Martin Bril, Doeschka Meijsing, Daan Doesborgh, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge, Patrick Kavanagh, Tariq Ali, Nikos Engonopoulos

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.

Uit: Sampleton

„Door een merkwaardige speling van het lot kwam ik eind jaren tachtig voor twee dagen per week bij uitgeverij De Bezige Bij te werken. Mijn belangrijkste taak was het behandelen en verwerken van de post; meer in het bijzonder: het lezen en beoordelen van manuscripten. Niemand had mij gevraagd dat te doen, het was een van de minst populaire karweitjes op de uitgeverij, maar toen ik er een keer mee begonnen was, kreeg ik er geen genoeg van.
Er kwamen per week rond de honderd manuscripten binnen. Handgeschreven of met de typemachine vervaardigd, sommige met de hand gebonden, andere niet eens voorzien van paginanummers, gedichtenbundels en enorme romans, bekentenisliteratuur, levensgeschiedenissen en aperte onzin; ik vond het heerlijk. Eén keer heb ik in al die post iets gevonden wat volgens mij een boek zou kunnen worden, en dat was het ook, ware het niet dat de schrijver zich bij het tekenen van de contracten ontpopte als een crypto-fascist. Dat was nou net een stap te ver voor een voormalige verzetsuitgeverij.
De belangrijkste les die ik trok uit de manuscriptenberg was deze: wie in de literatuur de weg niet weet en gewoon zijn boek opstuurt naar de eerste de beste (de meeste inzenders stuurden hun geesteskind na afwijzing door mij gewoon op naar de volgende uitgeverij), hoort in de literatuur niet thuis. Schrijven is niet alleen hard werken, maar ook sociale vaardigheid. Wie droomt van een carrière in de letteren, heeft vrienden die hetzelfde dromen, kent mensen die een tijdschriftje runnen, publiceert daar zijn eerste vrucht, na enig aandringen, of na lange vergaderingen tot diep in de nacht, en vanaf dat punt gaat het verder, of niet. Met deze les in mijn zakdoek geknoopt ging ik er toe over alle manuscripten ongelezen terug te sturen, en nooit heeft De Bezige Bij om die reden een bestseller gemist.
Ik had dus mijn handen vrij om iets anders te doen. Ik redigeerde een boek van Tymen Trolsky (die Jasper Mikkers bleek te heten), ik schreef eens wat flapteksten, ik vergaderde, ik las buitenlandse boeken en ik at veel pannenkoeken bij café Loetje om de hoek. Al met al een mooie betrekking. Ook hing ik vaak uren aan de telefoon met vriendinnen in het buitenland.”

 

 
Martin Bril (Utrecht, 21 oktober 1959 – 22 april 2009)

Lees verder “Martin Bril, Doeschka Meijsing, Daan Doesborgh, Alphonse de Lamartine, Samuel T. Coleridge, Patrick Kavanagh, Tariq Ali, Nikos Engonopoulos”

Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook mijn blog van 20 oktober 2010 en ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit:Geheim dagboek 1981 – 1982 (Deel 15)

“14 september 1982 Gisteren om kwart over zeven opgestaan, met de trein van kwart over negen naar Leiden met een koffer vol dichtbundels uit 1981. In de trein heb ik nog eens aandachtig Lichtval van Hans Faverey en Gerrit Komrijs De os op de klokketoren gelezen, want om die twee gaat het volgens mij. Ik was bang dat ik de heren niet mee zou krijgen. Gerrit heeft veel mensen tegen zich in ’t harnas gejaagd door bijtend kritische opmerkingen.
Om elf uur arriveerden we in Leiden. We namen een taxi naar Oegstgeest (…), het bleek niet ver. Een groot, in de jaren twintig gezet huis, nogal somber, met veel houtwerk overal, vrij luxueus. Ook wat de inrichting betreft, al viel er weinig écht moois te bewonderen, zelfs de Perzische tapijten waren niet bijzonder. Veel exotisch spul, meegebracht van reizen in Oost en West door Heleen, Nagels vrouw. Zij deed open, Nagel kwam de trap af schuifelen. Zijn voeteuvel leek mee te vallen. (…)
Kort na ons kwam ook Adriaan van Dis (halverwege de dertig, schat ik), fors, met grijzend krulhaar, een wat verwijfd gezicht, putje in de kin, hoge stem. Vermoedelijk homo, ik ben er niet zeker van. We dronken een kop koffie in de zitkamer, Nagel weidde over zijn kwalen uit. Van Dis reageerde al te vlot (‘Gevolg van een geslachtsziekte zeker’) en de consumpties waren niet best. Slechte koffie, koek die ik vanwege het uiterlijk veiligheidshalve afsloeg. We gingen aan het werk in een ander vertrek. Mario zat erbij of hij ook lid van de jury was. Het bleek al snel dat Van Dis eveneens Gerrit bovenaan had staan, en Nagel sloot zich onmiddellijk aan hoewel hij de bundel niet gelezen had. Hij begon: ‘dat moeten jullie dan maar niet zeggen natuurlijk.’ Ik vond dat dit echt niet kon. Ik weet niet of ik brutaal geweest ben, maar zei: ‘Trek je dan een half uur terug, lees de bundel, dan heb je ten minste la conscience nette!’ Dat heeft hij gedaan. (…) We hakten de knoop door: als het aan ons ligt, krijgt De os op de klokketoren de Herman Gorterprijs 1981. Ik was heel gelukkig.”

 

Saïd

Vluchtig met armen
vluchtig als getatoueerde meisjes
als een hart met kruislings
mes en pijl, droppend van bloed.
Haar, mos van nachtelijke steppen
bitter doordrenkt met regen,
ogen dieper dan mediterrane zonnen
schroeiend gaten in elke sluier,
in elke handpalm die afwerend
nog doven wil;
aluinen huid
van de schouderaccolade neerwaarts
ruw overklauwd
met faunebeten, vossesporen,
littekens harsig als de wind
in ’t land van Nepal,
voeten, duikelaarsvoeten,
zwaar, maar rennend de herfst uit
in een wervelstorm van bladeren.

 

Toeval

Het wintert in Pompeï. De tijd
van vegen, opruimen, restaureren
en verder graven in de as.
Er zijn recruten ingezet,
soms wordt een kiek gemaakt.

Zes jaar verlopen, en in je tent
’s nachts om drie uur toon je me foto’s:
kijk, toen was ik in dienst,
we groeven een villa op in Pompeï,
het was berekoud, ik heb nog
een munt achterover kunnen drukken, hier!

Weer een paar jaren later blader ik
in een catalogus over Pompeï. Met een schok
herken ik de foto, je dikke trui, je mutsje, het was berekoud, zei je. Het muntje
schuift koel over mijn warme borst.

 


Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

Lees verder “Hans Warren, Mustafa Stitou, Hans Maarten van den Brink, Arthur Rimbaud, Marnix Gijsen, Oskar Pastior, Elfriede Jelinek, Robert Pinsky”

Ela Angerer

De Oostenrijkse schrijfster Ela Angerer werd geboren op 20 oktober 1964 in Wenen. In 1966 verhuisde ze met haar ouders naar Vorarlberg, waar zij   in Bregenz en Dornbirn naar school ging. Kort voor het eindexamen verliet zij de school. Na een lang verblijf in Parijs in 1983 ging ze naar Wenen. Jarenlang werkte ze als journaliste voor Oostenrijkse kranten en tijdschriften, waaronder Kurier, Der Standard, Formaat, Festival Magazine en News. Voor deze laatste schrijft ze onder de titel “Stilfragen” een wekelijkse column over mode en trends. Ela Angerer is sinds 2010 redacteur van de boekenserie “Moderne Nerven”. Uit de teksten van het derde deel, “Porno”, schreef ze het gelijknamige toneelstuk, dat in het najaar van 2011 in het Rabenhoftheater in Wenen onder haar eigen regie in première ging en veel media aandacht kreeg. In 2014 publiceerde haar eerste roman “Bis ich 21 war. Hoewel Angerers boek “autobiografische trekken” werden toegeschreven zei de schrijfster in latere interviews dat de tekst niet kon worden gelezen als haar eigen geschiedenis. Het ging haar meer om het verkennen van de geest van een aan consumptie en uiterlijkheden georiënteerd maatschappelijk middenveld in het Oostenrijk van de jaren 1960 tot 1980. In 2016 verscheen haar tweede roman “Und die Nacht prahlt mit Kometen.”

Uit: Bis ich 21 war

„Dass meine Nase heute auf keinem Foto stört, hat wahrscheinlich mit den Gesprächen zu tun, die unsere Mutter mit mir schon in meiner Kindergartenzeit führte. Der Satz, der mir immer am meisten Angst einjagte: »Sobald du achtzehn bist, wirst du dir deine Nase operieren lassen.«
»Aber was ist, wenn ich das nicht will, weil ich mich davor fürchte?«
»Nun, dann solltest du auf jeden Fall, sooft du nur kannst, den Nasenrücken mit Daumen und Zeigefinger zusammendrücken. Du bist noch im Wachstum, und wenn du Glück hast, hilft auch das.«
Von diesem Glück erhoffte ich mir viel und presste deshalb über Jahre hinweg meine Nase, wann immer ich mich unbeobachtet fühlte, mit aller Kraft zusammen. Mein Glaubenssatz lautete: Erst wenn es wehtut, wird es wirken. Ich musste dem Schicksal beweisen, wie sehr ich es wollte, und  mit aller Kraft zudrücken.Genau so machte ich es auch mit den Ohren, obwohl davon in den Unterhaltungen mit meiner Mutter nie die Rede war, aber ich hatte in den Gesprächen der Erwachsenen immer wieder von Männern und Frauen gehört, die sich ihre Ohren operativ anlegen lassen mussten, weil sie nicht weiter als Witzfigur durchs Leben gehen wollten. Also leistete ich auch hier ganze Arbeit. Mehrmals am Tag presste ich nach der Nasenbehandlung beide Handflächen so fest ich nur konnte gegen meine Ohren. Mehrmals am Tag tat mir danach der ganze Kopf weh.
Wenn ich an unsere Eltern vor meiner Zeit denke, sehe ich alles in analogen Schwarzweißabzügen, mit harten Kontrasten und gelegentlichen Lichtpunkten. Meine Mutter, die mit ihrer weißen Blumenhaube auf dem Standesamt aussieht wie Liz Taylor. Tatsächlich hatte Liz Taylor, als sie Richard Burton zum ersten Mal heiratete, genau so einen Hut getragen, und meine Mutter hatte diesen Hut, den man sich wie eine seidene Badehaube vorstellen kann, bei der Schneiderin kopieren lassen. Mein Vater im dunklen Anzug mit schmaler Krawatte, so wie es zu dieser Zeit Mode ist. Beide haben auffallend große Nasen, sie könnten Griechen, Römer oder Aserbaidschaner sein. Mein Bruder und meine Schwester werden später genau so große Nasen bekommen, nur nicht so schmal und elegant. Meine wird man im Vergleich dazu einmal als klassisch bezeichnen, was bei dieser Erbmasse an ein Wunder grenzt.
In der Schwarzweiß-Welt gibt es Partys, Ausflüge mit dem Auto, Verwandte, die sich lachend übers Geländer einer Bergstation lehnen.“

 
Ela Angerer (Wenen, 20 oktober 1964)

David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Aquarium

“That’s not enough. You’re going to search until you find something, and you’re going to tell me. Right now. Sheri. Please. You do it now or we’re gone. You give me some way to have some sympathy for you as I stand in this nice house, all lovingly redone, and think about the broken house you left us in, with its leaky roof and no heat and no insulation and nothing. Tell your sob story about the fucking war, whatever it was that my mom thought you were so broken about. My grandfather closed his eyes. No story ever explains. But I’ll give you what you want. I think I know the moment you want, because I made a kind of decision. There was some change. But I can’t start the story at the beginning. I’ve never been able to do that. I have to start at the end and then go back, and it doesn’t finish, because you can go back forever. Do it, my mother said. I don’t think Caitlin should hear. She can hear. Okay. You’re her mother. That’s right. So I won’t give the awful details, but I was lying in a pile of bodies. My friends. The closest friends I’ve ever had. Not piled there on purpose, but just the way it ended up because I had been working on the axle, lying on the ground. And the thing is, the war was over. It had been over for days, and we were laughing and a bit drunk, telling jokes. There was something unbearable about the fact that we’d all be going our separate ways now. The truth is that we didn’t want to leave. We wanted the war over, but we didn’t want what we had together to be over. I think we all had some sense that this was the closest we’d ever be to anyone, and that our families might feel like strangers now. So that’s it? You couldn’t be a father and husband because you weren’t done being a buddy? No. No. It’s the way it happened, in a moment that was supposed to be safe. After every moment of every day in fear for years, we were finally safe, and that’s when the slugs came and I watched my friends torn apart and landing on me, dying. That’s the point. We were supposed to be safe. And with your mother, too, I was supposed to be safe. A wife, a family. The story doesn’t make any sense unless you know every moment before it, every time we thought we were going to die, all the times we weren’t safe. You can’t just be told about that. You have to feel it, how long one night can be, and then all of them put together, hundreds of nights and then more, and there’s a kind of deal that’s made, a deal with god. You do certain terrible things, you endure things, because there’s a bargain made. And then when god says the deal’s off later, after you’ve already paid, and you see your friends ripped through, yanked like puppets on a day that was safe, and you find out your wife is going to die young, and you get to watch her dying, something that again is going to be for years, hundreds of nights more, all deals are off.”

 

 
David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

Lees verder “David Vann, Philip Pullman, Miguel Ángel Asturias, Fannie Hurst, Leigh Hunt, Nardo Aluman”

Kees Fens, Nic Pizzolatto, Jan Wagner, Ntozake Shange, Terry McMillan, Heinrich von Kleist, Raymond Brulez, Jan Erik Vold

De Nederlandse literatuurcriticus, essayist en letterkundige Kees Fens werd geboren in Amsterdam op 18 oktober 1929. Zie ook alle tags voor Kees Fens op dit blog.

Uit:Het beslissende boek

“Wat ik te zeggen heb is enigszins ontmoedigend; het is eigenlijk in twee zinnen samen te vatten. De eerste is een uitspraak van de figuur uit een heel bekend verhaal van Carmiggelt. In een niet al te opgewekte bui zegt deze: ‘Een opvoeder is een stakker die in het duister tast.’ Ik vind dat toch nog enigszins positief. Ik zou er deze meer negatieve definitie aan willen toevoegen: ‘Een opvoeder is een brandweerman; hij komt altijd te laat: hij kan hoogstens de belendende percelen nat houden om grotere ongelukken te voorkomen.’ Misschien mag ik hier nog een tweede, eveneens ontleende uitspraak aan toevoegen: ‘Onderwijs is valse paarlen voor echte zwijnen’. Dat is een van de vermoeide levenswijsheden van Marnix Gijsen, die bij mijn weten overigens nooit voor de klas heeft gestaan. Over de glorie van die stakkerigheid, over het eeuwig te laat en over die valse paarlen wil ik hier enkele overwegingen aan u voorleggen.
Ik ben er altijd van overtuigd geweest – maar vooral de laatste jaren ben ik er steeds zekerder van geworden – dat elke lezer in zijn leven vier perioden kent, als hij tenminste tijd van leven krijgt.
Alleen de eerste en de laatste daarvan zijn m.i. voor hemzelf belangrijk. Waarom? Omdat het lezen in die periodes is wat het in wezen is, namelijk een vorm van egotisme. Tussen die eerste en vierde periode in wordt door vele opvoeders, leraren en anderen gepoogd de lezer aan dat egotisme te onttrekken. Met succes? Soms, maar ik geloof dat het in veel opzichten een schijnbaar succes is. Het einde van de eerste periode valt m.i. rond het twaalfde jaar; uiteraard zal dat van kind tot kind verschillen. Die periode zelf is de schijnbare glorietijd van de opvoeder. Voor het kind, dat wij ook geweest zijn, is lezen in de eerste periode iets mooi vinden of niet mooi vinden; het woord ‘goed’, als kwaliteitsaanduiding, bestaat gelukkig niet. Ontdekken dat iets mooi is, is in feite de toeëigening van iets. Je kunt het ook zo zeggen dat je datgene wat je leest eigen herkent en het je daarom ook eigen maakt. Nog weer anders gezegd: mooi is wat (h)erkend wordt, en dat kan iets heel onbekends zijn.
Voor mezelf heb ik wel eens het volgende beeld bedacht: bij het lezen wordt voor de lezer ineens de tweede helft zichtbaar van de cirkel. Die twee helften samen nu vormen de lezer. Het woord ‘vormen’ zou ik dan graag in twee opzichten verstaan zien. Als je het overziet, dan kan je zeggen dat er voor de lezer maar weinig is dat hij echt mooi vindt; en binnen dat mooi wordt die nuancering heel duidelijk aangebracht. Alleseters – of ‘alles lezers’, moet ik eigenlijk zeggen – onder de kinderen zijn doorgaans karakterloos; ze wekken altijd de meeste verwachtingen en die komen dan ook nooit uit. Het zijn eigenlijk een soort potten waar alle deksels op passen; persoonlijk wantrouw ik die.”

 

 
Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)

Lees verder “Kees Fens, Nic Pizzolatto, Jan Wagner, Ntozake Shange, Terry McMillan, Heinrich von Kleist, Raymond Brulez, Jan Erik Vold”

Isabelle Autissier

De Franse schrijfster en zeilster Isabelle Autissier werd geboren op 18 oktober 1956 in Parijs. Op de leeftijd van zes jaar begon Autissier, aangemoedigd door haar vader Jean met zeilen. Op haar twaalfde nam ze de beslissing om alleen rond de wereld te varen, en begon zij met de eerste planning en voorbereiding. In 1978 voltooide zij haar opleiding als ingenieur voor mariene wetenschappen en visserijonderzoek. In 1986 voer zij met het 30 voet (ongeveer 9 meter) lange stalen jacht “Parole” alleen over de Atlantische Oceaan. 1991 lukte het haar in het kader van de 7e BOC Challenge rond de wereld te varen. Bij haar derde deelname aan de regatta Around Alone 1999 kreeg Autissier een ernstig ongeluk en besloot zij nooit meer aan een dergelijke wedstrijd deel te nemen. Isabelle Autissier kreeg ook bekendheid als schrijfster. Na een aantal verhalen, essays, en een opera libretto, “Homo Loquax” publiceerde zij haar eerste roman in 2009, “Seule la mer s’en souviendra”, In december 2009 werd ze verkozen tot voorzitter van de Franse tak van het World Wide Fund for Nature. Sinds 2012, presenteert zij elke zondag op France Inter “Les récits d’Isabelle Autissier”.

Uit: Soudain, seul

« Ils sont partis tôt. la journée promet d’être sublime comme savent parfois l’être ces latitudes tourmentées, le ciel d’un bleu profond, liquide, de cette transparence particulière aux Cinquantièmes Sud. Pas une ride à la surface, Jason, leur bateau, semble en apesanteur sur un tapis d’eau sombre. Les albatros, en panne de vent, pédalent doucement autour de k coque. Ils ont tiré l’annexe bien haut sur k grève et longé l’ancienne base baleinière. Les tôles rouillées, dorées par le soleil, ont un petit air guilleret, mêlant les ocres, les fauves et les roux. Abandonnée des hommes, la station est réinvestie par les bêtes, celles-là mêmes que l’on a si longtemps pourchassées, assommées, éventrées, mises à cuire dans les immenses bouilleurs qui, maintenant, tombent en ruine. Au détour de chaque tas de briques, dans les cabanes écroulées, au milieu d’un fouillis de tuyaux qui ne vont plus nulle part, des groupes de manchots circonspects, des familles d’otaries, des éléphants de mer se prélassent Ils sont restés un bon moment les contempler et c’est tard dans la matinée qu’ils ont commencé à remonter la vallée. « Trois bonnes heures », leur avait dit Hervé, l’une des rares personnes à être jamais venues ici. Sur Pile, dès que l’on s’éloigne de la plaine côtière, on quitte le vert. Le monde devient minéral ; rochers, falakeq, pics couronnés de glaciers. Ils vont d’un bon pas, s’esclaffant comme des collégiens en vadrouille, devant la couleur d’une pierre, la pureté d’un ruisseau. Arrivés au premier ressaut, avant de perdre k mer de vue, ils font une autre pause. C’est si simple, si beau, quasi indicible. La baie encerclée de tombants noirâtres, l’eau qui scintille comme de l’argent brassé sous la légère brise qui se lève, la tache orangée de k vieille station et le bateau, leur brave bateau, qui semble dormir, les ailes repliées, pareil aux albatros du malin. Au large, des mastodontes immobiles, blanc-bleu, luisent dans la lumière. Rien n’est plus paisible qu’un iceberg par temps calme. Le ciel se zèbre d’immenses griffures, nuages sans ombre de haute altitude, que le soleil ourle d’or. Ils restent longtemps fascinés, savourant cette vision. Sans doute un peu trop longtemps. Louise note que ça grisaille dans l’ouest et ses antennes de montagnarde se déplient, en alerte. »

 
Isabelle Autissier (Parijs, 18 oktober 1956)

Deutscher Buchpreis 2016 voor Bodo Kirchhoff

De Duitse schrijver Bodo Kirchhoff heeft de Deutscher Buchppreis 2016 gewonnen voor zijn novelle “Widerfahrnis”. Kirchhoff beschrijft de gemeenschappelijke spontane autorit naar Sicilië van een gepensioneerde boekhandelaar en een ook al wat oudere schrijfster, die hij toevallig ontmoet. Tijdens de reis leren zij niet alleen leren elkaar beter kennen, maar worden zij ook geconfronteerd met de Europese vluchtelingencrisis, Bodo Kirchhoff werd geboren op 6 juli 1948 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Bodo Kirchhoff op dit blog.

Uit:Widerfahrnis

“Diese Geschichte, die ihm noch immer das Herz zerreißt, wie man sagt, auch wenn er es nicht sagen würde, nur hier ausnahmsweise, womit hätte er sie begonnen? Vielleicht mit den Schritten vor seiner Tür und den Zweifeln, ob das überhaupt Schritte waren oder nur wieder etwas aus einer Unruhe in ihm, seit er nicht mehr das Chaos von anderen verbesserte, bis daraus ein Buch wurde. Also: Waren das Schritte, abends nach neun, wenn hier im Tal schon die Lichter ausgingen, oder war da etwas mit ihm? Und dann käme die Zigarette, die er sich angesteckt hatte; wenn nämlich sein ewiges Metallfeuerzeug aufschnappte, beendete das Geräusch jeden Spuk, auch den von innen. Und mit der Zigarette im Mund holte Reither – genau an der Stelle hätte er den Namen eingeführt – eine Flasche von dem apulischen Roten aus einem Karton im Flur, die vorletzte. Der Wein um diese Stunde, das friedliche Laster, das einen entfernt von der Welt, all ihrem Elend, selbst was vor der eigenen Tür geschieht, muss man nicht wissen.
Ja, das waren Schritte. Als würde dort wer, nachdenklich, auf und ab gehen. Reither holte noch seinen Korkenzieher und kniete sich damit im Wohnzimmer auf den Boden, weil dort erstens der Aschenbecher war und zweitens ein Buch lag, das er am frühen Abend entdeckt hatte.
Aber eigentlich folgte er nur der Gewohnheit, Dinge, in die man sich hineinknien sollte, auch im Knien zu tun, wie noch im letzten Jahr in seinem Kleinstverlag, wenn er Entwürfe für neue Umschläge auf dem Parkett ausgebreitet hatte – auf einem Tisch bekam man keinen Blick für
das Ganze, vom Bildschirm gar nicht zu reden. Und auch eins der wenigen Fotos von sich, die er gelten ließ, zeigt ihn kniend und mit Zigarette im Mund, beobachtet von einer Frau, wobei nur ihre Beine zu sehen sind. Alles an ihm ist zielgerichtet, der zu Boden gestreckte Arm, die
im selben Winkel abwärtszeigende Zigarette, das von der Nase diktierte Profil unter noch dichtem Haar, der Blick auf das eigene Tun, mit dem Daumen etwas anzubringen an einem verrotteten Schild, das er als Umschlagmotiv gewählt hat und an das er noch letzte Hand anlegt, wie an jedes seiner Bücher in über dreißig Jahren, bis damit Schluss war.“

 
Bodo Kirchhoff (Hamburg, 6 juli 1948)

Simon Vestdijk, Pieter Waterdrinker, Georg Büchner, Mark Gatiss, Arthur Miller, Miguel Delibes, Tom Rachman

De Nederlandse dichter en schrijver Simon Vestdijk werd geboren in Harlingen op 17 oktober 1898. Zie ook alle tags voor Simon Vestdijk op dit blog.

Uit: Terug tot Ina Damman

“De jongens smeekten, beloofden knikkers, – hij zei niets. Maar toen maakte Anton gebruik van een gunstig moment. Juist had hij zich afgevraagd, of Jan Breedevoort, die met zijn donkerroode hanglip in het eerste gelid naast hem stond, altijd Jan Klaassen had geïmiteerd of dat Jan Klaassen nu Jan Breedevoort nadeed, toen achter de poppenkast de acrobate voorbijliep, wiegelend en somber, gevolgd door drie schunnige gasten die het karpet droegen en het centenbakje.
‘Ik ben de dood – van potlood – en ik kom je hale!’
‘Wát, kom je me betale?’ gierde de echte Jan Klaassen, en bluschte meteen zijn eigen overmoed in een schuddende lachbui binnen zijn puntige houten handen. Jan Breedevoort keek beschermend toe.
‘Dat vloekwoord van die meid, hoe was dat nou?’ fluisterde Anton.
Jan Breedevoort loerde om zich heen, zijn mond toeknijpend alsof hij het geheim liever nog een week langer bewaard had, en fluisterde toen terug, met groote, bolle, blauwe schrikoogen:
‘Als je je vreet houdt… Jezus bliksem!’
Maar de jaren gingen voorbij, en Jan Breedevoort, die langzamerhand vond dat het liegen niet genoeg meer opleverde, begon naar een ruimer veld van werkzaamheid uit te zien. Zijn trotsche, pralende onderlip was verdwenen; meer en meer accentueerden zich de strengere lijnen van een gloedvol Romeinsch profiel. En opeens bleek, dat hij zich tot een sportsman aan het ontwikkelen was, hij droeg witte truien! Hij trapte, mepte, sprong, zweefde, kantelde, en, verblijdend gevolg van dit alles: de hoera’s van zijn vrienden op kaatsland of voetbalveld stonden hem toe zich eindelijk weer op den bodem der werkelijkheid te plaatsen: geen leugen kwam er meer over zijn lippen. Trouwens, voor zijn heele leven had hij genoeg gelogen. Bij het overgaan op de H.B.S. kwam Kees Vlaming hem te ontvallen, die nog maar in de zesde klas hing, en nu was hij wel genoodzaakt uitsluitend bij de sport steun te zoeken, en bij de oude vleitaal van zijn omarmingen en aanhalige rukjes. Maar ook de Jan Klaassen-imitatie was niet geheel-verloren gegaan: het geoefende oog ontdekte nog steeds een rest van deze pantomime in de wijze waarop Jan Breedevoort niesde. Hij was namelijk de eenige van de heele school (en, wie weet, van heel Lahringen) die dat in zijn zakdoek deed, die hij dan met twee handen vasthield, zijn heele hoofd er indompelend en drie of vier maal op en neer schuddend.”

 

 
Simon Vestdijk (17 oktober 1898 – 23 maart 1971)
Simon Vestdijk met zijn ouders in 1915

Lees verder “Simon Vestdijk, Pieter Waterdrinker, Georg Büchner, Mark Gatiss, Arthur Miller, Miguel Delibes, Tom Rachman”

Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill

De Duitse dichter en schrijver Günter Grass werd geboren in Danzig (tegenwoordig Gdansk) op 16 oktober 1927. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Günter Grass op dit blog.

Uit: Der Butt

„Gegen Ende des dritten Jahrtausends vor der Fleischwerdung des Herrn – oder wie ein Computer es ausrechnete, am 3. Mai 2211 vor unserer Zeitrechnung – es soll ein Freitag gewesen sein – an einem jungsteinzeitlichen Tag, bei Ostwind und unter Wolken in losem Verband geschah, was später aus Gründen patriarchaler Selbstherrlichkeit zum Märchen verfälscht wurde; das kränkt meine Ilsebill immer noch.
Jung war ich, aber schon bärtig. Am späten Nachmittag wollte ich meine dreifach verengte Korbreuse einholen, die ich am frühen Morgen, noch vor der ersten Stillzeit, ausgesetzt hatte. (Etwa dort war mein bevorzugter Fangplatz, wo später der beliebte Badeort Heubude mit der Straßenbahn, Linie 9, bequem zu erreichen war.) Meiner Zeichenkunst wegen wurde ich von Aua fürsorglich durch Nachstillen außer der Reihe bevorzugt. Deswegen sagte mein erster Gedanke, als ich den Butt in der Aalreuse sah: Den bringe ich Aua. Den soll sie, nach ihrer Art, mit feuchten Lattichblättern umlegen und in heißer Asche garen.
Da sprach der Butt.
Ich bin nicht sicher, ob mich seine schiefmäulige Ansprache mehr erstaunt hat als die platte Tatsache, einen breitgelagerten Butt in einer Aalreuse gefangen zu haben. Jedenfalls habe ich auf die Worte »Guten Tag, mein Sohn!« nicht mit der Frage nach seinem erstaunlichen Sprechvermögen geantwortet. Vielmehr wollte ich wissen, was ihn, den Plattfisch, bewegt haben mochte, sich durch alle drei Verengungen in eine Reuse zu zwängen.
Der Butt gab Auskunft. Von Anfang an belehrend, mit allwissender Überlegenheit und deshalb, trotz seiner kategorischen Punktumsätze, geschwätzig näselnd, professoral, wie von der Kanzel herab abkanzelnd oder penetrant väterlich: Er habe mit mir ins Gespräch kommen wollen. Nicht etwa dumme (oder sagte er damals schon) weibliche Neugierde sei sein Antrieb gewesen, sondern ein wohlbedachter Entschluß aus männlichem Willen. Schließlich gebe es einige über den jungsteinzeitlichen Horizont weisende Erkenntnisse, die er, der wissende Butt, mir, dem dumpfen, durch totale Weiberfürsorge kindlich gehaltenen Mann und Fischer vermitteln wollte. Vorsorglich habe er das baltische Küstenplatt zu sprechen gelernt. Viele Worte mache man hierzulande ja nicht. Ein armseliges, nur die Notdurft beendendes Gemaule. In relativ kurzer Zeit habe er sich den alles breitschlagenden Zungenschlag eingeübt. Schon könne er »Pomuchel« und »Ludrichkait« sagen. An Sprachschwierigkeiten werde der Dialog gewiß nicht scheitern. Doch auf Dauer empfinde auch er das Weidengeflecht als eng.“

 
Günter Grass (16 oktober 1927 – 13 april 2015)
Het beeld “Butt im Griff“ van Günter Grass in de tuin van het Grass-Haus in Lübeck

Lees verder “Günter Grass, Oscar Wilde, Alma Mathijsen, Guðbergur Bergsson, Eugene O’Neill”

Dino Buzzati, Gerold Späth, Albrecht von Haller, Gottfried Kölwel, Gustaaf Peek

De Italiaanse schrijver Dino Buzzati werd geboren op 16 oktober 1906 in San Pellegrino. Zie ook alle tags voor Dino Buzzati op dit blog en ook mijn blog van 16 oktober 2009 en ook mijn blog van 16 oktober 2010

Uit: Die Tatarenwüste (Vertaald door Percy Eckstein en Wendla Lipsius)

„Nach seiner Ernennung zum Offizier verließ Giovanni Drogo an einem Morgen im September die Stadt, um sich nach der Festung Bastiani, seinem ersten Bestimmungsort, zu begeben.
Es war noch finster, als er sich wecken ließ und zum erstenmal seine Leutnantsuniform anlegte. Als er fertig war, betrachtete er sich beim Schein einer Petroleumlampe im Spiegel, doch die erhoffte fröhliche Laune wollte sich nicht einstellen. Im Haus war alles still, nur aus dem Zimmer nebenan drangen leise Geräusche zu ihm herüber: Giovannis Mutter stand soeben auf, um ihn zu verabschieden.
Das also war der Tag, den er seit Jahren herbeisehnte, der Beginn seines wirklichen Lebens! Er gedachte der freudlosen Zeiten auf der Militärakademie. Er erinnerte sich der trübseligen Abende, die er über seinen Büchern verbracht hatte, während unten auf der Straße freie und wohl auch glückliche Menschen vorübergingen, er sah sich von neuem in winterlich-eisigen Schlafsälen erwachen, auf denen der Alpdruck zahlloser Strafen lastete, und er dachte daran, mit welcher Ungeduld er die Tage gezählt hatte, einen nach dem anderen – diese Tage, die nie zu enden schienen.
Jetzt war er endlich Offizier, jetzt brauchte er sich nicht länger mit Büchern abzuquälen, brauchte nicht mehr vor der Stimme des Feldwebels zu zittern. Das alles war vorbei. Jene Tage, die ihm so hassenswert erschienen waren, hatten sich selbst für immer aufgezehrt, waren zu Monaten und Jahren geworden, die niemals wiederkehren würden. Ja, er war jetzt Offizier und würde Geld haben, und vielleicht würden ihm die Blicke schöner Frauen folgen.“

 
Dino Buzzati (16 oktober 1906 – 28 januari 1972)
Postzegel n.a.v. de 100e geboortedag in 2006

Lees verder “Dino Buzzati, Gerold Späth, Albrecht von Haller, Gottfried Kölwel, Gustaaf Peek”