Deutscher Buchpreis 2021 voor Antje Rávic Strubel

Deutscher Buchpreis 2021 voor Antje Rávic Strubel

De winnares van de Deutscher Buchpreis 2021 is Antje Rávic Strubel. Zij krijgt deze prijs voor haar roman “Blaue Frau”, het verhaal van een vrouw die na een verkrachting haar weg terug moet vinden in het denken en in de taal. De Duitse schrijfster Antje Rávic Strubel werd geboren op 12 april 1974 in Potsdam. Zie ook alle tags voor Antje Rávic Strubel op dit blog.

Uit: Blaue Frau

„Jede Nacht sind die Autos zu hören. Das Rauschen der Autos auf den dreispurigen Straßen und das Rascheln der Blätter am Vogelbeerbaum.
Das sind die Geräusche.
Sie dringen durch das Fenster herein, das einen Spaltbreit geöffnet ist. Das Meer hört man nicht. Die Ostsee, die im Süden liegt, jenseits der Plattenbauten, in einer Bucht mit verschilften Ufern, die im Winter schnell zufrieren wird.
Peitschenlampen säumen die Wege. Nachts fällt ihr bleiches Licht auf den Bordstein und auf den Balkon der kleinen Wohnung, der zur Straße zeigt. Die metallenen Lampenschirme schwanken im Wind. Das Schlafzimmer zeigt zum Hof, wo es einen Spielplatz gibt, einen Verschlag für die Fahrräder und den Vogelbeerbaum.
Die Wände der Wohnung sind weiß und leer bis auf den Spiegel im Flur. In der Küche hängen zwei Postkarten über der Spüle. Auf der einen Karte fahren gelbe Taxis durch eine Straßenschlucht in New York. Auf der anderen, einer Schwarzweißaufnahme, sitzen zwei Frauen in einem Pariser Straßencafé.
Sie tragen Glockenhüte aus den zwanziger Jahren des letzten Jahrhunderts und elegante Röcke.
Das sind die Bilder.
Die Blumentöpfe im Metallregal auf dem Balkon sind unbenutzt. Spinnweben haben sich dort verbreitet. Die Spinnen leben noch. Es ist September.
Am Horizont, wo Lagerhallen und ein riesiger Sendemast die Reihen der Plattenbauten begrenzen, türmen sich Wolkenberge auf. Der Sendemast ist der einzige Orientierungspunkt in den identischen Straßen.
Niemand weiß, wo sie ist.
Die Wanduhr zeigt halb drei. Das silberne Zifferblatt stellt den Weltatlas dar. Einen Sekundenzeiger gibt es nicht, nur ein kleines rotes Flugzeug, das die silberne Welt umrundet. Jede Weltumrundung dauert bloß eine Minute, und doch sieht es langsam, fast gemächlich aus. Ein Schatten fliegt unter dem Flugzeug mit und ist ihm manchmal ein kleines Stück voraus, je nachdem, wie der Lichteinfall ihn auf die glänzende Erde wirft.
Sie könnte überall sein.“

 

Antje Rávic Strubel (Potsdam, 12 april 1974)

Nobelprijs voor Literatuur 2021 voor Abdulrazak Gurnah

Nobelprijs voor Literatuur 2021 voor Abdulrazak Gurnah

De Tanzaniaanse schrijver Abdulrazak Gurnah ontvangt de Nobelprijs voor Literatuur 2021. Abdulrazak Gurnah werd geboren in Zanzibar op 20 december 1948.  Gurnah groeide op in het toenmalige Britse protectoraat Zanzibar en ontvluchtte in 1967 de Revolutie van Zanzibar. Hij ging in 1968 studeren in Canterbury, eerst in een technische richting, maar stapte in 1971 over op literatuur. Hij schreef zijn proefschrift aan de Universiteit van Kent in 1982. Hij gaf van 1980 tot 1983 colleges aan de Bayero University Kano in Nigeria en keerde daarna terug naar Canterbury als hoogleraar Engelse en postkoloniale literatuur aan de Universiteit van Kent, waar hij in 2017 met emeritaat ging. Sinds 2006 is hij FRSL (fellow) van de Britse Royal Society of Literature. Gurnah schreef diverse boeken en artikelen over literatuur, met name over zaken rond kolonialisme en de verhoudingen tussen Afrika, India en het Westen. Hij levert sinds 1987 bijdragen aan het aan internationale literatuur gewijde Britse kwartaalschrift Wasafiri en publiceerde over schrijvers als V.S. Naipaul, Salman Rushdie, Wole Soyinka en Zoë Wicomb. Gurnah is een Engelstalig auteur. Hij schreef een tiental romans. De bekendste zijn “Memory of Departure” (1987), “Paradise” (1994) en “By the Sea” (2001). Dat laatste boek stond op de longlist van de Booker Prize en de shortlist van Los Angeles Times Book Award. Veel van zijn fictie is gesitueerd rond de Oost-Afrikaanse kustgebieden, waarbij zijn personages onderdeel deel zijn van een grotere wereld in verandering. Na emigratie mislukken deze jonge mannen doordat ze de aansluiting met hun nieuwe omgeving missen. Onbegrip, ongeloof, afwijzing en miscommunicatie door de taalbarrière zorgen steeds weer voor problemen. Vaak voelen ze zich ontworteld, vervreemd, ongewenst en beroofd van hun identiteit. Ze nemen de rol aan van slachtoffer, maar Gurnah laat zijn personages wel met ironie, humor en zelfrelativering reflecteren op de eigen situatie. De meest recente roman Abdulrazak Gurnah is “Afterlives” uit 2020.

Uit: Afterlives

“Khalifa was twenty-six years old when he met the merchant Amur Biashara. At the time he was working for a small private bank owned by two Gujarati brothers. The Indian-run private banks were the only ones that had dealings with local merchants and accommodated themselves to their ways of doing business. The big banks wanted business run by paperwork and securities and guarantees, which did not always suit local merchants who worked on networks and associations invisible to the naked eye. The brothers employed Khalifa because he was related to them on his father’s side. Perhaps related was too strong a word but his father was from Gujarat too and in some instances that was relation enough. His mother was a countrywoman. Khalifa’s father met her when he was working on the farm of a big Indian landowner, two days’ journey from the town, where he stayed for most of his adult life. Khalifa did not look Indian, or not the kind of Indian they were used to seeing in that part of the world. His complexion, his hair, his nose, all favoured his African mother but he loved to announce his lineage when it suited him. Yes, yes, my father was an Indian. I don’t look it, hey? He married my mother and stayed loyal to her. Some Indian men play around with African women until they are ready to send for an Indian wife then abandon them. My father never left my mother.
His father’s name was Qassim and he was born in a small village in Gujarat which had its rich and its poor, it’s Hindus and it’s Muslims and even some Hubshi Christians. Qassim’s family was Muslim and poor. He grew up a diligent boy who was used to hardship. He was sent to a mosque school in his village and then to a Gujarati-speaking government school in the town near his home. His own father was a tax collector who travelled the countryside for his employer, and it was his idea that Qassim should be sent to school so that he too could become a tax collector or something similarly respectable. His father did not live with them. He only ever came to see them two or three times in a year. Qassim’s mother looked after her blind mother-in-law as well as five children. He was the eldest and he had a younger brother and three sisters. Two of his sisters, the two youngest, died when they were small. Their father sent money now and then but they had to look after themselves in the village and do whatever work they could find. When Qassim was old enough, his teachers at the Gujarati-speaking school encouraged him to sit for a scholarship at an elementary English-medium school in Bombay, and after that his luck began to change. His father and other relatives arranged a loan to allow him to lodge as best he could in Bombay while he attended the school. In time his situation improved because he became a lodger with the family of a school friend, who also helped him to find work as a tutor of younger children. The few annas he earned there helped him to support himself.”

 

Abdulrazak Gurnah (Zanzibar, 20 december 1948)

In Memoriam A. L. Snijders

In Memoriam A.L. Snijders

De Nederlandse schrijver A.L. Snijders is vandaag onverwacht overleden. A.L. Snijders is bedenker van het zogeheten Zeer Korte Verhaal (zkv) en debuteerde in 2006 met “Ik leef aan de rand van de wereld”.  A.L. Snijders (pseudoniem van Peter Cornelis Müller) werd geboren op 24 september 1937 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor A.L. Snijders op dit blog.

GELUIDLOZE STRIJD

Jules Renard schrijft op 14 november 1900 in zijn dag-boek:1k lees bladzijden uit dit Dagboek: het is toch het beste en het nuttigste wat ik in mijn leven zal hebben geschreven: Op 22 december schrijft hij: ‘Mijn broer is al even ver weg als mijn vader. Al verder weg zelfs. De geluidloze strijd van de doden in onze herinnering. Ze staan elkaar niet naar het leven. Ze schuiven elkaar geluidloos terzijde, met een onweerstaanbare kracht: Op dezelfde dag schrijft hij: `De helft van de schors van een boom weet van het bestaan van de noordenwind niet af: Op i januari i9oi: ‘Dit Dagboek holt me uit. Het is geen oeuvre. Op dezelfde manier is iedere dag de liefde bedrijven geen liefde:

De vaste plaats van de boom is een van de aangrijpendste natuurverschijnselen. De boom is een levend wezen, vergelijkbaar met een olifant, hij zou zich moeten kunnen bewegen van de ene plaats naar de andere. Door Jules Renard realiseer ik me dat het nog erger is, de boom kan zich zelfs niet omdraaien.

 

A. L. Snijders (24 september 1937 – 7 juni 2021)

De Grote Poëzieprijs voor Liesbeth Lagemaat

De Nederlandse dichteres Liesbeth Lagemaat heeft voor haar dichtbundel “Vissenschild” De Grote Poëzieprijs 2021 ontvangen, de grootste jaarlijkse prijs voor Nederlandse poëzie. Dat werd maandagavond bekendgemaakt in radioprogramma Opium. De Grote Poëzieprijs is sinds drie jaar de opvolger van de VSB Poëzieprijs. Liesbeth Lagemaat werd geboren in Bergen op Zoom in 1962.  Zie ook alle tags voor Liesbeth Lagemaat op dit blog.

 

Venus (niet die van Botticelli)

Plan A; een gat in je gezicht geslagen,
met een voorhamer misschien of desnoods een tennisracket,
je moet begrijpen, het gaat hier om een straf, wij
spreken van rechtvaardigheden. Zinloosheid is

een parelmoeren doosje, een bijouterieënkistje
vol dierbare obsceniteiten, maar niettemin.
Mijn haar vloeit uit, azuur, mijn lijst is afgezet met
knalroze marshmellows, tempera ben ik, op hout.

Uit zeeschuim, werkelijk? Toch schijnt de wenkbrauw
niet meer dan een litteken, de slapen in hun weekdierenbestaan:
één duimafdruk volstaat. Ik, de met spinrag bedekte?
Kleefdraad, een web van ijzertaal, wij beminnen in woorden van glas.

Het gas is zand plus hitte. En jij noemt je Vulcanus?
Een huidschil dekt de ogbal toe, alles verliest zijn vorm.
De haar verdampt, wij werden gebouwd rond een haarvatenstelsel
van angst. Altijd veel te zachte vingers.

 

Snijd alle knopen los

de nacht een onschuldig anachronisme. Jurken
van grijs, de lichte rouw, in mijn bed krioelt het
van overgrootmoeders die haastige woorden nog
happen, de zwanenhalzen in elkaar verstrengeld.

Dit ochtendlicht een mes met benen heft, snijdt
knopen van de rouw. Mijn hoofdkussen mompelt
wat brokken Bach, mechanisch, maatstrepen
van crêpepapier. Waarom lachen ze dan,

de overgrootmoeders, en buigen alsof, bokkendansen
op een deun van pannendeksels en gebarsten fluitjes.
Ze zwaaien en struikelen weg in het rookgordijn
van deze dag. Een voetafdruk bewijst: ‘Ik ben een kloof.’

Scherfjes, ondeelbaar klein, geen mozaïek maar
as op onze lakens. Het duurt uiteindelijk allemaal
niet langer dan een maat of acht, ik vraag me af of
‘gulzig’ te plaatsen is voor ‘mes’.

 

Liesbeth Lagemaat (Bergen op Zoom, 1962)

Libris Literatuur Prijs 2021 voor Jeroen Brouwers

 

Libris Literatuurprijs voor Jeroen Brouwers

 

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers ontvangt de Libris Literatuur Prijs voor zijn roman “Cliënt E. Busken”. Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook alle tags voor Jeroen Brouwers op dit blog.

Uit: Cliënt E. Busken

“.. denk ik opeens aan mijn moeder. Ik denk nooit aan mijn moeder, die al decennia dood is. Ik ben intussen ouder dan zij is geworden. Ik bedoel. Bedoel ik iets? Dat ik buiten, boven de tijd ben geraakt waarin ik en mijn moeder er allebei nog waren en ik haar gerust mag zijn vergeten. Ik ben haar niet vergeten, ik denk alleen nooit aan haar. Ze flitste door mijn hoofd en is meteen weer weggespoeld. Ik denk dat ik dat bedoel. Wel degelijk nog in staat iets te bedoelen. Was het wel mijn moeder, die zich als een bliksemvonk in mijn hersens vertoonde, en niet iemand anders, een andere vrouw? In een zomerjurkje op een strand in dampende zon en ik ben daar ook. Haar armen strak langs haar lichaam omlaag staat ze haar vingers te spannen. Alle kracht vanuit haar schouders en armen naar haar vingers die ze gespreid naar het zand gericht houdt, waar haar schaduw tot een bolletje rondom haar voeten is ingekrompen, skeletterig mager in dat katoentje met verschoten gele en lichtgroene vierkantjes. Dat met die vingers doet ze als ze driftig is en voordat ze ze tot trillende vuisten in elkaar krampt. Wegwezen, in ieder geval zorgen voor afstand, want ze gaat meppen. Het zal dus mijn moeder wel zijn geweest, weggespoeld als een uitwerpsel, maar met het gezicht, het hoofd, de gestalte van een ander iemand, niet per se vrouwelijk. Kan u hier uw nicotinesprieten roken, roept zuster Morton. Kankerstokken zegt men hier niet. Nooit kanker zeggen. Ze kijkt naar boven, waar de lucht niet is te zien boven de bomen. De sparrentoppen bewegen alle kanten op in wind die er al dagen is, gisteren zo hard en met venijnige regen dat iedereen binnen moest blijven. Het blijft wel droog, meent ze. Er is zon voorspeld. Hier beneden waait het niet. Staat hij op de rem? Dat controleert ze. Ja, met die dragonderstem, u staat geblokkeerd. Hetgeen klopt. Geblokkeerd, ik. Geblokkeerder dan de wielen van de rolstoel, die ze ergens achter me, waar ik niet bij kan, heeft vergrendeld. Die wielen gaan gewoon weer draaien als ze niet meer zijn geblokkeerd, ikzelf ben niet als die wielen, want ik kan niets meer, wat wil je ook. Alleen nog zitten en liggen. En waarnemen. Denken. Piekeren. Malen. Bedoelen. Kleuren zien die er niet zijn, althans door anderen niet worden gezien.”

 

Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)

In Memoriam Hafid Bouazza

 

In Memoriam Hafid Bouazza

 

De Marokkaans-Nederlandse schrijver Hafid Bouazza is op 51-jarige leeftijd overleden. Hafid Bouazza werd geboren op 8 maart 1970 in Oujda, Marokko. Zie ook alle tags voor Hafid Bouazza op dit blog.

Uit: Paravion

“Haar huid: een landschap van blank waar haar gezicht het oosten was: daar kwamen twee zonnen als
blossen op – en haar borsten waren het westen: daar gingen zij als areola’s onder. Zij was zo blank dat het leek alsof zij enkel in duisternis leefde, nimmer het daglicht had gezien, noch het daglicht haar. Het kon ook liggen aan haar frequente bezoeken aan het badhuis. Ze was er dol op en bracht er vele middagen door. Haar voeten waren even rood als de aarde waarop zij liepen.
De andere vrouwen, zelf hazel of mahagonie, benijdden haar alabaster. Haar naam was Mamoerra.
Wanneer haar ogen verzadigd waren van zijn beeld, vlijde zij haar broze warmte ruggelings tegen zijn boezem waar een brief lag te bonken. Zijn armen omsloten haar levendragend lijfje, omvatten haar alsof ze een mand zomervruchten was. Zij wentelde zich in zijn omarming en keek op naar hem; hij hield haar gezicht gekooid in zijn handen. Haar kin rustte waar de hielen van zijn palmen samenkwamen en hij kuste haar mond en voorhoofd. Vervloekt en nogmaals vervloekt wie de
oorzaak van deze verstrengelingen had onthuld!
En al die tijd leefde de brief tussen hen als een kind of een waardevol huisdier, naast de twee geiten en de ezel.
Het deed haar pijn dat al haar voorzorgsmaatregelen tevergeefs bleken. Maar ook zij was weerloos tegen gerucht, dat nooit sliep en talrijke echo’s als dienstmaagden had in de ravijnen en vlakten van noordelijk Morea (dat is Moorlant voor u, mijne heren), waar het witte gehucht moeizaam standhield op de rode aarde en alles aangreep om verstrooiing te vinden voor zijn verveeld bestaan. Een enkel woord opgevangen door een blad van de druivenrank die, zaadloos nog als het genot van een vrouw, over de muren van hun huis op kroop naar een hiernamaals van schreeuwerige markten en wie
weet van zondig glas – één zo’n woord doorverteld aan de wind die het voortzegde in de vrouwenvertrekken, was genoeg om het gehucht in een staat van opwinding te brengen, klapperend van roddels als een zeil in de wind.”

 

Hafid Bouazza (8 maart 1970 – 29 april 2021)

P.C. Hooft-prijs 2021 voor Alfred Schaffer

P.C. Hooft-prijs 2021 voor Alfred Schaffer

De Nederlandse dichter Alfred Schaffer krijgt de P.C. Hooft-prijs 2021 voor poëzie. ‘Een dichter die zonder met modes mee te waaien midden in deze tijd staat’, zo oordeelt de jury. ‘Zijn poëzie omvat zeer precies gekozen momentopnames, met zinnen die ogen alsof er een scalpel aan te pas is gekomen.’  De prijsuitreiking, die in mei plaatsvindt, wordt georganiseerd door het Literatuurmuseum. Alfred Schaffer werd geboren in Leidschendam op 16 september 1973. Zie ook alle tags voor Alfred Schaffer op dit blog.

 

Politiek voor beginners

Je staat te glunderen, alsof je al gewonnen hebt. Of wil je de
menukaart zien? Lieveling, er trok vandaag een optocht door
de straat, er was confetti, er waren voorzorgsmaatregelen, er
was genoeg voor iedereen. De dag stond bol van nijverheid.

Dit is geen gezeur, dit is de kolder in m’n kop, secondewerk.
En dit hier liep ik in de oorlog op, ik was een scherpschutter,
ik schoot met scherp, waande mij een voorvader, mijn bleke
snufferd in alle soorten en maten. Zo ging dat in die tijd van

voor de nieuwsberichten, wie niet deugde kon bij het grofvuil.
Ik moest tot inkeer komen, kwam tot inkeer en toen wilde ik
naar huis – tussen de flats laat jij je hondje uit, het kinderspel,

de graffiti, het gekef, alles in nostalgisch zwart en wit. Luister,
brult de meester. Eendracht, klaagt de meester. Wie de schoen
past, begint de meester. Maar wat het ook was, het is verleden.

 

Het persoonlijk magnetisme

Kijk eens naar rechts en vertel me wat je ziet.
De constante verandering,
nu al onderdeel van onze dagelijkse routine.

Dit is de grote dag,
de dag van het titelgevecht en het spontane compliment.
In de drukte zoek je naar het gat
in een gesprek en als op een teken lijkt de aandacht te verschuiven
naar geluiden buiten.
Het blijft vragen naar de bekende weg, een vloeiende beweging
van aantrekken en afstoten.

Onze speelsheid een nieuwe vorm van liefdewerk:
de kortstondige toewijding, het verrassend perspectief.

Zo te horen is het vrijgezellenfeest hiernaast een groot succes.
Maar laat je niet afleiden,
hier gelden andere wetten.

 

Kies nu een gedachte

Bericht gaat dat de stad drastisch veranderde.
Toeristen maken gretig gebruik van de nieuwe faciliteiten
en flaneren over het stadsplein in avondkledij
met op de achtergrond de prachtig gerestaureerde fontein.

De beroemde struisvogelboerderijen bleven intact.
Er zijn monumenten opgericht waar men,
als er tijd is, bloemen legt of uitrust onder een voorbijsnellende hemel.
De struisvogeleieren worden tegenwoordig beschilderd met figuren uit buitenlandse handboeken.

Elke ochtend dringen de struisvogels massaal tegen de hekken
wanneer de eerste mensen uit de buitenwijken,
op weg naar de stad in het zuiden,
zonder een spoor van argwaan komen aangewandeld.

 

Alfred Schaffer (Leidschendam, 16 september 1973)

In Memoriam John le Carré

In Memoriam John le Carré

De Britse thrillerschrijver John le Carré is afgelopen zaterdag op 89-jarige leeftijd overleden. John le Carré werd geboren op 19 oktober 1931 in Poole, Dorset, Engeland. Zie ook alle tags voor John le Carré op dit blog.

Uit : Agent Running in the Field

“Our meeting was not contrived. Not by me, not by Ed, not by any of the hidden hands supposedly pulling at his strings. I was not targeted. Ed was not put up to it. We were neither covertly nor aggressively observed. He issued a sporting challenge. I accepted it. We played. There was no contrivance, no conspiracy, no collusion. There are events in my life – only a few these days, it’s true – that admit of one version only. Our meeting is such an event. My telling of it never wavered in all the times they made me repeat it.
It is a Saturday evening. I am sitting in the Athleticus Club in Battersea, of which I am Honorary Secretary, a largely meaningless title, in an upholstered deckchair beside the indoor swimming pool. The clubroom is cavernous and high-raftered, part of a converted brewery, with the pool at one end and a bar at the other, and a passageway between the two that leads to the segregated changing rooms and shower areas.
In facing the pool I am at an oblique angle to the bar. Beyond the bar lies the entrance to the clubroom, then the lobby, then the doorway to the street. I am thus not in a position to see who is entering the clubroom or who is hanging around in the lobby reading notices, booking courts or putting their names on the Club ladder. The bar is doing brisk trade. Young girls and their swains splash and chatter.
I am wearing my badminton kit: shorts, sweatshirt and a new pair of ankle-friendly trainers. I bought them to fend off a niggling pain in my left ankle incurred on a ramble in the forests of Estonia a month previously. After prolonged back-to-back stints overseas I am savouring a well-deserved spell of home leave. A cloud looms over my professional life that I am doing my best to ignore. On Monday I expect to be declared redundant. Well, so be it, I keep telling myself. I am entering my forty-seventh year, I have had a good run, this was always going to be the deal, so no complaints.
All the greater therefore the consolation of knowing that, despite the advance of age and a troublesome ankle, I continue to reign supreme as Club champion, having only last Saturday secured the singles title against a talented younger field. Singles are generally regarded as the exclusive preserve of fleet-footed twenty-somethings, but thus far I have managed to hold my own. Today, in accordance with Club tradition, as newly crowned champion I have successfully acquitted myself in a friendly match against the champion of our rival club across the river in Chelsea. And here he is sitting beside me now in the afterglow of our combat, pint in hand, an aspiring and sportsmanlike young Indian barrister. I was hard pressed till the last few points, when experience and a bit of luck turned the tables in my favour. Perhaps these simple facts will go some way to explaining my charitable disposition at the moment when Ed threw down his challenge, and my feeling, however temporary, that there was life after redundancy.”

 

John le Carré (19 oktober 1931 – 12 december 2020)

Deutscher Buchpreis 2020 voor Anne Weber

Deutscher Buchpreis 2020 voor Anne Weber

De winnares van de Deutscher Buchpreis 2020 is Anne Weber. Zij krijgt deze prijs voor haar roman in verzen “Annette, ein Heldinnenepos”. De Duitse schrijfster en vertaalster Anne Weber werd geboren op 13 november 1964 in Offenbach am Main. Zie ook alle tags voor Anne Weber op dit blog.

Uit: Annette, ein Heldinnenepos

“Anne Beaumanoir ist einer ihrer Namen.
Es gibt sie, ja, es gibt sie auch woanders als auf
diesen Seiten, und zwar in Dieulefit, auf Deutsch
Gott-hats-gemacht, im Süden Frankreichs.
Sie glaubt nicht an Gott, aber er an sie.
Falls es ihn gibt, so hat er sie gemacht.
Sie ist sehr alt, und wie es das Erzählen will,
ist sie zugleich noch ungeboren. Heute,
da sie fünfundneunzig ist, kommt sie
auf diesem weißen Blatt zur Welt –
in eine undurchdringliche Leere, in die sie
lange runde Maulwurf blicke wirft und die sich
nach und nach mit Formen und mit Farben,
mit Vater Mutter Himmel Wasser Erde füllt.
Himmel und Erde sind bleibende Erscheinungen,
das Wasser aber kommt und geht, es strömt
ins trockne Bett des Flusses Arguenon, wo es
zweimal am Tag die Boote aufrichtet, die schon seit
Stunden auf der Flanke liegen. Zweimal am Tag
zieht sichs ins Meer zurück, Ärmelkanal
nennt man es hier, auch kurz La Manche, Der
Ärmel, obwohl es kein Kanal und auch kein Ärmel ist,
nichts Hohles also, eher schon ein Arm: der
Meeresarm, den der Atlantik zur
Nordsee rüberstreckt. Sachte legen sich die
Boote wieder seitlich auf den Bauch.

Im All des Zimmers, dem noch unbewohnten,
schwimmen vier und auch manchmal sechs
glänzende Gestirne oder Augen. Wie in der Dunkelkammer
langsam Konturen aus dem Nichts aufsteigen,
beginnen sich um die Gestirne
Gesichter abzuzeichnen. Mutter. Großmutter.
Vater. Das Kind, das Anne heißt und alle
Annette nennen (sprich Annett) bringt diese
Planeten zum Kreisen.

Von Annette ist Anne (die Heutige) dem Alter nach
doppelt so weit entfernt, wie ihre
Großmutter es damals war, aber irgendwo
erstaunlich fern und nah
gibt es noch dieses Kind. Es ist eins mit ihr,
ist nicht verkümmert und nicht tot, es schläft,
es ist noch da.”

 

Anne Weber (Offenbach am Main, 13 november 1964)

Herman Brusselmans, Louise Glück

De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Zie ook alle tags voor Herman Brusselmans op dit blog.

Uit: De Tafel

“Ik heb jaren aan een stuk bezworen dat ik nooit een boek zou schrijven met als titel De tafel. En tja, op een dag begin je er dan toch aan. Want hoewel ik vanaf 1982 vond dat De tafel een veel te simpele, weinigzeggende titel is, dacht ik daarstraks: nou, eigenlijk valt dat wel mee. Tenslotte weet iedereen wat een tafel is, en een titel mag gerust begrijpelijk zijn voor het grote publiek. Zonder tafel zouden we in een heel andere cultuur leven, bijvoorbeeld de woestijncultuur, waar de bewoners van de grond eten, of van een zelf geknoopt tapijt. Geef mij dan maar een tafel. Ik heb slechts één keer in m’n leven van de grond gegeten, en dat was toen ik drie maanden in een psychiatrisch instituut verbleef, en iedereen daar ervan wilde overtuigen dat ik werkelijk gek was. Van de grond eten, m’n uitwerpselen verkopen voor veel te veel geld aan de andere gekken, een vrouw die bij de verpleging zat beloven dat ik haar zwanger zou maken en daarna alsnog weigeren om met haar te neuken, dat soort dingen. Het was geen leuke periode. Oké, er zit iets fout in m’n hoofd, dat wel. Dat 6begon al goed toen ik op straat een paard wilde omhelzen, maar het bleek geen paard maar een oud wijf met een veel te groot bovengebit. Ik omhelsde haar trouwens veel te stevig, en door ademnood viel ze neer op de straat. Ik riep: ‘Bel de politie! Bel de politie! Een vrouw probeert de straat te stelen!’ Niemand belde de politie omdat iedereen wist: een straat stelen door er bewusteloos op neer te vallen, dat is onmogelijk. Zeker niet als de zogenaamde dief een vrouw is van tweeënnegentig, zich bovendien voortbewegend met een rollator. Ik gaf haar een trap in haar maag. Stom wijf. Eerst een beetje een paard lopen imiteren, en dan in coma raken, ik ken dat, mij moet je geen appelen voor citroenen verkopen. Omdat ik nog nooit de kut had gezien van een tweeënnegentigjarige vrouw, deed ik haar rok en haar onderbroek uit, en staarde ik tussen haar benen. Godverdomme, zoiets lelijks had ik nog nooit gezien. Het leek wel alsof tussen die benen de smoel van een hamster was ontploft. Van die rauwe vleesresten, weet je wel. Zo’n harige, ontplofte smoel van een bejaarde hamster. Zou die kut ook naar een dode hamster rúiken? Ik stak m’n neus tussen de benen van de vrouw en snoof hard en veelvuldig. Nee, de kut rook niet naar een dode hamster, maar wel naar iets wat per ongeluk zoek is geraakt in een slachthuis en daar al enkele weken ligt te rotten.
Ondertussen had iemand alsnog de politie gebeld, niet om de oude vrouw aan te houden vanwege straatdiefstal, maar om mij aan te houden vanwege het op een onzedelijke manier lastigvallen van die vrouw. Altijd als er iets gebeurt met een man en een vrouw, wordt de man in het ongelijk gesteld. Dat is al zo sinds de tweede feministische golf van 1865, toen een Franse lesbo door een rechter in het gelijk werd gesteld nadat ze een man beschuldigd had van verkrachting.”

 

Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

 

De Amerikaanse dichteres, essayiste en schrijfster Louise Elisabeth Glück werd geboren op 22 april 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Louise Glück op dit blog.

 

Metten

Wat heb je met mijn hart
dat je het keer op keer moet breken
als een kweker die zijn nieuwe
ras beproeft? Experimenteer
maar op iets anders: hoe kan ik leven
in groepen, zoals jij wilt, als jij me
in de quarantaine van hartzeer dwingt, me scheidt
van de gezonde leden van
mijn eigen soort: zoiets doe je niet
in de tuin, de zieke roos
afzonderen; die laat je rustig met zijn openbare
geteisterde bladeren in
de gezichten van de andere rozen wapperen, en de luizen

van de ene op de andere plant springen, wat maar weer bewijst
dat ik het laagste van jouw schepselen ben, lager nog
dan de tierige bladluis en de klimmende roos – Vader,
als vertegenwoordiger van mijn eenzaamheid, verzacht
althans mijn schuld; neem
het brandmerk van mijn afzondering weg, tenzij
je van plan bent mij weer
voor altijd gezond te maken, zoals ik
gezond was en heel in mijn onbegrepen jeugd,
of als toen niet, onder de lichte druk
van mijn moeders hart, of als toen niet
in dromen: eerste
wezen dat nooit zou sterven.

 

Vertaald door Erik Menkveld

 

Louise Glück (New York, 22 april 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e oktober ook mijn blog van 9 oktober 2018 en ook mijn blog van 9 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 9 oktober 2016 deel 2.