Rolf Jacobsen

De Noorse dichter en journalist Rolf Jacobsen werd geboren op 8 maart 1907 in Kristiania. Jacobsen studeerde na zijn eindexamen gymnasium in 1926 theologie en filologie. In 1930 was hij een van de oprichters van het eerste gemengde Scandinavische studentenkoor. Onder het pseudoniem Rolf Høvre schreef hij een aantal schlagerteksten. In 1933 verscheen zijn eerste dichtbundel “Jord og jern” (Aarde en ijzer), waarin hij, evenals in de twee jaar later gepubliceerde Bundel “Vrimmel” (Gewemel), enthousiast over de technologie, de grotestadsdrukte beschrijft, echter ook in relatie tot de natuur. Jacobsen werkte als journalist; hij huwde in 1940. In hetzelfde jaar trad hij toe tot de fascistische partij Nasjonal Samling. In 1945 werd hij gearresteerd. Hij zei dat hij niet bij de partij zou zijn geweest als de koning en de regering het land niet hadden verlaten. Hij werd veroordeeld tot drie en een half jaar in een werkkamp. Jacobsen bekeerde zich tot het katholicisme in 1951 en publiceerde zijn derde poëziebundel “Fjerntog” (Lange-afstandstreinen) na een pauze van 16 jaar. In 1953 werd hij opnieuw opgenomen in de schrijversvereniging “Den norske Forfatterforening”. Zijn bekendste gedichten komen uit de in 1954 gepubliceerde bundel “Hemmelig liv” (Geheim leven). Gedichten van Jacobsen werden onder meer door de componisten Helge Iberg, Egil Kapstad, Ketil Bjornstad en Torstein Aagaard-Nilsen op muziek gezet. Rouw om zijn in 1983 overleden vrouw, maar ook resignatie drukken zijn gedichten uit in de in 1985 gepubliceerde dichtbundel “Nattåpent” (Nachtwacht). De poëzie van Jacobsen is vertaald in een tiental talen. Hans Magnus Enzensberger nam hem als enige Noorse dichter op in zijn collectie “Museum der modernen Poesie”..

In januari

O alles wat je kan in januari
wanneer al de dagen maar tot aan je knieën reiken
en je, het etmaal rond, je voorhoofd loopt te stoten tegen de sterren
als op een zolder met oude uniformen.
In januari als de wereld boordevol is van levende sneeuw
die je tegemoet komt met een vrolijk geblaf tegen de ruit
en gehoorzaam languit gaat liggen voor iedere deur
als een grote vriendelijke hond
die scherp met zijn tong je hand wil likken.

In januari
als alles afgesloten is en alle wegen met cement vastgemetseld zijn
en je er met beide benen gaten in kan lopen
en zowat alles doen. Naar buiten gaan of stilzitten
een la opruimen
en daar bedeesde en heel jonge foto’s vinden
die je kan verbranden – of nog maar niet.

En een boek ter hand nemen, beetje stof blazen
en de bladeren onder je vingers door laten ritselen tot in rust
als lichte sneeuwval. Brieven

in steilschrift, handdrukken
van over de zee waar we vandaan kwamen, naar hier
het land zonder geluid
waar alles eender is en alle gezichten plat zijn
als de wijzerplaten van uurwerken, ze trekken de wenkbrauwen op
als je een ongeduldige gedachte denkt.

Wat kan je meer in januari,
als alle woorden dood zijn gepraat
en rondgestrooid liggen als verkreukte kranten
en alle wonden omwikkeld zijn met gaas
en alle sporen weggewassen
en jij rond kan lopen en de planken horen kraken
en de ovens rustig grommen boven hun kluiven.

– Ga zitten. Leg je grote patience
die nooit uitkomt en vraag
wat je meer kan doen voor je hart dan dat.

Zwaardere tabak aanbieden? Op een ladder klimmen
en kolossale rook als een vlag hijsen op je schoorsteen
tot vreugde van de wolken die nu van Karelië komen aandrijven
met wonderlijk verscheurde borst,
om de nieuwe dagen uit te broeden
en de kleine gele zon die je weldra zult zien
op de schuttingpaaltjes in februari.

Maar in januari – dan moet je wachten op je hart.
Laat de sterren maar rinkelen bij je bed. Je ziet
een voorhoofd oprijzen, een gelaat in ’t noorderlicht.
Achter loodgrijze gordijnen zet ze haar lamp neer
bij je kussen zodat ze kan zien
of je trekken veranderd zijn.

 

Vertaald door Lisette Keustermans

 

 
Rolf Jacobsen (8 maart 1907 – 20 februari 1994)

Bret Easton Ellis, Robert Harris, Jürgen Theobaldy, Georges Perec, Abe Kōbō, Reinhard Kaiser, Manfred Gregor, Jan Frederik Helmers, Alessandro Manzoni

De Amerikaanse schrijver Bret Easton Ellis werd geboren op 7 maart 1964 in Los Angeles. Zie ook alle tags voor Bret Easton Ellis op dit blog.

Uit: Lunar Park

“As a writer you slant all evidence in favor of the conclusions you want to produce and you rarely tilt in favor of the truth. …This is what a writer does: his life is a maelstrom of lying. Embellishment is his focal point. This is what we do to please others. This is what we do in order to flee ourselves. A writer’s physical life is basically one of stasis, and to combat this constraint, an opposite world and another self have to be constructed daily. …the half world of a writer’s life encourages pain and drama, and defeat is good for art: if it was day we made it night, if it was love we made it hate, serenity becomes chaos, kindness became viciousness, God became the devil, a daugher became a whore. I had been inordinately rewarded for participating in this process, and lying often leaked from my writing life–an enclosed sphere of consciousness, a place suspended outside of time, where the untruths flowed onto the whiteness of a blank screen–into the part of me that was tactile and alive.”
(…)

“The heroin flowing through me, I thought about the last time I saw my father alive. He was drunk and overweight in a restaurant in Beverly Hills, and curling into myself on the bed I thought: What if I had done something that day? I had just sat passively in a restaurant booth as the midday light filled the half-empty dining room, pondering a decision. The decision was: should you disarm him? That was the word I remember: disarm. Should you tell him something that might not be the truth but would get the desired reaction? And what was I going to convince him of, even though it was a lie? Did it matter? Whatever it was, it would constitute a new beginning. The immediate line: You’re my father and I love you. I remember staring at the white tablecloth as I contemplated saying this. Could I actually do it? I didn’t believe it, and it wasn’t true, but I wanted it to be. For one moment, as my father ordered another vodka (it was two in the afternoon; this was his fourth) and started ranting about my mother and the slump in California real estate and how “your sisters” never called him, I realized it could actually happen, and that by saying this I would save him. I suddenly saw a future with my father. But the check came along with the drink and I was knocked out of my reverie by an argument he wanted to start and I simply stood up and walked away from the booth without looking back at him or saying goodbye and then I was standing in sunlight. Loosening my tie as a parking valet pulled up to the curb in the cream-colored 450 SL. I half smiled at the memory, for thinking that I could just let go of the damage that a father can do to a son. I never spoke to him again.”

 

 
Bret Easton Ellis (Los Angeles, 7 maart 1964)

Lees verder “Bret Easton Ellis, Robert Harris, Jürgen Theobaldy, Georges Perec, Abe Kōbō, Reinhard Kaiser, Manfred Gregor, Jan Frederik Helmers, Alessandro Manzoni”

Patrick deWitt, Gabriel García Márquez, Jeremy Reed, Marijke Hanegraaf, Thomas Acda, Günter Kunert, Clark Accord, Elizabeth Barrett Browning, Michelangelo

De Canadese schrijver en scenarist Patrick deWitt werd geboren op 6 maart 1975 op Vancouver Island. Zie ook alle tags voor Patrick deWitt op dit blog.

Uit: Ablutions

“You are sitting in the magical Ford outside the bar when Junior the crack addict walks up and steps into the car and you both sit there watching the building. His smell is otherworldly, like a demon from deep in the earth’s crust, and he repeatedly passes the fiercest gas; he has been too long without his drugs and his body is causing a fuss. He does not greet you and you do not greet him; a rift has grown between you recently, or rather a rift has grown between Junior and everyone—he is in the worst way and the doormen say he has been robbing people with his machete blade after hours. You are not afraid of him and you do not believe he would ever do you any harm but you wish he were somewhere other than sitting at your side, wondering about the contents of your pockets.
He is fidgeting with a lighter and finally he says to you, “I need twenty dollars, man. I need it bad.” When you tell him you haven’t got any money he punches your dashboard and pouts, asking himself how long this torture might go on. You tell him to wait a minute and you enter the empty bar, retrieving twenty dollars from the safe. You walk it out to him and he is relieved to see this money but wants to know where it came from. When you tell him you stole it he looks worried and asks if you won’t get into trouble, which is insulting because you know he does not actually care one way or the other. “Do your drugs or don’t do your drugs,” you say. “Don’t stand around sobbing and bitching about it.” He straightens himself up and nods and hustles off to find his dealer. All through the night you are bothered by guilt and self-loathing for speaking with him so harshly and angered that such a man could conjure these emotions in you.
Discuss your feeling of wonder when the pilfered twenty dollars is not reported missing at the end of the night. Discuss your routine of thieving that stems from this incident, and the criminal spree you quickly embark upon.
Your plan is to keep an at-home stolen-monies pile, separate from your life-monies pile, and to cultivate it to a respectable size and then, at some key point, utilize it dramatically. Within a month you have three hundred dollars and you feel great relief and satisfaction, as if justice has been served, and you wonder why you waited until this late date to begin stealing from the owner, who you (on a whim) decide is a bad man who expects you to gladly damage your mind and body with this potentially deadly work of washing dishes in a bar, and who has never asked you how your feelings were doing even though it is fairly obvious that they, your feelings, have been hurt and are still hurting yet.”

 

 
Patrick deWitt (Vancouver Island, 6 maart 1975)

Lees verder “Patrick deWitt, Gabriel García Márquez, Jeremy Reed, Marijke Hanegraaf, Thomas Acda, Günter Kunert, Clark Accord, Elizabeth Barrett Browning, Michelangelo”

Akwasi

De Nederlandse rapper, columnist, schrijver en acteur van Ghanese afkomst Akwasi Owusu Ansah (artiestennaam Akwasi) werd geboren in Amsterdam op 6 maart 1988. In 2007 richtte Akwasi het rapduo Zwart Licht op met Hayzee, die hij vijf jaar eerder op de middelbare school had leren kennen. Tijdens liveshows nam ook de rapper Leeroy deel. Ze brachten hun muziek uit via het label Top Notch. Verschillende albums bereikten de hitlijsten, en ze werden onderscheiden met drie State Awards. Ondertussen volgde Akwasi een theateropleiding in Maastricht die hij afrondde in 2012. Naast zijn opleiding sloot hij zich aan bij theatergroep Likeminds. Via Likeminds kon hij stage lopen bij het Zuid-Afrikaanse muziek- en theatercollectief Afrikaaps. Hij was te zien in “Hate”, de Britse theaterbewerking van de Franse film La haine. Verder had hij bijrollen in de televisieseries Feuten, Toren C en De Vluchtkerk en de korte films Zorn en Always hardcore. Ook was hij presentator bij De slavernij voorbij van de NTR. Ondertussen zette Akwasi in 2012 zijn eerste stappen als solorapper, al verliet hij Zwart Licht niet. Met het minialbum “Daar ergens” (2014) bracht hij een ode aan het oeuvre van zanger/theatermaker Bram Vermeulen. Het volledige album Daar ergens volgde erna. Hierop zijn tweeëntwintig nummers te horen, sommige in samenwerking met andere artiesten onder wie Typhoon, Lange Frans, Giovanca, Charly Luske en Vermeulen zelf (oude opnames). Het hiphopalbum stond een week in de Album Top 100. Het nummer Dorst werd bekroond met goud. Daarnaast richtte hij het label Neerlands Dope op dat zich in brede zin richt op cultuur en daarnaast op het geven van een podium aan opkomend talent. Sinds 2015 is hij geregeld te zien bij De Wereld Draait Door, als tafelheer en spoken word-artiest. Als lid van Zwart Licht is hij een van de presentatoren van het SoundCloud-radioprogramma Grimeyard dat zich richt op de muziekstroming grime. In oktober 2018 verschijnt zijn debuutbundel “Laten we het er maar niet over hebben’, een cocktail van poëzie, levenswijsheden en fascinerende uitspraken verpakt in een plastisch, vaak confronterend taalgebruik.

mug

het is stil
donker
de kaars brandt

ik sleur pigmentvlekken met me mee
op mijn linkerarm

heb een litteken dat bijna niet te zien is
op mijn rechterhand

maar ik zie ’t

de mug vliegt net zo lang
om de kaars
totdat hij zijn vleugels brandt

vroeger schaamde ik mij
om mijn onderlip
een groot probleem

mijn
met roze bevlekte lip
leek namelijk niet
op die van de mensen
om me heen

wist niet wat voor kracht ik in mij had
toen ik me schaamde voor mijn huidskleur
en me schaamde voor mijn haar

ik ben niet met de grote massa
geen lid van de grote kudde daar

nu ben ik trotser dan ooit
en geloof ik in mijn inzet
de mug had een impact

ik dompel wat kaarsvet
op de zojuist gevallen
icarus

laten we het over iets anders hebben

 

 
Akwasi (Amsterdam, 6 maart 1988)

Ada Christen

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ada Christen werd geboren op 6 maart 1839 in Wenen. Zij groeide in eerste instantie op in welvaart en financiële zekerheid. Vanwege zijn betrokkenheid bij de revolutie van 1848 werd haar vader veroordeeld tot meerdere jaren gevangenisstraf, aan de gevolgen waarvan hij jong zou sterven. Het gezin raakte daardoor verarmd. Christen werd op 15-jarige leeftijd actrice en trad toe tot een groep rondreizende acteurs. Ze trouwde met de Hongaarse edelman Sigmund von Neupar en keerde terug naar Wenen. Haar enige kind stierf in 1866, en haar eerste echtgenoot, geestelijk ziek, stierf in 1868. Haar eerste gedicht, “Lieder einer Verlorenen”, werd geschreven bij het sterfbed van haar man en gepubliceerd met de hulp van de schrijver Friedrich von Saarland. Aangemoedigd door vrienden begon ze rond deze tijd onder pseudoniemen te publiceren in tijdschriften. “Lieder einer Verlorenen” was erg populair en werd het jaar daarop opnieuw uitgegeven. In totaal publiceerde Christen vier poëziebundels. Ze schreef ook korte verhalen en schetsen over het overleven in de marge. In 1873 trouwde zij met de edelman Adalmar von Breden en Dit huwelijk stelde haar in staat om zich bij de Weense elite aan te sluiten en zo haar weg te vinden in de literaire cirkel waartoe ook Ferdinand von Saar, Friedrich Hebbel en Ludwig Anzengruber behoorden. De verergering van een eerder opgetreden zenuwziekte dwong haar om zich volledig uit het publieke leven terug te trekken. Kuuroorden en reizen naar Venetië, Menton en Berchtesgaden brachten geen verbetering. Christen leefde daarna een teruggerokken bestaan op het landgoed Einsamhof in Inzersdorf, waar zij op 19 mei 1901 stierf.

Elend

Hab oft nicht zurecht mich gefunden
Da draußen im Gedränge,
Und oft auch wieder wurde
Die Welt mir fast zu enge.

Dann liebt’ ich schnell und lebte schnell
Und schürte mein Verderben
Der Pöbel johlte – ich lachte
Zu meinem lustigen Sterben.

 

Im Concert

Die traurige Kindheit,
Des Vaters Tod.
Der Jugend Blindheit,
Die herbe Noth,
Die Wintertage,
Das dünne Kleid,
Die Sorg’ und Plage,
Das Seelenleid …
Die Gleichgiltigkeit,
Die schwer wie Erz,
Die schmerzlose Zeit –
Die mehr als Schmerz …
Das alles wogte,
Wieder vorbei,
Mit leisem Schluchzen
Und dumpfem Schrei,
Als deine Hand
Durch die Saiten glitt –
— — —
O, wie ich litt! –

 
Ada Christen (6 maart 1839- 19 mei 1901)

Pier Paolo Pasolini, Koos van Zomeren, Jurre van den Berg, Arthur van Schendel, Nelly Arcan, Jean Orizet, Leslie Marmon Silko, Frank Norris, Ennio Flaiano

De Italiaanse filmregisseur, dichter en schrijver Pier Paolo Pasolini werd geboren in Bologna op 5 maart 1922. Zie ook alle tags voor Pier Paolo Pasolini op dit blog.

 

Uit: Eight poems for Ninetto

8/
After a long absence, I put on a record of Bach, inhale
the fragrant earth in the garden, I think again
of poems and novels to be written and I return
to the silence of the morning rain,

the beginning of the world of tomorrow.
Around me are the ghosts of the first boys,
the ones you knew. But that is over. Their day
has passed and, like me, they remain far from the summit

where the sun has made glorious their heads,
crowned with those absurd modern-style haircuts
and those ugly American jeans that crush the genitals.

You laugh at my Bach and you say you are compassionate.
You speak words of admiration for my dejected brothers of the Left.
But in your laughter there is the absolute rejection of all that I am.

 

The Fan

The ruthless fan
smothers among its meridians
the Ocean’s overdone blue,
its Indian enchantments.

Eurasia unbound
undulates in its motion
changing the satin shades
of the Jun on the surface.

In its pale breath
the cholera has designs on
tropical half-shadows,
ships in quarantine.

A hanged Chinaman
traces on the fan
the outline of shimmering
Asiatic carrion.

0 fan of remote
aromas like snows
trampled on by dead
men in othcr ages!

Innocent and limp
as a faded cloth,
you excite in the air
a poison that chokes.

Death! No—silence!
Who has spoken of death?
O fan, your absinthe
breathes faintly, incessantly.

 

 
Pier Paolo Pasolini (5 maart 1922 – 2 november 1975
Cover

Lees verder “Pier Paolo Pasolini, Koos van Zomeren, Jurre van den Berg, Arthur van Schendel, Nelly Arcan, Jean Orizet, Leslie Marmon Silko, Frank Norris, Ennio Flaiano”

Katarina Frostenson

De Zweedse dichteres en schrijfster Katarina Frostenson werd geboren op 5 maart 1953 in Stockholm. Frostenson studeerde literatuur, film en theater in Stockholm en debuteerde in 1978 met de dichtbundel “I mellan”. Zij schrijft poëzie, drama en proza, en vertaalt vanuit het Frans. In 1992 werd ze als vijfde vrouw ooit verkozen tot lid van de Zweedse Academie, die beslist over de toekenning van de Nobelprijs voor de Literatuur. Als toneelschrijfster debuteerde zij in 1990 met vier monodrama ‘s voor het podium, die werden uitgevoerd in het theater en op de radio. Twee toneelstukken waren in het Koninklijk Dramatheater in Stockholm te zien. In 2002 werd “Kristallvägen” gespeeld in het Joodse theater van Stockholm. Voor Sven-David Sandströms opera “Staden”, die in 1998 in de Koninklijke Opera werd opgevoerd, schreef ze het libretto. Samen met haar man Jean-Claude Arnault, een Frans-Zweedse fotograaf, leidde zij in Stockholm een ​​cultureel forum, dat literaire avonden en interculturele evenementen organiseerde. Het forum werd eind 2017 opgeheven, toen haar man werd beschuldigd van seksuele intimidatie en geweldpleging. Voor het forum zou hij ook fondsen van de Academie hebben aangenomen, waarover Frostenson moest beslissen. Hij zou ook namen van Nobelrijswinnaars hebben gelekt.

Ich selbst im gelben Kleid

Zerstreu mich Bruder mit deinem Auge das sich nicht schließen läßt
das nur aussieht, nichts sieht als den Schimmer und Sonnensprenkel
von Wasser im Laub

im Juligrün, unter einem Baum
in dem geflochtnen blauen Korb der groß dich barg

als dich alles umschwirrte
und du warst wie der Honig

ich selbst im gelben Kleid, dunkel
im Baum, immer dunkler gelb, greller, schreiend hinauf
aber still, zum Wipfel,
Triumph, kleiner Bruder, über alles
durch der Krone Gewicht
ich spür den Kopf von der Sonne

 

Kranz

Was hab ich in der Hand
Kreide und Kohle
und den Bleistift, die Tötungskunst

einen Rosenkranz aus Zähnen
den Strick
der seine Schlinge legt
und nichts hören will als
Endgültigkeit
Bach geht in den Gängen
Gedränge in Gabelungen
die Leiter auf und ab
tanze, Hand

und dann geh zu Kehle
Herz und Mund
Ding und Leben
Zunge und Wurzel

und treib aus
das Wort
Bergblumen am Hirnwasser

warum spür ich es nicht, Hand um Zunge
Zunge und Wurzel
– das Gelb schwimmt im Schwarzwasserteich –
vielleicht hab ich es getötet, es mit meinen Fingern
umgebracht
aus Liebe zu ein und derselben
Sache
Stufe, Tonleiter
Knochen, die Tonleiter im Knochen
die Leitern hinauf
Verbreitung in der Luft ohne Ende
sich wendend

Vertaald door Verena Reichel

 
Katarina Frostenson (Stockholm, 5 maart 1953)

 

Matilda Betham-Edwards

De Engelse dichteres en schrijfster Matilda Betham-Edwards werd geboren op 4 maart 1836, Westerfield, Ipswich als vierde dochter van een boer, Edward Edwards en zijn vrouw Barbara. Zij volgde een opleiding in Ipswich en als gouvernante-leerlinge op een school in Londen. Haar eerste roman, “The White House by the Sea” (1857), was een onmiddellijk succes, werd meerdere malen herdrukt, geplagieerd in de Verenigde Staten en bleef gedurende veertig jaar in druk verschijnen. Matilda studeerde Frans en Duits in het buitenland en vestigde zich vervolgens met haar zuster in Suffolk om de boerderij te runnen die haar vader had toebehoord. Omdat ze meer wilde zijn dan alleen maar boerin, droeg ze van tijd tot tijd bij aan Household Words. Daarbij had zij het voordeel dat zij ondertussen bevriend was geraakt met Charles Dickens en al vroeg omgang had met Charles en Mary Lamb, vrienden van haar moeder. Na de dood van haar zus verhuisde ze naar Londen en schreef een aantal romans over het Franse leven op basis van haar frequente bezoeken aan Frankrijk en haar grondige kennis van provinciale Franse huizen, maar ook kinderboeken en non-fictieboeken over Frankrijk. Zij verbleef in Algerije met de feministische pedagoog Barbara Bodichon en bezocht met haar Frankrijk en Spanje. Wegens haar hugenootse afkomst beschouwde ze Frankrijk als haar tweede geboorteland en maakte het tot haar missie om een ​​beter begrip en sympathie tot stand te brengen tussen de twee landen. Op deze manier heeft ze veel gedaan om een ​​beter begrip tussen Engelsen en Fransen te bevorderen. Betham-Edwards wordt vaak genoemd in bloemlezingen van lesbische poëzie, maar er is geen sterk bewijs dat ze lesbische neigingen had.

Uit: The White House by the Sea

“IT was dismal enough ; dreary within, dusky without—with the gathering shadows of autumn twilight—and the gloom and the silence weighed upon my spirits. There was too much appearance of day to have candles, and though cold. and cheerless too early in the season for economical people to have fires ; so there was nothing for me to do but to look out of the window and listen to the eternal surging of the sea. I never grew tired of that, but I wearied of being alone. My father dozed uncomfortably in his chair, and only spoke now and then, to ask what o’clock it was, or to complain about something or other in the way that nervously affected people always do, and I could hear Ellice’s voice in cheerful conversation to the cat in the kitchen. Oh, if my father would but talk so cheerfully to me I
“Chatty ? ”
” Yes, papa.”
” Did you say it was a quarter to six, or a quarter past six, when you looked at the clock just now ? ”
” To six.”
” Are you sure ? ”
” Yes, quite, father dear.”
He gave a muttered ejaculation of discontent, and said no more. I thought ho had fallen asleep, but in less than five minutes he exclaimed querulously—” You must have made a mistake, Chatty, or it would have struck six by now; go and look, there’s a dear.” I lingered in the kitchen as long as I could, feeling loath to tell him that I was right, and when I returned he had dropped into a light but sound slumber. I took my old place by the window, and went on thinking. I ought rather to say imagining, for in the monotony of my daily life I had very little to think about, and if it had not been for the enthusiasm and extreme impetuosity of my temperament, I should have been dull indeed. As it was, I could not help wishing at times for some good fairy’s wand to make real and living the bright pictures and dreams that my mind so revelled in. But to-day my thoughts were not entirely of a visionary nature. It was a very slight thing ; a gossamer thread—a spider’s chain were stronger even, and yet it had bound down my fancy to a substantial and tangible existence. Pleasure parties in skiffs, painted boats and light flying yachts innumerable had passed and repassed all the summer long by our dark rock, and I, perhaps, just raised my eyes for one glance, and thought of them no more. Autumn has come now ; the south wind blew soft and warm still at mid-day, but there was a treacherous look in the sun’s bright rising, and every evening came with an uneasy war of the waves and a falling of rain : therefore summer visitors and gay holiday makers deserted us, and I could no longer sit on the sandy heath and be idle. But hardly four hours ago. in suite of the misty cloud and air, I had seen a boat dance by, swift and joyous as though on wings, and it had come near, very near to the little rugged stone on which I stood. So near that I could distinctly see the faces of those who were in it, and hear the gay echo and laugh of their merry voices. And somehow they dwelt on my memory.”

 
Matilda Betham-Edwards (4 maart 1836 – 4 januari 1919)

De tempelreiniging (Nicolaas Beets)

Bij de derde zondag van de vasten

 

 
Jezus verdrijft de geldwisselaars uit de tempel door El Greco, circa 1570

 

De tempelreiniging
Joh. II. v. 13-17.

Ontsteekt ook soms de liefde in toren?
O! Wat ook Ware liefde doet,
En wat gij uit haar mond moogt hooren,
Zij meent het goed.

Zie Jezus tempelwaarts getogen;
Een eedle gramschap geeft hem spoed,
En heilige ijver aan zijn oogen
Een dubblen gloed.

Hij houdt, met forsche hand geheven
Een geesel van gestrengeld touw,
En komt den Tempel binnenstreven,
Zijn plicht getrouw.

Hij immers komt het kwaad bestrijden,
Waar ’t aan zijn oogen zich vertoont;
En zouden wie Gods huis ontwijden
Dan zijn verschoond.

Zie, in den heilgen Voorhof brengen
De wislaars hun onheilgen stoel,
Wijl rund en schaap hun stemmen mengen
Aan ’t drok gewoel.

Zie, in den Voorhof wordt vergeten
Dat hier Gods altaar prijken mag,
Men durft zich woekerwinst vermeten,
En vuil bejag.

Maar Jezus voelt zijn toorn ontwaken,
Verteerd door d’ ijver voor Gods Huis,
En doet den boozen handel staken
En ’t woest gedruisch.

O Laat ons ’t Heilge nooit ontwijden,
Door wat der wereld toebehoort,
Maar alles in ons hart bestrijden,
Wat d’eerbied stoort!

Laat, als wij voor Gods oog verschijnen,
Het aardsch belang en ’t aardsch gedruisch
Voor ’t heiligend gevoel verdwijnen:
Hier is Gods Huis.

 

 
Nicolaas Beets (13 september 1814 – 13 maart 1903)
Het Adema-orgel in de Sint Bavo kathedraal in Haarlem, de geboortestad van Nicolaas Beets

 

Zie voor de schrijvers van de 4e maart ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Robert Kleindienst, Khaled Hosseini, Kristof Magnusson, Irina Ratushinskaya, Alan Sillitoe, Ryszard Kapuściński, Jean-Joseph Rabearivelo, Annette Seemann

De Oostenrijkse dichter en schrijver Robert Kleindienst werd geboren op 4 maart 1975 in Salzburg. Zie ook alle tags voor Robert Kleindienst op dit blog.

Wiedergänger

niemand hat gemerkt, dass die Zeit
so rasch zurückgedreht wurde, will es
jeder bemerkt haben später. jeder
wusste danach längst davon, ließ es
sich nicht nehmen, auf die Straße
zu gehen. plötzlich ging auch der Mund
über vor Licht und Erleuchtung,
formten sich Worte wie Widerstand

jetzt, bis ans Ende
des Tages

 

Lichtraum

eben noch stand ich an der Tür und lauschte
wie du. eben noch hielt ich die Hand
an die Klinke, es war ein Zauber
dahinter, der ging

dieses Mal sehe ich meine Hand, wie sie
die Krippe auf den Baum hängt, den Docht
anzündet später. dieses Mal sehe ich
mich in deinen Augen, die glänzen.
dieses Mal, wirst du sagen
im Schlaf, ist unser Frieden,
der bleibt

 

Vergessen

anfänglich wunde Arme
vielleicht brannten auch die
Fingerspitzen in den Brennnesseln
später als die Puppe zu
wiehern begann warfen sich
vereinzelt Laute über
das Feld hinter dem Wald
an den Müllhalden nur nicht
mehr als die Schaukel
stehenblieb

der Vater zieht die Plane
vors Dach

 
Robert Kleindienst (Salzburg, 4 maart 1975)

Lees verder “Robert Kleindienst, Khaled Hosseini, Kristof Magnusson, Irina Ratushinskaya, Alan Sillitoe, Ryszard Kapuściński, Jean-Joseph Rabearivelo, Annette Seemann”