op het schrijven van proza. In 1991 verscheen zijn laatste dichtbundel Exotische planten en vogels.

 

Library

we search for the most esoteric knowledge
climb ladders to reach highest sections in the stacks
rummage through the shelves with spiders
raising clouds of dust
that hover near the ceiling
we hold our breath and
barely keep our balance
like aerial gymnasts
as we dive into the thickest tomes
without the slightest hope of ever emerging
books swallow us up like the sea
we grab onto carved overhangs
and somehow manage to stay afloat
then when we lose our strength
breathless and covered with plaster
we seem to find
in the thicket of leather bindings and hard-covers
pressed against the wall
the small warm
nest
of a simple swallow

ANDRUCKOVYCH
Yuri Andrukhovych (Iwano-Frankiwsk, 13 maart 1960)

 

Jack Kerouac, Edward Albee, Gabriele d’Annunzio, Sergej Michalkov, De Schoolmeester, Irving Layton, Helga Goetze, Dave Eggers

De Amerikaanse schrijver Jack Kerouac werd geboren op 12 maart 1922 in Lowell, in de Amerikaanse staat Massachusetts. Hij groeide op in een gezin waar de voertaal Frans was, en leerde Engels toen hij eenmaal naar school ging. Hij was goed in sport en kreeg een beurs aangeboden voor de universiteit. Hij ging naar New York, maar de universiteit, waar hij één van vele getalenteerde atleten was, interesseerde hem niet zo. Uiteindelijk stopte hij met de studie en had verschillende baantjes voordat hij William S. Burroughs ontmoette, en hij deel uit ging maken van wat nu de Beat Generation heet, maar wat toen bekend stond onder de naam The Libertine Circle. Het was door deze groep dat hij zijn muze leerde kennen, Neal Cassady. Hij was de man die zijn avonturen over het hele continent met hem deelde en die de inspiratie was voor het boek On the Road.

Uit: On The Road

 ‘… one night we suddenly went mad together again; we went to see Slim Gaillard in a little Frisco nightclub. Slim Gaillard is a tall, thin Negro with big sad eyes who’s always saying ‘Right-orooni’ and ‘How ‘bout a little bourbon-arooni.’ In Frisco great eager crowds of young semi-intellectuals sat at his feet and listened to him on the piano, guitar and bongo drums. When he gets warmed up he takes off his undershirt and really goes. He does and says anything that comes into his head. He’ll sing ‘Cement Mixer, Put-ti Put-ti’ and suddenly slow down the beat and brood over his bongos with fingertips barely tapping the skin as everybody leans forward breathlessly to hear; you think he’ll do this for a minute or so, but he goes right on, for as long as an hour, making an imperceptible little noise with the tips of his fingernails, smaller and smaller all the time till you can’t hear it any more and sounds of traffic come in the open door. Then he slowly gets up and takes the mike and says, very slowly, ‘Great-orooni … fine-ovauti … hello-orooni … bourbon-orooni … all-orooni … how are the boys in the front row making out with their girls-orooni … orooni … vauti … oroonirooni …” He keeps this up for fifteen minutes, his voice getting softer and softer till you can’t hear. His great sad eyes scan the audience.”

KEROUAC

Jack Kerouac (12 maart 1922 – 21 oktober 1969)

 

De Amerikaanse schrijver Edward Albee werd geboren op 12 maart 1928 in Washington DC, maar werd twee weken later geadopteerd en naar Westchester County, New York gebracht. De vader van Albee bezat een aantal theaters, waar Edward vaak rondhing. Hij begon toneelstukken te schrijven toen hij 30 was. De stukken van Edward Albee zijn onmiskenbaar uniek. Een van zijn hoofdinvloeden is Samuel Beckett geweest en hij wordt beschouwd als een van de eerste Amerikaanse toneelschrijvers van het Absurdisme. Zijn stijl is niet zo surrealistisch als die van vele Absurdisten, maar de stukken van Albee wijzen op de filosofie dat het leven inherent absurd is. Hij ontving de Gouden Medaille voor Drama van de American Academy and Institute of Arts and Letters in 1980, en in 1996 de Kennedy Center Honors en de National Medal of Arts. Ook won hij driemaal de Pulitzer Prize voor drama, voor de stukken A Delicate Balance (1966), Seascape (1974) en Three Tall Women (1990-91).

 

Uit: Who’s Afraid of Virginia Woolf? (1962)

“GEORGE
(Returning with HONEY and NICK’S drinks)
At any rate, back when I was courting Martha, she’d order the damnedest things! You wouldn’t believe it! We’d go into a bar . . . you know, a bar . . . a whiskey, beer, and bourbon bar . . . and what she’d do would be, she’d screw up her face, think real hard, and come up with . . . brandy Alexanders, creme de cacao frappes, gimlets, flaming punch bowls . . . seven-layer liqueur things.
MARTHA
They were good . . . I liked them.
GEORGE
Real lady-like little drinkies.
MARTHA
Hey, where’s my rubbing alcohol?
GEORGE
(Returning to the portable bar)
But the years have brought to Martha a sense of essentials . . . the knowledge that cream is for coffee, lime juice for pies . . . and alcohol (Brings MARTHA her drink) pure and simple . . . here you are, angel . . . for the pure and simple. (Raises his glass) For the mind’s blind eye, the heart’s ease, and the liver’s craw. Down the hatch, all.
MARTHA (To them all)
Cheers, dears. (They all drink) You have a poetic nature, George . . . a Dylan Thomas-y quality that gets me right where I live.
GEORGE
Vulgar girl! With guests here.
MARTHA
Ha, ha ha, HA!
(To HONEY and NICK) Hey; hey!
(Sings, conducts with her drink in her hand. HONEY joins in toward the end)
Who’s afraid of Virginia Woolf,
Virginia Woolf,
Virginia Woolf,
Who’s afraid of Virginia Woolf. . . .
(MARTHA and HONEY laugh; NICK smiles)
HONEY
Oh, wasn’t that funny? That was so funny. . . .
NICK (Snapping to)
Yes . . . yes, it was.

albee

Edward Albee (Washington DC, 12 maart 1928)

 

De  Italiaans schrijver, dichter en politicus Gabriele d’Annunzio werd geboren in Pescara op 12 maart 1863. Zijn literaire stijl ontwikkelde zich en veranderde geregeld, centraal blijft min of meer de ontwikkeling tot een soort hedonisme zoals dat begin 20e eeuw opleefde. Zijn vroegere werk is lyrisch, ietwat ontremd over het uiten van emoties, waarin naturalisme te herkennen is. Zoals vaker in hedonistische literatuur en poëzie, komt in zijn latere werk, onder invloed van Friedrich Nietzsche, Arthur Schopenhauer en Richard Wagner, het Übermensch-motief centraal te staan. Als politicus maakte hij in 1897 carrière en werd afgevaardige in het Italiaanse parlement voor de conservatieven. In 1909 wisselde hij naar extreem links en zou uiteindelijk in het fascistische kamp eindigen. Zijn weelderige levensstijl zadelde hem met grote schulden op. Daarom vertrok hij in 1910 naar Frankrijk om zo aan zijn Italiaanse schuldeisers te ontkomen. Tijdens WO I nam hij dienst in het Italiaanse leger, raakte teleurgesteld over het verloop van die oorlog en bezette met zijn irreguliere troepen op 12 september 1919 gedurende 15 maanden de stad Rijeka (Italiaans: Fiume, Duits: St. Veit am Flaum). Hij werd hiermee boegbeeld van de irredentistische beweging in Italië. Het door D’Annunzio geinstalleerde regime in Rijeka was een voorloper en had alle trekken van het latere fascistisch bestuur. De bezettingsactie van deze het fascisme en Mussolini toegenegen zijnde dichter-politicus is tweeledig te interpreteren. Enerzijds kan zijn bezettingsactie beschouwd worden als het uitoefenen van druk op Italië, dat de maximalistische eisen jegens Joegoslavisch grondgebied nog niet volledig gerealiseerd had; Anderzijds is het een aankondiging van het fascistische geweld in de komende decennia (vergelijk D’Annunzio’s toespraak in 1919 voor zijn troepen (de Arditi): “elke kogel uit onze geweren moet een Sloveen of een Kroaat doden”).

 

   Summer was Naked

 

   First of all I saw her foot race through

   the scorched pine needles

   while the storm-lashed air trembled

   as if an effusion of white flames.

   Cicadas fell silent. The brooks

   churned, they became more raucous.

   Resin ran copiously, lamenting, down the tree trunks.

   I recognized the scent, a hint, of the garden snake.

 

   I caught up with her in the olive grove

   and ran through the sky-blue shadows of the branches

   on her curved spine and her tawny hair

   in the silver Palladium soundlessly fly across.

   Further on, in the stubble of landscape

   the skylark lept from a smooth furrow,

   it sung her name to the heavens.

   I, too, called her name then.

 

   Among the oleanders she turned

   like a bronze-colored harvest in the reeds

   she thunderously entered.

   Further on, along the beach,

   her foot got tangled in seaweed.

   She fell, stretched out between sand and water.

   The west wind foamed in her hair.

   She appeared immense, immense her nakedness.

 

   Vertaald door  Diane Mehta

 

DAnnunzio

Gabriele d’Annunzio (12 maart 1863 – 1 maart 1938)

 

De Russische dichter Sergej Michalkov werd geboren op 12 maart 1913 in Moskou. Michalkov legde zich toe op kinderboeken, maar zijn doorbraak was het volkslied. In 1943 besloten Michalkov en collega El-Registan, op dat moment frontjournalisten, mee te doen aan de prijsvraag voor een tekst. Eind oktober kreeg het duo een telefoontje: Stalin wilde met hen verder. Er volgden zes bijeenkomsten in het Kremlin, waarbij Stalin met rood potlood wijzigingen in de marge krabbelde. ‘Heilig bastion’ werd ‘krachtig bastion’, ‘edele unie’ werd ‘onverbrekelijke unie’. Michalkov vertelt graag dat zijn enige beloning het rode potloodje van Stalin was. Zijn critici hebben een andere versie. Toen de tekst klaar was, vroeg Stalin de componist Aleksandrov en het schrijversduo hoe ze beloond wilden worden. Aleksandrov vroeg een auto, El-Registan een buitenhuisje en Michalkov het rode potlood. Zo kreeg Michalkov het potlood, de auto én het buitenhuis. Michalkovs ster steeg, zijn kinderboeken rolden in enorme oplagen van de persen: meer dan 200 miljoen werden er gedrukt. Generaties Russen groeiden ermee op. Op de kleuterschool lazen ze zijn ABC, leerden ze het gezag respecteren in de persoon van de zwijgzame, boomlange politieman Oompje Stjopa. En Michalkov genoot van de macht. Toen de jonge dichter Jevtoesjenko het waagde zijn hymne te hekelen, gaf hij hem bevel de tekst uit zijn hoofd te leren. Tussen 1970 en 1990 was Michalkov hoofd van de Schrijversbond. Hij werkte mee aan de veroordeling van Pasternak en Solzjenitsyn, maar pleitte achter de schermen soms voor vervolgde collega’s. De orthodoxe kerk gaf hem later een onderscheiding voor zijn discrete lobbywerk. Sergej Michalkov heeft ook de tekst gemaakt van het nieuwe Russische volkslied,

Gimn Rossijskoi Federazii 

(Sinds 2001 de Nationale Hymne van de Russische Federatie, Duitse vertaling))

 

Russland, unser heiliges Land

Russland, unser geliebtes Land

Gewaltiger Wille und großer Ruhm

Wird dir gehören für alle Zeit

 

Refrain

Ruhm dir Vaterland, unser freies!

Uraltes Bündnis brüderlicher Völker

Von unseren Vorvätern überlieferte Weisheit

Ruhm dir Land, wir sind stolz auf dich!

Von südlichen Meeren zum Polarkreis

Erstrecken sich unsere Felder und Wälder

Du bist einzigartig in der Welt, so einzig,

Dass Gott dich beschützen wird, Heimatland

 

Refrain

 

Ein weiter Raum für Träume und für das Leben

Wird sich uns in der Zukunft eröffnen

Die Treue zu unserem Vaterland gibt uns Kraft

So war es, so ist es, und so wird es immer sein

Refrain

 

MICHALOV

Sergej Michalkov (Moskou, 12 maart 1913)

 

De Schoolmeester is het pseudoniem van de Nederlandse dichter Gerrit van de Linde. De Schoolmeester werd geboren op 12 maart 1808 in Rotterdam.Hij studeerde enige tijd theologie in Leiden. Zijn vader raakte echter in de schuld, hij had een buitenechtelijk kind en ging daarnaast een verhouding aan met een hoogleraarvrouw, waardoor zijn positie onmogelijk werd en een predikantschap al helemaal. Door de omstandigheden gedwongen vertrok hij in 1834 naar Engeland. Hij slaagde erin een kostschool in Londen over te nemen en er een succesvol instituut van te maken. Hij excelleerde in het schrijven van veelal lichtvoetige en quasi-didactische gedichten. Zijn verzen werden in Nederland alom bekend dankzij de inspanningen van zijn vriend Jacob van Lennep, die vanaf 1851 gedichten van hem opnam in zijn almanak Holland. Van Lennep verzorgde ook de uitgave van zijn verzameld werk onder de titel Gedichten van den Schoolmeester (1859).

 

Proeve van dichterlijke waarnemingen

’t Is een onwederlegbre waarheid.
– T.J. Kerkhoven.

 

Een onwederlegbre waarheid
Is het, dat by middag klaarheid,
De avond zelden duister spreidt;
Daar-en-tegen biedt het duister
Ons zeer zelden zonneluister;
Dit is zelfs een duidelijkeheid.

 

Zoo kan men, op den dag van morgen,
Niet meer voor dien van gistren zorgen,
En ook niet fluiten als men eet;
En, waar geen bel is, ook niet bellen;
En in persoon geen brief bestellen,
Als men ’t adres der brief niet weet.

 

Zoo ziet men zelden ijzer drijven,
Of in koud water gloeiend blijven,
En evenmin een veldkonijn
Een hokkeling naar binnen slikken;
Of ’t beestjen (zal ’t niet daadlijk stikken)
Moet groter dan een koebeest zijn.

 

Zoo kan men haast voor zeker zeggen,
Dat, wie zelf eieren kan leggen,
Geen haan of kippen heeft van doen;
Tenzij zijn kiesche dischgenooten
Zijn huisbak onbeleefd verstooten
En ’t ei verkiezen van het hoen.

 

Zoo ziet men eer een zwerm van muggen,
Dan kemels met gebulte ruggen
In zwermen vliegen om de kaars:
Zoo worden, aan den rand der slooten,
De reigers, met hun langen pooten.
Zeer zelden opgeslokt door baars.

 

Zoo is de zevende verdieping
Vrij van verzakking en van zwieping,
Als men maar één verdieping heeft:
Zoo zal een eerlijk man zijn kiezen
Nooit op zijn derde jaar verliezen.
Als hy maar dertien weken leeft.

 

Zoo zou ik byna durven zweren,
Dat kinders in de lange kleêren
Meest korter zijn dan hun japon:
Zoo slaat men aan een rieten hengel
Veeleer een worm aan dan een Engel;
Gesteld dat ‘m Englen krijgen kon.

 

Zoo schenkt men zelden worst uit kruiken,
Of witten wijn uit palingfuiken,
Of rooden uit een leêge flesch:
Zoo snuift men zelden uit zijn schoenen.
En snijdt geen messen met kapoenen,
Maar meest kapoenen met een mes.

 

Zoo ziet men aan de onzichtbre transen
Geen morgen-avond-weêrschijn glansen,
Geen regenachtig ijsgareel:
Zoo zal de toon der boschkoralen
Geen brieschend strijdros achterhalen
By ’t schel geluid van Philomeel.

 

Laat vrij de hel dan zinloos woeden,
De hemel in de pekelvloeden
Zich storten van der Alpen kruin;
Ons lacht de gouden zonneregen
In ’t druivenat der perzik tegen
En voert, langs ongenaakbre wegen,
Ons naar ’t gewest van smart en regen.
Naar ’t ontoegankelijk “Woestduin”.

 

SCHOOLMEESTER

De Schoolmeester (12 maart 1808 – 27 januari 1858)

 

Irving Layton, geboren als Israel Pincu Lazarovici op 12 maart 1912 in Tîrgu Neamt, was een uit Roemenië afkomstige Canadese dichter en schrijver. Layton emigreerde met zijn ouders naar Montréal in 1913. Hij kwam uit een joodse familie die het niet gemakkelijk had tussen de Frans-Canadezen. Zelf ontwikkelde hij zich tot een vrijdenker. Hij schreef meer dan 40 boeken met proza en poëzie en werd twee keer  genomineerd voor de Nobelprijs voor de literatuur, zonder hem echter te krijgen.

 

CREATION

I fashioned you:

Composed you between darkness and dawn.

 

You are my best-made poem

The one I labored longest over.

 

What does one do with a poem?

One gives it to the world.

 

Go, darling, delight others

As you have delighted me.

 

Bring your fragrant freshness

To lover and lover.

 

In their loins sow madness and fever

That my fame may endure forever.

 

 

 

NIGHTFALL

We have taken the night

like a Persian black cat

into bed with us;

your fingers stoking my body’s heat

are the glittering red

glassware of my childhood,

are scents suddenly

remembered and pungent;

dark rivers under your hair

as under remote bridges.

I feel with my hands

The cool rain bark of your limbs.

 

Afterwards lying on our backs

like pillowed sovereigns

we decree space

and allow thought and the room’s objects

to separate us;

abstract and personal

we turn

in the round cavity of sleep

 

Layton

Irving Layton 12 maart 1912 – 4 janauri 2006)

 

De Duitse dichteres, kunstenares en politiek activiste Helga Goetze werd geboren op 12 maart 1922 in Magdeburg. Goetze noemt zich activiste voor sexuele bevrijding. Zij is voor veel mensen uit Berlijn een begrip omdat zij sinds 1983 bijna dagelijks een paar uur bij de Gedächtniskirche staat met haar slogan „Ficken ist Frieden“. In 1972 opende zij in haar huis een Institut für Sexualinformation. In 1982 speelde zij mee in de film Rote Liebe van Rosa von Praunheim. Zij publiceert gedichten en zij schildert.

Die Wichsmaschine

Wichser ruft: He, Wichsmaschine,
leg dich hin, ich brauche dich.
Beine breit und schnell gewackelt
Wichser fackelt lange nicht.

Dieses Wichsen, Gott die Jungen,
machten auf der Weide das.
Dieses hin- und hergehampelt
ist doch auch kein großer Spaß.

Es muß sein, der dicke Lümmel
zwischen meinen Schenkeln ruft,
hab ich meine Wichsmaschine,
schaff ich mir ein bißchen Luft.

Spannung reizt mich, Wichsmaschine,
ich bin dein Motor drauflos.
Und das Wichsen geht alleine,
wie Pistolen in die Hos’.

Hier mein Pisser ist der Kolben,
den ich in die Fotze schick,
und als Held, du Fickmaschine,
wird er hundertmal so dick.

Helden ficken wie Soldaten:
ruck und zuck und drauf und rein,
mit Maschinen -Weiber/Waffen –
treffen wir ins Loch hinein.

Goetze

Helga Goetze (Magdeburg, 12 maart 1922)

 

De Amerikaanse schrijver Dave Eggers werd geboren op 12 maart 1970 in Chicago. Dave Eggers woonde in New York en leeft nu met zijn broer in Californië. In 1993 richtte hij met drie vrienden het tijdschrift Might op. Hij werkte in San Francisco achtereenvolgens als cartoonist, grafisch ontwerper, uitzendkracht en schrijver. Hij debuteerde met het (min of meer) autobiografische ‘Een hartverscheurend verhaal van duizelingwekkende genialiteit’ (2000). Eind 2002 verscheen Egger’s tweede roman, met nog zo’n mooie titel: ‘U zult versteld staan van onze beweeglijkheid’. Eggers is nu uitgever van McSweeney’s, een kwartaaltijdschrift.

Uit: A Heartbreaking Work of Staggering Genius

“While reclining on the couch most of the day and night, on her back, my mom

turns her head to watch television and turns it back to spit up green fluid into a

plastic receptacle. The plastic receptacle is new. For many weeks she had been

spitting the green fluid into a towel, not the same towel, but a rotation of towels,

one of which she would keep on her chest. But the towel on her chest, my sister

Beth and I found after a short while, was not such a good place to spit the green

fluid, because, as it turned out, the green fluid smelled awful, much more pungent

an aroma than one might expect. (One expects some sort of odor, sure, but this.)

And so the green fluid could not be left there, festering and then petrifying on the

terry-cloth towels. (Because the green fluid hardened to a crust on the terry-cloth

towels, they were almost impossible to clean. So the green-fluid towels were

one-use only, and even if you used every corner of the towels, folding and turning,

turning and folding, they would only last a few days each, and the supply was

running short, even after we plundered the bathrooms, closets, the garage.)

So finally Beth procured, and our mother began to spit the green fluid into, a small

plastic container which looked makeshift, like a piece of an air-conditioning unit,

but had been provided by the hospital and was as far as we knew designed for

people who do a lot of spitting up of green fluid. It’s a molded plastic receptacle,

cream-colored, in the shape of a half-moon, which can be kept handy and spit into.

It can be cupped around the mouth of a reclining person, just under the chin, in a

way that allows the depositor of green bodily fluids to either raise one’s head to spit

directly into it, or to simply let the fluid dribble down, over his or her chin, and then

into the receptacle waiting below. It was a great find, the half-moon plastic

receptacle.”

 

eggers

Dave Eggers (Chicago, 12 maart 1970)