Alain Mabanckou, Leon de Winter, George Moore, Erich Loest, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: African Psycho (Vertaald door Christine Schwartz Hartley)

“Still, it’s weird: Every time one of my deeds ends in fiasco, something—I don’t know what exactly—compels me to think about Angoualima, my idol, and to make for his grave in the cemetery of the Dead-Who-Are-Not-Allowed-to-Sleep in the first hours of the day. There I talk to him, listen to him take me to task, call me an imbecile, an idiot, or a pitiful character. I agree, abandon myself to the fascination he exerts over me, and take these insults as a sign of the affection that only he shows me. Now if only I could convince myself that it is not in my interest to compare myself to him or desperately seek his approval as a master of crime, I might be able to start working with a free spirit. To each his own manner and personality. I certainly have tried to pursue this course. It’s not as simple as it seems.
Why take Angoualima as a model and not another of our town’s bandits? I finally found an explanation. Actually, when I was just a teenager with skeletal legs, drifting through the sticky streets of the He-Who-Drinks-Water-Is-an-Idiot neighborhood, playing scarfball with other kids my age, I would already hear people talk about Angoualima and would recognize myself in each of his gestures, which the whole country decried. I felt admiration for him. In a certain way he had preceded me in the type of existence I dreamed of for myself. So as not to despair, I persuaded myself that I resembled him, that his destiny and mine had the same arc, and that little by little I would eventually climb each step until my head, shaped like a rectangular brick, deserved a crown of laurels.
I did resemble him. Not in any physical way, but in that he cultivated a taste for solitude and that he hadn’t been recognized by his parents either—they abandoned him at a great crossroads of life where the poor child had no idea what path to take.”

 


Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

Lees verder “Alain Mabanckou, Leon de Winter, George Moore, Erich Loest, Luc Verbeke, Wilhelm Grimm, Friedrich Spielhagen”

Herman Maas

De Nederlandse schrijver en journalist Herman Hubertus Joannes (Herman) Maas werd geboren in Venray op 24 februari 1877. Maas huwde in 1903 met Henriette Braem uit Arcen. Het echtpaar kreeg drie kinderen. Maas begon zijn carrière als onderwijzer op lagere scholen in Oirlo en Ospel. Vervolgens werkte hij vier jaar als verzekeringsagent. In 1915 werd hij leraar aan de kweekschool te Venlo. Maas schreef zijn eerste stuk in 1896 in het Venrayse weekblad Peel en Maas en gebruikte daarbij de schuilnaam Peter van Venrode. Gedurende zijn hele leven bleef zijn geboortestreek De Peel een belangrijke bron van inspiratie In 1900 begon Maas met literaire bijdragen met een kritische boodschap. Wat later werden deze ook politiek van aard. Zijn eerste roman uit 1901 kan exemplarisch geacht worden voor het latere werk. Maas kaart daarin sociale wantoestanden, kleinburgerlijkheid en wanbestuur aan. Zijn roman “Verstooteling” uit 1907 levert Maas dermate veel problemen op dat hij op zoek moest naar een andere baan. Van 1915 tot 1923 was hij leraar aan de Rijksnormaalschool te Venlo. Hij combineerde deze baan met zijn werk als journalist voor het blad Limburgs Belang en zijn deelname aan de plaatselijke politiek in zijn woonplaats Roermond. Maas is zich altijd blijven verzetten tegen de vergaande invloed van de confessionele coalitie op de maatschappelijke ontwikkelingen. Vanaf 1933 had hij door langdurige werkloosheid met slechts een klein wachtgeld te kampen met miserabele levensomstandigheden. Zijn echtgenote werd in dat jaar met een chronische depressie blijvend opgenomen op de gesloten afdeling van een psychiatrische inrichting. Mede onder invloed van zijn oudste zoon raakte hij steeds meer betrokken bij de fascistische wereldbeschouwing. Hij werd ook lid van de Kultuurkamer. Maas bleef tot op zijn 80e levensjaar als schrijver actief, hij had als bijnaam de Limburgse Zola.

Uit: Landelijke eenvoud

“Op de ‘groes’, onder een breedkruinigen appelboom, stonden Nel en Driek bij elkaar. Hij leunde met den schouder tegen den stam, het eene been over ’t andere geslagen, in loom-hangerige houding. Nel stond voor hem, plukte aan haar blauw schort, de oogen gericht naar den grond, waar zij toch niets zag.
Terwijl haar eene klomp al maar door grasspieren neertrapte onder haar onbewust beweeg van den voet, vertelde zij, hoe vader en moeder ’s avonds van te voren weer opgespeeld hadden, omdat zij het met Driek niet uitmaken wilde. Ze hadden haar uitgescholden voor al wat leelijk was, totdat zij eindelijk van kwaadheid naar bed was geloopen. Maar zij had gezegd, dat ze het niet deed, nooit. Ze ‘ging’ met Driek, als ze zelf wilde, en niemand had zich daarmee te bemoeien. Wat dachten ze wel?….
Toen ze in haar bed lag, had ze zich niet meer kunnen inhouden. Ze had wel een uur lang liggen schreien….
Telkens na eenige oogenblikken vlug vertellen, daalde een zwijging tusschen hen neer, alleen onderbroken door haar zuchten: ‘’t Is toch wat te zegge….’
Driek wist weinig of niets te antwoorden. Hij hoorde haar aan zonder blijken te geven, dat hij getroffen werd door haar verhaal.
Toch was hem dat lang niet onverschillig. En al had hij datzelfde dikwijls al gehoord, het verveelde hem ook nu niet. Maar het kwam niet in zijn gedachten op, dat hij haar zou moeten troosten, of haar moest verzekeren, dat niemand in staat zou zijn tusschen hen tweeën iets te veranderen. Ook verlangde zij dat niet. ’t Was haar genoeg hem weer eens gezegd te hebben, wat zij thuis moest uitstaan.
Vader en moeder hadden zoo als altijd gekeven, dat de ouders van Driek hèn al jaren lang geplaagd en gesard hadden. En Driek was óók niks, een vent, dien ze voor hun oogen niet zien konden.
En als zij vroeg, wàt ze dan tegen Dirk hadden, of hij niet goed oppaste, en zoo, dan werden ze nog véél kwader en riepen maar, dat ’t er niets op aankwam, zij wilden met Driek niks uit te staan hebben, en daarmee uit!….”


Herman Maas (24 februari 1877 – 27 januari 1958)

Ljoedmila Oelitskaja, Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms, Erich Kästner

De Russische schrijfster Ljoedmila Jevgenjevna Oelitskaja werd geboren in Davlenkanovo, Basjkirostan, op 23 februari 1943. Zie ook alle tags voor Ljoedmila Oelitskaja op dit blog.

Uit: Een Russische geschiedenis (Vertaald door Arie van der Ent)

“Tamara zat voor een bord met een spiegelei en at terwijl ze haar droom nog afkeek.
Haar moeder Raïsa Iljinitsjna haalde zo teder ze kon de kam met de spaarzame tanden door haar haar en deed haar best het levende vilt zo veel mogelijk te ontzien.
De radio braakte plechtige muziek uit, maar niet te hard: oma lag te slapen achter het scherm. Toen zweeg de muziek. De pauze was te lang en niet zomaar, zo leek. Daarna weerklonk de stem die iedereen kende: ‘Attentie! Dit is Radio Moskou. Alle radiostations van de Sovjet-Unie zijn in de lucht. Dit is een mededeling van de overheid …’
De kam verstarde in Tamara’s haar, zelf was ze mete en klaarwakker, schrokte haar gebakken ei op en zei met hese ochtendstem: ‘Mam, vast een of andere stomme verkoudheid en dan meteen het hele land …’
Ze kreeg geen tijd haar zin af te maken, omdat Raïsa Iljinitsjna opeens met alle kracht een ruk aan de kam  gaf, Tamara’s hoofd abrupt achteroversloeg en haar tanden op elkaar klapten.
‘Hou je mond’, siste Raïsa met verstikte stem.
In de deuropening stond oma in haar kamerjas, zo oud als de Chinese Muur. Ze hoorde het radiobericht stralend aan en zei: ‘Rajetsjka, koop jij iets lekkers bij Jelesejev. Het is vandaag trouwens Poerim. Ik geloof echt dat Samech de pijp uit is.’
Tamara wist toen niet wat Poerim was, waarom er iets lekkers gekocht moest worden, laat staan wie Samech was, die de pijp uit was. Hoe had ze ook moeten weten dat Stalin en Lenin uit veiligheidsoverwegingen in hun familie sinds jaar en dag bij de eerste letter van hun partijnaam werden genoemd, de s en de l, en dan in een geheimzinnige oeroude taal: ‘samech’ en ‘labed’.”

 

 
Ljoedmila Oelitskaja (Davlenkanovo, 23 februari 1943)

Lees verder “Ljoedmila Oelitskaja, Robert Gray, César Aira, Sonya Hartnett, Maxim Februari, Toon Kortooms, Erich Kästner”

Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Jane Bowles, Ishmael Reed

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Apocalyps

“Als kind heb ik veel in de zon gezeten. Mijn vader runde een vakantiepark (met bungalows, zwembad, restaurant en disco) aan het Gardameer. De zomers bracht ik door bij het zwembad. Toen ik oud genoeg was werkte ik in de keuken of ik hielp mee ijs te verkopen aan de bar naast het zwembad, waar we ook cocktails verkochten en snacks, maar ijs scheppen vond ik het leukst. Ik ontdekte al vroeg mijn commerciële talenten, de verkoop lag mij. Mijn ouders stimuleerden mijn commerciële talenten, zij het op speelse wijze. Er lag geen grote druk op mij. Als ik veel ijs had verkocht kreeg ik een cadeautje, een autootje, een voetbal, of ik mocht extra lang opblijven. Ik heb veel geknikkerd.
Vooral mijn vader was gelovig, hij was een fanatieke kerkganger, maar toen ik hem vertelde dat ik echt geen misdienaar meer wilde zijn knikte hij, verder zei hij niets. Ik heb een jongere broer. Met hem had ik weinig contact, hij hield niet van de zon, hij zat veel binnen. We gingen elkaar uit de weg.
Ik werd naar een internationale school gestuurd. In feite ben ik drietalig opgevoed: Nederlands, de taal van mijn ouders, Engels, de taal die op de internationale school werd gesproken, en Italiaans, de taal van het land waar ik mijn jeugd doorbracht en waar ik mijn commerciële talenten heb kunnen ontwikkelen.
Voor zover een jeugd zorgeloos kan zijn was de mijne zorgeloos. Mijn moeder overleed vrij jong, op mijn zestiende, toen was mijn jeugd feitelijk al voorbij.
Het lag voor de hand dat ik mijn commerciële talenten zou uitbuiten en in de verkoop zou gaan, maar ik besloot fysiotherapeut te worden. Het werken met lichamen trok me uiteindelijk meer dan de verkoop. Mijn halve jeugd heb ik halfnaakte mensen gezien, ik heb de mens leren kennen in zwemkleding. De scheiding tussen lichaam en ziel ervaar ik als iets onnatuurlijks, het lichaam ís de ziel. De fysiotherapie leek mij een natuurlijk vervolg op mijn jeugd aan het Gardameer. Stiekem was ik altijd al fysiotherapeut geweest.
In de winter ging het vakantiepark dicht, mijn vader richtte zich dan op het exporteren van Italiaanse olijfolie en wijnen naar Nederland. Ook hij had commerciële aanleg. Om van je naaste te kunnen houden als van jezelf moest je volgens mijn vader voldoende geld op je bankrekening hebben staan. Voor mij waren de winters een wachtkamer. Het leven begon pas weer als ik in mijn zwembroek langs de badgasten kon paraderen en als ik ze hoorde fluisteren: ‘Dat is de zoon van de eigenaar,’ dan was ik gelukkig.”

 

 
Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

Lees verder “Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Danilo Kiš, Sean O’Faolain, Jane Bowles, Ishmael Reed”

Edna St. Vincent Millay, Morley Callaghan, Wayne C. Booth, Jules Renard, James Russell Lowell, Ottilie Wildermuth

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Edna St. Vincent Millay werd geboren op 22 februari 1892 in Rockland, Maine. Zie ook alle tags voor Edna St. Vincent Millay op dit blog.

 

Well, I Have Lost You

Well, I have lost you; and I lost you fairly;
In my own way, and with my full consent.
Say what you will, kings in a tumbrel rarely
Went to their deaths more proud than this one went.
Some nights of apprehension and hot weeping
I will confess; but that’s permitted me;
Day dried my eyes; I was not one for keeping
Rubbed in a cage a wing that would be free.

If I had loved you less or played you slyly
I might have held you for a summer more,
But at the cost of words I value highly,
And no such summer as the one before.
Should I outlive this anguish—and men do—
I shall have only good to say of you.

I Know I Am But Summer To Your Heart

I know I am but summer to your heart,
And not the full four seasons of the year;
And you must welcome from another part
Such noble moods as are not mine, my dear.
No gracious weight of golden fruits to sell
Have I, nor any wise and wintry thing;
And I have loved you all too long and well
To carry still the high sweet breast of Spring.

Wherefore I say: O love, as summer goes,
I must be gone, steal forth with silent drums,
That you may hail anew the bird and rose
When I come back to you, as summer comes.
Else will you seek, at some not distant time,

Even your summer in another clime.

 

To The Not Impossible Him

How shall I know, unless I go
To Cairo and Cathay,
Whether or not this blessed spot
Is blest in every way?

Now it may be, the flower for me
Is this beneath my nose:
How shall I tell, unless I smell
The Carthaginian rose?

The fabric of my faithful love
No power shall dim or ravel
Whilst I stay here,—but oh, my dear,
If I should ever travel!

 

 
Edna St. Vincent Millay (22 februari 1892 – 19 oktober 1950)
Standbeeld in Camden, Maine

Lees verder “Edna St. Vincent Millay, Morley Callaghan, Wayne C. Booth, Jules Renard, James Russell Lowell, Ottilie Wildermuth”

Ruben van Gogh

De Nederlandse dichter Ruben van Gogh werd geboren in Dokkum op 22 februari 1967. Hij debuteerde in 1996 met “De Man van Taal”. Daarop volgde in 1999 de bundel “De hemel in, de hemel uit”. Deze twee bundels werden in 2001 gezamenlijk herdrukt in “Aan het eind van het begin”. Vervolgens schreef hij de bundel “Zoekmachines” en in januari 2006 verscheen zijn vierde bundel: “Klein Oera Linda”, een bundel met afwijkende typografie, die een alternatieve wijze van poëzie lezen vereist. Van Gogh was in 1999 de samensteller van de bundel “Sprong naar de sterren”, de laatste generatie dichters van de twintigste eeuw, met werk van jonge aanstormende dichters waaronder: Bart FM Droog, Serge van Duijnhoven, Jo Govaerts, Ingmar Heytze, Peter Holvoet-Hanssen, Erik Menkveld, Ronald Ohlsen, Hagar Peeters, Ilja Leonard Pfeijffer, Alfred Schaffer, Ilse Starkenburg, Mustafa Stitou, Tommy Wieringa, Albertina Soepboer en Menno Wigman. De titel van de bundel was ontleend aan Arjan Witte’s Kikkerbloed. De bundel deed nogal wat stof opwaaien onder meer vanwege de inleiding die Van Gogh bij de bundel schreef. Daarin ageerde hij onder meer tegen gevestigde dichters zoals Piet Gerbrandy die ‘openlijk toegeeft nooit televisie te kijken’. Onder de titel “We hebben elkaar lief” vertaalde Ruben van Gogh een aantal liefdesgedichten van Jacques Prévert. Van Gogh was onder meer te zien op het 2003 Taipei International Poetry Festival in Taiwan, bij Dichter aan Huis in Den Haag en op het Stockholms Poesifestival. In 2004 trad hij op in Milaan en stond hij op Lowlands. Tevens schreef hij voor Yo! Opera Festival twee libretto’s voor busopera’s. In 2006 presenteerde hij met collega-dichter Joost Zwagerman Poëzie in Carré.

Van dat soort dingen

Polen in het park, halsbandparkieten
in een boom erboven, en ik
met m’n Tibetaanse terriër, loop langs:
kwart Hongaars, kwart Frans, de rest
Fries, enkel wat Nederlands machtig
Een Engelsman springt van de brug,
liefdesverdriet om een Afrikaanse
van de overkant. Wat staan ze daar
te kijken, die Marokkanen, hij is al
geland, er wordt al gebeld, niets
aan de hand – de halsbandparkieten
krijsen, krijsen. Ik herinner me ineens
wat woordjes Frans: l’amour, la tristesse,
dat soort dingen, besluit dan in mijn
beste koeterwaals zacht voor me uit
te zingen. Van dat soort dingen dus,
van dat soort dingen.

 

Wateraubade

Zacht water, rietkraagbehager, vissenkomvuller,
voortdurende kabbelaar bij zwoel namiddagwandelen:

zonvanger in avondrood, luchtbellendrager.
Nooit iemand zo mooi dood gezien als zwevend

in jou. Begeleider van gewijd leven, wijdverbreide
aarde-omhuller, dorstlesser van de bovenste plank,

oceaanstomer-medium. Wolkenvormer, regenpak-
bestormer, lichtbreker, hitteverkoeler. Voeler

van inhoud: koud water, warm water, kokend heet water,
stoom en damp. Laat mij je aquanaut zijn, je H2O-heraut,

badbewoner, regendanser – geen vijver voor vissen
maar enkel voor jou. Lief rimpeloppervlakje op elk

maatbekerbakje, zodat ik altijd weet hoeveel je wel
niet bent. O noodgedwongen longen van het buitengaatse,

naar binnen gedrongen kieuwen, nooit zal ik je kunnen
ademen: ok, ik kan me in je onderdompelen,

maar ik kom altijd boven. Kranen – blijf altijd stromen,
woestijnen – blijf altijd dromen met je fata morgana’s

vol levenselixer. Genoeg nu, ik mis je, mis je, mis je

 
Ruben van Gogh (Dokkum, 22 februari 1967)

Am ersten Sonntag in der Fasten (Annette von Droste-Hülshoff )

 

Bij de eerste zondag van de vasten

 

 
De verzoeking van Jezus op de berg door Duccio di Buoninsegna, 1308-1311

 

Am ersten Sonntag in der Fasten
Evang.: Von der Versuchung Christi

»Sprich, daß diese Steine Brode werden!
Laß dich deine Engel niedertragen!
Sieh die Reiche dieser ganzen Erden!
Willst du deinem Schöpfer nicht entsagen?«
Dunkler Geist, und warst du gleich befangen,
Da du deinen Gott und Herrn versucht:
Ach, in deinen Netzen zahllos hangen
Sie, verloren an die tück’sche Frucht.

Ehrgeiz, Hoffahrt, dieser Erde Freuden,
Götzen, denen teure Seelen sterben.
O mein Gott, laß mich nicht ewig scheiden!
Laß mich selber nicht den Tod erwerben!
Ganz verwirrt weiß ich mich nicht zu fassen,
Drohend schwankt um mich der falsche Grund;
Ach, der eignen schwachen Kraft gelassen,
Tret’ ich sinnlos in den losen Schlund.

Jesu mein, zu dir steigt auf mein Flehen,
Auf der Kreuzesleiter meine Stimme!
Du berührst die Meere, sie vergehen,
Und die Berge rauchen deinem Grimme;
Doch mit tausend Himmelszweigen blühet
Dein unendlich Gnadenwort empor;
Du verlöschest nicht den Docht, der glühet,
Und zerbrichst nicht das geknickte Rohr.

Herr, ich bin ein arm und kaum noch glühend
Döchtlein am Altare deiner Gnade;
Sieh, mich löscht ein mattes Lüftchen fliehend,
Mich ein Tropfen von der Welt Gestade!
Ach, wenn nicht in meinem Herzen bliebe
Nur ein einzig leuchtend Pünktlein noch,
Jener heiße Funken deiner Liebe,
Wie so ganz erstorben wär’ ich doch!

Herr, du hast vielleicht noch viel beschlossen
Für dies kurze ruhelose Leben,
Ob ich soll in Qualen hingegossen,
Ob ich soll in allen Freuden weben;
Darf ich wählen, und will Lust mich trennen,
Brenne mich in Leidensflammen rein!
O, die Not lehrt deinen Namen nennen!
Doch die Ehre steht so gern allein.

Lauscht vielleicht verborgen eine Spitze
In dem Lob, das mir die Menschen bringen,
Daß ich noch die letzte Kraft besitze
Dich zu rühmen, deinen Preis zu singen?
Sind auch hier die Netze aufgeschlagen,
Wo der Mund zu deiner Ehre schafft,
Und ich wär’ zu schwach das Lob zu tragen,
Und es bräche meine letzte Kraft?

Herr! Du weißt, wie trüb in meiner Seele,
Wie verloren die Gebete stehen,
Daß ich möchte wie um große Fehle
Büßen, daß ich es gewagt zu flehen.
Mein Gebet ist wie von einem Toten,
Ist ein kalter Dunst vor deinem Thron;
Herr, du hast es selber mir geboten,
Und du hörtest den verlornen Sohn!

Laß mich, Herr, es immerdar empfinden,
Wie ich tief gesunken unter Allen,
Laß mich nicht zu allen meinen Sünden
Noch in frevelhafte Torheit fallen!
Meine Pflichten stehen über Vielen,
Unter Allen meiner Tugend Kraft.
Ach, ich mußte wohl die Kraft verspielen
In dem Spiel mit Sünd’ und Leidenschaft!

Willst du mehr der Erdengüter schenken,
Soll ich die besessenen verlieren –
Laß in Lust und Jammer mich bedenken,
Was der fremden Armut mag gebühren!
Trag ich alles Erdenglück zu Grabe,
Es ersteht vielleicht unsterblich mir,
Wenn ich treulich meine arme Habe
In Entbehrung teile für und für.

Selber kann ich diesen Kampf nicht wagen.
Deine Gnaden hab’ ich all verloren;
Wenn du mich verläßt, ich darf nicht klagen,
Hab’ ich doch die Finsternis erkoren,
Hoffart, Ehrgeiz, dieser Erde Freuden.
O mein Jesu, ziehe mich zurück!
Ach, was hab’ ich denn, um sie zu meiden,
Als zu dir den angsterfüllten Blick?

 


Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)
Burg Hülshoff, Kapel. Linker koorraam met
Sint Franciscus en Sint Werner van Overwesel (detail)

 

Zie voor de schrijvers van de 22e februari mijn volgende twee blogs van vandaag.

Herman de Coninck, Chuck Palahniuk, Hans Andreus, Wystan Hugh Auden, Laure Limongi, Justus van Effen

De Vlaamse dichter, essayist, journalist en tijdschriftuitgever Herman de Coninck werd geboren in Mechelen op 21 februari 1944. Zie ook alle tags voor Herman de Coninck op dit blog.

 

De plek

Je moet niet alleen, om die plek te bereiken,
thuis opstappen, maar ook uit manieren van kijken.
Er is niets te zien, en dat moet je zien
om alles bij het zeer oude te laten.

Er is hier. Er is tijd
om overmorgen iets te hebben achtergelaten.
Daar moet je vandaag voor zorgen.
Voor sterfelijkheid.

 

Weilanden hebben avond

‘Weilanden hebben avond,’ zegt Achterberg.
Maar kun je dat wel hebben? Misschien
zoals je een ziekte hebt: avond.
(Iets met de ogen: alles veel te donker zien.)
Maar ook ’s ochtends is het niet voorbij.
Zie je weer veel te klaar, maar wat je mist.
November. Elke ochtend is een morgue,
elk woord in dit gedicht een kist.

En daarboven, zwart op witte lucht,
fladderen de doodsbrieven, die kraaien
blijken te zijn, zo slordig vliegen ze:
god laat z’n correspondentie maar waaien.

 

Melkweg

Je kunt in de wei uit een melkweg van wit
één takje fluitekruid plukken om thuis
in een vaasje te zetten en van dat takje
één twijgje afbreken en daarvan één
steeltje en daarvan één bloempje
en van dat bloempje één pointe
van het godganse pointillisme.
Nee, dat kun je niet.

 

 
Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)

Lees verder “Herman de Coninck, Chuck Palahniuk, Hans Andreus, Wystan Hugh Auden, Laure Limongi, Justus van Effen”

Ha Jin, Anaïs Nin, Raymond Queneau, David Foster Wallace, Ingomar von Kieseritzky, Ishigaki Rin, José Zorrilla y Moral

De Chinees-Amerikaanse schrijver Ha Jin werd geboren op 21 februari 1956 in Jinzhou, China. Zie ook alle tags voor Ha Jin op dit blog.

Uit: Waiting

“Excuse me,” the judge cut him short. “May I remind you that the law does not say every married man is entitled to a divorce? Go on.”
Lin was flustered. He remained silent for a moment while his face was burning. Then he resumed warily, “I understand that, Comrade Judge, but my wife has already agreed to a divorce. We have worked out an arrangement between us, and I shall financially support her and our child afterward. Believe me, I’m a responsible man.”
As he was speaking, Shuyu covered her mouth with a crumpled piece of paper. Her eyes were closed as though her scalp were smarting.
The judge turned to her after Lin was finished. “Comrade Shuyu Liu, I have a few questions for you. Now promise me you will think about them carefully before you answer me.”
“I will.” She nodded.
“What’s the true reason that your husband wants a divorce?”
“Don’t have a clue.”
“Is there a third party involved?”
“What that mean?”
The young scribe, sitting behind the judge and taking notes, shook his head, blinking his round eyes. The judge went on, “I mean, has he been seeing another woman?”

 

 
Ha Jin (Jinzhou, 21 februari 1956)

Lees verder “Ha Jin, Anaïs Nin, Raymond Queneau, David Foster Wallace, Ingomar von Kieseritzky, Ishigaki Rin, José Zorrilla y Moral”

P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook alle tags voor P. C. Boutens op dit blog.

 

De maan is al boven de seringen

De maan is al boven de seringen;
De stralen hellen de kruinen langs…
De nachtegaal houdt zich stil van zingen
Tot de hof verlucht staat van haar glans.

Tot de donkere tuin als een ijle beker
Tintelt vol licht, dofgouden wijn,
En als slaapwandelaars onzeker
De rozen ontwaken in de schijn…

Ik weet niet wat ik meer moet vrezen,
De nachtegaal met haar luide klacht,
Of de stille maan die droomt volrezen
Over de witte rozenpracht…

Laat doof en blind mij – ik kan niet dragen
De telkens valse dageraad…
Wanneer zal eindlijk mijn zon weer dagen,
Die alle schemerschoon verslaat?

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Derde strofe

Ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer eeuwen roode begeerten,
aller tijden duistere tochten –
ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer kinderen witte droomen,
aller liefden zilveren bloei.

Onzer oogen vochte glanzen,
onzer handen blanke gebaren,
onzer koele zuivere borsten
zachtbesloten vlakke welving
dekken van uw wrang verlangen
’t zalig en volbloeid geheim.

Uwer moederen blonde teêrheid,
uwer vaderen donkre goedheid
vloeiden samen tot ons wezen,
en het zoetbezwijmd gedenken
eener lang geheelde wonde
werd in ons uw felle breuk.

De onuitstamelbare wanhoop
uwer onvervulde driften
riep ons uit den grooten afgrond,
de gedaanteleêge droomen
van uw aarde-ontworstlend hunkren
hebben onzen vorm gewekt.

Onerkend, maar meer en anders
dan uw lijfelijke zonen
erven van uw eêlsten rijkdom,
mogen wij reeds nu beminnen
op een goddelijker wijze
die geen wederliefde vraagt…

Ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer eeuwen roode begeerten,
aller tijden duistere tochten –
ziet, in ons zijn vleesch geworden
uwer kinderen witte droomen,
aller liefden zilveren bloei.

 

 
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Abdij van Middelburg

Lees verder “P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton, Cornelis Sweerts, Johann Heinrich Voß”