Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Robert Gernhardt

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

 

Uit: Aus den Memoiren des Herren von Schnabelewopski

“Mein Vater hieß Schnabelewopski; meine Mutter hieß Schnabelewopska; als beider ehelicher Sohn wurde ich geboren den ersten April 1795 zu Schnabelewops. Meine Großtante, die alte Frau von Pipitzka, pflegte meine erste Kindheit und erzählte mir viele schöne Märchen und sang mich oft in den Schlaf mit einem Liede, dessen Worte und Melodie meinem Gedächtnisse entfallen. Ich vergesse aber nie die geheimnisvolle Art, wie sie mit dem zitternden Kopfe nickte, wenn sie es sang, und wie wehmütig ihr großer einziger Zahn, der Einsiedler ihres Mundes, alsdann zum Vorschein kam. Auch erinnere ich mich noch manchmal des Papagois, über dessen Tod sie so bitterlichweinte. Die alte Großtante ist jetzt ebenfalls tot, und ich bin in der ganzen weiten Welt wohl der einzige Mensch, der an ihren lieben Papagoi noch denkt. Unsere Katze hieß Mimi, und unser Hund hieß Joli. Er hatte viel Menschenkenntnis und ging mir immer aus dem Wege, wenn ich zur Peitsche griff. Eines Morgens sagte unser Bedienter, der Hund trage den Schwanz etwas eingekniffen zwischen den Beinen

und lasse die Zunge länger als gewöhnlich hervorhängen; und der arme Joli wurde, nebst einigen

Steinen, die man ihm an den Hals festband, ins Wasser geworfen. Bei dieser Gelegenheit ertrank er. Unser Bedienter hieß Prrschtzztwitsch. Man muß dabei niesen, wenn man diesen Namen ganz richtig aussprechen will. Unsere Magd hieß Swurtszska, welches im Deutschen etwas rauh, im Polnischen aber äußerst melodisch klingt. Es war eine dicke, untersetzte Person mit weißen Haaren und blonden Zähnen. Außerdem liefen noch zwei schöne schwarze Augen im Hause herum, welche man Seraphine nannte. Es war mein schönes herzliebes Mühmelein, und wir spielten zusammen im Garten und belauschten die Haushaltung der Ameisen und haschten Schmetterlinge und pflanzten Blumen. Sie lachte einst wie toll, als ich meine kleinen Strümpfchen in die Erde pflanzte, in der Meinung, daß ein paar große Hosen für meinen Vater daraus hervorwachsen würden.

Mein Vater war die gütigste Seele von der Welt und war lange Zeit ein wunderschöner Mann; der

Kopf gepudert, hinten ein niedlich geflochtenes Zöpfchen, das nicht herabhing, sondern mit einem Kämmchen von Schildkröte auf dem Scheitel befestigt war.

Seine Hände waren blendend weiß, und ich küßte sie oft. Es ist mir, als röche ich noch ihren süßen Duft und er dränge mir stechend ins Auge. Ich habe meinen Vater sehr geliebt; denn ich habe nie daran gedacht, daß er sterben könne. Mein Großvater väterlicher Seite war der alte Herr von Schnabelewopski; ich weiß gar nichts von ihm, außer daß er ein Mensch und daß mein Vater sein Sohn war.”

 

Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)

Heine monument van Waldemar Grzimek in Berlijn

Lees verder “Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Robert Gernhardt”

Ida Vos, Jevgeni Petrov, Jean Rouaud, Laurens Jan van der Post, Emily Carr

De Joods-Nederlandse schrijfster Ida Vos (meisjesnaam Gudema) werd geboren in Groningen op 13 december 1931. Zie ook mijn blog van 13 december 2008 en ook mijn blog van 12 december 2009 en ook mijn blog van 13 december 2010.

 

Heilig

Wat heeft ze in de tijd dat ze is ondergedoken al veel mooie boeken gelezen over heiligen. Over de heilige Bernadette, over de heilige Jeanne d’Arc, over de heilige Theresia. Zo heilig zou ze willen zijn, maar ze is niet katholiek. Een joodse heilige zal er wel nooit zijn geweest.

‘Ik wil katholiek worden,’ zegt ze tegen tante.

Tante is heel verrast.

‘Meen je dat?’ vraagt ze. ‘Goed, de pastoor weet toch dat jullie hier zijn. We zullen vragen of hij vanavond eens komt praten.’

‘Ik wil ook katholiek worden,’ zegt Esther.

‘Goed, over jou praten we ook,’ belooft tante.

’s Avonds zit meneer pastoor bij hen in de keuken.

‘Ria en Maaike willen katholiek worden,’ zegt tante.

‘Dat is een goeie keus,’ knikt meneer pastoor. ‘Morgen ga ik met de ouders praten. Jullie horen van mij.’

De volgende dag praten ze over gedoopt worden.

‘Jullie mogen voor één keer mee naar de kerk,’ zegt tante. ‘En ik ga jullie schoenen poetsen en je krijgt bloemen in je haar.’

Ze worden er helemaal vrolijk van. Ondergedoken zijn en toch naar buiten gaan. Hoe kan dat?

‘Als ik gedoopt ben, word ik later heilig,’ zegt ze. ‘Net als Bernadette en Jeanne en Theresia.’

Meneer pastoor brengt een droevige boodschap mee.

‘De ouders willen niet dat ze gedoopt worden. “Later, als ze zelf kunnen beslissen en ze willen nog,” heeft de vader gezegd.’

Ze moet vreselijk huilen. Daar gaat het uitje naar de kerk. Daar gaan de bloemen, en heilig worden kan nu ook niet.

‘Ik zie dat je huilt,’ zegt meneer pastoor. ‘Dat is goed. Nu zijn jullie martelaren voor het geloof. Voordat de heilige Bernadette en de heilige Jeanne en de heilige Theresia heilig werden verklaard, waren ze martelaren. Dat zijn jullie nu ook. Ik heb van tante gehoord dat jullie iedere dag bidden. Blijf dat doen.’

‘Amen,’ zegt ze.

‘Amen,’ zegt Esther.

 

Ida Vos (13 december 1931 – 3 april 2006)

Lees verder “Ida Vos, Jevgeni Petrov, Jean Rouaud, Laurens Jan van der Post, Emily Carr”

Kader Abdolah, Susanna Tamaro, Sophie Kinsella, Vassilis Alexakis, Ahmad Shamlou

De Iraanse schrijver Kader Abdolah (pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Zie ook mijn blog van 12 december 2008 en ook mijn blog van 12 december 2009 en ook mijn blog van 12 december 2010.

 

Uit: De Koning

„De sjah had een zware erfenis gekregen van zijn vader.
De situatie in het land was slecht, de schatkist was leeg, het leger verkeerde in een armzalige staat, de bevolking was grotendeels analfabeet en leefde in armoede en onzekerheid. En altijd dreigde er oorlog aan de grens met India, waar de Britten de macht in handen hadden.
Het waren allemaal kwesties die de sjah tijdens zijn koningschap zou moeten aanpakken, maar hij wist niet hoe en hij liet het liever aan zijn vizier over. Mirza Kabir had wel een plan, een groots plan waar hij de instemming van de sjah voor nodig had. Zolang de sjah met zijn eigen zaken bezig was, had de vizier zijn handen vrij om voorbereidingen te treffen die nodig waren om zijn ideeën wat betreft hervormingen en de ontwikkeling van het land te realiseren.

De eerste zorg van de koning was de huisvesting van zijn vrouwen. Zijn vader had meer dan 1.200 vrouwen in zijn harem gehad, maar sjah Naser had er slechts 230. Ze waren nu al ruim twee weken onderweg om van de Russische grensstad Tabriz naar Teheran te komen.
De sjah ontving Ghadje Bashi, de baas van zijn harem. De vader van deze man was een trouwe knecht van de overleden koning geweest en hij had zijn zoon, toen hij nog een kind was, laten castreren zodat deze later als eunuch in de harem zou kunnen werken. Toen de jongen volwassen was, stuurde de oude koning hem naar Tabriz om in de harem van de kroonprins dienst te doen. Zijn trouw bezorgde hem later de titel Ghadje, een hoge koninklijke onderscheiding voor een eunuch.
Ghadje Bashi kreeg rechtstreeks opdrachten van de sjah en na de sjah had hij het voor het zeggen in de harem. Alles wat de vrouwen nodig hadden, werd door hem verzorgd. Zonder zijn toestemming mocht geen enkele vrouw een stap buiten de harem zetten. Ghadje bewaakte de toegang. De sjah kon via een doorgang van de harem naar zijn slaapkamer gaan.
Ghadje was nu door de sjah ontboden om verslag uit te brengen over de nieuwe huisvesting. De sjah stond midden in de spiegelzaal toen zijn hofmeester, een zwijgzame man in een lange zwarte strakke jas, vroeg of hij Ghadje Bashi mocht binnenlaten. De sjah knikte.“

 

Kader Abdolah (Arak, 12 december 1954)

Lees verder “Kader Abdolah, Susanna Tamaro, Sophie Kinsella, Vassilis Alexakis, Ahmad Shamlou”

Gustave Flaubert, John Osborne, Beat Sterchi, Hans Keilson

De Franse schrijver Gustave Flaubert werd op 12 december 1821 geboren in Rouen. Zie ook alle tags voor Gustave Flaubert op dit blog.

 

Uit: Madame Bovary (Vertaald door Hans van Pinxteren)

„Soms bedacht zij dat dit toch de mooiste dagen van haar leven waren, de wittebroodsweken, zoals dat heette. Om daar ten volle van te genieten hadden zij beslist een reis moeten maken naar zo’n land met een klinkende naam, waar het nietsdoen van de eerste huwelijksdagen zoveel zaliger is! In postkoetsen, achter blauw-zijden gordijntjes, rijdt men stapvoets de steile wegen op, terwijl het lied van de postiljon in de bergen weerklinkt, met het geklingel van de geitebel en het gedaver van de waterval. Bij zonsondergang ademt men aan de baai de geur van citroenen in; en ’s avonds, op het terras van een villa, kijkt men samen, de handen ineengestrengeld, naar de sterren en maakt plan- nen voor de toekomst. Er waren bepaalde streken op aarde, meende zij, waar het geluk tot bloei komt, als een plant die speciaal aan die bodem is gehecht en die nergens anders goed gedijt. Kon zij maar in een Zwitsers chalet over het balkon leunen, of zich vol weemoed opsluiten in een Schotse cottage, met een echtgenoot in een zwartfluwelen kostuum met lange panden, die soepele laarzen draagt, een spitse hoed en kanten kragen. Wellicht had zij graag eens vertrouwelijk over dit alles gepraat. Maar hoe geef je uiting aan een vaag gevoel van onvrede, dat even veranderlijk is als de wolken en wervelend als de wind. Daartoe ontbraken haar de woorden, de gelegenheid, de moed. En toch, als Charles het maar had gewild, als hij het had aangevoeld, als zijn blik ook maar één keer haar gedachte tegemoet was gekomen, dan zou, meende zij, haar hart zich ineens hebben uitgestort, zoals een overvloed van rijpe vruchten uit de fruitboom valt zodra je je hand ernaar uitstrekt. Maar naarmate de intimiteit in hun leven vastere vormen aannam, vervreemdde zij innerlijk van hem, waardoor hij steeds verder van haar af kwam te staan. Charles’ gesprekken waren zo vlak als de stoep in de straat waarover de ideeën van alleman kuierden in alle- daagse kleren, niet in staat om enige emotie te wekken, geen lach, geen illusie. Toen hij studeerde in Rouen, had hij, zei hij, nooit zin gehad om in de schouwburg te gaan kijken naar de toneelspelers uit Parijs. Hij kon niet zwemmen, niet schermen, niet schieten, en op een dag kon hij haar een ruiterterm, die zij was tegengekomen in een roman, niet verklaren. Maar een man diende toch juist alles te weten?„

 

Gustave Flaubert (12 december 1821 – 8 mei 1880)

Standbeeld in Trouville-sur-mer

Lees verder “Gustave Flaubert, John Osborne, Beat Sterchi, Hans Keilson”

Shrinivási, Christian Dotremont, Tsjingiz Ajtmatov, Manès Sperber, Else Buschheuer, Patrick O’Brian

De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zie ook mijn blog van 12 december 2006 en ook mijn blog van 12 december 2008 en ook mijn blog van 12 december 2010.

 

marie pompoen

Goud en donker

als de troepiaal is mijn hart

als de wind speelt in de bomen

een dartele toemba

vandaag zingt de zee

nabij jouw huis

waarom?

Laat de zee zingen

haar mond kan niemand snoeren

haar ogen niet verbieden

open te staan

haar armen niet weigeren

om dit land te omhelzen

Laat de wind spelen en

om jouw huis drentelen

verlegen maar ongezien

en praten met jou

in je oor fluisteren

woorden van weleer

goud en donker

waarom?

En waarom in je ring

die druppel bloed

en waarom in je ogen

een doffe aanwezigheid

en waarom in je handen

de onvrijheid

van de slaaf

waarom?

Goud en donker

als de troepiaal

is mijn hart

maar vandaag sluit ik

mijn ogen;

voor zijn zang alleen

in de goudgedreven morgen

staan mijn oren open

want dan ervaar ik jou

als je land en

de zingende zee;

als je land en

de wenkende wind;

als je land en

de lonkende zon.

 

Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)

Lees verder “Shrinivási, Christian Dotremont, Tsjingiz Ajtmatov, Manès Sperber, Else Buschheuer, Patrick O’Brian”

Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, Marco Kugel, Annette von Droste-Hülshoff

De Italiaanse schrijver.Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. Zie ook mijn blog van 11 december 2008 en ook mijn blog van 11 december 2009 en ook mijn blog van 11 december 2010.

 

Uit:Als Durante kam (Vertaald door Maja Pflug)

„Am 19. Mai nachmittags um vier Uhr zwanzig saß ich bei einer Arbeitspause auf der Wiese vor dem Haus, ohne an etwas Bestimmtes zu denken. Das Thermometer, das in dem Bogen zwischen Haus und Werkstatt hing, zeigte siebenundzwanzig Grad im Schatten, doch in der Sonne waren es mindestens dreißig. Mein Kopf brannte, die Augen schmerzten beinahe. Das zum Teil schon verdorrte Gras pikte mich an Fußsohlen und Knöcheln. Mücken, Bienen und andere Insekten unterschiedlicher Größe ließen sich auf mir nieder oder summten um mich herum. Ab und zu wedelte ich mit den Händen, um sie zu verjagen; ich atmete langsam. Manchmal fuhr auch ein leichter Luſthauch

durch die Schwüle und kräuselte die schwache Welle von electric blues, die aus den Fenstern drang. Stieglitze, Buch – finken und Turteltauben mit Halsband sangen in den Bäumen und Büschen; die Hügellandschaſt rundherum war bezaubernd wie immer, obgleich die Farben durch die lange Trockenheit und das grelle Licht schon etwas verblasst waren. Insgesamt hätte ich sagen können, dass negative und positive Empfindungen sich die Waage hielten, vielleicht überwogen die negativen ein ganz klein wenig, was der Hitze und der Langeweile geschuldet war, die sich hinter meiner Gedankenlosigkeit anstauten.

Dann hörte ich ein Auto die Schotterstraße herunterkommen und sprang auf. Oscar, der Hund, begann zu bellen: kurze, tiefe Laute, in rhythmischen Abständen. Astrid, meine Freundin, streckte den Kopf aus einem der offenen Fenster und fragte: »Wer ist das?«

»Keine Ahnung!«, antwortete ich, während ich im Gras herumstolperte und nach meinen Filzschlappen tastete, die am großen Zeh schon ganz durchlöchert waren.

Ich ging an die Stelle, wo das steile Sträßchen die Ebene des Hauses erreicht, mit den zwiespältigen Gefühlen dessen, der weitab von der Geschäſtigkeit der urbanen Gesellschaft lebt und die ständige Begegnung mit Menschen nicht mehr gewohnt ist: genervt, beunruhigt, neugierig, instinktiv auf Verteidigung meines Reviers eingestellt. Oscar bellte aufgeregter und zerrte an der gestrafften Kette. Zwischen den Sauerkirschbäumen, Heckenrosen, dem wilden Fenchel und dem hohen Gras tauchte ein kleines weißes Auto auf und hielt ein paar Meter vor mir. Auch ich blieb abrupt stehen, alle Muskeln meines Körpers und meines Gesichts angespannt, mir plötzlich meines verwaschenen

militärgrünen T-Shirts und meiner ausgebeulten schwarzen Leinenhose bewusst, den Kopf schon voller verneinender und abwehrender Gesten und Sätze.“

 

Andrea De Carlo (Milaan, 11 december 1952)

Lees verder “Andrea De Carlo, Naguib Mahfouz, Marco Kugel, Annette von Droste-Hülshoff”

Paul Rigolle, Ludwig Laher, Janko Ferk, Alain de Benoist, Aleksandr Solzjenitsyn

De Vlaanse dichter Paul Rigolle werd geboren in Roeselaere op 11 december 1953. Zie ook mijn blog van 11 december 2010.

 

Krijger (Brugge-Damme en terug)

Op de oevers zal men wuiven. Water waarover
men lopen kan en dat gestold de beide steden bindt.
Met duizenden komen ze aangewaaid. Levensgroot,
alsof ze zichzelf hebben aangebonden, groeien ze
boven hun schoenen uit. Een bril, de muts diep
over de ogen, oren ingepakt, Winterhart. Niemand
kan hem zien. Wulken, oliebollen, warme wijn.
Nering, krijg de tering. Hou de klapschaats
aan de praat. Zachtjes buigend, een hand op de rug,
heeft hij zich gemengd. Krappe krijger. In het feest
van oude klare slijpt hij krijtwit zichzelf terug,
komt tenslotte voor het donker aan, versluisd,
verdoofd, als een brief in een bus.


Honing

Steden houden op waar het open veld begint.
Uitzicht hebben en plaats te vinden, huis
te houden is wat hem beweegt als wind.
Wat van ooit en toen dateert hangt zich aan muren op.
Foto’s, prenten, portretten in de galerij,

Stilte na de storm, vastgepinde tijd, alle nagels
trekken krom. Meer een man van stenen
dan van sterren vindt hij de stem, het woord terug

dat in hem verloren leek. De imker die de hamers
doorheen zijn ramen joeg, schuift gulzig aan.
Eet in hem de honing uit zijn droom.

 

Paul Rigolle (Roeselare, 11 december 1953)

Lees verder “Paul Rigolle, Ludwig Laher, Janko Ferk, Alain de Benoist, Aleksandr Solzjenitsyn”

Ernst van Altena, Alfred de Musset, Christian Grabbe, Maximilian von Schenkendorf, Paul Kornfeld

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Ernst van Altena werd geboren in Amsterdam op 11 december 1933. Zie ook mijn blog van 11 december 2008 en ook mijn blog van 11 december 2009 en ook mijn blog van 11 december 2010.

Bomen

In oktober zijn de bomen
van hun zomerwee bekomen
en ze zuchten dan: we zijn weer onder ons…..
Geen gebrom meer of geknetter, geen getetter of geschetter…
En ze kleden zich in feestlijk goud en brons.

En dan houden zij een party in het Spaanderswoud
met de varens en de mossen en het kreupelhout.
En ze lachen en ze bomen met elkaar.

Kijk, de eiken staan te prijken met hun bruine, brede kruinen.
De kastanje met oranje kroonjuwelen….
En de vlieren staan gevieren
populieren te versieren.
bij de vennen kussen dennen de abelen….

En de ceders doen wat teders met de els.
Westwinden strijken linden door hun pels.
Coniferen converseren met de sterke blanke berken.
Ook de essen en cipressen komen los
van september tot november in het bos!

Maar helaas een weekje later
heeft haast elke boom een kater
van dat al te vrolijk najaarszonnefeest.
En zij laten met z’n allen al hun bronzen blaren vallen.
En ze denken ’t is weer mooi genoeg geweest.

Bij de eerste najaarsstormen in het Spaanderswoud
gooien zij elkaar met eikels en met stukken hout.
En zo vechten alle bomen met elkaar
op die eerste winterdagen van het jaar.
Ja, dan beuken alle beuken op de eiken die niet wijken,
maar geniepen met de iepen en de berken…
En de sparren harrewarren met de vlieren,
die weer klieren door de tere coniferen te bewerken…

Populieren staan te tieren naar de olm…
En die dwaze beukt de hazelaar tot molm!
Alle dennen slaan hun pennen naar de essen en cipressen.
Ook krakelen de abelen er op los…
In november en december in het bos!

Ernst van Altena (11 december 1933 – 14 juni 1999)

Lees verder “Ernst van Altena, Alfred de Musset, Christian Grabbe, Maximilian von Schenkendorf, Paul Kornfeld”

Emily Dickinson, Jorge Semprún, Nelly Sachs, Gertrud Kolmar

De Amerikaanse dichteres Emily Dickinson werd geboren op 10 december 1830 in Amherst, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Emily Dickinson op dit blog.

I reason, Earth is short —

I reason, Earth is short —
And Anguish — absolute —
And many hurt,
But, what of that?
I reason, we could die —
The best Vitality
Cannot excel Decay,
But, what of that?

I reason, that in Heaven —
Somehow, it will be even —
Some new Equation, given —
But, what of that?

 

Pain has an element of blank

Pain has an element of blank;
It cannot recollect
When it began, or if there was
A time when it was not.

It has no future but itself,
Its infinite realms contain
Its past, enlightened to perceive
New periods of pain.

 

Some things that fly there be —

Some things that fly there be —
Birds — Hours — the Bumblebee —
Of these no Elegy.

Some things that stay there be —
Grief — Hills — Eternity —
Nor this behooveth me.

There are that resting, rise.
Can I expound the skies?
How still the Riddle lies!

Emily Dickinson (10 december 1830 – 15 mei 1886)

Op een t-shirt

Lees verder “Emily Dickinson, Jorge Semprún, Nelly Sachs, Gertrud Kolmar”

Karl Heinrich Waggerl, Carolyn Kizer, Pierre Louÿs, Rumer Godden

De Oostenrijkse schrijver Karl Heinrich Waggerl werd geboren op 10 december 1897 in Bad Gastein. Zie ook mijn blog van 10 december 2008 en ook mijn blog van 10 december 2009 en ook mijn blog van 10 december 2010.

Uit: Worüber das Christkind lächeln musste

“Als Josef mit Maria von Nazareth her unterwegs war, um in Bethlehem anzugeben, dass er von David abstamme, was die Obrigkeit so gut wie unsereins hätte wissen müssen, weil es ja längst geschrieben stand, – um jene Zeit also kam der Engel Gabriel heimlich noch einmal vom Himmel herab, um im Stall nach dem Rechten zu sehen. Es war sogar für einen Erzengel in seiner Erleuchtung schwer zu begreifen, warum es nun der allererbärmlichste Stall sein musste, in dem der Herr zur Welt kommen sollte, und seine Wiege nichts weiter als eine Futterkrippe.

Aber Gabriel wollte wenigstens noch den Winden gebieten, dass sie nicht gar zu grob durch die Ritzen pfiffen, und die Wolken am Himmel sollten nicht gleich wieder in Rührung zerfließen und das Kind mit ihren Tränen überschütten, und was das Licht in der Laterne betraf, so musste man ihm noch einmal einschärfen, nur bescheiden zu leuchten und nicht etwa zu blenden und zu glänzen wie der Weihnachtsstern.

Der Erzengel stöberte auch alles kleine Getier aus dem Stall, die Ameisen und die Spinnen und die Mäuse, es war nicht auszudenken, was geschehen konnte, wenn sich die Mutter Maria vielleicht vorzeitig über eine Maus entsetzte! Nur Esel und Ochs durften bleiben, der Esel, weil man ihn später für die Flucht nach Ägypten zur Hand haben musste, und der Ochs, weil er so riesengroß und so faul war, dass ihn alle Heerscharen des Himmels nicht hätten von der Stelle bringen können.

Zuletzt verteilte Gabriel noch eine Schar Engelchen im Stall herum auf den Dachsparren, es waren solche von der kleinen Art, die fast nur aus Kopf und Flügeln bestehen. Sie sollten ja auch bloß still sitzen und Acht haben und sogleich Bescheid sagen geben, wenn dem Kinde in seiner nackten Armut etwas Böses drohte. Noch ein Blick in die Runde, dann hob der Mächtige seine Schwingen und rauschte davon.”


Karl Heinrich Waggerl (10 december 1897 – 4 november 1973)
Het Waggerl Haus in Wagrain

Lees verder “Karl Heinrich Waggerl, Carolyn Kizer, Pierre Louÿs, Rumer Godden”