Franz Fühmann, Martha Saalfeld, Xu Zhimo, Willem de Clercq, Louis Guilloux

De Duitse dichter en schrijver Franz Fühmann werd geboren op 15 januari 1922 in Rochlitz (in het huidige Tsjechië). Zie ook mijn blog van 15 januari 2009 en ook mijn blog van 15 januari 2010. 

 

Uit: Das Nibelungenlied

 

„Viel Staunenswertes ist in den alten Geschichten auf uns gekommen: Kunde von hochberühmten Helden und ihren Taten und ihrer Not, von Festesfreuden und Jammergeschrei und den Kämpfen der Kühnen, und wer mag, kann nun von all dem hören, es werden aber wundersame Dinge darunter sein.

Es wuchs damals in Burgund ein Mädchen heran, das war so auserlesen, dass man rings in den Landen kein schöneres an Wohlgestalt finden konnte, aber auch kein schöneres an Tugend und Edelsinn. Viele Ritter begehrten sie zur Frau, und alle Mädchen beneideten sie. Sie hieß Kriemhild, und drei edle und reiche Könige beschützten sie: Gunther, Gernot und der junge Giselher, das waren

ihre Brüder. Es waren dies freigebige Herren aus hohem Geschlecht, unmäßig in ihrer Kraft und prächtige Haudegen, und sie herrschten gemeinsam über ihr Land. Ihre Mutter hieß Ute, ihr Vater hieß Dankrat, ihr Hof war zu Worms am Rhein, und ihr Gefolge waren die erprobtesten Streiter: Hagen von Tronje, sein Bruder Dankwart, dann Ortwin von Metz, die hochberühmten Markgrafen Gero und Eckewart, die vordem an der Elbe gegen die Heiden gefochten hatten, der Spielmann Volker von Alzay, der Küchenmeister Rumold, der Schenk Sindold und der Kämmerer Hunold und viele andere, deren Namen heut keiner mehr kennt, doch wenn man alle ihre Taten besingen wollte, würde ein Menschenleben dazu nicht ausreichen.

Eines Nachts träumte Kriemhild, sie zähme einen wilden und schönen Falken, da kämen mit einem Mal zwei Adler dahergeflogen und zerfleischten den schönen Falken, und sie hätte nie etwas Grässlicheres gesehen.“

 

 

Franz Fühmann (15 januari 1922 – 8 juli 1984)

 

Lees verder “Franz Fühmann, Martha Saalfeld, Xu Zhimo, Willem de Clercq, Louis Guilloux”

Walter Serner, Alexander Moszkowski, Aleksandr Gribojedov, Sidonia Zäunemann, Peter Christen Asbjør

De Duitse schrijver Walter Serner werd op 15 januari 1886 in de Tsjechische plaats Karlsbad (Bohemen) geboren. Zie ook mijn blog van 15 januari 2009 en ook mijn blog van 15 januari 2010.

 

Uit: Letzte Lockerung

 

„Wird er aber erreicht, so wird dieses Brevier das erste Abenteuer gewesen sein und fortan von einem zum andern führen, von Stadt zu Stadt, von Land zu Land.
Jene, die längst solchen Weges dahinziehen, mögen gleichwohl diese Lektüre nicht verachten noch die vorgeschriebene Vorbereitung: ein kraftvolles Zusammenströmen alles dessen, was des Körpers und des Hirnes ist, wird die Lust zu neuen Taten stärken.
– (Hier sei erwähnt, daß, um kräftige Trinker nicht zu irritieren, das Maß der Getränke nicht vorgeschrieben wurde; daß es aber ratsam ist, von jedem Wein nur eine halbe Flasche zu bestellen und von jeder Flasche dem Kellner ein Glas zu überlassen.)
1. Motto: Jeder sein eigener Papst!
2. Motto: Non, je ne marche pas. Non, je ne marche plus. Mais j’irai peutêtre à Canada. Chi lo sà?
3. Motto: “Ihr Name tut nichts zur Sache. Aber wie heißt du, Heißgeliebte?”
4. Motto: (Die Kunst-Kuhe ging so lange zum Brunnen, bis ich ihr hinter die Ohren brach.)
5. Motto: Que les chiens sont heureux! Ils se ……. .. ….., ils s’ …….. entre eux: que les chiens sont heureux! (Ami, ami!)
6. Motto: Zwei Sparren zwischen den Beinen, eine Pfauenfeder am Mast, so geht er, es ist zum Weinen, und mit gelinder Hast. Wer? Das Pack.
7. Motto: Grips muß man haben, stark muß man sein!“

 

 

Walter Serner (15 januari 1886 – augustus 1942)

 

 

Lees verder “Walter Serner, Alexander Moszkowski, Aleksandr Gribojedov, Sidonia Zäunemann, Peter Christen Asbjør”

F. Springer

De Nederlandse schrijver en diplomaat F. Springer (eig. Carel Jan Schneider werd geboren in Batavia op 15 januari 1932. Tijdens de Japanse bezetting bracht hij een deel van de tijd door in een interneringskamp. Na de oorlog kwam het gezin naar Nederland, na een lange omweg via Ceylon, Singapore en Thailand. Schneider ging naar het gymnasium in Rotterdam en naar het Christelijk Gymnasium Sorghvliet in Den Haag, en studeerde rechten aan de Universiteit Leiden. Van 1958 tot 1961 was hij bestuursambtenaar in Nederlands Nieuw-Guinea, het tegenwoordige Papoea.Na zijn periode in Nieuw-Guinea was Schneider diplomaat op Nederlandse ambassades in onder meer New York, Brussel, Dhaka, Teheran en Straatsburg. Ook werkte hij in Angola. Eind jaren tachtig was hij ambassadeur in de DDR. In 1989 ging hij met pensioen. Springer debuteerde in 1958 met het verhaal “Een eskimo op het dak” dat voor het eerst in boekvorm verscheen in 2002 in „Allemaal gelogen. De herinnering als mooi verhaal“, waarin niet eerder gepubliceerd of in boekvorm verschenen werk van F. Springer gebundeld is. Zijn gedichten en verhalen uit de jaren vijftig werden onder zijn eigen naam gepubliceerd. Vanaf Bericht uit Hollandia (1962) gebruikte Schneider het pseudoniem F. Springer. Hij ontving voor Bougainville in 1982 de Ferdinand Bordewijk Prijs en kreeg in 1995 de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre.

Uit: Quissama

“In de wereld heb ik alles verkocht aan iedereen. Spiegels en kralen, buitenboordmotoren, limonade, tabak, petroleum, koffie, dekens aan Maleiers en Chinezen, makreel in blik aan Papoea’s in Nieuw-Guinea, rijbewijzen aan doven en blinden in Madras, melk, melk, zeeën melk op drie continenten je gelooft me toch Charlie?” “Natuurlijk, big white trader! Dat ben ik ook. Als je wilt noem ik op wat ik allemaal …” Hij stak afwerend zijn hand omhoog, kwam het prieel binnen en ging zitten.”

(…)

„Een kleine stem in ons oor, ik wist dat het bij hem en bij mij dezelfde stem was: is dit nu alles? In een donker gat in Afrika snakken naar nieuwe adem? We staarden elkaar aan, ik zag radeloosheid in zijn ogen, hij moest zoiets in de mijne zien. Verdomd, als niet één van de miljarden Afrikaanse ratten zich meer vertoonde, moest het schip nu zinken en redding was onmogelijk in deze stinkende, rotte… hij had mij de ogen geopend, King Velderman!”

(…)

“Voorzichtig schoof ik Pauline weer achter glas en zette haar voor mij op Kings tafel. Ik voelde hoe João in de deur mijn handelingen observeerde. Ik zei dat hij naar bed kon gaan. Hij wenste mij goedenacht. Het nieuwe, blanke blad van mijn orderboek zag er bijna verleidelijk uit. Morgen, de dag van beslissingen, was nog ver weg. Ik schreef. Steeds sneller schreef ik, want alles moest worden vastgelegd voordat er iemand binnenkwam om te beweren dat Pauline, King Velderman en ik zelf nooit hadden bestaan.”


F. Springer (Batavia, 15 januari 1932)

J. Bernlef, Edward St Aubyn, Yukio Mishima, Anchee Min, Mary Robison

De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook mijn blog van 14 januari 2007 en ook mijn blog van 14 januari 2008 en ook mijn blog van 14 januari 2009 en ook mijn blog van 14 januari 2010.

Blinddruk

Stemmen die wilden klinken
maar in stilte steken bleven

Dooierloos ei
onverpopte vlinder

De gedroomde aanzet tot het begin
van een eerste aarzelende zin

Maar de lippen alweer gesloten
dooft het denken

Onbegonnen werk licht op.

 

Conservatorium

De ramen van het conservatorium staan wijdopen
daarbinnen vergrijpt iemand zich aan eeuwenoude gevoelens
de vleugel jammert en klaagt

In het park scheren zwaluwen het gras
oogsten lucht en insecten

Hoe te leven? Voor wat?
Grote vragen waarop kleine antwoorden passen

Zo precies als deze zwaluwen die geven
vliegensvlug

Iemand daarbinnen houdt plotseling op met spelen
vloekt en slaat zijn vleugel dicht.

 

Geluk

In takken groeperen zich groene zinnen
popelend om alle kanten uit te lopen

Op stoeptegels een kindertekening
door regenschrift al half gewist

Achter een dakkapel begint een merel te zingen
houdt dan midden in zijn herinnering op

In mijn hoofd vertwijgt zich zijn lied – niemand
ziet iets aankomen, dat is ons geluk.

 

 

J. Bernlef (Sint Pancras, 14 januari 1937)

 

 

Lees verder “J. Bernlef, Edward St Aubyn, Yukio Mishima, Anchee Min, Mary Robison”

Martin Auer, John Dos Passos, Tillie Olsen, Marek Hlasko, Rudolf Hagelstange

De Oostenrijkse dichter en schrijver, musicus en cabaretier Martin Auer werd geboren op 14 januari 1951 in Wenen. Zie ook mijn blog van 14 januari 2009 en ook mijn blog van 14 januari 2010.

 

Uit: Und jetzt?

 

“Ich bin die Johanna!”

Der Mann in dem verdreckten Zimmer reisst die Augen auf. Es kann sein, dass ein oder zwei Erbsen aus seinem offenen Mund auf den Teller zurückfallen. Der Löffel in seiner Hand bleibt über dem Teller hängen wie ein verlorenes Raumschiff über einem toten Planeten.

Fassungslos starrt er das Mädchen an, das in der Tür steht, die Arme hängen lässt und anscheinend nicht mehr zu sagen hat, als sie schon gesagt hat. Jetzt ist er dran, soviel ist ihm klar. Aber was sagt man zu einer Tochter, die man vor Jahren – waren es sechs? Sieben? Acht? – verlassen hat, besser aufgehoben bei der tüchtigen Mutter als beim verwahrlosten Vater, und die jetzt vor einem steht, blass und mager, Augenbrauen, Nasenflügel und Lippen von Ringen durchstochen, und einen mit den dick schwarz eingerandeten Augen ansieht wie ein kriegsgefangener Offizier, der fest entschlossen ist, nicht mehr von sich preiszugeben als Name und Dienstgrad?

Der Augenblick gerinnt zu Minuten. Als wären sie beide eingefroren in diesen Augenblick, ohne jemals wieder daraus auftauchen zu können. Ihr argwöhnischer Blick prallt auf seine graue Haut, seine Bartstoppeln, die Tränensäcke, das schüttere zerraufte Haar, den verblödeten Blick. Sein Hemd ist fleckig, die Hand, die den Löffel in Schwebe hält, zittert. Auf dem Tisch, an dem er seine Erbsen isst, stapeln sich alte Zeitungen und leere Konservendosen, eine zerrissene Socke krönt das Arrangement.

Der verwahrloste Alte versucht zu schnallen, was gespielt wird, aber der Blick seiner Tochter verrät ihm nichts. Diese Augen sind ein einziger Vorbehalt, enthalten sich jeden Urteils und geben nichts preis. Vorläufig steht sie hier in der Tür, und über ihren nächsten Schritt wird sie entscheiden, wenn es soweit ist. Jetzt ist erst einmal er am Zug, und das ist es, was ihn so verwirrt.

Schließlich findet er den Ausweg. Er lässt die Hand mit dem Löffel sinken, ergreift stattdessen das Glas, das neben dem Teller steht, hebt es hoch und sagt: “Prost!”

 

 

Martin Auer (Wenen, 14 januari 1951)

 

 

Lees verder “Martin Auer, John Dos Passos, Tillie Olsen, Marek Hlasko, Rudolf Hagelstange”

Anatoli Rybakov, Werner Helwig, Zacharias Topelius, Isaäc da Costa, Ida Dehmel

De Russische schrijver Anatoli Rybakov werd geboren op 14 januari 1911 in Tsjernihiv. Zie ook mijn blog van 14 januari 2009 en ook mijn blog van 14 januari 2010. 

 

Uit: The Children of the Arbat

 

„This was the reasoning of an emigre who did not know Russia or the Russian village or the peasant. What had happened to the famous electric plow that Lenin had gazed on with such naive hope in 1922? Where was it now? It wasn’t that Lenin didn’t understand technology, just that he didn’t understand the Russian village and the Russian peasant. In order to make the peasant literate and cultured and in order to safeguard the village from famine and so on, we needed not decades but centuries.

That approach, the approach that tried to inculcate the psychology of the farmer, was alien to the peasant. The farmer didn’t need the dictatorship of the proletariat. The farmer, the private farmer and the individualist, has to be stifled at birth in the Russian peasant. As for cooperatives, by all means, but the kind in which the peasant will be a simple worker. That’s what he had accomplished: the second Russian revolution, and it was no less important than the first one.

In the October Revolution we had the peasants on our side, and in the collectivization we had them against us. Yes, of course we need books and science and protection against crop failure, but we need all that, not as preliminaries of collectivization, but on the basis of it. Lenin had said: first culture, then collectivization. Stalin’s way was: first collectivization, then culture.“

 

 

Anatoli Rybakov (14 januari 1911 – 23 december 1998)

 

Lees verder “Anatoli Rybakov, Werner Helwig, Zacharias Topelius, Isaäc da Costa, Ida Dehmel”

Edmund White, Jay McInerney, Daniel Kehlmann, Lorrie Moore, Jurgis Kunčinas, Clark Ashton Smith

De Amerikaanse schrijver en essayist Edmund White werd geboren op 13 januari 1940 in Cincinnati. Zie ook alle tags voor Edmund White op dit blog.

Uit: The Farewell Symphony

„I’m beginning this book on All Saints’ Day in Paris, six months after Brice’s death. This morning I went with Brice’s brother and his brother’s lover to the Père Lachaise cemetery to leave some flowers before the white marble plaque that marks the niche where Brice’s ashes are stored in an urn. At first there wasn’t a receptacle for the flowers and we’d just leave them on the cold floor, where they’d quickly wilt. But then someone-the Spanish woman who cleaned for us once a week, perhaps-attached a little brass vase to the plaque, and that’s where we put the flowers now. Today I left yellow freesias. Someone had Scotchtaped the photo of a young man to Brice’s plaque and I wondered if it was a secret admirer who’d left his own portrait; retrospectively I was jealous. Maybe it was a photo of one of the other dead young men that had been taped to our plaque by mistake.

The ashes are in the columbarium, a fancy word for “dovecote.” We wanted to be buried together, but since technically I’m not a Parisian, there was no way I could buy a plot or a niche at Père Lachaise, which is reserved for citizens of the capital. Brice thought of everything in his methodical way; he bought the niche for his urn but in my name. Now, legally, I can’t be refused entrance when I die.

I’ve never liked to feel things in the appropriate way at the right moment. I know that Brice’s brother is slightly puzzled that I don’t visit the long, subterranean corridors of the columbarium more often. Even today I was dry-eyed, bored, more curious about the new plaques than anguished about Brice’s. The day Brice was interred, there were only four other niches occupied along this whole wall. Now it’s filling up quickly-at least two hundred newcomers have arrived in the last six months. Some are Vietnamese and their inscriptions are in both French and in Chinese characters. A few are young men in their twenties-I imagine they died of AIDS, too. There are Jews and Protestants as well as Catholics; Poles and Italians as well as French. There’s even an American writer shelved just above Brice; he’s had inscribed the words “Writer-Ecrivain” just below his name.

It’s not that Brice’s brother Laurent doubts my grief. He saw me six months ago, sitting on the curb just outside the funeral home, sobbing. We’d just made all the arrangements for the cremation and now I was crying like a Sicilian widow.“

 

Edmund White (Cincinnati, 13 januari 1940)

Lees verder “Edmund White, Jay McInerney, Daniel Kehlmann, Lorrie Moore, Jurgis Kunčinas, Clark Ashton Smith”

Kostís Palamás, Karl Bleibtreu, Victor de Laprade, Jan de Bas, Eduard von Bauernfeld, Maler Müller, Mark Alexander Boyd

De Nieuwgrieks dichter Kostís Palamás werd geboren op 13 januari 1859 in Patra. Zie ook alle tags voor Kostís Palamás op dit blog.

 

Rose Fragrance

This year’s harsh winter brought me to my knees,
For it found me without youth and caught me without fire,
And time and again as I walked the snowy streets,
I felt I would fall and die.
But yesterday, as I was encouraged by the laugh of march,
And I went to find again the roads to the ancient sites,
The first fragrance of a distant rose in my path
Brought tears to my eyes.

 

 Vertaald door Alex Moskios

 

 Ancient Eternal And Immortal Spirit

Immortal spirit of antiquity,
Father of the true, beautiful and good,
Descend, appear, shed over us thy light
Upon this ground and under this sky
Which has first witnessed the unperishable fame.
Give life and animation to those noble games!
Throw wreaths of fadeless flowers to the victors
In the race and in the strife!
Create in our breasts, hearts of steel!
In thy light, plains, mountains and seas
Shine in a roseate hue and form a vast temple
To which all nations throng to adore thee,
Oh immortal spirit of antiquity!

 

Kostís Palamás (13 januari 1859 – 27 februari 1943)
Standbeeld in Nicosia

 

Aangezien de editor van Skynet weer eens niet mee  wil werken zie voor nog meer schrijvers van de 13e januari ook mijn blog van vandaag bij seniorennet.be

 

Cees van der Pluijm, Jacques Hamelink, Haruki Murakami, Alain Teister, Jakob Lenz

De Nederlandse dichter, schrijver en columnist Cees van der Pluijm werd geboren op 12 januari 1954 te Radio Kootwijk (Gld.). Zie ook mijn blog van 12 januari 2007 en ook mijn blog van 12 januari 2008 en ook mijn blog van 12 januari 2009 en ook mijn blog van 12 januari 2010.

1954

Je was er pas een week of vier
De ouderwetse winterkou
Sloeg bikkelhard de kamer in

Je was de spil van het gezin
De wereld draaide nog om jou
Je leefde, gulzig als een dier

Je moeder in het kraambed lag
Te wachten op de laatste dag

Er werd gebeefd van kou en angst
Je vader was misschien het bangst
Want Oma voerde het gezag

Hij wierp wat plankjes toe naar haar:
Mijn luiers, van de vrieskou zwaar –
Zij brak haar armen bij de vangst

 

 1, JOZEFSSCHOOL

I

Je kunt de bel nog horen als je wilt
Hij staat nog immer in de hoge deur:
Die strenge man, driedelig in het pak

Hij luidt de bel, de kinderschaar verstilt

En schuifelt met een zweem van ongemak
En achting voor hem langs: hij is het Hoofd
Der School (het Hoofd, nog lang geen directeur)
In wiens gezag men moeiteloos gelooft

’t Is winter en de grote kachel brandt
Met af en toe een plof. Je ruikt de geur
Van toen: van ijver, angst en kinderzweet

Zelfs nog in dit verbouwd gebouw; dit pand
Waar werd gezwoegd, gerekend, gedicteet

Men speelt er nu verantwoord interieur

 

LENTE IN ‘T LAAG EN ‘T HOOG 

II

Van bloesem wit de oevers van de beek
Waar pas nog sneeuw de koude grond bedekte;
En waar het uit de bomen constant lekte
Ontsprong het groen terwijl je net niet keek

De specht beukt elke ochtend op de bast
Van oud kastanjehout en alles zingt
Als jij het wakker worden nog bedwingt
En slaperig je ochtendplasje plast

Het kriekend licht komt daag’lijks vroeger binnen
En al wat leeft, is spoorslags buiten zinnen
De morgenstond is ongeremd Bacchantisch

En alles bloeit en lonkt en kwinkeleert
Terwijl jij Morpheus’ armen prefereert
Natuur is onverdragelijk romantisch

 

Cees van der Pluijm (Radio Kootwijk, 12 januari 1954)

 

 

Lees verder “Cees van der Pluijm, Jacques Hamelink, Haruki Murakami, Alain Teister, Jakob Lenz”

Fatos Kongoli, William Nicholson, Florian Havemann, Jack London, Ferenc Molnár, Charles Perrault

De Albanese schrijver Fatos Kongoli werd geboren op 12 januari 1944 in Elbasan. Zie ook mijn blog van 12 januari 2009 en ook mijn blog van 12 januari 2010.

 

Uit: Ein europäischer Traum (Vertaald door Joachim Roehm) 

 

„Als ich den letzten Jahren seines Lebens einmal von ihm wissen wollte, warum er Kommunist geworden war, drückte er sich nicht um eine Antwort: Während der Jahre in Italien sei dies die beste Lösung gewesen. Er habe vor der Alternative gestanden, sich entweder für den Kommunismus eines Antonio Gramsci zu entscheiden oder für den Faschismus des Duce … Es liegt mir fern, meinem Vater etwas vorzuwerfen, doch außer dem Faschismus des Duce und dem Kommunismus eines Antonio Gramsci wird es in Verdis Vaterland auch noch andere Alternativen gegeben haben. Die letzten Jahre seines Lebens, das tragisch endete, denn er wurde von seiner eigenen Partei geächtet und weggeworfen wie eine ausgequetschte Zitrone, verbrachte er am Klavier, Fugen von Bach spielend, bis er dann starb, verlassen selbst noch von seinen engsten Freunden. Ich, der ich endlich die Mathematik aufgegeben und mich der Literatur zugewandt hatte, begriff damals, dass ich womöglich

den gefährlichsten Fehler meines Lebens begangen hatte. Die Sprache Molières eröffnete mir die Möglichkeit, Kontakt mit den großen Autoren des 20. Jahrhunderts aufzunehmen, und ich begriff einigermaßen, was wirklich Literatur ist. In einem Land wie Albanien, wo auch noch dem unschuldigsten Dissidenten ohne lange zu fackeln der Kopf abgerissen wurde, war es verflucht schwierig, sich mit wirklicher Literatur abzugeben. Aber dieses verdrießliche Kapitel ist allgemein bekannt, und nach dem Fall der Berliner Mauer hat dies alles nichts mehr zu bedeuten. Auerdem

hätte niemand wirklich Lust, mir in den finsteren Tunnel dieser langen Jahrzehnte zu folgen, in denen meine Zähne allmählich verrotteten und zum Teil viel zu früh ausfielen, bis ich mir schließlich ziehen und durch eine Prothese ersetzen ließ, was noch übrig war, sodass ich nun nach Belieben lachen kann, wenn mir zum Weinen ist, ohne befürchten zu müssen, dass ich so schrecklich hässlich aussehe wie in der Zeit vor meiner Prothese.“

 

 

Fatos Kongoli (Elbasan, 12 januari 1944)

 

Lees verder “Fatos Kongoli, William Nicholson, Florian Havemann, Jack London, Ferenc Molnár, Charles Perrault”