Hans Warren, Arthur Rimbaud

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek 1949 – 1951 (Deel 3)

“26 juni (1950) 14.15
Gisteravond erotische spelen met Sebastiaan. We waren ’s middags naar een film geweest in Goes, Sebastiaan dacht dat die leuk zou zijn, ik weet al niet meer precies hoe hij heette, Africa screams of iets dergelijks, met twee zogenaamde komieken, Abott en Costello, summum van slechte smaak. Plat, zouteloos, we verveelden ons stierlijk, liepen lang voor het einde weg en kwamen uit de donkere zaal in het heerlijke gedempte zonlicht. We reden naar het Goese Sas om daar te zwemmen, maar men had daar het kanaal leeg laten lopen, en aan het Sas was het laag water. Ik stelde voor naar Borssele terug te rijden, bij ons te eten en dan nog naar de Kaloot te gaan. Het werd bij Sebastiaan eten, kersen kopen en naar het strand.
We kwamen terecht in een zandkuil tussen de lage duinen waarin nog wat laat, rood zonlicht viel. We gingen dicht naast elkaar liggen. Sebastiaan was al mooi mat bruin geworden. Er hing direct een erotische sfeer tussen ons, iets prikkelends, pervers, maar ook iets als van kinderspel. Eerst lag Sebastiaan op zijn rug en ik begroef hem onder vochtig zand. Ik maakte een fraaie gladde zandtaart van hem, met een paar aangespoelde hazelnoten midden op de heuvel. Hij wilde ook mij begraven, maar ik vind dat onaangenaam, gaf half toe, omdat ik het zand toch al tussen mijn kiezen voelde knarsen. Ik zag duidelijk dat Sebastiaan een stijve had in zijn lichtblauw spannende badbroekje. Dat maakte me driester. Er was immers nog nooit iets tussen ons geweest.
Ik veegde het zand met lange, liefkozende halen van zijn lichaam. Het was zo glad, gaaf, lichtbruin. Hij had drie haartjes midden op zijn borst. Ook langs zijn benen ging ik, en met spuug op m’n vinger veegde ik zijn vuile knieschijven schoon. Ik streelde telkens de stijve topjes van zijn tepels, en ik betastte de vastheid van zijn lid door de bádbroek heen, durfde nog niet verder gaan. Hij weerde niets af. Ik prikte met een stokje tegen zijn zak en zei dat die heel klein was.
We begonnen te stoeien en ik trok zijn broek naar beneden, keek naar zijn geslacht. ‘Je mag er niet aan trekken,’ zei hij. ‘Waarom niet?’ ‘Dat weet je wel. ’t Is een kleintje hè?’ vroeg hij, zijn extatische glimlach naar de wijde hemel. ‘Ja,’ zei ik, er mee spelend, ‘maar een liefje’. Het was inderdaad een kleintje, een Grieks penisje, donker, dun, met een dikke, geheel ontblote eikel waarin een kristalheldere druppel blonk. En het scrotum was al even klein, ook als op een Griekse tekening. Wat was die jongen mooi, zoals hij daar lag in het zomeravondlicht, naakt, zijn gezicht glimlachend, zijn spieren verschuivend toen hij de armen achter het hoofd rekte, gelukkig.
Ik blies het zand van tussen het zwarte, kroezende haar boven zijn geslacht, kuste het, likte het, strekte me langs hem neer, kuste zijn lippen. ‘Ik ben slecht’ fluisterde hij. ‘Nu moet jij er ook aan geloven’. Hij trok mijn zwembroek uit, was verbaasd over de omvang van mijn roede, kreeg er niet genoeg van die te betasten. We noemden elkaar ‘rabbitt’ en ‘bull’ (Kamasutra) en zoenden, zoenden.”

 

De wulp

Voor ik ooit van Ikaros gehoord had
voegde ik wulpenveren samen tot vleugels
en vloog langs de zeedijk van Borssele.
Nog steeds, een leven later,
kan ik de wulp zo goed nafluiten
dat hij antwoordt, van over het wad.

 

Opstekende wind

Heel wat dagen hebben we verdaan
aan de Schelde, ik leerde je
al de vogels, al de bloemen,
de geur van regen op Vilvoordse steen
en jij leerde me aan je wennen,
ook aan vreemde dingen als een ‘later’
elk voor zich – zoals het ook zou komen.
‘Zie je ons dan niet samen?’ vroeg ik,
en jij zweeg, lachend. Wind stak op,
je werd een uitdagend boegbeeld,
je kleren strak, je haar slaand, je borsten
ver vooruit, en je profiel
zuiverder dan ooit in het stuifwater
van de golven over het basalt.
Ik kon de avond zo over je laten vallen
zonder je te grijpen, je was al weg.

 

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.

 

Beweging

Het schommelen van de trein langs de rivier met zijn stroomversnellingen,
De afgrond achter de laatste wagen,
De snelheid van de helling
En de geweldige bevlieging van het water
Voeren de reizigers langs de ongehoor de paden van het licht
En volgens de nieuwe scheikundige methode
Tot in het hart van de wervelwind
En de maalstroom.

Het zijn de veroveraars van de wereld
Die een persoonlijk scheikundig fortuin najagen;
Sport en comfort zijn hun medereizigers;
Zij brengen de opvoeding
Van de rassen, klassen en dieren, op dit vaartuig
Rust en duizeling
In het voorhistorische licht,
Naar de verschrikkelijke studie-avonden.

Want hun voorraad gesprekken temidden van toestellen, bloed, bloemen, vuur en juwelen,
En haastige berekeningen aan deze voortvluchtige oever,
Wordt als een rollende dijk achter de motorische waterweg zichtbaar,
Monsterlijk, in een licht zonder einde;
Zijzelf verjaagd naar de harmonische vervoering
En het heldhaftige gevoel van de ontdekker.
Een jongen en een meisje, blind voor de verbluffendste atmosferische wonderen,
Hebben zich op de brug afgezonderd,
-Herinnering aan een barbaars verleden die men hun vergeeft? –
Zingen en houden voet bij stuk.

 

Vertaald door Adriaan Morriën

 

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Portret van Arthur Rimbaud, verwond door Paul Verlaine door de Belgische amateurschilder Jef Rosman, bewaard in het Rimbaud Museum in Charleville.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn blog van 20 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Otfried Preußler

De Duitse schrijver Otfried Preußler werd geboren op 20 oktober 1923 in Reichenberg, Bohemen. Preußler werd beschouwd als een van de meest vooraanstaande Duitstalige auteurs van kinder- en jeugdliteratuur. Romans als “Der Räuber Hotzenplotz” en het vervolg “Neues vom Räuber Hotzenplotz” (meerdere keren verfilmd, rond 1974 met Gert Fröbe en 2006 met Armin Rohde), “Die kleine Hexe” (animatiefilm, 1983), “Das kleine Gespenst” (1992 door Curt Linda als animatiefilm en in 2013 aangekondigd als een echte film met Uwe Ochsenknecht) en “Krabat” (huidige verfilming door Marco Kreuzpaintner) zijn al lang klassiekers. Na de oorlog en vijf jaar in een Sovjet-gevangenkamp kwam Preußler naar Opper-Beieren, waar hij tot aan zijn dood woonde. Hij werkte tot 1970 als leraar in het basisonderwijs, waarna hij zich uitsluitend wijdde aan zijn werk als schrijver – of ‘verhalenverteller’, zoals hij zichzelf liever noemde. Preußler’s kinder- en jeugdboeken hebben een wereldwijde oplage van meer dan 45 miljoen exemplaren bereikt en zijn beschikbaar in ongeveer 260 vertalingen in vreemde talen. Zijn toneelstukken behoren tot de meest opgevoerde werken van het hedendaagse kindertheater.

Uit: Die Flucht nach Ägypten

“Der. Weg von Bethlehem nach Ägypten muß damals, in jenen heiligen Zeiten, durchs Königreich Böhmen geführt haben, quer durch den nördlichen Teil des Landes, bei Schluckenau etwa herein in das böhmische Niederland, dann nicht ganz bis zum Jeschken hinum, dann weiter im Vorland des Iser-und Riesengebirges, durch vorwiegend ärmliche, meist von Glasmachern, Leinewebern und kleinen Häuselleuten bevölkerte Gegenden bis in die Nähe von Trautenau — und zuletzt auf der Alten Zollstraße über Schatzlar hinaus ins Schlesische, wo es dann nach Ägypten hinüber nicht allzu weit mehr gewesen ist.
Das wird zwar geschätzter Leser schwerlich sich vorstellen können, wenn man die heutigen Landkarten sich vor Augen hält: nur — die heutigen Landkarten sind eben damals noch nicht im Gebrauch gewesen, das ist das eine; auch möchte es immerhin ja der Fall sein können, daß sich die Straßen und Reisewege zwischen den biblischen Örtlichkeiten seither verschoben haben, das ist das andere; drittens jedoch und hauptsächlich wird man sich aber fragen müssen, wie denn der heilige Josef seinerzeit, auf der Flucht vor dem König Herodes, überhaupt mit dem lieben Jesulein und der Muttergottes hätte im Königreich Böhmen durchkommen können, wenn vormals der Weg von Bethlehem nach Ägypten nicht in der oben beschriebenen Weise verlaufen wäre. Und durchgekommen im Königreich Böhmen, das sind sie ganz ohne Zweifel, nämlich es fehlt nicht an Zeugen, die das bekundet haben, darunter auch meine beiden Großmütter, und es fehlt nicht an Amtspersonen, welche mit der zeitweiligen Anwesenheit der Heiligen Familie auf königlich böhmischem Territorium sogar dienstlicherweise befaßt gewesen sind, wie zum Beispiel der Herr k.k. Gendarmeriepostenkommandant Leopold Hawlitschek aus der Gemeinde
Hühnerwasser, von dem noch die Rede sein wird.
Zunächst aber, mit Erlaubnis geschätzten Lesers, wollen wir die Geschichte dort anfangen lassen, wo sie begonnen hat: nämlich im Stall von Bethlehem, und zwar in der Nacht, die dem Tag gefolgt ist, an welchem die Heiligen Drei Könige aus dem Morgenland bei der Krippe sich eingestellt und dem lieben Jesulein ihre Gaben dargebracht haben, einer Gold, einer Weihrauch und einer Myrrhen.“

 

Otfried Preußler (20 oktober 1923 – 18 februari 2013)