Cyriel Buysse, Javier Marías, Upton Sinclair, Adolf Endler, Hanns Cibulka

De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse werd geboren op 20 september 1859 in Nevele. Zie ook mijn blog van 20 september 2007. Zie ook mijn blog van 20 september 2007.

 

Uit: Tantes

 

Het feestmaal liep naar zijn einde… Enkele heeren hadden alvast een sigaret opgestoken en de blauwe rook krinkelde licht langs de verhitte gezichten heen en bleef hier en daar hangen, als een doorschijnende sluier, om het kapsel van de dames.

Het wazig-grijze licht van den Novemberdag stierf langzaam weg en de verste hoeken van de ruime eetkamer werden schemerig. De silhouetten van de jonggehuwden, die naast elkander met den rug naar een der ramen zaten, begonnen zich donker tegen ’t lichtvak te omlijnen.

Het nagerecht was gebruikt en de glazen bleven halfvol staan en werden niet meer bijgevuld noch leeggedronken. Eenieder werd moe en was verzadigd. Op sommige plaatsen klonk het gesprek nog levendig en opgewonden, maar de meesten zaten strak en stil, wachtend naar wie ’t sein zou geven om de benauwde kamer te verlaten.

Marie stond langzaam op en Max volgde meteen haar voorbeeld. Er viel een plotse stilte om de lange tafels. Zij schoven zacht achter de stoelen naar de plaats waar meneer Dufour zat en bogen naar hem toe.

– Papa, ’t wordt onze tijd, fluisterde Max.Meneer Dufour, in druk gesprek nog met zijn buurvrouw, keek in verrassing op.

– Nu al!

– Jawel, Papa, het is vier uur en ’t rijtuig staat voor, zei op haar beurt Marie.

Meneer Dufour rees op; en zijn beweging was een sein tot allen om ook op te staan: in een gewemel van neergelegde servietten en achteruitgeschoven stoelen waren zij klaar om van het bruidspaar afscheid te nemen.

– Allons, bon voyage! zei meneer Dufour, en zijn stem, die als altijd barsch klonk, verried toch eenige emotie.

Hij strekte zijn armen uit en omhelsde eerst zijn zoon en daarna zijn schoondochter. Zijn oogen stonden waterig, zijn onderlip stak stug zijn bovenlip met stekelige snor op. Hij herinnerde zich niet in jaren een van zijn kinderen omhelsd te hebben.

– Bon voyage!… et heureux retour! herhaalde hij met een korten hik in de stem. Zijn handen beefden lichtelijk.

– Gaat u nu gerust weer zitten, Papa; blijf bij uw gasten, drong Max bezadigd aan.

Meneer Dufour, zijn emotie bedwingend, gehoorzaamde machinaal.

Zacht schoven de jonggehuwden verder, achter de lange rij stoelen. Max glimlachte. Zijn gelukstralende, zegevierende oogen blonken in zijn regelmatig gezicht met donkeren, vollen baard.”

 

buysse

Cyriel Buysse (20 september 1859 –  25 juli 1932)

 

De Spaanse schrijver Javier Marías Franco werd op 20 september 1951 in Madrid geboren. Zie ook mijn blog van 20 september 2007.

 

Uit: Dein Gesicht morgen  (Vertaald door Elke Wehr))

 

“Sagen Sie mir Ihre Meinung.” Und er machte eine Kopfbewegung zur zweiflügeligen Tür hin. “Was Sie gefolgert haben.” Und da ich zögerte (ich war nicht sicher, was er meinte, er hatte mich nach den Chilenen und Mexikanern nichts gefragt), fügte er hinzu: “Sagen Sie irgend etwas, was Ihnen einfällt, reden Sie.” Im allgemeinen ertrug er das Schweigen sehr gut, es sei denn, es entzog sich seinem Willen und seiner Entscheidung; dann schienen seine ständige Heftigkeit oder seine Anspannung von ihm zu fordern, die ganze Zeit mit greifbaren, erkennbaren oder berechenbaren Inhalten zu füllen. Es war anders, wenn das Schweigen von ihm ausging.

“Na ja”, antwortete ich, “ich weiß nicht, was genau dieser venezolanische Herr von Ihnen will. Unterstützung und Finanzierung, nehme ich an. Ich vermute, daß ein Putsch gegen den Präsid
enten Hugo Chávez in Vorbereitung ist oder erwogen wird, das habe ich mehr oder weniger mitbekommen. Dieser Herr trug Zivilkleidung, aber nach seinem Äußeren und nach dem, was er sagte, könnte er Militär sein. Beziehungsweise, ich denke, daß er sich Ihnen als Militär vorgestellt hat.”

“Was noch. Das hätte an Ihrer Stelle, in Ihrer Funktion auch jeder andere gefolgert, Mr. Deza.”

“Was noch von was, Mr. Tupra?”

“Was bringt Sie auf den Gedanken, daß er Militär war? Haben Sie schon einmal einen venezolanischen Militär gesehen?”

“Nein. Na ja, im Fernsehen, wie jeder. Chávez selbst ist Militär, er läßt sich Comandante nennen, nicht? Oder Leutnant, ich weiß nicht, Oberster Fallschirmjäger vielleicht. Aber ich bin natürlich nicht sicher, daß dieser Herr es war, Militär. Ich meine, daß er sich Ihnen wahrscheinlich als solcher vorgestellt hat. Das denke ich.”

“Später kommen wir darauf zurück. Was für einen Eindruck macht das Komplott auf Sie, die Drohung mit einem Putsch gegen einen vom Volk und außerdem durch Akklamation gewählten Regierungschef?”

“Einen sehr schlechten, den schlimmsten. Bedenken Sie, daß mein Land vierzig Jahre lang wegen eines solchen Putsches gelitten hat. Drei Jahre vielleicht romantischen Krieges (mit englischen Augen gesehen), aber danach siebenunddreißig in Erniedrigung und Unterdrückung. Doch einmal abgesehen von der Theorie, das heißt von den Prinzipien, würde es mir in diesem konkreten Fall eher keine Sorgen machen. Chávez hat seinerzeit einen Putschversuch unternommen, wenn ich mich recht erinnere. Er hat konspiriert und sich mit seinen Einheiten gegen eine gewählte Regierung erhoben, noch dazu eine zivile. Auch wenn sie korrupt und räuberisch war, welche ist es nicht heutzutage, alle gehen sie mit zuviel Geld um, sie sind wie Unternehmen, und die Unternehmer wollen Gewinne. Deshalb dürfte er sich nicht beklagen, wenn sie ihn absetzen. Etwas anderes sind die Venezolaner. Sie dürfen es wohl. Und es scheint, daß sich schon ziemlich viele über den beklagen, den sie durch Akklamation gewählt haben. Gewählt zu werden macht nicht immun dagegen, auch ein Diktator zu sein.

 

escritor_Javier_Marias

Javier Marías (Madrid, 20 september 1951)

 

 

De Amerikaanse schrijver Upton Beall Sinclair werd geboren op 20 september 1878. Zie voor onderstaande schrijver mijn blog van 20 september 2006.

 Uit: THE GOOSE-STEP

 Once upon a time there was a little boy; a little boy unusually eager, and curious about the world he lived in. He was a nuisance to old gentlemen who wanted to read their newspaper; but young men liked to carry him on their shoulders and maul him about in romps, old ladies liked to make ginger cakes for him, and other boys liked to play “shinny” with him, and race on roller skates, and “hook” potatoes from the corner grocery and roast them in forbidden fires on vacant lots. The little boy lived in a crowded part of the city of New York, in what is called a
“flat”; that is, a group of little boxes, enclosed in a large box called a “flat-house.” Every morning this little boy’s mother saw to his scrubbing, with special attention to his ears, both inside and back, and put a clean white collar on him, and packed his lunch-box with two sandwiches and
a piece of cake and an apple, and started him off to school.

The school was a vast building–or so it seemed to the little boy. It had stone staircases with iron railings, and big rooms with rows of little desks, blackboards, maps of strange countries, and pictures of George Washington and Abraham Lincoln and Aurora driving her chariot. Every­
where you went in this school you formed in line and marched; you talked in chorus, everybody saying the same thing as nearly at the same instant as could be contrived.
The little boy found that a delightful arrangement, for he liked other boys, and the more of them there were, the better. He kept step happily, and sat with glee in the assembly room, and clapped when the
others clapped, and laughed when they laughed, and joined with them in
shouting:

 

Oh, Columbia, the Gem of the Ocean,
The–ee home of the Bra–ave and the Free–ee!

The rest of the day the little boy sat in a crowded class­ room, learning things. The first thing he learned was that you must be quiet–otherwise the teacher, passing down the aisle, would crack your knuckles with a ruler. Another thing was that you must raise your hand if you wanted to
speak. Maybe these things were necessary, but the little boy did not learn why they were necessary; in school all you learned was that things were so. For example, if you wanted to divide one fraction by another, you turned the second fraction upside down; it seemed an odd procedure,
but if you asked the reason for it, the teacher would be apt to answer in a way that caused the other little boys to laugh at you–something which is very painful.”

Sinclair
Upton Sinclair (20 september 1878 – 25 november 1968)

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Adolf Endler werd geboren op 20 september 1930 in Düsseldorf. Na een afgebroken opleiding tot boekhandelaar werkte Endler als transportarbeider en kraandrijver. Toen hij wegens zijn activiteiten in de vredesbeweging aangeklaagd werd voor het in gevaar brengen van de staat ging hij in 1955 de DDR wonen. Hij studeerde twee jaar aan het Literaturinstitut Johannes R. Becher in Leipzig. Sindsdien is hij zelfstandig schrijver. Hij geldt als vertegenwoordiger van de Sächsische Dichterschule. Na protesten tegen de „Ausbürgerung““  van Wolf Biermann in 1976 en een veroordeling van Stefan Heym wegens valutafraude in 1979 werd hij geroyeerd uit het verbond van DDR schrijvers. Sinds 2005 is Endler lid van de Deutschee Akademie für Sprache und Dichtung in Darmstadt.

 Uit: EIN KOFFER DES UNFLATS

 … um diesen graublauen Koffer hatte selbst Bubi Blazezak bei der Vorführung seiner Sammlungen stets einen großen Bogen geschlagen; aber eines trüben Novembertags wurde er aufgrund meiner immer dringlicheren Blicke natürlich doch ausgepackt: Dutzende verrücktester Gartenzwerge und ungewöhnlichster Godmichés, durcheinandergewirbelt, wie zu gemeinsamer Höllenfahrt vereint – abwärts, abwärts! Abwärts…? – »Und montags Wiebke Mewissen«, nickte Bubi Blazezak erklärend; und er nickte es so betont und bedeutungsschwanger, als trüge er den wenig Gutes versprechenden Titel eines kleinen neu-sachlichen Roman- oder Filmwerks vor: »UND MONTAGS WIEBKE MEWISSEN!« Der Verfasser mußte, nachdem er über den Fall zureichend unterrichtet war, hoffnungslos und stirnrunzelnd Bubi Blazezak beistimmen: Und montags Wiebke Mewissen… Doris Hampel wohl kaum! Übrigens eine in ethischer und moralischer Hinsicht vielleicht doch um einige Grade anspruchsvollere Aufgabe, als es den Leser zunächst bedünken mag. Bubi Blazezak: »Ein unerläßlicher Freundschaftsdienst für den vor einigen Jahren tiefgreifend verunglückten Arthur Mewissen, Du hast den Namen sicher schon ´mal gehört: Arthur ist ja monatelang Gesprächsstoff gewesen im Kiez!, Arthur der Mann, der beim Straßenbahnleitungsreparieren von der Auszieh-Leiter gesegelt ist, Arthur, der Unglücksrabe, von einer unvorschriftsgemäß verbogenen Sprosse um sein… naja, seines ‘Allermännlichsten’ beraubt; die Linie Siebzig übrigens, wo das passiert ist, kurz vor der Danziger! Ich will nicht prahlen, Ede, aber ich bin schon seit achtundvierzig / neunundvierzig sein engstes Freundschaftsverhältnis…« – Und so ist es schicksalsbedingt und unausbleiblich, daß Bubi Blazezak eines heiteren Abends unter fadenscheinigem Vorwand – »Willst du nicht ‘mal unser neues Tapetenmuster bewundern?« – vom dienernden Arthur ins giftig girrende Schlafkabuff der Mewissens geschoben wird, wo die liebeshungrige Wiebke – Feministinnen, bitte, weggucken, weggucken, weggucken! – mit gleichermaßen schadenfroh (?) wie schamlos entblößtem und vesuvartig bebenden (in Schaltjahren feurig-speienden) Venusberg schon seit Monden einer empfindlichen Verletzung ihrer Intimsphäre harrt; da von einem Moment zum andern der als führender Nymphologe bekannte CASANOVA VON MITTE vor ihrem Luder-Lager erscheint, sind es ätzende Rauchwölkchen, schräge Rattenpfiffe sogar, welche Schwall um Schwall den schrundigen Klüften der Venusberg-Landschaften Wiebkes entweichen; umgekehrt fallen von der Zimmerdecke mehrere tote Fliegen herab… Kann man sich ernstlich einen Menschen denken, der in dieser prekären Situation anders gehandelt hätte als Bubi Blazezak? Eigentlich braucht es garnicht gesagt zu werden, sei aber der Vollständigkeit halber trotzdem gesagt, daß Bubi – »um diese an und für sich harmonische Ehe zu retten« – keine Sekunde gezögert hat, für seinen von jäher und gänzlich unverschuldeter Impotenz geschlagenen Kameraden und Kegel-Bruder hilfsbereit einzuspringen. (Sicher kam unserem Helden bei seiner Entscheidung die katholische Grundausbildung in puncto »Nächstenliebe« zustatten, wie sie in Preußen der größere Teil der Bevölkerung leider missen muß; nach Bubi Blazezaks Darstellung scheint es sich fast ausschließlich um »Akte der Nächstenliebe« gehandelt zu haben, die ihm in Münster den Ruf eines Don Juan, in Berlin den eines Casanova eingebracht haben.) – »Aber allzu viel ist ungesund«, um eine der rätselhaften Lebensmaximen Bubi Blazezaks mitzuteilen, und nach einer Weile muß Bubi Blazezak erschüttert feststellen, daß der Wiebke-Montag für ihn zu einer puren Routine-Angelegenheit geworden ist, seiner Lebenslust eher abträglich; für Arthur Mewissen hatten die Stunden am Montag indessen im Laufe der Jahre an Bedeutung nur noch gewonnen – unverzichtbares Lebenselixier, dem allsonntäglichen Gang zur Heiligen Messe und der regelmäßigen Kommunion vergleichbare Seelen-Speisung.:…“

Endler

Adolf Endler (Düsseldorf, 20 september 1930)

 

 

 

De Duitse dichter en schrijver Hanns Cibulka werd geboren op 20 september 1920 in Jägerndorf, in het toenmalige Tsjechoslowakije. Hij schreef voornamelijk gedichen en dagboeken. Het verlies van zijn thuisland, Sudetenland, zijn oorlogservaringen en zijn indrukken van Italie verwerkte hij in zijn werk. In „Swantow” (1982) oefende openlijk kritiek uit op het milieubeleid van de DDR, raakte daardoor in ongenade bij de regering, maar zocht en vond  wel bij de kerkelijke gemeenschap een machtig forum. Het verhaal „Swantow” werd bijna een geheim manifest van de DDR milieubeweging. Vanaf 1989 kom hij weer opnenlijker stelling nemen ten aanzien van de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in Europa.

 

 

Lagebericht II.

 

Wir, die Unzufriedenen,

die im Überfluß leben,

wir,

die auf Wert und Gegenwert aus sind,

wir,

die alles besitzen,

von dem unsere Väter nur geträumt,

plötzlich stehen wir da

mit zuwenig Dasein

in der Hand.

 

Noch leben wir, verwischen die Grenzen,

geben Beifall der Zeit,

die hinter unserem Rücken laufend tötet.

 

Öllaken treiben auf uns zu,

leere Stellen im Gespräch,

an den Herzrändern

Schweigen.

 

 

 

Uit: Sizilianisches Tagebuch

 

„Unter dem grellen Licht der Mittagssonne wanderte ich hinab in das Dorf. Die Dorfhunde, denen der Geruch des Fremden in die Nase stieg, reckten ihre Hälse, rissen an den Ketten und setzten zum Sprung an. So schlenderte ich, verfolgt von ihrem heiseren Bellen, durch die leeren, staubigen Gassen, in denen die Mittagsglut am Boden zitterte.

Hoch in den Bergen steht ein altes griechisches Theater. Die Jahrhunderte haben den Steinen eine goldbraune Färbung gegeben. Das blaugetäfelte Meer schimmert durch die Zwischenräume der Säulen. Wilder Fenchel öffnet am Fuße der Kapitelle seine schwefelgelben Blüten. Die schwarzen Lavazungen des Ätna stoßen drohend hinab bis zum Meer.

Plötzlich tönt durch die heiße Stille das Zirpen einer Grille und legt sich mir wie eine fremde Traurigkeit aufs Herz.

Heute sind diese Berge von einer unbeschreiblichen Schönheit. Mit gläserner Schärfe heben sich ihre Konturen gegen den Himmel ab. Wunderbar ist der Kontrast der Farben. Am Fuße der Berge das kräftige Grün der Orangenwälder, dann das Silbergrau der Olivenhaine, der dunkle Waldgürtel der Kastanien und schließlich die nackten Hänge, die in den Himmel steigen und der abendlichen Luft d
ie zartbraune Tönung geben. Über allem aber steht der Ätna.

Am Abend versinken die Berghänge im tiefen Dunkelblau. Wie ein Klumpen Lehm steigt der Mond am Horizont empor, wirft sein Licht auf die abgeernteten Felder. Drohend steht im Hintergrund das Gebirge. Nur der Gipfel des Ätna ist durch die Brechung des Lichtes mit Silber überhaucht.“

 

 

cibulka4-150
Hanns Cibulka (20 september 1920 – 20 juni 2004)

William Golding, Ingrid Jonker, Orlando Emanuels, Crauss, Stefanie Zweig

De Engelse schrijver Sir William Gerald Golding werd geboren in St. Columb Minor, Newquay, Cornwall, op 19 september 1911. Zie ook mijn blog van 19 september 2007.

 Uit: Lord of the flies

 

“Beyond the platform there was more enchantment. Some act of God—a typhoon perhaps, or the storm that had accompanied his own arrival—had banked sand inside the lagoon so that there was a long, deep pool in the beach with a high ledge of pink granite at the further end. Ralph had been deceived before now by the specious appearance of depth in a beach pool and he approached this one preparing to be disappointed. But the island ran true to form and the incredible pool, which clearly was only invaded by the sea at high tide, was so deep at one end as to be dark green. Ralph inspected the whole thirty yards carefully and then plunged in. The water was warmer than his blood and he might have been swimming in a huge bath.

Piggy appeared again, sat on the rocky ledge, and watched Ralph’s green and white body enviously.

“You can’t half swim.”

“Piggy.”

Piggy took off his shoes and socks, ranged them carefully on the ledge, and tested the water with one toe.

“It’s hot!”

“What did you expect?”

“I didn’t expect nothing. My auntie—”

“Sucks to your auntie!”

Ralph did a surface dive and swam under water with his eyes open; the sandy edge of the pool loomed up like a hillside. He turned over, holding his nose, and a golden light danced and shattered just over his face. Piggy was looking determined and began to take off his shorts. Presently he was palely and fatly naked. He tiptoed down the sandy side of the pool, and sat there up to his neck in water smiling proudly at Ralph.”

 

golding

William Golding (19 september 1911 – 19 juni 1993)

 

De Zuidafrikaanse dichteres en schrijfster Ingrid Jonker werd geboren op 19 september 1933 bij Komberley (Noord Kaap). Zie ook mijn blog van 19 september 2006.

 

 

Ladybird 

     Okergloed
en een licht breekt
uit de zee. 

          Op het achtererf
ergens tussen het wasgoed
en een boom vol granaatappels
jouw lach en de ochtend
schielijk en klein
als een lieveheersbeestje
dat valt op mijn hand 

 

Ontvluchting 

 

Hier, aan dit Valkenburg, ben ik ontvlucht
en droom mij nu in Gordonsbaai terug: 

 

Ik speel met kikkervisjes in een stroom
en kerf runen in een wilgenboom 

 

Ik ben de hond die langs de stranden draaft
en dom-alleen de avondwind toeblaft 

 

Ik ben de schrokop-zeevogel die daalt
en dode nachten opdist als een maal 

 

De god die jou gebouwd heeft uit de wind
zodat mijn smart volmaaktheid in je vindt: 

 

Mijn lijk ligt uitgespoeld in wier en gras
op al de plekken waar ik met je was.

 

 

Vertaald door Gerrit Komrij 

 

Ingrid_Jonker_

Ingrid Jonker (19 september 1933 – 19 juli 1965)

 

 

De Surinaamse dichter Orlando Emanuels werd geboren in Paramaribo op 19 september 1927. Hij schreef jarenlang onder het pseudoniem Orlando, hoewel hij voor zijn vroegste publicaties ook het pseudoniem Cyrano heeft gebruikt. Orlando Emanuels werkte als voorlichter van De Surinaamsche Bank. Hij debuteerde in het tijdschrift Soela onder de schuilnaam Cyrano. Zijn eerste bundel verscheen in 1969 met nogal zwaar getoonzette kritisch-nationalistische poëzie, Onze misdaad van zwijgen. Hij bleef gedichten en proza publiceren in verspreide uitgaven. Beter dan in zijn eerste bundel is de balans in Getuige à decharge (1987), de eerste dichtbundel die ooit bij een Surinaamse uitgeverij verscheen (De Volksboekwinkel). Zijn poëzie is afwisselend Iyrisch-melancholisch en hard politiek-kritisch. Getuige à decharge vormde een doorbraak in het stilzwijgen van dichters in de eraan voorafgaande jaren.

Emanuels schreef voorts veel cabaretteksten en teksten voor kinderen, zoals de bundels versjes Popki patu 1 en 2 [Poppenkeuken] (1980). Hij schreef verder onder meer het verhaal ‘De bloemen zijn gek’ in Nieuwe Surinaamse verhalen (1986), later opgenomen in Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989) en ook gebracht als toneelmonoloog. Zijn verhalen werden gebundeld in Verhalen voor de grotere jeugd en anderen (1993) en De spookavond van vrouw Anna (2001). Zie ook mijn blog van 19 september 2006.

 

Uit: De Bloemen zijn gek

 

Terwijl de dag nog slaapdronken is, hobbelt de marktbus over de zandweg naar de stad. Het dak hoog opgeladen met manden groenten en vruchten, tomaten en kippen. Elke dag opnieuw proberen de vroegversleten landbouwers nog wat te slapen tijdens de rit. Natuurlijk tevergeefs. De kinderen hangen uit de ramen. Laten de koude ochtendwind over hun kokosoliehoofden blazen. Kijken uit naar Willem, de man met de bloemen. Als ze hem eindelijk ontdekken en de bus langs hem suist, begint de jongen uit het tweede raampje luidkeels te roepen: ‘Willem, law Willemmm.’ De andere kinderen echoën gierend: ‘Law Willem, Willemmm.’ Niemand die er aanstoot aan neemt. Niemand die het ze verbiedt.

Want Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen…

De chauffeur speelt elke dag het spelletje mee, manoeuvreert de bus dan gevaarlijk dicht langs Willem, toetert luid, grijpt alles aan om zijn sleurbestaan van zich af te schudden.

En altijd weer schrikt Willem, schreeuwt de dolle buskolonie zijn ergste scheldwoorden na: ‘Hondevangers, blikkewassers, rioolratten, analfabeten.’ Maar tegen de tijd dat hij bij ‘rioolratten’ is, verdwijnt de bus al in een stofwolk uit het gezicht. Zijn scheldpagara is dan nog slechts een voetzoeker. Zijn woede haast afgekoeld.

Uit de grote kippemand achter op zijn gammele fiets, steken ontelbare bloemen in het heerlijkste kleurencarnaval.

Willem is tuinier.

Willem is bloemenverkoper.

En Willem is gek. Hij praat met zijn bloemen…

 

Orlando

Orlando Emanuels (Paramaribo, 19 september 1927)

 

De Duitse dichter en schrijver Crauss werd geboren in Siegen op 19 september 1971. Als schrijver „zonder voornaam“ kreeg Crauss, die aan de universiteit van Siegen literatuurwetenschap studeerde, midden jaren negentig grotere bekendheid. In 2001 veerscheen zijn dichtbundel Crausstrophobie, waarin hij thema’s en tradities uit de popcultuur en de popliteratuur verwerkt. Net zo experimenteel als deze eerste bundel was ook zijn tweede, in 2004 verschenen, bundel Alles über Ruth met gedichten over het thema liefde. Behalve gedichten publiceert Crauss ook literair  -kritische teksten en is hij redacteur van het literatuurwetenschappelijke tijdschrift Kritische Ausgabe. Hij is lid van het literatuurprojekt Forum der 13, van de kunstenaarsgroep Musenflucht en hij is docent creatief schrijven aan de universiteit van Siegen.

 

strömungen

die letzten funksprüche waren ein wimmern
die musik war ein lowpass von meldung
und störungen der tag war ein zunehmender
wind eine grobe see aber du hast jetzt
was du dir wünschtest: ein dasein
aus erster hand. über schneewehen
ins land gleitest du lautlos man wird sich
sehr sorgen nur einer wird wissen
du steuerst ihn an ein häuschchen im osten
du drehst am kontrollrad
und schwenkst leicht nach links. die luft
ist edelsteinklar und unten beginnt es zu dämmern
noch denkst du ein lied noch denkst du die eltern
und strömungen wiegen dich sanft du gleitest
ins land. nur einer wird wissen
was von der küste aus niemand erahnt
einmal noch siehst du zwischen dem wehen
eine hand die dir winkt einen mann einen unterstand
glitzerndes rufen
bevor die maschine sinkt
bevor die instrumente fünfhundert fuss
bevor die geschwindigkeit vierhundert
die höhenruder gefrieren
der schnee ––

 

 

 

russischer zopf/ und dann im november

jemand schaut skeptisch auf deinen
kakau und geht pissen. ganz gelbe gestalten strömen
die stube vom trottoir her, der hüftknochige bube
kann kaum halten, was die schlingernden jeans dir
versprechen. zwei zimtwangen scheinens zu wissen,
an der wand strahlt egoïste in riesigen minuskeln,
blau, breit. betrunken sucht jemand nach platz. dann
maszloser regen. die sredzki, versunken, im arm einer
golden rushhour.

jemand nimmt sich was raus, rennt auf und davon
zur husemannstrasse, die russischen locken schon
nass. dann eine pause im müden geplätscher, die
stimmung ganz weich, die blase bloss voll. die eben noch
lachten, bestellen schnell neu. der durstige speit, dann
wird was frei (dein kakau beinah kalt). ein pärchen hält ein:
im fenster spiegelt der bratapfelrote schankstubensohn.
die abrechnung im stehn, das fazit beim heimweg –– es ist
überall schön, nur hier ist es gleich.

Crauss

Crauss (Siegen, 19 september 1971)

 

De Duitse schrijfster Stefanie Zweig werd geboren in Leobschütz, Oberschlesien, op 19 september 1938. Haar familie vluchtte voor de nationaalsocialisten naar Afrika waar zij haar jeugd doorbracht. In 1947 keerde zij terug naar Duitsland. Later leidde Zweig dertig jaar lang het feuilleton van een Frankfurtse krant. Omdat zij het land uit haar jeugd miste begon zij autobiografische romans te schrijven en ontwikkelde zij zich tot een schrijfster van bestsellers. Haar eerste boek Ein Mund voll Erde verscheen in 1980.

 

Uit: Owuors Heimkehr

 

Nachmittag am Baringosee

Ale Kenner des Landes waren sich über das Tempo von geschäftlichen Verhandlungen in Kenia einig gewesen. Ausnahmslos hatten sie Georg Stern geraten, für seinen Auftrag das Doppelte der in Deutschland dafür erforder­lichen Zeit anzusetzen. Die Mahnungen fielen auf einen Boden, der nicht fruchtbarer hätte sein können, denn Georg war nicht nur Pessimist, sondern auch Pedant und darauf versessen, seinen Vorgesetzten zu imponieren. Ein halbes Jahr zuvor war sein Vorgänger in derselben Angelegenheit ohne befriedigende Ergebnisse nach Frankfurt zurückge­kehrt, vor drei Wochen Meyer-Palmin aus der Kreditabtei­lung, der als ein begnadeter Afrika-Fachmann und benei­denswerter Diplomat galt. Mit Meyer-Palmins Gesicht vor Augen und seinem Bericht im Ohr hatte Georg die Sekre­tärin eine ganze Woche Nairobi buchen lassen. Sein Vorrat an Kopfschmerztabletten und Hemden deutete allerdings darauf hin, dass er sich mental auf eine noch längere Ver­weildauer eingerichtet hatte. Die Unterredung mit dem Direktor der Commercial Bank of Africa, in Frankfurt sogar vom Vorstandsvorsitzenden als diffizil klassifiziert und als eine Angelegenheit deklariert, deren Erledigung leider noch weitaus mehr Takt und Geduld als Zeit erfor­dern würde, hatte dann doch keine drei Stunden gedauert. Nicht eingerechnet in die Dauer der Verhandlungen waren eine längere Teepause mit Nürnberger Lebkuchen und eine noch länger andauernde Jagd auf einen Gecko, der sich im Papierkorb verirrt hatte und um dessen Leben der Besucher aus Deutschland zum Erstaunen des Hausherrn so besorgt gewesen war, dass nach der endlich erfolgten Festnahme des Eindringlings seitens des Bankdirektors seine Überführung in die Freiheit durch einen verblüfften Schalterangestellten organisiert werden musste.“

 

Zweig

Stefanie Zweig (Leobschütz, 19 september 1932)

Ton Anbeek, Michaël Zeeman, Samuel Johnson, Omer Karel De Laey, Jan Mens, Armando

De Nederlandse schrijver en letterkundige Ton Anbeek werd geboren in Ede op 18 september 1944. Hij promoveerde in januari 1978 bij Sötemann in Utrecht, was daar ook korte tijd werkzaam, doceerde een jaar in de Verenigde Staten en aanvaardde vervolgens het ambt van hoogleraar aan de Universiteit Leiden in 1982 met de oratie In puinhopen voel ik mij prettig, ergens anders hoor ik niet thuis. Hij was hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de Romantiek tot nu. Anbeek ging in september 2005 vervroegd met emeritaat. Op 27 september 2005 hield hij zijn afscheidscollege over ‘De jaren Zestig en de literatuur of: Is cultuurgeschiedenis mogelijk?’. In het academisch jaar 2005-2006 heeft hij aan de universiteit van Padua (Italië) Nederlandse en Vlaamse letterkunde gedoceerd.

 

Uit: Doodknuffelen

 

“Op twee punten verschilt Bouazza van Sahar: zijn verhalen spelen bijna allemaal in Marokko en zijn taal is niet flitsend als rap, maar hoogst literair. Bij Sahar komt men een enkele keer een woordspeling tegen. Zo heet een hoofdstuk ‘Het vegende lijf’: een variant op ‘het vege lijf’ dat de hoofdpersoon in de vijandige wereld moet redden, maar tegelijkertijd is ‘vegen’ hier een platte uitdrukking voor copuleren (vergelijk het Italiaans ‘scopare’). Zo’n taalspel blijft bij Sahal uitzondering; bij Bouazza is het regel.

De tweede zin van het openingsverhaal in De voeten van Abdullah luidt:

‘De stilte ging ongemakkelijk verzitten als een schroomvallige vrouw in mannelijk gezelschap.’ Deze formulering is gelukkig, niet alleen omdat zij een duidelijk beeld oproept, maar vooral ook omdat zij indirect verwijst naar een samenleving waar vrouwen schroomvallig bij mannen gaan zitten: het dorp dat Bouazza in zijn verhalen evoceert.

Elke nostalgie ontbreekt in deze beschrijvingen. In feite is het leven op het platteland dat Bouazza oproept even rauw als de asfaltjungle waarin Sahars held ronddoolt. In het Marokkaanse dorp waar de verhalen uit De voeten van Abdullah zich afspelen, overheersen seksueel geweld en godsdienst. Die twee lijken elkaar uit te sluiten waar bijvoorbeeld een fanatieke imam (Bouazza schrijft in tegenstelling tot Sahar het woord met een m op het eind) de verkoop van komkommers en aubergines verbiedt omdat de vorm van die vruchten vrouwen op verkeerde gedachten zou kunnen brengen. Maar een godsdienstleraar kan ook de koranlessen gebruiken om jongens seksueel in te wijden. Bij Bouazza wordt net als bij Sahar het koranonderricht weinig aantrekkelijk voorgesteld.”

 

anbeek_200

Ton Anbeek (18 september 1944)

 

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en literair criticus Michaël Zeeman werd geboren op Marken op 12 september 1958.  Zeeman studeerde enkele jaren filosofie, in Utrecht en in Groningen. In 1974 begon hij te werken bij boekhandel De Tille in Leeuwarden. Hij schreef recensies voor de Leeuwarder Courant en later ook voor NRC Handelsblad. Hij nam vaak boeken mee naar huis ter recensie. In 1986 werd hij door de eigenaar van de boekhandel aangeklaagd wegens diefstal van boeken ter waarde van honderdduizenden guldens. In 1993 werd hij veroordeeld. Volgens Zeeman was er een afspraak dat hij de boeken mocht houden, maar volgens de eigenaar van De Tille was er geen probleem met het meenemen van boeken ter recensie, maar moesten ze wel worden teruggebracht.

In 1987 werd hij stafmedewerker letteren bij de Rotterdamse kunststichting en hij begon in 1991 te werken bij de Volkskrant, waar hij chef kunst werd. Twee jaar na die aanstelling werd hij wegens ernstige interne conflicten met collega’s van de Volkskrant weer uit die functie ontheven en werd hij redacteur van het Boekenkatern. Nadat bekend werd dat hij in privécomputers van een collega van de Volkskrant had ingebroken, gaf de directie hem ontslag en veranderde het dienstverband in een freelancerdienstverband en werd hij freelance correspondent in Rome voor de krant.

Zeeman ontving in 1991 de C. Buddingh’-prijs voor het beste poëziedebuut voor de bundel Beeldenstorm. Vanaf 1995 presenteerde hij voor de VPRO Zeeman met boeken (onderdeel van het cultuurprogramma Laat op de avond na een korte wandeling onder eindredactie van George Brugmans) waarvoor hij in januari 2002 de Gouden Ganzenveer kreeg. In datzelfde jaar 2002 ging hij bij de VPRO weg en vestigde hij zich in Rome.

 

Bericht aan de laatkomers

U bent te laat: wij zijn vertrokken.
als u goed luistert is misschien
de echo van een laatste voetstap
nog te horen. De rest is stof:
’t geluid van vallend puin lijkt
louter van een afstand nog op lachen.

Op u viel niet te wachten;
de lichten zijn gedoofd,
zie maar dat u ons vindt.
Wij werden data in uw boeken,
wat u van buiten leert, het
heeft ons uit de slaap gehouden.

Wij hebben u benijd: u zult de uitkomst
kennen van het spel dat wij begonnen.
Wij moesten voor de pauze weg: geen mens
speelt ooit een stuk van achteren naar voren.

Stoor u eens niet aan tijd,
en schrijf ons terug. Wij
zouden graag wat van u houden.

 

Uit: Halverwege, de liefde

En altijd moet, bijvoorbeeld, Troje dringend bevrijd,
moet Rome vandaag nog gesticht of tot de orde geroepen,
moet de boodschap beslist nu beantwoord, de oproep
gehoorzaamd, de groente gewassen en de was nog gedaan.

En terwijl ik nog maar net aan haar tepel proef
hoont op het nachtkastje een mobiele telefoon,
terwijl mijn hand nog pas zoekt in haar schoot,
sommeren rode cijfers zich en tellen de nacht af.

Wat hebben wij om ’s lichts wil op te staan,
die om het donker niet het bed in zijn gegaan?
Een beest, twee koppen, jawel, maar ook:
een borst met op zijn minst twee zielen –

dat is twee borsten met een legioen, het bed
een bijeenkomst, de nacht een agenda.

zeeman2

Michaël Zeeman (Marken, 18 september 1958)

 

De een Britse lexicograaf, dichter, essayist en criticus Samuel Johnson werd geboren in Lichfield op 18 september 1709. Johnson was de zoon van een boekverkoper, in zijn jeugd nogal ziekelijk. Hij deed niets liever dan lezen. Toen hij negentien was, verhuisde hij naar Oxford om daar te studeren. Johnson liep de eerste week nauwelijks college, maar zat boeken te lezen in zijn kamertje boven de poort. Samuel gaf de studie na anderhalf jaar op wegens geldgebrek en reisde terug naar zijn geboortestad, waar zijn vader op sterven lag. Een carrière in Lichfield als boekverkoper zag hij niet zitten; terwijl ook zijn publicaties in de plaatselijke courant niet aansloegen. Zijn leven veranderde toen hij een twintig jaar oudere weduwe, Elisabeth Porter trouwde. Johnson richtte een school op en David Garrick was een van zijn (weinige) leerlingen. In 1737 verhuisden alle drie naar Londen. Johnson schreef een aantal lange gedichten, essays en boeken, de meeste van nogal morele, stichtende strekking. Ze worden dan ook niet of nauwelijks meer gelezen. Johnson heeft zich echter vooral onsterfelijke roem verworven, omdat James Boswell, een jongere, maar na hun eerste ontmoeting in 1763 verder levenslange vriend, in 1791 een biografie over hem publiceerde The Life of Samuel Johnson, waarin zijn vlijmscherpe geest en briljante aforismen bewaard zijn gebleven. Samen maakten ze in 1773 een reis naar de westelijke eilanden van Schotland. Beide mannen publiceerden een verslag. Johnson hield van conversatie en goed eten en drinken, en een belangrijk deel van Boswell’s biografie is gevuld met de tafelgesprekken die Johnson hield met andere vooraanstaande intellectuelen en kunstenaars van zijn tijd. In ieder Engels citatenwoordenboek heeft Johnson een aanzienlijk hoofdstuk voor zichzelf.

 

Uit: A Journey to the Western Islands of Scotland

                       

“Inverness was the last place which had a regular communication by high roads with the southern counties. All the ways beyond it have, I believe, been made by the soldiers in this century. At
Inverness therefore Cromwell, when he subdued Scotland,* stationed a garrison, as at the boundary of the Highlands. The soldiers seem to have incorporated afterwards with the inhabitants, and to have peopled the place with an English race; for the language of this town has been long considered as peculiarly elegant.

Here is a castle, called the castle of Macbeth, the walls of which are yet standing. It was no very capacious edifice, but stands upon a rock so high and steep, that I think it was once not accessible, but by the help of ladders, or a bridge. Over against it, on another hill, was a fort built by Cromwell, now totally demolished; for no faction of Scotland loved the name of Cromwell, or had any desire to continue his memory.

Yet what the Romans did to other nations, was in a great degree done by Cromwell to the Scots; he civilized them by conquests, and introduced by useful violence the arts of peace. I was told at Aberdeen that the people learned from Cromwell’s soldiers to make shoes and to plant kail.

How they lived without kail, it is not easy to guess. They cultivate hardly any other plant for common tables, and when they had not kail they probably had nothing. The numbers that go barefoot are still sufficient to show that shoes may be spared. They are not yet considered as necessaries of life; for tall boys, not otherwise meanly dressed, run without them in the streets; and in the islands the sons of gentlemen pass several of their first years with naked feet.”

 

Samuel_Johnson_by_Joshua_Reynolds_2

Samuel Johnson (18 september 1709 – 13 december 1784)
Portret door Joshua Reynolds

 

De Vlaamse dichter, toneelschrijver en essayist Omer Karel De Laey werd geboren in Hooglede op 18 september 1876. Zie ook mijn blog van 18 september 2006.

 

Het boek des levens

 

Op ’t agenda waar de cijfers

onzer levensdagen staan,

teekent Sinte Pieter nevens

vele dagen zero aan.

 

Slechts den schijn der waarheid vragen

in de dingen, of te wel

Als men zelf den weg kan vinden

zoeken eenen reisgezel;

 

Derschen, met gespannen spieren

op de terweschoven slaan,

en dan weerom ’t kaf oprapen

in de plaatse van het graan;

 

Gaven krijgen en verachten

’t gene er ons geschonken wordt,

Dat is alles aan te teeknen

langs den kant van het: te kort.

 

Zoo, de mensch die op den akker

zijner ziele al zweeten zwoegt,

vindt er, als ’t gedaan is, enkel

eene brokke van geploegd.

 

DeLaey_oke

Omer Karel De Laey (18 september 1876 – 16 december 1909)

 

 

De Nederlandse schrijver Jan Mens werd geboren in Amsterdam op 18 september 1897 als zoon van Jan Mens, diamantslijper en Helena Elisabeth Falke. Hij groeide op in een sober milieu. Op 9-jarige leeftijd verloor hij zijn vader, en zijn moeder was gedwongen als schoonmaakster de kost voor het gezin te winnen. Jan ging naar de ambachtsschool om het meubelmakervak te leren, en kreeg in 1922 een vaste baan. Datzelfde jaar trouwde hij met Abeltje Stenhuis. In 1933 verloor Mens zijn baan, en hij begon te schrijven, eerst wat kinderboeken en verhalen. In 1934, onder het pseudoniem J. Rebel werd een selectie sociale schetsen uitgegeven met de titel Rafels. In 1935 kwam hij in contact met de schrijver en oud-schoolmeester Theo Thijssen, die hem van aanbevelingen voorzag en zijn manuscripten corrigeerde. In 1938 won Mens de Kosmos Eerstelingen Prijs voor jonge schrijvers met zijn manuscript van Mensen zonder geld, en dit was het begin van zijn doorbraak als schrijver. Begin jaren zestig, kort voor zijn dood, was hij de best verkochte schrijver van Nederland.

Uit: De Maasbode, 17 oktober 1953, aan de vooravond van de presentatie van zijn roman Elisabeth

 

“Nadien ben ik zelf gaan snuffelen in Betje’s verleden – een fascinerende bezigheid, die tot gevolg had dat ik haar heel anders ben gaan zien dan voorheen. […] Ik had altijd gedacht, dat ze een van die vervelende oude vrijsters was, waar de jeugd van onze middelbare scholen mee geplaagd wordt. Niets is minder waar! Betje Wolff was een ontzaglijk geestige en strijdbare vrouw, die na een amoureus avontuur te Vlissingen, haar geboortestad, op twintigjarige leeftijd met de anderhalf maal zo veel oudere dominee Wolff trouwde. Een roman in optima forma! “

 

Jan_Mens

Jan Mens (18 september 1897 – 31 oktober 1967)

 

 Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 18 september 2006.

 

De Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando werd geboren op 18 september 1929 in Amsterdam.

 

William Carlos Williams, H.H. ter Balkt, Ken Kesey, Abel Herzberg, Ludwig Roman Fleischer, Dilip Chitre, Albertine Sarrazin

De Amerikaanse dichter William Carlos Williams werd geboren in Rutherford (New Jersey) op 17 september 1883. Zie ook mijn blog van 18 september 2006 en ook mijn blog van 17 september 2007.

A Celebration

 A middle-northern March, now as always–
gusts from the South broken against cold winds–
but from under, as if a slow hand lifted a tide,
it moves–not into April–into a second March,

the old skin of wind-clear scales dropping
upon the mold: this is the shadow projects the tree
upward causing the sun to shine in his sphere.

So we will put on our pink felt hat–new last year!
–newer this by virtue of brown eyes turning back
the seasons–and let us walk to the orchid-house,
see the flowers will take the prize tomorrow
at the Palace.
Stop here, these are our oleanders.
When they are in bloom–
You would waste words
It is clearer to me than if the pink
were on the branch. It would be a searching in
a colored cloud to reveal that which now, huskless,
shows the very reason for their being.

And these the orange-trees, in blossom–no need
to tell with this weight of perfume in the air.
If it were not so dark in this shed one could better
see the white.
It is that very perfume
has drawn the darkness down among the leaves.
Do I speak clearly enough?
It is this darkness reveals that which darkness alone
loosens and sets spinning on waxen wings–
not the touch of a finger-tip, not the motion
of a sigh. A too heavy sweetness proves
its own caretaker.
And here are the orchids!
Never having seen
such gaiety I will read these flowers for you:
This is an odd January, died–in Villon’s time.
Snow, this is and this the stain of a violet
grew in that place the spring that foresaw its own doom.

And this, a certain July from Iceland:
a young woman of that place
breathed it toward the South. It took root there.
The color ran true but the plant is small.

This falling spray of snow-flakes is
a handful of dead Februaries
prayed into flower by Rafael Arevalo Martinez
of Guatemala.
Here’s that old friend who
went by my side so many years: this full, fragile
head of veined lavender. Oh that April
that we first went with our stiff lusts
leaving the city behind, out to the green hill–
May, they said she was. A hand for all of us:
this branch of blue butterflies tied to this stem.

June is a yellow cup I’ll not name; August
the over-heavy one. And here are–
russet and shiny, all but March. And March?
Ah, March–
Flowers are a tiresome pastime.
One has a wish to shake them from their pots
root and stem, for the sun to gnaw.

Walk out again into the cold and saunter home
to the fire. This day has blossomed long enough.
I have wiped out the red night and lit a blaze
instead which will at least warm our hands
and stir up the talk.
I think we have kept fair time.
Time is a green orchard.

 

Youth and Beauty

I bought a dishmop–
having no daughter–
for they had twisted
fine ribbons of shining copper
about white twine
and made a tousled head
of it, fastened it
upon a turned ash stick
slender at the neck
straight, tall–
when tied upright
on the brass wallbracket
to be a light for me
and naked
as a girl should seem
to her father.

 

The Uses of Poetry

I’ve fond anticipation of a day
O’erfilled with pure diversion presently,
For I must read a lady poesy
The while we glide by many a leafy bay,

Hid deep in rushes, where at random play
The glossy black winged May-flies, or whence flee
Hush-throated nestlings in alarm,
Whom we have idly frighted with our boat’s long sway.

For, lest o’ersaddened by such woes as spring
To rural peace from our meek onward trend,
What else more fit? We’ll draw the latch-string

And close the door of sense; then satiate wend,
On poesy’s transforming giant wing,
To worlds afar whose fruits all anguish mend.

 

wiiliams_wcw

William Carlos Williams (17 september 1883 –  4 maart 1963)

 

De Nijmeegse dichter H.H. (Herman Hendrik) ter Balkt werd geboren in Usselo op 17 september 1938. Zie ook mijn blog van 19 september 2006 en ook mijn blog van 19 september 2007.

 

 

Hymne aan een veldleeuwerik

Straf kreeg zo menigmaal linde, veldmuis,
varken, wegens omvallen, graanvraat of iets
ergers. Nu verwoesting heilig verklaard, ben
jij, roest, zilver en jij, veldleeuwerik

zanger en balling. Heen ging menige
vogelveer, maar jij, frêle verdwijnpunt, stijgt en
daalt nog aan de hemel ook belt geworden:
haard van ruwgevederde rook en geur.

Jij, laatste rebel! Beraam je nog iets bij
de kluisters van roet en steen, vliegroutes
van niets naar nergens, de Zadkine-zangen met

uitgehakt hart? Sta ons bij, klein verenpak.
Houd met halm en aar hoog de lantaren
van de goudglans van eeuwen, gloed en geloof.

 

De mist

Door de genadige avond gaat de mist, drager
van al het voorgaande, al het vervlogene: o,
verbleekte goden! Zelfs als er al gebergten
waren, zijn ze nu niet meer te zien. Al de bergen

die ooit oprezen, goden op hun toppen, alle
verbrijzelende gedachten, zoals die van De-
mocritus van Abdera, voor wie de ziel uit de
fijnste, gladste onder de atomen, vuuratomen

bestond: alles heen. Willie slaapt in de kist,
regen slaapt naast de weerman. Somber gonzend
fluit okeren vuurwerk een hymne aan december,

raaf de pracht. “Ik bezong: weiden, het land-
leven, helden”. Het millennium hinnikt. Niets
daagt op in de mist, Andes van de leegte wacht.

 

Yemantszoon, Oudejaarsavond’:

Yemantszoon koopt zout in het dorp.
Kleiner dan de witte maansikkel
is dat dorp en Yemantszoon haast zich
naar ’t dorp door sneeuwzeisen gemaaid.
Met verborgen vossenogen rondom,
met doodstil sneeuwen op de takken,
roggeakkers als gestopte trompetten
rondom hem, loopt hij naar het dorp.
Er kraken heel oude kranten, geel,
die zeggen dat er iets mis is, al lang.
Er kraken stokoude takken, besneeuwd
zuchten ze ‘Het is mis, het is mis.’
Yemantszoon koopt zout bij Bath
in het eeuwenlang ondergesneeuwd dorp.
Schoorstenen roken hard. De sneeuw
is wit en de kranten voorspellen
‘Yemantszoon wordt sneeuw op de weg!’
Yemantszoon om zout gegaan in ’t dorp,
hij valt niet neer op de weg. Neer
stort van de deuren de bloedzuigertros.

 

terbalkt2

H.H. ter Balkt (Usselo, 17 september 1938)

 

De Amerikaanse schrijver Ken Kesey werd geboren in La Junta (Colorado) op 17 september 1935. Kesey had de typische jeugd van een Amerikaan: hij genoot een christelijke opvoeding, deed het goed op school, kon goed worstelen en had een glanzende universitaire carrière in het vooruitzicht. Hij ging inderdaad naar de Stanford-universiteit, waar hij een ervaring onderging die zijn leven ingrijpend zou veranderen. Om geld te verdienen deed hij mee aan een onderzoek van de faculteit Psychologie waarbij de effecten van het gebruik van drugs (onder andere LSD en mescaline) getest werden. Drugs zouden een terugkerend verschijnsel worden in Keseys leven en hij besloot schrijver te worden. Om aan de kost te komen werd hij zaalknecht van een psychiatrische afdeling in een lokaal ziekenhuis, wat hem inspiratie opleverde voor zijn eerste roman One Flew Over the Cuckoo’s Nest (1962). Voor het schrijven van zijn tweede boek verhuisde Kesey naar La Honda Californië. Hier schreef hij Sometimes a Great Notion (1964): een roman over de tegenstelling tussen het typische individualisme van de Amerikaanse westkust en het intellectualisme van de oostkust. Dat Kesey zich tot de eerste aangetrokken voelde bleek uit de feesten die hij gaf. Die hadden een zeer eigen karakter met psychedelische effecten zoals lichtshows, fluorescerende verf en het gebruik van LSD. In 1964 organiseerden Kesey en zijn vrienden – zich de Merry Pranksters noemend – een reis naar New York die beroemd zou worden. Neal Cassady zat achter het stuur van een bus die bizar was uitgedost en die op de meest vreemde plaatsen belandde. De bus werd symbolisch voor de nieuwe tegen-cultuur in Amerika. De bus – met de naam ‘Furthur’ – werd het symbool van de vernieuwing en van het anders zijn dan de “rest”: “Are you on or off the bus?” werd de slogan. Grote delen van de reis werden op film vastgelegd, die later weer werd gebruikt bij door Kesey georganiseerde feesten. In New York leerde Kesey andere kopstukken van de Beat generatie kennen: Jack Kerouac, Allen Ginsberg en Timothy Leary.

Uit: One Flew Over the Cuckoo’s Nest

“Psychedelic sixties. God knows whatever that means it certainly meant far more than drugs, though drugs still work as a pretty good handle to the phenomena.

I grabbed at that handle. Legally, too, I might add. Almost patriotically, in fact. Early psychedelic sixties…

Eight o’clock every Tuesday morning I showed up at the vet’s hospital in Menlo Park, ready to roll. The doctor deposited me in a little room on his ward, dealt me a couple of pills or a shot or a little glass of bitter juice, then locked the door. He checked back every forty minutes to see if I was still alive, took some tests, asked some questions, left again. The rest of the time I spent studying the inside of my forehead, or looking out the little window in the door. It was six inches wide and eight inches high, and it had heavy chicken wire inside the glass.

You get your visions through whatever gate you’re granted.

Patients straggled by in the hall outside, their faces all ghastly confessions. Sometimes I looked at them and sometimes they looked at me. but rarely did we look at one another. It was too naked and painful. More was revealed in a human face than a human being can bear, face-to-face.

Sometimes the nurse came by and checked on me. Her face was different. It was painful business, but not naked. This was not a person you could allow yourself to be naked in front of.

Six months or so later I had finished the drug experiments and applied for a job. I was taken on as a nurse’s aide, in the same ward, with the same doctor, under the same nurse—and you must understand we’re talking about a huge hospital here! It was weird.

But, as I said, it was the sixties.

Those faces were still there, still painfully naked. To ward them off my case I very prudently took to carrying around a little notebook, to scribble notes. I got a lot of compliments from nurses: “Good for you, Mr. Kesey. That’s the spirit. Get to know these men.”

I also scribbled faces. No, that’s not correct. As I prowl through this stack of sketches I can see that these faces bored their way behind my forehead and scribbled themselves. I just held the pen and waited for the magic to happen.

This was, after all, the sixties.

 

kesey

Ken Kesey (17 september 1935 – 10 november 2001)

 

 

De Nederlandse toneel- en kroniekschrijver en essayist Abel Herzberg werd geboren in Amsterdam op 17 september 1893. Herzberg was de zoon van Russisch-joodse ouders. Als jongen was hij bevriend met Jacob Israël de Haan. In 1918 werd hij tot Nederlander genaturaliseerd. Hij studeerde rechten in Amsterdam en werd na zijn studie advocaat en procureur. Hij was van 1934 tot 1939 voorzitter van de Nederlandse Zionistenbond. In 1943 werd hij geïnterneerd, eerst in Barneveld, en daarna in Westerbork. Tot 10 april 1945 zat hij in Bergen-Belsen. Op 30 juni 1945 kwam hij terug in Nederland. Abel Herzberg heeft kans gezien in het kamp een dagboek bij te houden. Na de oorlog is dit gepubliceerd onder de titel Tweestromenland. In 1950 verscheen de aangrijpende Kroniek der jodenvervolging, waarvoor hij de Jan Campertprijs won. Eerder had hij al opstellen geschreven over het concentratiekamp Bergen-Belsen (Amor fati 1946) waarvoor hij de Dr. Wijnaendts Franckenprijs kreeg. In zijn stukken over het proces tegen de nazi Adolf Eichmann worden naast de harde feiten ook de menselijke achtergronden belicht en pleit Herzberg voor een waarachtige geestelijke cultuur. Ook zijn toneelstukken over figuren uit de joodse geschiedenis gaan over alledaagse, menselijke problematiek.

 

Uit: Brieven aan mijn kleinzoon. De geschiedenis van een Joodse emigrantenfamilie

 

“Wij hebben eens aan tafel gezeten, toen er gebeld werd en er een man kwam vragen, of hij een kaartje kon krijgen naar Antwerpen. Ik weet van die avond nog alles. Ik weet, wat we gegeten hebben en als het er toe deed, zou ik het je vertellen. Ik weet, hoe de lamp gebrand heeft en het licht in de gang kapot was, zodat ik het gezicht van de man niet kon zien. Ik weet, dat mijn moeder woedend werd, toen zij hoorde, wie er was en dat zij hem de deur wou wijzen. Want ze had zijn zuster, een heel arm meisje, uitgehuwelijkt, voor haar uitzet en inrichting van haar woning gezorgd en ook de bruidegom werk verschaft. Maar in sjoel, dadelijk na de voltrekking van het huwelijk, was die broer op haar toe gekomen en had haar openlijk uitgescholden voor alles wat maar lelijk was, zodat iedereen het horen kon. Dat was geen wonder, zei mijn moeder, want hij droeg een medaillon op zijn jas met het portret van Karl Marx. Die man woonde in Antwerpen, had de reiskosten niet om naar huis terug te gaan, en kwam nu, alsof er niets gebeurd was, vragen, of mijn vader hem die geven wilde.
Mijn vader stond op, liet de man binnenkomen en gaf hem, wat hij verlangde. En toen de man weg was, zei hij tegen mij: ‘Als die man, die ons beledigd heeft, bij ons moet aankloppen om hulp, dan is hij door God gestraft. En dat is genoeg’.
Als mijn vader in zijn leven nooit iets anders gezegd had, was dit voor mijn opvoeding voldoende geweest. Ik was toen niet veel ouder, dan jij nu bent en heb dit altijd in mij rondgedragen. Pas na lange jaren begreep ik waarom. Het is een kenmerkende joodse gedachte, die wel doet denken aan de leerstelling: ‘Heb uw vijanden lief’, maar toch een heel andere strekking heeft. Want hier gaat het niet om de houding jegens de vijand, maar om de eerbiediging van de tegen hem uitgesproken straf. Hij is verslagen. Komt hij bij zijn vroegere vijand om hulp, dan mag je die niet weigeren, omdat dit in strijd zou zijn met de goddelijke gerechtigheid. De situatie van die avond herhaalt zich voortdurend. Denk maar eens aan de nazi’s na de Tweede Wereldoorlog. Ze hebben vaak aan joodse deuren geklopt om hulp.

 

Herzberg

Abel Herzberg (17 september 1893 – Amsterdam, 19 mei 1989)

 

De Oostenrijkse schrijver Ludwig Roman Fleischer werd geboren op 17 september 1952 in Wenen. Na een studie Engels en filosofie verdiende hij zijn brood als nachtwaker, chauffeur en bankbediende. Sinds 1977 gaf hij les in het middelbaar onderwijs. Vanaf 1980 runde hij een kleine uitgeverij. Sinds 1990 levert hij elk jaar een roman af. Achter elkaar gelezen vormen zij een als het ware een kroniek  en zedenschets van Oostenrijkse komaf, waarbij stoutmoedige voorspellingen achteraf pure realiteit blijken te zijn.

 

Werk o.a: Aus der Schule oder Europaanstalt Mayerlingplatz (1999), Glück ohne Ruh. (2003), Zurück zur Schule.(2006)

 

 Uit: Letzte Weihnachten

 „In jeder Pause trank Schellander im Raucherzimmer, trank Tarnkaffee aus seiner Tarnschale, womit er natürlich nur das Sichtbare tarnen konnte, nicht aber Geruch und Wirkung. Wir stellten uns vor, er trinke, weil ansonsten seine Hände gezittert hätten, wenn er an der Tafel schrieb oder eine Folie auf den Overheadprojektor legte. Man weiß über den Unterricht der Kollegen so viel wie über die eigene Geburt oder die Herstellung von Computer-Software. Es gibt einen Mythos von der eigenen Geburt, vom Entstehen von Windows 98, vom Entstehen des Universums. Und es gab einen Mythos von Schellanders einstigem Sängerknabentum: Blondengel, der in einer sonderbaren Knabenlageratmosphäre Trillern und Tremolieren lernt, vom Blatt Singen, Klavier- und Geigespielen. Dem in dieser geschlechtslosen Genierolle die eigene Haut zu eng wird, dessen Seele sich zum Schwellkörper aufbläht und auf die Knabenstimme drückt, bis diese bricht. Der bei einem Konzert in Japan oder Taiwan aus der Kindheit ins Mannestum kiekst und den der Vater fortan zwingt, etwas Ordentliches zu lernen, denn ein Mann kann nicht als trällernde Putte existieren.
Schellander soff sich im Raucherzimmer fit für den Unterricht. Weil sein Vater ihn dazu gedrängt hatte, Betriebswirtschaft und Rechnungswesen zu studieren, stellte man sich vor. Und weil der Vater ein Weingut besaß, stellte man sich vor. Und weil der Vater ein Weingut besaß, war er Bürgermeister jener kleinen Weinbaugemeinde geworden, in der sein Sohn die ersten Töne von sich gegeben hatte.“

 

fleischer

Ludwig Roman Fleischer (Wenen, 17 september 1952)

 

De Indiase dichter, schrijver, schilder en regisseur Dilip Purushottam Chitre werd geboren op 17 september 1938 in Baroda. Nadat zijn ouders verhuisd waren naar Bombay (Mumbai) verschenen in 1960 zijn eerste dichtbundels. Chitre werkte o.a. als directeur van het Indian Poetry Library, archive, and translation centre im Bharat Bhavan in Bhopal. Ook vertaalde hij klassieke Indiase literatuur, deels uit de twaalfde eeuw. Als filmmaker en documentairemaker is hij sinds 1969 actief.

Ode an Bombay

Ich hatte dir ein Gedicht versprochen vor meinem Tod
Diamanten die aus der Schwärze eines Pianos stürmen
Stück für Stück fall ich mir vor die eignen toten Füße
Entlasse dich wie ein Konzert aus meinem Schweigen
Ich löse deine Brücken von meinen widerspenstigen Knochen
Befreie deine Eisenbahnschienen von meinen verzweifelten Adern
Reiß nieder deine überfüllten Mietshäuser und meditierenden Maschinen
Entferne deine Tempel und Bordelle die mir in den Schädel geheftet sind

Du trittst au
s mir in einer reinen Sternspirale
Ein Leichenzug der sich zum Ende der Zeit bewegt
Zahllose Flammenblumenblätter entkleiden deinen dunklen
Dauernden Stiel des Wachstums

Ich trete heraus aus Morden und Unruhen
Ich falle aus schwelenden Biographien
Ich schlafe auf einem Bett aus brennenden Sprachen
Lasse dich steigen in deinem ätherischen Feuer und Rauch
Stück für Stück vor meine eignen Füße falle ich
Diamanten stürmen aus einem schwarzen Piano

Einst versprach ich dir ein Epos
Und jetzt wo du mich beraubt hast
Du mich zu Schutt zermahlen hast
Endet dieses Konzert

 

Chitre

Dilip Chitre (17 september 1938)

 

De Franse dichteres en schrijfster Albertine Sarrazin werd geboren op 17 september 1937 in Allgiers. Toen zij 18 maanden was werd zij door een Frans echtpaar geadopteerd. Nauwelijks 10 jaar oud werd zij door een onbekende verkracht en door haar adoptief ouders in een tehuis geplaatst. Daarna bracht zij het grootste deel van haar leven door in opvoedingsgestichten en tussen gevangenismuren. Toen zij haar eindexamen had behaald maakte zij gebruik van de dag verlof om naar Parijs te vluchten. Daar leeft zij als prostituee tot zij haar geliefde uit het tehuis, Emilienne, weer ontmoet. Samen plegen zij een overval. Albertine werd tot zeven jaar jeugdgevangenis veroordeeld. Julien Sarrazin met wie zij tot slot trouwt is eveneens een crimineel en de acht jaar van hun huwelijk brengen zij het grootste deel gescheiden in aparte gevangenissen door. Terwijl zij vast zit begint Sarrazin te schrijven. Toen zij in 1964 in vrijheid was gesteld werkte zij haar notities om tot de romans  L’Astragale, La Cavalle en La Traversière die met behulp van Simone de Beauvoir in 1965 verschijnen. Albertine Sarrazin overleed in 1967 aan de gevolgen van een nieroperatie.

 

Uit: L’ASTRAGALE

 

“Pour la première fois, je n’ai pas envie de connaître la fin, ni même la suite de cette aventure. Je suis là, nue, sur le fauteuil, à regarder Julien qui dort ; je voudrais rester ainsi, stagnante, tiède, dans le silence où s’élèvent seules nos respirations régulières, sans plus devoir faire les gestes, dire les mots qui nous échangent et nous trahissent ; cette minute vraie et vivante, je l’étire en éternité…

Puis, le temps reprend, les questions et les désirs me réentortillent ; je me lève, en m’accrochant à l’armoire, pour franchir les deux énormes mètres qui séparent le fauteuil du lit. Je fais le premier mètre en décalant mon pied droit de côté, talon-pointe, talon-pointe, le be-bop des bals dominicaux, là-bas et de là, le pied du lit. Je rampe jusqu’à l’oreiller : de tout près, je détaille, pore à pore, ce visage d’homme tué ; je me voudrais cruelle et j’ai envie de douceur, je suis jalouse : réveille-toi, ou fais que je vienne aussi dans ton sommeil.

Nous redescendons pour le dîner. L’heure approche où je serai hissée, bordée, embrassée et laissée seule : Julien doit partir, regagner la ville où il fait semblant de travailler. Il reviendra “bientôt…” J’ai une vague envie de hurler, je barbouille le pull de Ginette de maladroites traînées d’oeuf, quelle idée aussi, Nini, des oeufs sur le plat, vos oeufs sont gluants, je les déteste, je n’ai pas faim. Julien, ne pars pas tout de suite, laisse-moi m’assommer d’abord.”…

 

Photo_Albertine_page_accueil

Albertine Sarrazin (17 september 1937 – 10 juli 1967)

Breyten Breytenbach, Hans Arp, Anna Bosboom – Toussaint, Justin Haythe, Frans Eemil Sillanpää

De Zuid-Afrikaanse schrijver en dichter Breyten Breytenbach werd geboren op 16 september 1936 in Bonnievale. Zie ook mijn blog van 16 september 2006 en ook mijn blog van 16 september 2007.

 

Goya

Francisco de Goya y Lucientes

with candles on the brim of his hat

straddles the rim of a dark century dark horses

my beloved

mouth-blind and the scream of terror

a dead stone in the head the head

of a dog squinting over earth’s hump

 

and inscribes his black paintings

on plaster of house walls the house

of the deaf masks under a rotten

rolling moon

my beloved

 

black as blood

black as bread

black as murder

black as chaos

black as execution

white like the fire flashing from the muzzle

of the gun

the bull smothers in his own blood

life is quicklime muffling the bones

 

from dark heaven arises a carnival

of cripples condemned ones a flare

of ghosts his hand remembers

does the hand still remember

the fawning of idiot king and retarded princesses

the bayonet in the freedom fighter’s gut

the crowning of the sardine remember

still the slender outline

the pale flesh and the dark fleece

of Maria del Pilar Teresa Cayetana

de Silva Alvarez de Toledo

la Duquesa de Alba

my beloved

 

his maja in red and black and gold

dark horses in the night the night

a populacho in procession

black like insomnia

our god is a mule

a muted blinding cry

a wall of darker fire

 

it is said poetry completes

what history leaves out

black like death

my beloved

my beloved

 

I’m so glad we live in peaceful times

 

 

 

in a burning sea

 

how often were we wrapped in coolness on the floor

the smell of turpentine and fire

the canvases white to our empty eyes

night’s indifference

and the moon a smile somewhere outside

out of sight

days decompose like seasons beyond the panes

leaves of rain, a face, a cloud, this poem

I wanted to leave my imprint on you

to brand you with the flaming hour

of being alone

no fire sings as clear

as the silver ashes of your movements

and your melancholy body

I wanted to draw that sadness from you

so that you might be revealed

the way a city opens

on a bright landscape

filled with pigeons and the fire of trees

and silver crows also out of sight in the night

and the moon a mouth that one can ignite

and then I wished that you could laugh

and your body bitter

my hands of porcelain on your hips

your breath such a dark-dark pain

a sword at my ear

how often were we here

where only silver shadows stir

only through you I had to deny myself

through you alone I knew I had no harbor

in a burning sea

 

breytenbach

Breyten Breytenbach (Bonnievale, 16 september 1936)

 

 

De Frans-Zwitserse kunstenaar, dichter en schrijver Hans (Jean) Arp werd geboren op 16 september 1886 in Straatsburg. Zie ook mijn blog van 16 september 2006.

 

 

WESTÖSTLICHE ROSEN

…. 1

…. die rosen werden an die hüte gekreuzigt, die lippen
der rosen fliegen fort.
…. die blutigen organe tropfen auf den sichtbaren
thron des halbwüchsigen westöstlichen steines und
auf die weißen totenköpfe.
…. die drei rasierten sommer und die drei rasierten
kreuze wackeln wie der mai auf krücken fort.
…. der leierleib erzählt von blutigen schlachten gegen
behaarte steine. der leierleib schießt giftigen schaum
steinerne krücken blutige nasen behaarte steine gegen
die rasierten totenköpfe.

…. 2

…. der leierleib tropft blut auf die weißen vorhemden
wie in einer unverpackten schlacht und wirft seine
drei schneeballen hinter seine drei sommer.
…. aus den retorten rollen die totenköpfe der Itosen.
…. die lippen der hüte kommen auf krücken zurück.
…. die handschuhe werden an die hüte gekreuzigt.
…. die kreuze lehnen aneinander wie der halbe mann
vom bräutigam am anderen halben manne vom
bräutigam.

…. 3

…. der leierleib erzählt der schaumgeburt von einem
halbwüchsigen westöstlichen stein der beileibe und
heiseele auf einem sichtbaren thron sitzt und von
den wagehalsigen und wagenasigen die blutige teile
5e,oen den mai werfen. da schießt die schaumgeburt
giftige akzentvögel gegen die signaturorgane des
leierleibes hängt sich klöppel an ihre geballten flügel
und läutet und fliegt fort zu den geflügelten worten.
…. die flügel rasieren die behaarten herzen.
…. das stückchen luft wackelt und ruft qui vive.
…. so geht es hinauf und hinab wie in einem brief.

…. 4

…. es läutet in den herzen.
…. die schaumgeburt packt weiße mailuft in einen
schneebrief.
…. der halbwüchsige westöstliche stein wirft seine
drei handschuhe hinter seine drei hüte und hängt
sich an den rosen auf.
…. der leierleib rasiert seine schlachtenklöppel.
…. geflügelte rosen fliegen zu der schneeleier.

 

Hans_Arp

Hans Arp (16 september 1886 – 7 juni 1966)

 

De Nederlandse schrijfster Anna Bosboom – Toussaint werd geboren op 16 september 1912 te Alkmaar. Zie ook mijn blog van 16 september 2006.

 

Uit: De Prinses Orsini

 

Terwijl de Loire zich voortdringt door de liefelijke landouwen van Touraine, vormt een harer teêrste en bogtigste takken, de Indre, door het kozend omvatten van eenige morgen gronds, even beneden Tours, een klein schiereiland, dat….. dan, wij herroepen dezen aanvang, en vervolgen de gedachte beschrijving niet verder; sedert den tijd, waarvan wij spreken wilden, kan gansch Touraine en geheel Frankrijk zijn veranderd van uiterlijk voorkomen, gelijk het van zeden, van staatsvorm intusschen oneindige malen is verwisseld. Kanalen kunnen gegraven zijn geworden, en meren gedempt, en rivieren tot andere bedding gebragt; want wij meenden u te verhalen van Touraine in 1714, toen nog lodewijk XIV over Frankrijk eenen schepter zwaaide, bezwaard met den pantoffel van de maintenon en den rozenkrans van Père le tellier. Bij gevolg kon mijn schiereiland er wel niet meer zijn, en staken misschien de bewoners van de Indre-oevers, als ze dit lezen konden, de hoofden op, zoo als die van het gedroogde Haarlemmermeer het over honderd jaren zouden doen, wanneer iemand hun den grooten waterplas tusschen Zwanenburg en de Kaag afschilderde – en er geene Haarlemmermeerboeken bestonden, om voor hunne beschrijving te getuigen. Een zoodanig nuttig Werk over de Indre bestaat er niet, zoover ik wete, en ik vinde het dus raadzaam, om er niet veel meer van

[p. 218]

te zeggen, dan dat ik de liefelijke plek heb gezien met den blik der verbeelding, en dat ze zoo lag, omgeven van zoet rivierwater, in het midden van dat weelderige landschap van Midden-Frankrijk, ’t welk nu reeds den naam van Touraine heeft moeten afleggen, om, als de andere provincie’s, den naam te dragen van de wateren, die het doorstroomen; departement de l’Indre et Loire heet het, sedert de dagen der Republiek.

Als uit een’ cirkel van groen, en een’ zilveren ring van water, rees er een alleraardigst lusthuis op, in welks bouworde de Italiaansche stijl de heerschende was, schoon het niet te ontkennen viel, dat de toenmalige Fransche smaak er zijnen invloed op had uitgeoefend. Het was duidelijk, dat de bouwmeester uit beide stijlen had genomen alles, wat het meest dienstig kon zijn en doeltreffend, om zijne stichting tot een smaakvol en gemakkelijk zomerverblijf in te rigten.”

 

bosboom

Anna Bosboom – Toussaint (16 september 1812 – 13 april 1886)

 

 

De Amerikaanse schrijver Justin Haythe werd geboren op 16 september 1973 in Londen. Daar bezocht hij de Amerikaanse school en Middlebury College. Hij behaalde een graad als Master of Fine Arts aan het Sarah Lawrence College. Zijn romandebuut, The Honeymoon, werd in 2004 genomineerd voor de Man Booker Prize. Samen met Pieter Jan Brugge schreef hij het dramatische stuk The Clearing, dat verfilmd werd. Op dit moment werkt hij als schrijver en proucent aan de film  Snitch, die gepland is voor 2009.

 

Uit: The Honeymoon

 

On a nice day, we used to go out as if we were going out for a night on the town. I sat on the bed and watched her dress the way she thought a French woman would dress: a thin blue sweater, yellow linen trousers with a zip on the side, a hat for the sun. Light from the window fell at her feet. Her hair was folded up beneath her hat, a few loose strands dabbing at the nape of her neck as she leaned down to put on her shoes without bending her knees.

We spent our afternoons in the museums; our mornings in the park across the street. The leaves on the branches were swollen with sunlight. All across the park, the trees staggered with the weight. We walked around the empty pond, along the gravel path and through the flower beds until we found a bench in the shade of a tree. It was a wealthy part of the city. Most people had gone away to the beach or to the mountains and only tourists or those unfortunate enough to have to work all summer spent their mornings in the park. The tourists sat in outdoor cafes while the workers ate sandwiches and bathed their feet in the fountains. Maureen did not consider us tourists.

The only other children in the park were the children of wealthy Arabs, dressed in perfect miniature suits and dresses. They came with nannies and minders, and spoke English like royalty. I stood watching until they invited me to join in. We chased each other around the fountain and over the prohibited grass while Maureen sat aloof and reading, a shoe dangling from her foot.

When I grew tired of the game, she put away her book and took my head on her lap. ‘To the museum?’ she asked. She lifted her hands on either side of her, palms up, as if it was she who guided the airplanes on to their destination. ‘Aren’t we lucky?’ she would ask, and I felt as if we were. But it was the breeze that answered, spinning the leaves above us with the sound of faint applause.

Maureen had wanted to live in Paris for a long time. She had aspired to it. As it happened, we stayed there only briefly, for just a few months, in an apartment she borrowed from a friend.”

 

Haythe

Justin Haythe (Londen, 16 september 1973)

 

Zie voor onderstaande schrijvers mijn blog van 16 september 2006.

De Finse schrijver en Nobelprijswinnaar Frans Eemil Sillanpää werd geboren in Hämeenkyrö op 16 september 1888.

Jan Slauerhoff, Lucebert, Gunnar Ekelöf, Agatha Christie, Ina Seidel

De Nederlandse dichter Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898. Zie ook mijn blog van 15 september 2006 en ook mijn blog van 15 september 2007.

 

Oud

Verwaaide heesters in een leegen tuin.

Klimrozen in de luwte van den muur.

Wat zonnebloemen, spruitend tusschen ’t puin

Der vorige winter ingestorte schuur.

Het vage pad door hei naar ’t lage duin,

Vanwaar ik ’s middags op den einder tuur

 

Over mijn boot, gekanteld, half in ’t zand,

Door ’t laatste springtij hoog op ’t strand getild.

Een meisje gaat, de rokken in de hand,

Als zeilde zij – wat lijkt ze slank, jong, wild –

Boven de golven, raaklings langs den rand

Van ’t leven, enkel leunend op den wind.

 

Ben ik het zelf, die vroeger met een vrouw,

Jeugdig als zij, hier speelde nymph en sater,

En haar in ’t doodstil zand, het deinend blauw,

Bezeten heb, bemind en toch verlaten:

Die nu mij hier voel staan, te stram, te grauw,

En dezen buit voorbij laat langs het water?

 

 

 

Nocturne

Ook zonder serenade

Weet je mijn komst te raden

Aan ’t zinken van de zon.

De nacht wordt zwart en heet;

Al lag je reeds ontkleed,

Kom op het smal balkon.

 

Ja kom, ik zal je kussen

Met drift aantasten, tusschen

De traliën door omstrenglen

En woelen in je boezem,

Vruchtlooze dubble bloesem

Zwellend door harde stenglen

 

Die er niet toe behooren,

En toch, want zij verstoren

Ons nachtelijk genot

Even scherp als de scheiding

Der dagen de toewijding

Aan ons verbonden lot.

 

Ik hoor je bloed, je hijgen,

Je staat zoo zwoel te zwijgen,

Je ziel wordt gloed, wordt geur;

Ik weet je zoo volmaakt,

Al blijf je altijd, hoe naakt,

Geheim en zonder kleur.

 

Je houdt je lijf mij toe,

Wij blijven voelen hoe

De scherpgeschaarde staven

’t Vermoeden dat lust, pijn

Te saam eerst liefde zijn

Met stage schrijning staven.

 

En wanklend, ieder aan

De grens van zijn bestaan,

Naar de ander overreikend,

Groeit drift wanhopig sterk.

’t Onwrikbaar rasterwerk

Is nauwelijks toereikend.

 

 

 

Fernando Po

Stil stuk oerwoud op een steile kust

Waar rondom de aarde is weggestort

In een zee die ’t wrevelig omgordt,

Zijn heet blauw tot witte branding bluscht.

 

Planten, boomen kampen om gebied,

Ander leven is hier uitgesloten,

Naar het vasteland gevlucht in booten:

Holle stammen die het woud uitstiet.

 

Palmen rekken boven ’t struikgewoel,

Lange stammen, als een rechte spoel,

Dragen als een starre groene vlam

Bladerkronen op aan heuvelkam.

 

Op de helling heerscht het zwijgend woud.

Waar het eiland oprijst uit de reven

Is ’t alsof een kreet van dreigend leven

De oertijd oproept, landing tegenhoudt.

 

 

SLAUERERHOFF

Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)

 

De Nederlandse dichter Lucebert werd in Amsterdam geboren op 15 september 1924 onder de naam Lubertus Swaanswijk. Zie ook mijn blog van 15 september 2006 en ook mijn blog van 15 september 2007.

 

 

Ik tracht op poëtische wijze

Ik tracht op poëtische wijze
Dat wil zeggen
Eenvouds verlichte waters
De ruimte van het volledige leven
Tot uitdrukking te brengen

Ware ik geen mens geweest
Gelijk aan menigte mensen
Maar ware ik die ik was
De stenen of vloeibare engel
Geboorte en ontbinding hadden mij niet aangeraakt
De weg van verlatenheid naar gemeenschap
De stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg
Zou niet zo bevuild zijn
Als dat nu te zien is aan mijn gedichten
Die momentopnamen zijn van die weg

In deze tijd heeft wat men altijd noemde
Schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand
Zij troost niet meer de mensen
Zij troost de larven de reptielen de ratten
Maar de mens verschrikt zij
En treft hem met het besef
Een broodkruimel te zijn op de rok van het universum

Niet meer alleen het kwade
De doodsteek maakt ons opstandig of deemoedig
Maar ook het goede
De omarming laat ons wanhopig aan de ruimte
Morrelen

Ik heb daarom de taal
In haar schoonheid opgezocht
Hoorde daar dat zij niet meer menselijks had
Dan de spraakgebreken van een schaduw
Dan die van het oorverdovend zonlicht

 

 

Nazomer

ik heb in het gras mijn wapens gelegd
en mijn wapens gaan geuren als gras
ik heb in het gras mijn lichaam gelegd
mijn lichaam is geurig als hout bitter en zoet

dit liggen dit nietige luchtige liggen
als een gele foto liggend in het water
glimmend gekruld op de golven
of bij het bos stoffig van lichaam en schaduw

oh grote adem laat de stenen nog niet opstaan
maak nog niet zwaar hun wangen hun ogen
kleiner gebrilder en grijzer

laat ook de minnaars nog liggen en stilte
zwart tussen hun zilveren oren en ach
laat de meisjes hun veertjes nog schikken en glimlachen

 

 

Visser van Ma Yuan

onder wolken vogels varen
onder golven vliegen vissen
maar daartussen rust de visser

golven worden hoge wolken
wolken worden hoge golven

maar intussen rust de visser

 

lucebert

Lucebert (15 september 1924 – 10 mei 1994)

 

 

De Zweedse dichter en schrijver Bengt Gunnar Ekelöf werd geboren op 15 september 1907 in Stockholm. Zie ook mijn blog van 15 september 2007.

 

Zur Kunst des Unmöglichen

Zur Kunst des Unmöglichen

bekenne ich mich,

bin demnach ein Gläubiger 

von einem Glauben den man Irrglauben nennt.

 

Ich weiß 

Man bekümmert sich hier um das Mögliche

Mich aber laßt unbekümmert sein 

um das was möglich ist oder unmöglich. 

 

So trägt auf Ikonen der Täufer das Haupt

auf gesunden Schultern 

und gleichzeitig vor sich auf einer Schüssel.

 

Ekelof

Gunnar Ekelöf (15 september 1907 – 16 maart 1968)

 

 

De Britse schrijfster Agatha Christie werd geboren in Torquay (Devon) op 15 september 1890. Zij greide uit tot de meest succesvolle auteur aller tijden. Haar werken werden niet alleen in de meeste talen vertaald (56); ook rolden niet minder dan ruim 4 miljard exemplaren van de drukpersen. Agatha Christies oeuvre omvat 80 detectiveromans, 20 toneelstukken, 4 non-fictiewerken, 6 romans (onder het pseudoniem Mary Westmacott) en ongeveer 150 korte verhalen. Er zijn bijna 200 verfilmingen van/over Christies werk en over het leven van de auteur op het witte doek en de beeldbuis verschenen (de Japanse animatieserie over Hercule Poirot en Miss Marple uitgezonderd).

 

Uit: Death Comes As the End

 

In the distance she could hear faintly the upraised voices of her brothers, Yahmose and Sobek, disputing as to whether or not the dikes in a certain place needed strengthening. Sobek’s voice was high and confident as always. He had the habit of asserting his views with easy certainty. Yahmose’s voice was low and grumbling in tone; it expressed doubt and anxiety. Yahmose was always in a state of anxiety over something or other. He was the eldest son and during his father’s absence on the northern estates, the management of the farm lands was more or less in his hands. Yahmose was slow, prudent and prone to look for difficulties where none existed. He was a heavily built, slow-moving man with none of Sobek’s gaiety and confidence.

From her early childhood Renisenb could remember hearing these elder brothers of hers arguing in just those selfsame accents. It gave her suddenly a feeling of security…. She was at home again. Yes, she had come home….

Yet as she looked once more across the pale, shining river, her rebellion and pain mounted again. Khay, her young husband, was dead…. Khay with his laughing face and his strong shoulders. Khay was with Osiris in the Kingdom of the Dead-and she, Renisenb, his dearly loved wife, was left desolate. Eight years they had had together-she had come to him as little more than a child-and now she had returned widowed, with Khay’s child, Teti, to her father’s house.

It seemed to her at this moment as though she had never been away….

She welcomed that thought….

She would forgetthose eight years — so full of unthinking happiness, so torn and destroyed by loss and pain.

Yes, forget them, put them out of her mind. Become once more Renisenb, Imhotep the ka-priest’s daughter, the unthinking, unfeeling girl. This love of a husband and brother had been a cruel thing, deceiving her by its sweetness. She remembered the strong bronze shoulders, the laughing mouth-now Khay was embalmed, swathed in bandages, protected with amulets in his journey through the other world. No more Khay in this world to sail on the Nile and catch fish and laugh up into the sun whilst she, stretched out in the boat with little Teti on her lap, laughed back at him….

Renisenb thought:

“I will not think of it. It is over! Here I am at home. Everything is the same as it was. 1, too, shall be the same presently. It will all be as before. Teti has forgotten already. She plays with the other children and laughs.”

Renisenb turned abruptly and made her way back towards the house, passing on the way some loaded donkeys being driven towards the riverbank. She passed by the combins and the outhouses and through the gateway into the courtyard. It was very pleasant in the courtyard. There was the artificial lake, surrounded by flowering oleanders and jasmines and shaded by sycamore fig trees. Teti and the other children were playing there now, their voices rising shrill and clear. They were running in and out of the little pavilion that stood at one side of the lake. Renisenb noticed that Teti was playing with a wooden lion whose mouth opened and

shut by pulling a string, a toy which she herself had loved as a child. She thought again, gratefully, “I have come home. . . .” Nothing was changed here; all was as it had been. Here life was safe, constant, unchanging. Teti was now the child and she one of the many mothers enclosed by the home wallsbut the framework, the essence of things, was unchanged.”

 

Christie

Agatha Christie (15 september 1890m – 12 januari 1976)

 

Zie voor onderstaande schrijfster ook mijn blog van 15 september 2007.

 
De Duitse schrijfster en dichteres Ina Seidel werd geboren op 15 september 1885 in Halle.

Jan Slauerhoff, Computerproblemen

Het einde

Vroeger toen ’k woonde diep in t land,

Vrat mij onstilbaar wee;

Zooals een gier de lever, want

Ik wist: geen streek geeft mij bestand,

En ’k zocht het ver op zee.

 

Maar nu ik ver gevaren heb

En lag op den oceaan alleen,

Waar zelfs Da Cunha en Sint-Heleen

Niet boren door de kimmen heen,

Voel ik het trekken als een eb

 

Naar ’t verre, vaste, bruine land…

Nu weet ik: nergens vind ik vree,

Op aarde niet en niet op zee,

Pas aan die laatste smalle ree

Van hout in zand.

 

Jan Slauerhoff

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jan Jacob Slauerhoff werd geboren in Leeuwarden op 15 september 1898.

 

Slauerhoff

Jan Slauerhoff (15 september 1898 – 5 oktober 1936)

  

Nee niet het einde van dit blog, maar veel problemen met mijn computer maakten het vandaag (dat wil zeggen: de 15e september) onmogelijk een normaal bericht te plaatsen. Morgen beter hoop ik!

 

Hans Faverey, Theodor Storm, Ivan Klima, Corly Verlooghen, Eric van der Steen, Mario Benedetti, Uli Becker

De Nederlandse dichter Hans Faverey werd op 14 september 1933 geboren in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 14 september 2006 en ook mijn blog van 14 september 2007.

 

Ik sla een hoek om.

Ik sla een hoek om.
Zo bijt een beitel.

Ik tref een hand aan.
Zo verschrompelt een roos.

Ik leer jagen op liefde.
Zo hijgt een zaag

en ik zie de zee.
Zo word ik oud.

Houd ik mijn hart vast?
Denk ik aan wierook?

Zo huivert een hamer,
kantelt een stad.

 

[Mataron una paloma]

 

Mataron una paloma:

zij slachten een duif.

Niet loslaten, ga

kijken wie het is.

 

Misschien is het iemand.

Misschien is het het.

Niet loslaten. Ga

 

kijken of het de duif is.

Doe niet alsof het daarom is.

Nu je het zelf zou kunnen zijn,

kan het je opeens niets meer

schelen en keer je halsoverkop

jankend in ons terug.

 

 

 

[Stilte is niet iets]

 

Stilte is niet iets

dat ik omgord als een riem,

of waardoor ik omgord word

als door gordelroos.

 

Iemand droomt eeuwen terug, hurkt

in wolken van pijlen, bontgevederde:

 

fout. Landmijn waarop getrapt:

betrapt. O. kon wel die boog spannen,

maar zijn leven rekken tot hij Sindbad

was geworden, en Sindbad weer de Frei-

herr v. Münchhausen, dat kon hij niet.

 

Faverey

Hans Faverey (14 september 1933 – 8 juli 1990)

 

De Duitse dichter en schrijver Theodor Storm werd geboren in Husum op 14 september 1817. Zie ook mijn blog van 14 september 2007.

 

Uit: Immensee

 

An einem Spätherbstnachmittage ging ein alter, wohlgekleideter Mann langsam die Straße hinab. Er schien von einem Spaziergang nach Hause zurückzukehren; denn seine Schnallenschuhe, die einer vorübergegangenen Mode angehörten, waren bestäubt. Den langen Rohrstock mit goldenem Knopf trug er unter dem Arm; mit seinen dunkeln Augen, in welche sich die ganze verlorene Jugend gerettet zu haben schien und welche eigentümlich von den schneeweißen Haaren abstachen, sah er ruhig umher oder in die Stadt hinab, welche im Abendsonnendufte vor ihm lag. – Er schien fast ein Fremder; denn von den Vorübergehenden grüßten ihn nur wenige, obgleich mancher unwillkürlich in diese ernsten Augen zu sehen gezwungen wurde. Endlich stand er vor einem hohen Giebelhause still, sah noch einmal in die Stadt hinaus und trat dann in die Hausdiele. Bei dem Schall der Türglocke wurde drinnen in der Stube von einem Guckfenster, welches nach der Diele hinausging, der grüne Vorhang weggeschoben und das Gesicht einer alten Frau dahinter sichtbar. Der Mann winkte ihr mit seinem Rohrstock. “Noch kein Licht!” sagte er in einem etwas südlichem Akzent; und die Haushälterin ließ den Vorhang wieder fallen. Der Alte ging nun über die weite Hausdiele, dann durch einen Pesel, wo große Eichschränke mit Porzelanvasen an den Wänden standen; durch die gegenüberstehende Tür trat er in einen kleinen Flur, von wo aus eine enge Treppe zu den oberen Zimmern des Hinterhauses führte. Er stieg sie langsam hinauf, schloß oben eine Tür auf und trat dann in ein mäßig großes Zimmer. Hier war es heimlich und still; die eine Wand war fast mit Repositorien und Bücherschränken bedeckt; an der anderen hingen Bilder von Menschen und Gegenden; vor einem Tische mit grüner Decke; auf dem einzelne aufgeschlagene Bücher umherlagen, stand ein schwerfälliger Lehnstuhl mit rotem Sammetkissen. – Nachdem der Alte Hut und Stock in die Ecke gestellt hatte, setzte er sich in den Lehnstuhl und schien mit gefalteten Händen von seinem Spaziergange auszuruhen. – Wie er so saß, wurde es allmählich dunkler; endlich fiel ein Mondstrahl durch die Fensterscheiben auf die Gemälde an der Wand, und wie der helle Streif langsam weiter rückte, folgten die Augen des Mannes unwillkürlich. Nun trat er über ein kleines Bild in schlichtem, schwarzen Rahmen. “Elisabeth!” sagte der Alte leise; und wie er das Wort gesprochen, war die Zeit verwandelt – er war in seiner Jugend.”

 

Theodor_Storm

Theodor Storm (14 september 1817 –  4 juli 1888)

 

De Tsjechische schrijver Ivan Klíma werd op 14 september 1931 geboren in Praag. Zie ook mijn blog van 14 september 2006.

 

Uit: No Saints or Angels (Vertaald door Gerald Turner)

 

“ I killed my husband last night. I used a dental drill to bore a hole in his skull. I waited to see if a dove would fly out but out came a big black crow instead.

    I woke up tired, or more exactly without any appetite for life. My will to live diminishes as I get older. Did I ever have a great lust for life? I’m not sure, but I certainly used to have more energy. And expectations too. And you live so long as you have something to expect.

    It’s Saturday. I have time to dream and grieve.

    I crawl off my lonely divan. Jana and I carried its twin down to the cellar ages ago. The cellar is still full of junk belonging to my ex-husband, Karel: bright red skis, a bag of worn-out tennis balls, and a bundle of old school textbooks. I should have thrown it all out long ago, but I couldn’t bring myself to. I stood a rubber plant where the other divan used to be. You can’t hug a rubber plant and it won’t caress you, but it won’t two-time you either.

    It’s half past seven. I ought to spend a bit of time with my teenage daughter. She needs me. Then I must dash off to my Mum’s. I promised to help her sort out Dad’s things. The things don’t matter, but she’s all on her own and spends her time fretting. She needs to talk about Dad but has no one to talk about him with. You’d think he was a saint, the way she talks about him, but from what I remember, he only ordered her around or ignored her.

    As my friend Lucie says, you even miss tyranny once you’re used to it. And that doesn’t only apply to private life.

    I don’t miss tyranny. I killed my ex-husband with a dental drill last night even though I feel no hatred towards him. I’m sorry for him more than anything else. He’s lonelier than I am and his body is riddled with a fatal disease. But then, aren’t we all being gnawed at inside? Life is sad apart from the odd moments when love turns up.

    I always used to ask why I was alive. Mum and Dad would never give me a straight answer. I expect they didn’t know themselves. But who does?

    You have to live once you’ve been born. No, that’s not true. You can take your life any time, like my grandfather Antonín, or my Aunt Venda, or Virginia Woolf or Marilyn Monroe. Marilyn didn’t kill herself, though; they only said she did in order to cover the tracks of her killer. She apparently took fifty pills of some barbiturate or other even though a quarter of that amount would have been enough. Her murderers were thorough. I myself carry a tube of painkillers; not to kill myself with though, but in case I get a migraine. I’d be capable of taking my life, except that I hate corpses. It was always an awful strain for me in the autopsy room, and I preferred not to eat the day before.

    Why should I make the people I love deal with my corpse?

    They’ll have to one day anyway. Who will it be? Janinka, most likely, poor thing.

    I oughtn’t to call her Janinka, she doesn’t like it. It sounds too childish to her ears. I called my ex-husband Kajnek when I visited him recently on the oncology ward. I thought it might be a comfort to him in his pain to hear the name I used to call him years ago. But he objected, saying it was the name of a hired killer who recently got a life sentence.

 

klima

Ivan Klíma (Praag, 14 september 1931)

 

 De Surinaamse dichter, schrijver, journalist en muziekpedagoog Corly Verlooghen werd geboren op 14 september 1932 in Paramaribo. Zie ook mijn blog van 14 september 2006.

Kans op Onweer

De durf te schrijven bliksemt

het slapend volk op de been

het krijst ziet onweers

oproerkraaier is geboren

noemt onze best geklede

kinderen bij de naam

armoe de oudste chaos

de jongste het stiefkind

hoop ons petekind verdriet

 

dan zal ik moedig op het forum

het witboek offer opendoen

en woord voor woord

zijn nieuwe spelling geven.

 

 

 

Het Dichterskoninkrijk I

Eens zullen de dichters regeren

de atoomgeleerden onttroond

zwalken als spoetnikvogels

in het radioaktief heelal

de mist van aftandse formules

maakt hun elk spoor bijster

er is geen hoop meer

in melkwitte retorten

paarsgele giftvlammen

bakteriezwangere laboratoria

worden heilige burchten

van een triomfantelijk gedicht

 

dan zullen de kinderen

de tinnen soldaten vergeten

poppen van schaaldieren

in hun schooltassen

door het vlechtwerk

van hun kledij

waait de wind

van de nieuwe toekomst

een man komt voorbij

en lacht tegen de kinderen

en aait zijn schouderpapegaai

wij betalen met gedichten

de zorgen van de winter

gedichten zijn warme maaltijden

voor schizofrene intellektuelen

 

eens zullen de dichters regeren

wij worden vogelmensen

op de nachtzee

paspoortloze vogelmensen in

parijs lissabon stockholm

maar genève hoort er niet bij

 

verloogen

Corly Verlooghen (Paramaribo, 14 september 1932)

 

 

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Eric van der Steen (pseudoniem van Dick Zijlstra) werd op 14 september 1907 in Alkmaar geboren, als zoon van een tandarts. Hij groeide op in Alkmaar, en studeerde rechten in Leiden. Na zijn afstuderen werd Van der Steen secretaris van de Noord-Hollandse Voetbalbond. In 1946, trad hij in dienst van Het Parool, waar hij tot zijn pensioen als journalist aan verbonden bleef. De grootste periode van zijn tijd bij Het Parool bracht hij door als redacteur onderwijs.
Naast Het Parool schreef van der Steen o.a. ook voor het reclamevakblad Ariadne. In 1932 verscheen de eerste dichtbundel Gemengde Berichten, onder het pseudoniem Eric van der Steen. Vlot daarop volgden Nederlandsche Liedjes, en Droesem. In 1938 verschenen Voorwaardelijke Wijs, Kortom, en Controversen, kort daarop gevolgd door Paaltjens Sr. en Cadans. Na de oorlog kwam Vice Versa uit (samen met Max Schuchart), en Grote Vacantie .In 1955 verscheen een uitgebreide bloemlezing uit zes van deze bundels onder de titel Gemengde Berichten. Behalve poëzie heeft Eric van der Steen ook proza geschreven. In 1946 verscheen Loosdrecht, gevolgd door Zeepbellen en Handgranaten (1947),  Finishing Touch (1947), en Vuurwater (1956). De roman Finishing Touch werd later opnieuw uitgegeven als De Beesten de Baas (1957). Genoemd moet ook worden Alfabetises, ook wel genaamd maraginalia dat in 1955 verscheen, en diverse keren werd herdrukt. Eric van der Steen wordt wel gerekend tot de groep van de zogenaamde veertigers, waar ook Adriaan van der Veen, Ed Hoornik, Vasalis, Han G. Hoekstra, Cola Debrot, Pierre H. Dubois, H.A. Gomperts, Adriaan Morriën en A. Marja deel van uit maken

 

Soms zou men zich in Nice …

soms zou men zich in nice
te parijs kunnen wanen
ik doe het wel wanneer
ik langs de kade loop
want in de schaduw van
de bloeiende platanen
zijn oude boeken en
kostbaar antiek te koop
zo zoek ik onder ’t groen
tussen de bruine boeken
de enkele oude verzen
die ik nimmer vind
en denk zal na een eeuw
een vrouw zo naar mij zoeken
vergeefs omdat men niet
verkoopt wat men bemint

 

De Journalist

 

Zijn stijl is staal of allerteerst:
van beursbericht tot kinderrover.

 

Hij weet het laatste nieuws het eerst
en schreef daar gisteren reeds over.

 

VanDerSteen

Eric van der Steen (14 september 19073 november 1985)

 

De Uruguayaanse dichter, schrijver, criticus en journalist Mario Benedetti Farugia werd geboren op 14 september 1920 in Paso de los Toros in het department Tacuarembó. Toen hij vier jaar oud was verhuisde het gezin om economische redenen van Paso de los Toros naar Montevideo. In 1928 begon Benedetti zijn schoolloopbaan aan het Colegio Alemán de Montevideo (Duitse school). Vervolgens zat hij een jaar op het Liceo Miranda. In 1934 begon hij aan Escuela Raumsólica de Logosofía. Om economische redenen verliet Benedetti in 1935 het voortgezet onderwijs voortijdig. Op veertienjarige leeftijd ging hij werken bij de firma Will L. Smith, S.A., die in auto-onderdelen deed. In 1945 sloot hij zich aan bij de redactie van het weekblad Marcha, en zou daar tot 1974 aan verbonden blijven. In dat jaar werd het weekblad verboden door de regering van de Juan María Bordaberry. In 1954 werd Benedetti benoemd tot literair directeur van Marcha. In 1949 was Benedetti lid van de redactieraad van Número, een van de meest vooraanstaande literaire tijdschriften van die tijd. Hij doet actief mee met de beweging tegen het militaire verdrag met de Verenigde Staten. Dit is was eerste militante daad. In datzelfde jaar kreeg hij een prijs van het Ministerie van Onderwijs voor zijn eerste verhalenbundel, Esta mañana. Bij verschillende gelegenheden zou hij deze prijs nog een aantal malen ontvangen. Vanaf 1958 zou hij hem systematisch weigeren vanwege onenigheid over het reglement.  Samen met leden van de Beweging voor Nationale Bevrijding (Movimiento de Liberación Nacional – Tupamaros), startte hij in 1971 de “Beweging van de 26e Mei (Movimiento de Independientes 26 de Marzo), een groepering die vanaf het begin deel zou uitmaken van de linkse coalitie (Frente Amplio). Benedetti was de leider van deze beweging. In 1973, door de militaire staatsgreep en in het licht van zijn actieve steun aan het marxistisch verzet, moest Benedetti Uruguay verlaten. Hij gaf zijn post aan de universiteit op en ging in ballingschap in Buenos Aires. In maart 1983 keerde Benedetti terug naar Uruquay. In 1986 ontving hij de Bulgaarse Jristo Botev prijs voor zijn poëzie en essays. In 1997 verleende de universiteit van Alicante hem een eredoctoraat. In 1999 verwierf de Spaanse VIII Premio Reina Sofía de Poesía Iberoamericanaen in het jaar 2000 de Premio Iberoamericano José Martí.  In 2005 ontving Benedetti de XIX Premio Internacional Menéndez Pelayo, bestaande uit 48.000 € en de Medalla de Honor de la Universidad Internacional Menéndez Pelayo.

Little Stones at My Window

Once in a while

joy throws little stones at my window

it wants to let me know that it’s waiting for me

but today I’m calm

I’d almost say even-tempered

I’m going to keep anxiety locked up

and then lie flat on my back

which is an elegant and comfortable position

for receiving and believing news

 

who knows where I’ll be next

or when my story will be taken into account

who knows what advice I still might come up with

and what easy way out I’ll take not to follow it

 

don’t worry I won’t gamble with an eviction

I won’t tattoo remembering with forgetting

there are many things left to say and suppress

and many grapes left to fill our mouths

 

don’t worry I’m convinced

joy doesn’t need to throw any more little stones

I’ll open the window

I’ll open the window.

 

Vertaald door Charles Dean Hatfield

 

Mario_Benedetti

Mario Benedetti  (Paso de los Toros, 14 september 1920)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Uli Becker werd geboren op 14 september 1953 in Hagen. Na zijn gymnasiumopleiding studeerde hij germanistiek en amerikanistiek. Sinds 1979 woont en werkt hij als zelfstandig schrijver in Berlijn. Beckers eerste teksten verschenen in kleine tijdschriften die behoorden tot de zogeheten Alternativpresse. Hij zette met zijn gedichten, overwegend in zeer korte vormen, de ondogmatische en libetaire traditie voort van de popliteratuur. Zijn toch al beknopte dichtwijze liep uit op het schrijven van haiku’s, door hem zelf Siebzehnsilber genoemd.

Uit: Dr. Dolittles Dolcefarniente. In achtzig Haiku aus der Welt Siebzehnsilber

 

Oha, ein Täubchen,

das träg auf dem Ölzweig hockt:

Der Frieden ist faul.

 

 

Als Asphaltpflanze

macht man sich keinen Begriff,

was da kreucht und fleucht!

 

 

Sperr ein letztes Mal

Augen, Mund und Nase auf –

mitnehmen geht nicht!

 

uli becker_boekomslag

Uli Becker (Hagen, 14 september 1953)
Geen foto beschikbaar

J. B. Priestley, Julian Tuwim, Tõnu Õnnepalu, Nicolaas Beets, Roald Dahl, Anton Constandse

De Engelse schrijver, journalist en literatuurcriticus John Boynton Priestley werd geboren in Bradford op 13 september 1894. Zie ook mijn blog van 13 september 2007.

Uit: An Inspector Calls and Other Plays

 

“SHEILA: How did you come to know this girl, Eva Smith?

GERALD: I didn’t

SHEILA: Daisy Renton then – it’s the same thing.

GERALD: Why should I have known her?

SHEILA: Oh, don’t be stupid. We haven’t much time. You gave yourself away as soon as he mentioned her name.

GERALD: All right. I knew her. Let’s leave it at that.

SHEILA: We can’t leave it at that.

GERALD: [approaching her] Now listen, darling –

SHEILA: No, that’s no use. You not only knew her, but you knew her very well. Otherwise, you wouldn’t look so guilty about it. When did you first get to know her? [He does not reply.] Was it after she left Milwards? When she changed her name, as he said, and began to live a different sort of life? Were you seeing her last spring and summer, during that time when you hardly came near me and said you were so busy? Were you? [He does not reply but looks at her.] Yes, of course you were.

GERALD: I’m sorry, Sheila. But it was all over and done with last summer. I hadn’t set eyes on the girl for at least six months. I don’t come into this suicide business.

SHEILA: I thought I didn’t, half an hour ago.

GERALD: You don’t. Neither of us does. So – for God’s sake – don’t say anything to the Inspector.

SHEILA: About you and this girl?

GERALD:Yes. We can keep it from him.

SHEILA: [laughs rather hysterically] Why – you fool – he knows. Of course he knows. And I hate to think how much he knows that we don’t know yet. You’ll see. You’ll see. [She looks at him almost in triumph] [He looks crushed. The door slowly opens and the INSPECTOR appears, looking steadily and searchingly at them.]

INSPECTOR: Well?”

 

priestley

J. B. Priestley (13 september 1894 – 14 augustus 1984)

 

De Poolse dichter Julian Tuwim werd geboren in Łódź op 13 september 1894. Zie ook mijn blog van 13 september 2007.

 

The Locomotive

A big locomotive has pulled into town,
Heavy, humungus, with sweat rolling down,
A plump jumbo olive.
Huffing and puffing and panting and smelly,
Fire belches forth from her fat cast iron belly.

Poof, how she’s burning,
Oof, how she’s boiling,
Puff, how she’s churning,
Huff, how she’s toiling.
She’s fully exhausted and all out of breath,
Yet the coalman continues to stoke her to death.

Numerous wagons she tugs down the track:
Iron and steel monsters hitched up to her back,
All filled with people and other things too:
The first carries cattle, then horses not few;
The third car with corpulent people is filled,
Eating fat frankfurters all freshly grilled.
The fourth car is packed to the hilt with bananas,
The fifth has a cargo of six grand pi-an-as.
The sixth wagon carries a cannon of steel,
With heavy iron girders beneath every wheel.
The seventh has tables, oak cupboards with plates,
While an elephant, bear, two giraffes fill the eighth.
The ninth contains nothing but well-fattened swine,
In the tenth: bags and boxes, now isn’t that fine?

There must be at least forty cars in a row,
And what they all carry — I simply don’t know:

But if one thousand athletes, with muscles of steel,
Each ate one thousand cutlets in one giant meal,
And each one exerted as much as he could,
They’d never quite manage to lift such a load.

First a toot!
Then a hoot!
Steam is churning,
Wheels are turning!

More slowly – than turtles – with freight – on their – backs,
The drowsy – steam engine – sets off – down the tracks.
She chugs and she tugs at her wagons with strain,
As wheel after wheel slowly turns on the train.
She doubles her effort and quickens her pace,
And rambles and scrambles to keep up the race.
Oh whither, oh whither? go forward at will,
And chug along over the bridge, up the hill,
Through mountains and tunnels and meadows and woods,
Now hurry, now hurry, deliver your goods.
Keep up your tempo, now push along, push along,
Chug along, tug along, tug along, chug along
Lightly and sprightly she carries her freight
Like a ping-pong ball bouncing without any weight,
Not heavy equipment exhausted to death,
But a little tin toy, just a light puff of breath.
Oh whither, oh whither, you’ll tell me, I trust,
What is it, what is it that gives you your thrust?
What gives you momentum to roll down the track?
It’s hot steam that gives me my clickety-clack.
Hot steam from the boiler through tubes to the pistons,
The pistons then push at the wheels from short distance,
They drive and they push, and the train starts a-swooshin’
‘Cuz steam on the pistons keeps pushin’ and pushin’;
The wheels start a rattlin’, clatterin’, chatterin’
Chug along, tug along, chug along, tug along! . . . .

 

Julian_tuwim

Julian Tuwim (13 september 1894 – 27 december 1953)

 

 

De Estische dichter, schrijver en vertaler Tõnu Õnnepalu werd geboren op 13 september 1962 in Tallin. Zie ook mijn blog van 13 september 2007.

 

Uit: Hasso Krull, an anarchist winter poet

 

Hasso Krull is a winter poet. I’m not saying this merely out of opportunism – his latest and much acclaimed collection of poetry (2006) was titled Winter. As Hasso’s contemporary, indeed almost the same age, I also remember his first. That was called winter too. Although not literally, and it wasn’t even Hasso Krull’s book. The author was Max Harnoon, a portrait of Hasso as a very young man (in 1986) and the title was Black-white. Which is more or less the same. Black-white, winter.
It is fascinating to draw a line of tension between a poet’s first and last (so far) collections of poetry. The first book already contains everything, and the latest shows what has become of all that. Talking about winter, which in the northern parts up here is inevitably also black-white (if there is no snow, then just black), I am not just juggling with words. There is something much more here: the main tone. And it is wintery. Maybe I would not remember or be so certain, but as it happens I wrote a review of that first book, in the form of a poem, because it inspired me. In 1986, the book was something truly new, truly contemporary. In that poetic review, as I recall, winter dominated. Just like at the end of the book by that young man Max Harnoon (Hasso never used this, or any other pseudonym, again). The next to the last poem, White and pure world, white and pure, has the lines:

only thee, winter,
can bridge all that exists

What intimacy: thee, winter! And the idea that winter is something that joi
ns rather than separating, is a refuge and not an enemy. Although the poem contains references to death (Lethe and Styx), as indeed does the whole book, a very young poet always talks about death. At 42, Hasso Krull no longer mentions death in his Winter, at least not quite so directly. 42-year-old Hasso is naturally more vital, less symbolic and airy than 22-year-old Max. And much more social, although this word has become rather pointless and even repulsive from its overuse in poetry. The so-called ‘social’ poetry is often nothing but a weird neo-Stalinism, flat newspaperish ‘social criticism’, for some reason liked by some festivals, critics and naturally the press – in a word, it is just a banal ‘bazaar joke’ and not poetry in the lofty sense of the word, which was still taken for granted in Estonia in 1986. The inner seriousness (without however being overtly serious, as there is plenty of quiet humour in it) of Hasso’s poetry might partly be a historical legacy of Estonian resistance culture, where we grew up and where poetry was, incidentally, always social, i.e. political, even the ‘purest’ nature poetry, and perhaps that especially…”

 

Onnepalu

Tõnu Õnnepalu (Tallin, 13 september 1962)

 

De Nederlandse dichter, predikant en hoogleraar Nicolaas Beets werd geboren op 13 september 1814 in Haarlem. Zie ook mijn blog van 13 september 2006.

 

Uit: Camera Obscura

 

Beste Hildebrand!

Ik verneem met een zeker genoegen, dat er van tijd tot tijd iets van u gedrukt wordt; met een zeker genoegen, zeg ik; want wij hebben nog samen school gegaan. Ik heb toen altijd wel gedacht dat er wat in u zat, maar ik wist niet of er ooit wat uit u komen zou. Mijn vader zegt evenwel dat hij dat altijd voorspeld heeft, ofschoon ik er mij niets van herinner, maar wel weet ik dat ik driemaal een hekel aan u gehad heb, omdat mijn vader u tot een voorbeeld van goed oppassen nam, en ik wist dat ge ook wel een kattekwaad deedt, Hildje! Denk maar eens aan de klapdeur van het Bonte Kalfje, die alle morgens om halftien en iedere namiddag om drie uren werd opgengetrokken dat de bel rammelde, een kwartier lang, als het Franse gebed al lang op school was voorgelezen. – Maar dat daargelaten, vriend; ik hoor dat gij weer iets op de pers hebt, en gij zult mij, op grond van heel goede kennis, wel vergunnen willen, u enige raadgevingen mede te delen. Ik ken mensen, die dat veel liever doen bij wijze van recensiën; daar zijn er, die de kopij onberispelijk en het gedrukte boek allerdolst vinden; maar ik hou van die methode niet, en kom liever met mijn raad voorop.

Eerst echter wilde ik u vragen, ronduit vragen, of gij een humorist zijt? Ik denk het half, omdat het tegenwoordig zo ijselijk aan de orde is. Kijk Hildebrand, als gij een humorist waart, dat zou me lelijk spijten; ik zou haast zeggen, schoon mijn hart er bij breekt: – als gij een humorist zijn, Hildebrand, leg drie stuivers uit, koop een touw, en … Maar gij zijt immers geen humorist, mijn waarde! O zeg, dat gij het niet zijt.

Daar is tegenwoordig zulk een ontzettende comsumptie van humor, mijn vriend, dat dit artikel verschrikkelijk duur moet geworden zijn en dan ook bij gevolg akelig wordt vervalst.

Ik ben overtuigd dat er in iedere kerk, de dominee meegerekend, meer dan honderd humoristen bijeen zijn. Men komt in geen koffiehuis, men rijdt in geen diligence, ja wat meer is: men zit in geen ‘bijwagen’ zonder een humorist. Het hele land is er van vergiftigd: humoristen op rijm; humoristen in proza; geleerde humoristen; huiselijke humoristen; hoge humoristen; lage humoristen; hybridische hum
oristen; bloempjes-humoristen; tekst-humoristen; sprookjes humoristen; vrouwenhatende en vrouwenflemende humoristen; sentimentele humoristen; ongelikte humoristen; gedachte denkende humoristen; boek-, recensie-, mengelwerk-, brief-, voorrede-, titelblad-humoristen; humoristen, die op de grote lui schelden en verklaren dat die geen greintje gevoel hebben, omdat ze een knecht hebben met galons aan de rok, en een spelende pendule; humoristen, die het met bedelaars houden in de boeken, en ze naar Frederiksoord helpen sturen in de Maatschappij van Weldadigheid; reizende humoristen; huiszittende humoristen; tuin- en priëeltje-humoristen, wier vrouwen aan iets ander bezig zijn, terwijl
zij humoriseren; en dan eindelijk de hele simpele plattelandshumoristen, schoon ze allegaar wel een deel van simpelheid weg hebben, in deze manier: ‘je zoudt wel denken dat ik helemaal onnozel was, maar ’t is allemaal lievigheid!’ Ik spreek niet van de hele grappige, de zee onfeilbare, en de zeer onduidelijke humoristen…. “

 

Beets

Nicolaas Beets (13 september 1814 –  13 maart 1903)

 

Voor onderstaande schrijvers zie ook mijn blog van 13 september 2006.

 De Britse schrijver Roald Dahl werd geboren op 13 september 1916 in Llandalf, Zuid-Wales.

De Nederlandse wetenschapper en publicist, vrijdenker en anarchist Anton Constandse werd geboren in Brouwershaven op 13 september 1899.

James Frey, Gust Van Brussel, Mary Stewart, Hannes Meinkema, Stanislaw Lem

De Amerikaanse schrijver James Frey werd geboren op 12 september 1969 in Cleveland. Zie ook mijn blog van 12 september 2007.

Uit: My Friend Leonard

 

On my first day in jail, a three hundred pound man named Porterhouse hit me in the back of the head with a metal tray. I was standing in line for lunch and I didn’t see it coming. I went down. When I got up, I turned around and I started throwing punches. I landed two or three before I got hit again, this time in the face. I went down again. I wiped blood away from my nose and my mouth and I got up I started throwing punches again. Porterhouse put me in a headlock and started choking me. He leaned towards my ear and said I’m gonna let you go. If you keep fighting me I will fucking hurt you bad. Stay down and I will leave you alone. He let go of me, and I stayed down.

I have been here for sixty-seven days. I live in Men’s Module B, which is for violent and felonious offenders. There are thirty-two cells in my module, thirty-two inmates. At any given time, there are between five and seven deputies watching us. All of us wear blue and yellow striped jumpsuits and black, rubber-soled slippers that do not have laces. When we move between rooms we walk through barred doors and metal detectors. My cell is seven feet wide and ten feet long. The walls are cement and the floor is cement and the bed is cement, the bars iron, the toilet steel. The mattress on the bed is thin, the sheets covered with grit. There is a window in my cell it is a small window that looks out onto a brick wall. The window is made of bulletproof glass and there are bars on both sides of it. It affords me the proper amount of State required sunlight. Sunlight does not help pass time, and the State is not required to provide me anything that helps pass time.

My life is routine. I wake up early in the morning. I brush my teeth. I sit on the floor of the cell I do not go to breakfast. I stare at a gray cement wall. I keep my legs crossed my back straight my eyes forward. I take deep breaths in and out, in and out, and I try not to move. I sit for as long as I can I sit until everything hurts I sit until everything stops hurting I sit until I lose myself in the gray wall I sit until my mind becomes as blank as the gray wall. I sit and I stare and I breathe. I sit and I stare. I breathe.”

 

 

james_frey

James Frey (Cleveland, 12 september 1969)

 

De Vlaamse schrijver Gust Van Brussel werd geboren in Antwerpen op 12 september 1924. Van Brussel volgde Grieks-Latijnse humaniora, maar moest vanwege de Tweede Wereldoorlog zijn studie stopzetten. Hij werd bediende en klom op tot hoofd van de Public Relations van een bekende bank in Antwerpen. Hij organiseerde talloze belangrijke evenementen, tentoonstellingen, concerten en prijskampen en realiseerde de uitgave van verschillende unieke boeken. In 1957 debuteerde hij met maar liefst zes dichtbundels tegelijk. Sindsdien publiceerde hij talrijke andere boeken waaronder een tiental romans en drie science-fictionboeken.

 

Uit: Keizer Sus den eerste

 

“Er zat een stijve bries. Zo noemen ze dat in de zeemanstaal aan de jachthaven. Vroeger was dat een oord waar uitsluitende rijke boggers kwamen, mensen met poen, die zich een boot konden permitteren.
Daar ziet ge nog de relikwieën van de sjieke chalet van de jachthaven. Want de Antwerpse jachthaven heeft haar helden, die als een baron de Gerlache vroeger alle zeeën bevaren hebben, tot in het ijs van Nova Zembla toe. Dat was de tijd van de aristocratie, van de zeemanskunst grote klasse. Als ge alleen maar met een kromme rug aan een paar roeispanen kon trekken, had ge niet de minste kans om er binnen te geraken.
Ge waart daar vroeger trouwens niet zo graag gezien als ge niet tot de clan behoorde.
Nu is dat ondertussen veel democratischer geworden. Hoewel er toch een elite van waternoblesse gebleven is. Als ge ze mocht geloven zijn die met hun dure zeilboten, zelfs met zware wind,
tot in’t Kattegat geraakt. ’t zal wel meer Sluis zijn geweest, maar kom ge moet die mensen maar hunne stoef gunnen.
De top van de zeemanskunde werd natuurlijk gevormd door de allerlaatste kapiteins, die nog rond Kaap Hoorn gevaren ha
dden met een zeilboot. De Cape Horners, die van orkanen en ijsbergen nogal wat meer wisten dan een sjamfoeter, die het over een straffe storm had met baren van zo hoog! Maar de Cape Horners, dat waren nog eens mannen met baarden geweest! Voor zo’n kastaars waart ge toch maar een triestige Tist als ge niet tussen donder en bliksem over huizenhoge golven had gevaren. Met zo’n zeebonken moest ge ’t minstens over windkracht 12 hebben, of ge mocht niet meespreken. Van de top van een tsunami naar de diepten waar alleen bathyscafen durven komen, naar beneden duiken, dat was weinig zeebonken gegeven. Meestal hadden ze het in die heldenverhalen over een onverschrokken kapitein, die ze vroeger gekend hadden, want van die hele echte, schoten ze niet veel meer over.”

vanbrussel

Gust Van Brussel (Antwerpen, 12 september 1924)

 

 

De Engelse schrijfster Mary Stewart werd geboren op 12 september 1916 in Sunderland als Mary Florence Elinor Rainbow . Nadat zij haar Master of Arts Degree van de universiteit van Durnham behaald had onderwees zij daar Engels tot 1945 totdat zij trouwde met Sir Frederick Stewart. Tien jaar later verscheen haar eerste roman „Madam, will you talk?“. Sindsdien schreef zij meer dan twintig romans, hoorspelen en kinderboeken. Veel van haar werk werd verfilmd. In 1961 won zij voor „My Brother Michael“ de Crime Writers Association Silver Dagger. Haar drie beroemdste boeken „The Crystal Cave“ (1970), „The Hollow Hills“ (1973) en The Last Enchantment“ (1979) draaien om koning Arthur en de tovenaar Merlijn.

 

Uit: Madam, Will You Talk?

 

“The whole affair began so very quietly. When I wrote, that summer, and asked my friend Louise if she would come with me on a car trip to Provence, I had no idea that I might be issuing an invitation to danger. And when we arrived one afternoon, after a hot but leisurely journey, at the enchanting little walled city of Avignon, we felt in that mood of pleasant weariness mingled with anticipation which marks, I believe, the beginning of every normal holiday.

No cloud in the sky; no sombre shadow on the machiolated walls; no piercing glance from an enigmatic stranger as we drove in at the Porte de la Republique and up the sun-dappled Cours Jean-Jaures. And certainly no involuntary shiver of apprehension as we drew up at last in front of the Hotel Tistet-Vedene, where we had booked rooms for the greater part of our stay.

I even sang to myself as I put the car away, and when I found they had given me a room with a balcony overlooking the shaded courtyard, I was pleased.

And when, later on, the cat jumped on to my balcony, there was still nothing to indicate that this was the beginning of the whole strange, uneasy, tangled business. Or rather, not the beginning, but my own cue, the point where I came in. And though the part I was to play in the tragedy was to break and re-form the pattern of my whole life, yet it was a very minor part, little more than a walk-on in the last act. For most of the play had been played already; there had been love and lust and revenge and fear and murder–all the blood-tragedy bric-a-brac except the Ghost–and now the killer, with blood enough on his hands, was waiting in the wings for the lights to go up again, on the last kill that would bring the final curtain down.

How was I to know, that lovely quiet afternoon, that most of the actors in the tragedy were at that moment assembled in this neat, unpretentious little Provencal hotel? All but one, that is, and he, with murder in his mind, was not so very far away, moving, under that blazing southern sun, in the dark circle of his own personal hell. A circle that narrowed, gradually, upon the Hotel Tistet-Vedene, Avignon.”

 

stewart_writing_07

Mary Stewart (Sunderland, 12 september 1916)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster  Hannes Meinkema werd op 12 september 1943 geboren in Tiel. Zie ook mijn blog van 12 september 2007.

 

 

Eventjes
– voor Maja –

ik ga eventjes werken zegt ze tegen de kinderen
eventjes
moeten jullie me niet storen

en de precieze beelden die ze maakt
zijn de schrijnende en
levenslange
bronsgeworden veelheid van gevoel
van iemand die als ze het niet langer uithoudt
eventjes
in de auto voor de deur alleen moet zitten zijn.

 

Meinkema

Hannes Meinkema (Tiel, 12 september 1943)

 

De Poolse schrijver Stanislaw Lem werd geboren op 12 september 1921 in Lwów. Zie ook mijn blog van 12 september 2006.