Stefaan van den Bremt, Eugenio Montale, Robert Fitzgerald, Paul Engle, Ann Petry, Louis Hemon, Paula von Preradović

De Vlaamse dichter en essayist Stefaan van den Bremt werd geboren in Aalst op 12 oktober 1941. Zie ook alle tags voor Stefaan van den Bremt op dit blog.

 

In Newtons boomgaard

Ik wacht tot de appel niet ver
van de boom valt of de zwaarte
ontstijgt. De appel is rood
en hardstelig; hij hecht aan
zijn tak, zwelt welbehaaglijk.

Ik heb tijd zat. De appel
weet niet dat de zwaarte
kracht, wet is, dat de tak
zijn dracht moe wordt.
Het is herfst: appeltijd.

De appel doet of ik ver
van de boom of lucht ben
voor hem. De appel bloost
van opwinding. Zou hij
vallen? Wordt het dit keer

zweven?

 

Schaduw en licht

1
Wat avondjapons onthulden
deed kroonluchters lachen of huilen.
Wat ochtendjurken verrieden
was wat vroeg daglicht verdroeg.
Maar al wat op bloesjesdag
rakelings aan je voorbijging!
Nee, niet aan je voorbij, het bleef
een lente lang als een schaduw
van bloeiende meisjes bij.

2
Een lente lang als een schaduw
van breekbare benen die lengen
en rakelings blijven opdagen.
Wat ochtend koeltjes onthulde
als straatlantarens uithuilen.
Wat avond luchtig verried –
al wat geen daglicht kan velen
en in de schaduw wil schuilen
en één schaduw wil strelen

 

 
Stefaan van den Bremt (Aalst, 12 oktober 1941)

Lees verder “Stefaan van den Bremt, Eugenio Montale, Robert Fitzgerald, Paul Engle, Ann Petry, Louis Hemon, Paula von Preradović”

Daniel Falb, Conrad Ferdinand Meyer, Han Resink, Gertrud von Le Fort, François Mauriac, Christoph Peters, Pierre Jean Jouve

De Duitse dichter en schrijver Daniel Falb werd geboren op 11 oktober 1977 in Kassel. Zie ook alle tags voor Daniel Falb op dit blog.

 

auf dem werksgelände leben

auf dem werksgelände leben. die in sich zurück laufende quelle……. das herz zahlt
die leber.

says the infant, ich werde sehr bald sterben…. bringe die stets wieder aufstehenden
clowns in den boden ein.

….dieses individuum sei eine herde, die, indem sie weiterzog, auf anderen körpern
zu grasen begann. die nach dem schneeballsystem arbeitenden gesellschafter.  

wieviele mahlzeiten kannst du heute abend einnehmen…….. ohne von den eigenen
fortschritten erdrückt zu werden. die hochbegabten unter den opfern.

landschaften aus erwartung,……… einsehbar wie ein vorgarten. wir erkennen darin
den waldbrand, darunter das grundwasser.

ihr leuchten ist ihre didaktik……….. das nähere regelt ein bundesgesetz. wie häufig
kannst du heute abend schlafen gehen. a thousand years.

 

register beim amtsgericht

register beim amtsgericht, ein voller Spielplatz an geräuschen fliegt aus ihm auf, unleugbar stimmlich, dringt an mein ohr. die leiblich-geistige organpersönlichkeit entfaltet nun ganz ihr geschäftiges brausen, einzel-, doppelzimmer und eine lizenzierte begrüßung: im dasein.

…….. franchise, der nehmer liegt in ihrem core, der lizenzierte prozess der herstellung eines
gemachten bettes, bei ibis in beuteln zusammengedrängter staub, mein blick an die decke der transaktionen, an welche der gefiederte seelenwagen stößt: es sind wohl tausend stromentnahmen, tausend verworrene signaturen. ich tanze im liegen, dreifacher tupftritt tupftritt tupftritt, lizenziertes chassé. unter meinen fußen bildet sich ein wegesystem, der rennsteig, über den ich, chassé, zu meinem recht kommen werde, pflichten zu haben.

 


Daniel Falb (Kassel, 11 oktober 1977)

Lees verder “Daniel Falb, Conrad Ferdinand Meyer, Han Resink, Gertrud von Le Fort, François Mauriac, Christoph Peters, Pierre Jean Jouve”

Menno Wigman, Ferdinand Bordewijk, Jonathan Littell, Harold Pinter, Boeli van Leeuwen, R. K. Narayan, Eugen Egner

De Nederlandse dichter en vertaler Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Menno Wigman op dit blog.

 

Afscheid van mijn lichaam

Waarom, mijn lichaam, was je mij zo weinig waard?
Waarom bleef ik zo koppig tronen in mijn hoofd
en woonde ik mezelf zo hevig uit?

O ja, ik hield van wijn, van zwaar doorrookte feesten,
lucide kaders en oneindig gulle lakens.
Zo leefde ik verlicht mijn tijd aan stukken.

Nu lig ik op een zaal, mijn hart, die logge spier,
verlaat me, laf als een gedicht laat het me staan
en voor het eind van deze avond zakt de dood
mijn longen in.

De zon was mij nooit opgevallen als hij niet
steeds onderging. Geen lucht, geen flonkering, geen hoop.
Waarom, mijn lichaam, heb ik nooit in je geloofd?

 

Rien ne va plus

‘Ik wou dat ik nooit een gedicht had gezien’
Slauerhoff

Je zult maar zestien zijn en lelijk. Jij bent het.
Maar je wilt dichter worden, melkt de woorden van
Rimbaud en Baudelaire en slurpt je moeders soep
onder vijandig licht. En ’s avonds op je kamer
zit je je ouders tegen de vlakte te schrijven,
je dicht en heerst in het geniep over het leven,
een lelijk joch met een duivel tussen zijn dijen
dat ooit de mooiste meisjes zal berijden –
ja en je hand die nu zo woest papier bekrast
houdt op een dag een vlammend boekwerk vast.
Je naam in druk, de schoonheid van een vrouw: het komt,
het komt. Je bent een dichter nu en haast elk meisje
trapt erin. Gretig ben je, slordig met geluk.
Je leeft. Leeft niet. Schuilt steeds verscheurd in een gedicht
en haalt pas adem als je gure schoonheid ziet.
En nu, haast zesendertig, ziek en mensenschuw,
door poëzie van alles om je heen vervreemd,
nu kijk je naar je hand en spuug je op je pen.
Is het walging? Onmacht? Zelfhaat misschien?
Had je maar nooit een gedicht gezien.

 

 
Menno Wigman (Beverwijk, 10 oktober 1966)

Lees verder “Menno Wigman, Ferdinand Bordewijk, Jonathan Littell, Harold Pinter, Boeli van Leeuwen, R. K. Narayan, Eugen Egner”

Herman Brusselmans, Tadeusz Różewicz, Mário de Andrade, Colin Clark, Victor Klemperer, Marína Tsvetájeva

De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Herman Brusselmans op dit blog.

Uit: De fouten

“Primo, en dat zei ik al, heette m’n vader Gust en niet Maurice. Het was onze overbuurman die Maurice heette en van z’n achternaam niet Brusselmans maar Van Riet. Secundo‚ m’n vader was veehandelaar.Hij had wel professor in de geschiedenis van de Oude Tijden willen worden. naar werd het niet. Omdat hij maar tot z’n dertiende jaar naar school ging. Vanaf dat levensjaar moest hij z‘n eigen vader, Jef Brusselmans, bijstaan in de veehandel die Jef had in Grembergen. Mensen uit die klasse gingen niet langer dan tot hun dertiende of veertiende iaar naar school. Overbuunnan Maurice Van Riet, die nog ouder was dan Jef Brusselmans, was maar tot z’n tiende jaar naar school geweest, waarna hij door z’n ouders naar een aspergelmer gestuurd werd, om daar voor twintig cent per uur de hele dag asperges ofwel te planten ofwel te rooien. Ook hij had gerust professor in de geschiedenis van de Oude Tijden kunnen worden, en als Maurice bij ons op bezoek was zaten hij en m’n vader bij de winterse gloeiende kachel vaak te praten over geschiedkundige onderwerpen. Dan zei Maurice: ‘De Romeinen waren een taai volk, en stonden aan de wieg van vele uitvindingen die ook in deze tijd nog hun nut bewijzen.’
‘Ja, dat weet ik,’ zei m’n vader, ‘zo zijn ze de uitvinders van de fietsbel.’
‘Dat klopt, Gust,’ zei Maurice, ‘maar omdat de fiets nog niet uitgevonden was konden de Romeinen met de fietsbel aanvankelijk weinig uitvreten.’
‘Toen begonnen ze er voor de gein mee te voetballen,’zei m’n vader, ‘en zo konden de blinden er ook mee spelen‚ want als er op de bel getrapt werd klingelde hij en zo wisten de blinden maar de hal was en sc
Michel en Maurice rookte een pijp. In de biografie van Huyghe heet Maurice verkeerdelijk Roger en is hij een niet-roker. De broer van Maurice heette Roger, maar was net als Maurice wel degelijk een roker, in zijn geval Cogetama-sigaren.”

 

 
Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

Lees verder “Herman Brusselmans, Tadeusz Różewicz, Mário de Andrade, Colin Clark, Victor Klemperer, Marína Tsvetájeva”

Léopold Senghor, Ivo Andrić, Jens Bjørneboe, Holger Drachmann, Johannes Theodor Baargeld, Christian Reuter

De Senegalese schrijver Léopold Senghor werd geboren op 9 oktober 1906 in het plaatsje Joal aan de Atlantische kust, zo’n 70 kilometer van de Senegalese hoofdstad Dakar. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Léopold Senghor op dit blog.

In Memoriam

Today is Sunday.
I fear the crowd of my fellows with such faces of stone.
From my glass tower filled with headaches and impatient Ancestors,
I contemplate the roofs and hilltops in the mist.
In the stillness—somber, naked chimneys.
Below them my dead are asleep and my dreams turn to ashes.
All my dreams, blood running freely down the streets
And mixing with blood from the butcher shops.
From this observatory like the outskirts of town
I contemplate my dreams lost along the streets,
Crouched at the foot of the hills like the guides of my race
On the rivers of the Gambia and the Saloum
And now on the Seine at the foot of these hills.
Let me remember my dead!
Yesterday was All Saints’ Day, the solemn anniversary of the Sun,
And I had no dead to honor in any cemetery.
O Forefathers! You who have always refused to die,
Who knew how to resist Death from the Sine to the Seine,
And now in the fragile veins of my indomitable blood,
Guard my dreams as you did your thin-legged migrant sons!
O Ancestors! Defend the roofs of Paris in this dominical fog,
The roofs that protect my dead.
Let me leave this tower so dangerously secure
And descend to the streets, joining my brothers
Who have blue eyes and hard hands.

Vertaald door Melvin Dixon

 
Léopold Sédar Senghor (9 oktober 1906 – 20 december 2001)

Lees verder “Léopold Senghor, Ivo Andrić, Jens Bjørneboe, Holger Drachmann, Johannes Theodor Baargeld, Christian Reuter”

Elaine Goodale Eastman

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elaine Goodale Eastman werd geboren op 9 oktober 1863 als dochter van Dora Hill Read en Henry Sterling Goodale, een boer en schrijver in Mount Washington, Massachusetts. Tegen de tijd dat ze 18 was, had ze al 3 dichtbundels gepubliceerd en gaf zij een maandelijks tijdschrift uit, genaamd “Child’s Monthly Gem”. Om de opleiding die zij thuis hadden gekregen aan te vullen bezochten Elaine en haar jongere zus Dora twee jaar lang in New York een kostschool. In 1878 werden de gedichten van de twee meisjes gepubliceerd onder de titel “Apple Blossoms: verses of two Children”. Er werden meer dan 10.000 exemplaren van verkocht. In 1879 verscheen de bundel “In Berkshire with the wild flowers” en in 1881 “Verses from Sky Farm”. Elaine publiceerde in 1881 nog een boek, “Journal of a Farmer’s Daughter” Het was in dat jaar dat haar ouders gingen scheiden. Henry verhuisde naar New York toen de scheiding in 1882 definitief was. In 1882 aanvaardde Elaine een baan als leerkracht aan het Hampton Normal and Agricultural Institute in Hampton. In 1893 had zij zich ontwikkeld tot een bekwaam docente en had zij verschillende “kampen” bezocht. Zij werd ook een van de oprichters van de Indian Rights Association (1882). “In Sister to the Sioux” schrijft ze over haar uitstapjes naar het Sioux-reservaat had zij veel dingen over de Sioux-cultuur geleerd, en kreeg zij een contractom voor meerdere kranten te schrijven. Zij werd tevens benoemd tot hoofd van de opleidingen in acht reservaten van de Sioux. Ze leerde vloeiend spreken in alle Sioux dialecten. In 1889 reisde ze naar het oosten, ontmoette witte kolonisten en zag de armoede en de ellende, waarin ook deze leefden Toen zij thuis kwam, vestigde ze zich in Northampton en begon ze voor meerdere kranten te schrijven en werd een betaalde lector voor The Women’s National Indian’s rights Association. Hier ontmoette ze Thomas J. Morgan, die The office of the Supervisor of education of the two Dakotas in het leven riep en Elaine als eerste supervisor benoemde. Zij keerde terug naar Pine Ridge vanwege de Wounded Knee-affaire en ontmoette haar toekomstige echtgenoot Charles Alexander Eastman. Elaine en Charles trouwden in 1891 in New York tot ontsteltenis van haar familie. Het huwelijk zou niet zonder problemen blijven, ondanks triomfen die op literair gebied ook werden gevierd. Elaine redigeerde veel van Charles’s geschriften en werd depressief omdat hij succesvol was en zij haar literaire dromen ondergeschikt maakte aan die van haar man. Zij kregen zes kinderen. Haar man publiceerde 10 boeken. Nog 7 boeken werden er geschreven door Elaine. Het laatste was “Hundred Maples” uit 1935. Het echtpaar scheidde kort nadat hun dochter Irene overleed.

June

For stately trees in rich array,
For sunlight all the happy day,
For blossoms radiant and rare,
For skies when daylight closes,
For joyous, clear, outpouring song
From birds that all the green wood throng,
For all things young, and bright, and fair,
We praise thee, Month of Roses!
For blue, blue skies of summer calm,
For fragrant odors breathing balm,
For quiet, cooling shades where oft
The weary head reposes,
For brooklets babbling thro’ the fields
Where Earth her choicest treasures yields,
For all things tender, sweet and soft,
We love thee, Month of Roses!

 

Baby

Dimpled and flushed and dewy pink he lies,
Crumpled and tossed and lapt in snowy bands;
Aimlessly reaching with his tiny hands,
Lifting in wondering gaze his great blue eyes.

Sweet pouting lips, parted by breathing sighs;
Soft cheeks, warm-tinted as from tropic lands;
Framed with brown hair in shining silken strands,—
All fair, all pure, a sunbeam from the skies!

O perfect innocence! O soul enshrined
In blissful ignorance of good or ill,
By never gale of idle passion crossed!

Although thou art no alien from thy kind,
Though pain and death may take thee captive, still
Through sin, at least, thine Eden is not lost.

 
Elaine Goodale Eastman (9 oktober 1863 – 24 december 1954)

Alexis de Roode, Martin van Amerongen, Benjamin Cheever, Jakob Arjouni, John Cowper Powys, Sergei Efron, André Theuriet, Nikolaus Becker, Atticus Lish

De Nederlandse dichter Alexis de Roode werd geboren op 8 oktober 1970 in Hulst. Zie ook alle tags voor Alexis de Roode op dit blog.

 

Dag liefje

Dit gedicht is andersom,
want alles is voorbij.
Het wordt al lente en
ik moet weg van hier.

Het mooie van de tijd is
dat hij doorgaat, trouwer dan mensen.
Zo verdwijnt ook alle pijn.
Zing maar met de vogels
die slecht weinig jaren hebben.

Dag liefje,
Sommige dingen heb ik nooit
gezegd, maar wel altijd gedacht.

Ik weet nog dat ik je zag
voor het eerst, in een zweefmolen,
je had een potlood in je haar.

 

Uit: Gratis tijd voor iedereen.

Elf witte gedaanten / in duisternis
Adem en ruis / onder zware gewelven

Diep in de zalen / flakkerend rood
Achter de stilte / één kleine vlam

Stenen plavuizen / glanzend van leegte
Roerloos rechtop / monnik en touw

Dunne witte armen / glijden uit plooien
Traag als gebeden /  omhoog langs het koord

Een knallende slag / wordt ronde galm
Sterft eenzaam uit / in zuigende stilte

De ruimte staat op / dan nogmaals een dag
Tien witte gestalten / schuifelden weg

Alleen blijft de monnik / met dreunend lawaai
In de doodstille kerk / absoluut silhouet

 

 
Alexis de Roode (Hulst, 8 oktober 1970)

Lees verder “Alexis de Roode, Martin van Amerongen, Benjamin Cheever, Jakob Arjouni, John Cowper Powys, Sergei Efron, André Theuriet, Nikolaus Becker, Atticus Lish”

Simon Carmiggelt, Rachel Kushner, James Whitcomb Riley, Thomas Keneally, Dirkje Kuik, Steven Erikson, Wilhelm Müller, Sohrab Sepehri, Chigozie Obioma

De Nederlandse schrijver en dichter Simon Carmiggelt werd geboren op 7 oktober 1913 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Simon Carmiggelt op dit blog.

 

Louter droefheid

Ik voel mij somber. Ei, wat zal ik doen?
Een platte geest dronk nu een glaasje.
Maar ik ben een poëtisch baasje
en ga mijn weemoed in een versje doen.

Dat is het voordeel van mijn gave.
De burger kan zijn ei niet kwijt,
terwijl ik, rustig mijn neerslachtigheid
gelijk een paardje voor mijn kar laat draven.

Is het volbracht, dan ben ik opgelucht.
‘k Heb schoonheid uit mijn pijn gewrongen.
Mijn lieve pen heeft mooi gezongen.
Ik stap in bed. Ik geeuw en zucht.

En staan mijn verzen later soms te kijk
in ‘Gouden Aren’ of in ‘Dichterschat’,
dan zegt de leraar bij deez’ pennespat:
‘Kijk jongens, hier had hij het moejelijk.’

 

In de trein

Bij Vught dacht ik: ‘Hier is broer Jan gestorven.’
En ‘k zag mijn vader, met zijn oud gezicht
rood opgezwollen, toen het doodsbericht
zijn late leven toch nog had bedorven.

Voor moeder kwam een eind aan haar pakketten.
Zij streed, zolang Jan zat, met eigen wapen,
stond aan ’t fornuis haar moed bijeen te rapen,
zond zeven broden, zeven tegenzetten.

En ook het reizen was achter de rug.
Ze gingen met de trein. Daar ligt het kamp.
Daar zit hij in. Daar woont die ramp.
Dan zuchtten ze en gingen maar weer terug.

Ziet ge de boer de vredesakker ploegen?
Mijn moeder heeft Jans foto op de kast gezet.
Mijn vader geeft in ’t graf ’n antwoord aan die vroegen:
‘En de oude man, hoe draagt hij het?’

 

De vader

Dit kleine prinsje, kraaiend, blij en rap,
is ’t enig wezen in het aardse tranendal
voor wie hij in een afgrond springen zal.
Nu ja, maar stellig van een hoge trap.

Van vadertrots zwelt hem de weke krop,
want dit is nu toch ’s levens suikerstang.
Hij sabbelt, maar het duurt niet lang.
Het zoet slinkt weg, de knaap groeit op.

En geen notaris wordt er uit die stek.
Daaraan werd vaders geld bepaald vermorst.
Toch is de jongen wel een flinke borst.
Als krachtig fietsenmaker lang niet gek.

Maar vrolijk kraaien valt hem niet meer in
wanneer hij, eens per jaar, pa’s krot betreedt.
De oude kijkt hem aan. Als jongeling gekleed,
staat hij daar zelve, doch met Anna’s kin.

 


Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 – 30 november 1987)

Lees verder “Simon Carmiggelt, Rachel Kushner, James Whitcomb Riley, Thomas Keneally, Dirkje Kuik, Steven Erikson, Wilhelm Müller, Sohrab Sepehri, Chigozie Obioma”

Georg Hermann

De Duitse schrijver Georg Hermann (oorspronkelijk Georg Hermann Borchardt) werd op 7 oktober 1871 in Berlijn als de jongste van zes kinderen in een oude gevestigde Joods-Berlijnse familie geboren. De gekozen naam Hermann was de voornaam van zijn vader, “wiens leven en dood het harde leven en de bittere dood was van de hopeloze.” De naam van zijn vader moest weer worden geëerd – zo Georg Hermann over de keuze van zijn pseudoniem. Georg Hermann werkte als koopman- leerling en bezocht van 1896 tot 1899 literatuur-, kunst- en filosofische lezingen aan de universiteit van Berlijn. Later was hij werkzaam bij het Berlijnse Statistische Bureau en schreef voor veertig kranten en tijdschriften, hoofdzakelijk uitgegeven door Ullstein. In de eerste drie decennia van de twintigste eeuw was Georg Hermann een bekende schrijver. Zijn literaire model was Theodor Fontane, waardoor hij zelf ook wel “de Joodse Fontane” werd genoemd. De romans “Jettchen Geberts Geschichte” en “Henriette Jacoby”, die in het Berlijn van de 1840’s spelen en een beeld schetsen van de liberale geest van deze tijd in een Joodse familie, waren bestsellers met meer dan 260 oplagen. Zijn andere romans hebben niet dezelfde populariteit bereikt. Georg Hermann was in 1909 medeoprichter en eerste voorzitter van de Schutzverband Deutscher Schriftsteller (1910-1913), waarbij al snel bijna alle prominente Duitse schrijvers waren aangesloten. Voortdurend bedreigd door de Nationaalsocialisten besloot Hermann om Duitsland na de Reichstagsbrand in 1933 te verlaten. Met zijn twee jongste dochters en zijn gescheiden vrouw ging hij naar Nederland in ballingschap. Hermann’s werken stonden op de zwarte lijst en werden in mei 1933 verbrand. In ballingschap schreef Hermann onder moeilijke economische omstandigheden “Eine Zeit stirbt” evenals drie andere romans. Na de bezetting door het Duitse leger was hij in het begin van 1943 verplicht zijn woonplaats Hilversum te verlaten en naar Amsterdam te gaan. Vanuit Amsterdam werd Hermann eerstsamen met zijn dochter uit het tweede huwelijk Ursula en haar zoon Michael naar Westerbork en op 16 november 1943 zonder dochter en kleinzoon naar het concentratiekamp Auschwitzgedeporteerd .Als datum van overlijden geldt 19 november 1943.

Uit:Eine Zeit stirbt

“Alle sind damit – mit Unrecht, vielleicht mit Recht, je nach dem, wie man das ansehen will – unzufrieden. Denn ihr Stück Gemüseland, und das gehört zu jeder Wohnung, wäre, so meinen sie, sicher viel ertragreicher geworden, und so bekäme man ja gar nichts raus, kaum ein Bund Radieschen und einen halben Zentner grüner Bohnen, … also – viel ertragreicher wäre es geworden, wenn man nicht damals hier erst mal unnötigerweise den Boden planiert hätte, und dabei die alte Humusdecke abgestochen und untergegraben hätte. Und den dicken, rotgelben, schlechten Lehm, den von ganz unten, dafür hochgeworfen hätte. – Damals nämlich, als man die Absicht auszuführen begann, dieses Dutzend Wohnkästen hier – und warum eigentlich auf der Winterseite des Tals? – hinzustellen. Und außerdem noch gerade neben den Friedhof. Ja, da gehört doch gleich mit Eisenbahnschienen ‘neigeschlagen! meinen sie.
Außerdem hatten die Erdarbeiten, die so unnütz wie ein Kropf waren, denn das Stückchen Gartenland hätte ebenso ruhig etwas mehr hügelan laufen können … oder man hätte es überhaupt ganz so lassen sollen, wie es war, und die Häuser einfach mitten in die Margeriten- und Salbeiwiesen zwischen die alten Birnbäume stellen sollen, statt diese abzutragen und umzuhauen … die Erdarbeiten hatten so viel verschlungen, immer neue Tausender, Hundertausender und Millionenscheine, die stets nach acht Tagen wieder so wertlos waren, daß es sich nicht mal lohnte, sie als Makulatur unter die Tapete zu kleben … derartige Packen von Scheinen hatten die Erdarbeiten gefressen, daß die Häuser deshalb nachher kaum zu Ende gebaut werden konnten. Das Geld, das dafür bestimmt war, rutschte immer wieder unter dem Bau fort, wie Schwimmsand unter dem Fundament.
Sagte ich eben ein Dutzend?! Es sind ja nicht mal ganz ein Dutzend von diesen großen, gelben, langgezogenen Kästen mit je vier Parteien. Aber das ist wirklich nicht so wichtig. Das müßte man erst nachzählen. Und außerdem geht uns das gar nichts an. Vielleicht später mal. Genug, die Siedlung ist in der allerunsichersten Zeit errichtet worden. Heute macht man sowas besser! Kurz nach dem Krieg, als man noch nicht ahnte, was alles los war und werden würde, und nun meinte: jetzt ist der Krieg zu Ende, also ist deshalb doch Frieden. Wieder Frieden. Und alles wird ungefähr so werden, wie es vorher war. Nur die Briefmarken werden wir ändern. Die Menschen aber werden doch wieder wohnen müssen. Nicht wahr? Und sie werden essen müssen. Nicht wahr? Und sie werden Geld verdienen. Nicht wahr? Und sie werden Geld ausgeben. (Das haben sie immer getan.) Alles wird zwar etwas bescheidener sein als vorher, – dafür war eben Krieg! – aber doch ungefähr ebenso. Nicht wahr? Also: Geld wird wieder Geld sein. Und Ware Ware. Und die Menschen werden eben wieder Menschen sein.”

 
Georg Hermann (7 oktober 1871 – 19 november 1943)

Victor Vroomkoning, Ulrike Ulrich, Yaşar Kemal, Heinrich Federer, Ludwig Begley, Maria Dąbrowska, Horst Bingel, Peter Gosse

De Nederlandse dichter Victor Vroomkoning (pseudoniem van Walter van de Laar) werd geboren op 6 oktober 1938 in Boxtel. Zie ook mijn blog van 6 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Victor Vroomkoning op dit blog.

Waas

Hij wuift het kanten waas
van de beslagen ruit.
De blaren vallen,
zegt hij half luid.
Trage halen
van zijn hand
wissen de herfst
in zicht.

Zij kijkt hem
in zijn uitgeleefde nek
en denkt: verrek
toch met je weer,
kijk naar je schedel,
je vergaan gezicht.

 

Contact

Ze tilt de hoorn van de haak,
verbindt er oor en mond mee,
noemt de naam die bij zijn voor-
naam hoort, achter de hare stond.

Ze moet herstellen.

Het is nog al te vers
dat ze zichzelf hervond,
kind weer van haar eerste man,
haar vader werd, diens naam hernam.

Haar tong die lang in coma lag
wordt fluisterend gewekt.
Door het contact wint zij aan stem.

Mond-op-mondbeademing
verkwikt haar toegesnoerde keel.

 

Zoektocht

Ik vraag het de man die naast zijn Groningse stadsbus bij
de remise recreëert, vraag het in Dorkwerd de gele vrouw
die de bermen fatsoeneert, vraag het de bode in Sauwerd die
met zijn post passeert, herhaal het in Adorp voor de werker
die de weg herstructureert, maar een weet waar jij existeert.
Wel de buitenstaander op het Pieterpad die jou exact traceert.

Nabij het Reitdiep duikt je krans van essen op. Wat houd jij
de door schelpen ingelijste pakweg honderd doden hoog!
Dat jij bewaard mag blijven, stille hoop voor wie rust zoekt.
Bij een graf vind ik een strofe die ik hier met jou verbind:

Wie legt me uit hoe alles werkt
hoe groot het gat is tussen nu en nooit
en hoe het komt dat ik nu merk
jij bent echt dichterbij dan ooit.

 
Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)
Portret door Robert Terwindt, 2004

Lees verder “Victor Vroomkoning, Ulrike Ulrich, Yaşar Kemal, Heinrich Federer, Ludwig Begley, Maria Dąbrowska, Horst Bingel, Peter Gosse”