Charles Harpur, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Nescio, Willie Verhegghe, Albert Besnard, Dolce far niente

Dolce far niente

 

Landschap in de vroege zomer door Johan Krouthén, 1917


Early Summer

’Tis the early summer season, when the skies are clear and blue;
When wide warm fields are glad with corn as green as ever grew,
And upland growths of wattles engolden all the view.
Oh! Is there conscious joyance in that heven so clearly blue?
And is it a felt happiness that thus comes beating through
Great nature’s mother heart, when the golden year is new?

When the woods are whitened over by the jolly cockatoo,
And swarm with birds as beautiful as ever gladdened through
The shining hours of time when the golden year was new?

 

Charles Harpur (23 januari 1813 – 10 juni 1868)
Windsor, New South Wales, de geboorteplaats van Charles Harpur

 

De Nederlandse dichter Juliën Holtrigter (pseudoniem van Henk van Loenen) werd geboren op 22 juni 1946 in Hilversum. Zie ook alle tags voor Juliën Holtrigter op dit blog.

Averij  

Zo lang er schepen vergaan is er leven:
er drijft weer van alles.

Onder het zwarte scherm van de hemel verdelen
ze haastig de buit, de zee iets, het strand wat.

Boven de vloedlijn een zootje plasma-tv ‘s, 
in hoge nood door een schip uitgedreven.

In het licht van mijn lamp ontvouwt zich
drama op drama.

Alles wil worden gefilmd tegenwoordig,
tot aan de pokken en schimmels op het wrakhout,

zelfs onze wratten willen bewegend in beeld.
Wij zwervers en jutters willen bedoeld zijn,

niet ergens toevallig gegroeid.

 

De raadselestafette

Droevige warmte hangt in de bomen.
Winters mogen voorbij gaan, maar zomers.

Onder de heg wacht een lijster. Waarop?
Op applaus?

Waar stront taalt naar strontvlieg en zaad
zich verplaatst in de darmen van vogels,
daar kun je alles verwachten.

Terug redenerend ontdek je patronen zo
grillig alsof ze blind zijn getekend.

We moeten evenwel verder.
Het raadsel dragend, de een aflossend de ander,
en zo maar voort,

je weet niet eens wat je doorgeeft.

Juliën Holtrigter (Hilversum, 22 juni 1946)
Dansfeest door Henk van Loenen / Julien Holtrigter, z.j.

 

De Nederlandse dichter, schrijver en theatermaker Jaap Robben werd geboren in Oosterhout op 22 juni 1984. Zie ook alle tags voor Jaap Robben op dit blog.

Dit gedicht

Ik laat mezelf
niet navertellen.

Ook met je oor tegen dit raam
blijf ik stil.
Gedichten spreken niet
uit zichzelf.

Roddels doen dat
en geruchten.

Ik hou me koest
tussen mijn woorden
met geduld van beton
en de kleur van wind.

Haal pas adem

wanneer iemand
mijn letters
met lippen
aan elkaar knoopt.

 

Zullen we een bos beginnen?

Graaf een kuil
en plant je boom
voorzichtig
naast de mijne.

Kunnen ze elkaar
uit de wind houden
als het stormt

of in de zondagzon
samen zwijgen.

En als ze ’s avonds
door de wimpers
van hun twijgen
naar elkaar kijken
beginnen ze al
op een bos te lijken.

Jaap Robben (Oosterhout, 22 juni 1984)


De Nederlandse schrijver Nescio (pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882. Zie ook alle tags voor Nescio op dit blog.

Uit: Insula Dei

“Februari 1942. Een grauwe, ijzige, dooie dag. Een stijve noordooster, eenige graden vorst, een bedekte lucht en sneeuw op de straten. Rulle, harde sneeuw, bijeengeveegd in bergjes aan de randen van de trottoirs, smalle, platgetrapte paden, waar de menschen achter elkaar, moeizaam en soms strompelend loopen, kijken naar elkaars beenen, elkaar aanraken bij ’t passeeren, elkaar aanraken bij ’t inhalen. In de zijstraten ligt op den rijweg de sneeuw dik en rul.
Een onherbergzame wereld en een havelooze wereld. Kou en armoede. Armoede in de vele gegroefde, magere gezichten, armoede in de gesloten luiken voor vele winkels, armoede in de bevroren winkelruiten, armoe in de tramrails waar geen tram over rijdt al is daar de sneeuw zoo wat geruimd, armoede in het rijtje menschen bij den hoek voor den winkel van Jamin bij een sneeuwbergje twee meter hoog, armoede in de stalletjes met bevroren visch, waar niemand koopt, armoede in wat je opvangt van de gesprekken.
‘Ik heb nog een sakkie kolen en wat turfe.’ Een vrouw is in gesprek met een andere en roept ’t over de heele breedte van de straat. Een ander, een eind verder: ‘Ik heb nix meer in huis.’
Armoe in de hoofden: bonnen, eten en brandstoffen. En: ‘hoe lang nog?’ Vooral de kinderen in hun groei, van veertien tot twintig, die hebben zoo veel noodig.
De winkel van den poelier is niet te vinden. Hij heeft groote vellen geel carton voor z’n ramen en zwart papier voor ’t glas van z’n deur, hij heeft geen naam of ander opschrift op z’n ruiten, hij is onherkenbaar en verdwenen, een vrouwtje komt uit z’n deur, er is niets bizonders aan haar, behalve dat ze uit zoo’n mysterieus huis komt.
Dit is niet zoo maar een dag in Februari, dit is een dag in de laatste Februarimaand, waarna geen maand meer komt. Een heer met hoed, boord en das en een heel fatsoenlijke duffelsche overjas trekt een klein sleetje achter zich aan met een klein beetje anthraciet er op, hij wil probeeren deze maand Februari te overleven, ondanks de pijnlijke, witte onbegaanbare wereld beneden en de genadeboze grauwe lucht er boven en de ijzige wind. Wij willen ’t allemaal, behalve de menschen, die de bevroren visch niet knopen van de kleumende en trappelende venters op ’t Dapperplein, die in hun handen blazen. Waarom koopt niemand die visch? Is die visch zoo duur, dat de gedachte deze maand Februari misschien te overleven, er eindelijk bij bezwijkt?”

Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)
Cover

 

De Belgische dichter en schrijver Willie Verhegghe werd op 22 juni 1947 te Denderleeuw geboren. Zie ook alle tags voor Willie Verhegghe op dit blog.

Eddy Merckx

Zeus Merckx
wielergod en millimetersleutelaar
die uit de ijle hoogten van zijn flitsend rijk
met bovenaardse kracht uit dij en kuit
meer dan de helft van duizend palmen
op gouden vingers aan het ivoren kromstuur
telt en telt.

Tussen Milano en San Remo zeven keer
de roes van Poggio en feestfontein,
ongekroonde keizer van Tre Cime di Lavaredo,
Ballon d’Alsace, Ventoux en Izoard,
één uur Montezuma – Merckx in Mexico.

Heerser over allen die hun lamme lijf
in de schaterende schaduw van zijn wurgend wiel
te pletter en aan splinters fietsen.
Alom geweeklaag, geknars van tand en wielen.

Meer omnivoor van alle wielervoer
dan kannibaal van Meensel-Kiezegem.
Nu haute-couture-fietsenbaas in Meise.

Willie Verhegghe (Denderleeuw, 22 juni 1947)
Eddy Merckx


De Nederlandse dichter Albert Pierre Adolphe Aloysse Besnard werd geboren in Den Haag op 22 juni 1887. Zie ook alle tags voor Albert Besnard op dit blog.

Avond

I

Aan het Strand

En immer, sinds den vollen middag, neeg
De zon, tot hij het gulden
Gelaat in neev’len hulde
En peinzend in de zee ten onder zeeg…

En heel de stille moede aarde zweeg,
Die geene klanken duldde
Zoolàng zijn stralen vulden
Den purp’ren einder, zij het vaag en veeg
…………….
…………….

Het goud op ’t stervend vlinderwiekje kwijnt
En huiv’rend wordt geboren
Een bleek en weenend gloren
Dat als een wade op de golven deint…          

II

In het Bosch

Als over ’t woud de avondsluier is gedaald
Kom liefste met me naar de wond’re dingen luist’ren
Waarvan in hunne kruin de oude boomen fluist’ren
En hoor hoe ’t woud van liefde eeuwenoud verhaalt.

Op moede vleugel van de stille nachtwind dwaalt
De zoet geheime huiver van het heilig duist’ren;
Dàn voelt mijn ziel in wonderbare ban zich kluistren
En zoekt een woord, dat weif’lend op de lippen draalt.

Een zweem van sterven wijlde in uw kwijnend oog
Zooals bij nacht de bloemen die, hun kelken geloken,
Met vaag verlangen beiden, tot in schemering gebroken,
De nacht verzwijmt, en ’t licht voorbij de kimmen toog…

Albert Besnard (22 juni 1887 – 1 oktober 1966)
Den Haag – Scheveningen


Zie voor nog meer schrijvers van de 22e juni ook mijn blog van 22 juni 2018 en ook mijn blog van 22 juni 2014 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente, Nescio, Radek Knapp, Marica Bodrozic, Mirko Wenig, Christoph Geiser

 

Dolce far niente

 

 
Gezicht op de Nicolaaskerk vanaf het Centraal Station in Amsterdam door Evert Moll, ca. 1930

 

Uit: Het geluk van in Amsterdam te leven

“28 Juli 1950 Vrijdag. Met Os, Miep, Louis en Jan Tenger Pip naar den Parijzer trein van 7 uur 6 gebracht. Fantastische belichting, zon recht voor de kap, gouden rails etc. Fantastisch uitrijden en twee maal ombuigen van den trein (1e perron).

2 Augustus 1950 Woensdagavond. ’s Avonds na ½ 8 met Kees Zwolsman op het C.S. 4de perron. Gebroken wolkenlucht, fantastische belichting. Later in ¾ donker kopje koffie en fleschje bier op 1e perron.

5 Augustus 1950 Zaterdagavond. Alleen tegen ½ 8 op C.S. Licht als 28 Juli (1ste en 2de perron).

8 Augustus 1950 Dinsdagavond. Hetzelfde (4de en 1ste perron). Zeer duidelijk meer naar links. ’s Morgens uit lijn 9 een zonnebloem gezien in het plantsoentje tegenover het paleis op den Dam.

17 Augustus 1950 Donderdagochtend. Met Os aan het water van het tramstationnetje, later naar de bibliotheek op de Keizersgracht en toen over het Begijnhof. Lentelicht in de hondsdagen. Mooi gezicht uit den hoek van het begijnhof op het kerkje”.

 

 
Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)
Amsterdam, de geboorteplaats van Nescio:
Het Begijnhof met Engelse Kerk door Jan ten Compe, 1754.

 

De Pools-Oostenrijkse schrijver Radek Knapp werd geboren op 3 augustus 1964 in Warschau. Zie ook alle tags voor Radek Knapp op dit blog.

Uit: Der Mann, der Luft zum Frühstück aß

„Nach einer verdächtigen Ruheperiode, in der sie ihren mütterlichen Pflichten vorbildlich nachging,
nahm sie mich eines Tages für eine kurze Autofahrt in die Stadt mit. Wir passierten das Zentrum, den Stadtrand und interessanterweise auch andere Städte, bis wir zehn Stunden später vor einem rot-weiß-roten Schranken in Drasenhofen hielten.
»Auf der anderen Seite liegt Österreich. Dort fangen wir ein neues Leben an«, verkündete meine Mutter und zeigte auf das Feld hinter dem Schranken, wo ein paar Krähen um eine leere Plastikflasche der Firma Coca-Cola stritten.
Als sie meinen verständnislosen Blick auffing, fügte sie hinzu: »Mach nicht so ein Gesicht. Ab jetzt wirst du viele Grenzen überschreiten. Sie werden aus dir das machen, was ich nie geschafft hätte. Einen Mann.«
Ob ich dadurch ein Mann wurde, müsste genauer erforscht werden, aber ganz gewiss wurde ich dadurch zum Experten von Grenzen und ihren Überschreitungen.
Nach der Staatsgrenze folgte bereits die nächste Grenze: der Wechsel von der slawischen Sprache in
die germanische. Deutsch zu lernen ist für einen Polen genauso schwer wie allgemeine Relativitätstheorie. Aber in Wien kam noch das Problem dazu, dass man dort gar nicht Deutsch sprach.
Ich weiß noch genau, wie ich mich kurz nach meiner Ankunft in ein Lebensmittelgeschäft verirrte und
gleich an der Schwelle den mysteriösen Satz hörte:
»Sprüh a Wolk’n!«
An dem Gesicht, das diesen Satz fallenließ, erkannte ich eines: Es war keine Aufforderung, eine Wolke mit einer Spraydose zu bearbeiten, sondern man empfahl mir, das Lokal recht flott wieder zu verlassen. Von da an staunte ich, wie viele Ausdrücke es in dieser traditionell gastfreundlichen Stadt gab, die zum Sich-Entfernen aufforderten, wie etwa »Mach ein Servus« oder das zuletzt wieder stark in Mode kommende, arabisch klingende »Hau dich über die Häuser.“

 


Radek Knapp (Warschau, 3 augustus 1964)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Marica Bodrozić werd geboren op 3 augustus 1973 in Zadvarje in het toenmalige Joegoslavië. Zie ook alle tags voor Marica Bodrozić op dit blog.

Uit: Das Wasser unserer Träume

„Aufgeknöpfte Zeit, um mich herum, das fühle ich, dicke Schläuche und tickende Maschinen. Die Schläuche sind aus Plastik. Sie binden mich an die Erde. Das Ticken ist vom Mond oder von der Südhalbkugel, dort, wo Luftpumpen gebraucht werden und der Fliegende Fisch zu Hause ist.
Von dort kommt alles zur Erde, die Idee der Waage, des Paradiesvogels und des Kranichs. Die leuchtenden Punkte erzählen mir davon. Kluge Sterne über hellster Erde. Ich weiß nicht, ob sie nur in meinem Kopf sind. Oder im ganzen Himmel. Oder ob mein Kopf ein kleiner Himmel ist, hier, in diesem Zimmer, in dem ich liege, wie lange, das sagt mir niemand, denn auch ein Zimmer ist ein Himmel
für sich. Keiner, der hier ein- und ausgeht, vermutet in mir einen hörenden Menschen. Nicht ohne Grund zweifeln sie an meinen Ohren. Der Zimmerhimmel weiß, dass ich alles hören kann, vor allem das, was nicht gesagt wird und auch jenseits der Wände. Oben am Plafond magnetisieren sich die lauten, die leisen und die noch ungeborenen Wörter.
Sie suchen mich, und ich, ein Mann, der stumm und bewegungslos in einem Bett liegt, bin ihr lebendiges Radio, aus dem noch nichts in die Außenwelt dringt. Wenn niemand mehr im Zimmer ist, fällt sie auf mich herab, die Weisheit und Sammlung der Wörter, weil ich das Land bin, das ihrer gedenkt. Die Natur ist Feindin ewiger Besitzungen.
Ich besitze nichts, aber ich kann die anderen lesen, ihre Gedanken, ihre Liebe, ihre Sehnsucht aus dem Inneren sehen. Es ist eine Gabe, um die ich nicht gebeten habe.
So etwas geschieht nur den Entmachteten. Ich bin entmachtet worden, ein zurückberufener Mensch, der wieder in den Raum eingeschleust worden ist. Der Plafond sagt, dir ist es nicht mehr erlaubt, nur mit dem Kopf zu denken.
Die Zeit ist ein Senfkorn. Die Ohren, mathematisch kenntnisreiche Reiter. Das erdgelbe Material meiner Bilder gestattet mir, wieder zu träumen, wieder an den Urgrund der Träume zu rühren und ihrer würdig zu sein. Das helfende Fenster ist aus hellem Holz. Ich rieche seine große Frische. Das Holz ist junges Holz, von einer Birke, noch nah an Atem und am Leben. Das Zimmer ist bescheiden und ganz in weiß gehalten. Allein die über mich wachenden Frauen sind heute Farbe darin. Ich kann meine Augen nicht aufmachen. Trotzdem kann ich die Farben sehen. Von innen schaue ich auf sie mit meinen unbeweisbaren Augen.
Hellgrüne Gewänder schauen zu mir zurück. Eine der Frauen sieht aus wie ein wohlgeratener Rabe, ganz dunkel und schön und in sich ruhend. Ein stimmloses Rätsel.“

 


Marica Bodrozić (Zadvarje, 3 augustus 1973)

 

De Duitse dichter Mirko Wenig werd geboren op 3 augustus 1977 in Gera. Zie ook alle tags voor Mirko Wenig op dit blog.

 

Wrack

Im Grunde war es immer derselbe Wald. Dieselbe
Stelle, Gebüsch hinter der Datsche, ein ausgetrockneter
Graben. Dort stand unser Wartburg: Schiff, Ufo und Panzer.

Es gab keinen Zündschlüssel. Kurzes Stottern, Brummen
im Mundraum, dann ging es los, mussten die Gurte
angelegt werden. Fahr nicht so schnell du hebst gleich ab!

Nach Öl stank es, nach Benzin und Harz. Sitzpolster
aufgerissen, wir hielten das Lenkrad umklammert.
Und die Lachse im Wasser, die tödlichen Stromschnellen,

die wilden Bären: auch der Hund musste mit, wir
fuhren ins Minenfeld. Alle Helme aufsetzen!
Schokolade half gegen Raketenbeschuss.

Dann schoss uns der Gegner das Heck weg. Räder
hatten wir schon lang nicht mehr, die Türen
brachen aus dem Rahmen. Jemand brachte

ein zweites Lenkrad mit, so konnten wir uns
aufteilen, den Feind einkreisen. Umzingeln
zur nächsten Richtungsentscheidung:

die einen fielen raus, die anderen
gingen zu Fuß weiter. Im Grunde
war es immer derselbe Wald.

 


Mirko Wenig (Gera, 3 augustus 1977)

 

De Zwitserse schrijver Christoph Geiser werd geboren op 3 augustus 1949 in Basel. Zie ook alle tags voor Christoph Geiser op dit blog.

Uit: Der Neandertaler von Darmstadt

„Das Auge Gottes, übrigens, war auch noch nicht im Bus. Ja, vielleicht war das säumige Auge Gottes überhaupt der Grund, warum der Bus, der sich nach und nach mit immer mehr saumseligen Fruchtbringenden füllte, noch immer nicht losfahren konnte, weil das Auge Gottes, die Treppe des Staatstheaters beherrschend, noch immer jedes einzelne Mitglied der Fruchtbringenden Gesellschaft auf seine Linse bannen wollte und damit den Abstieg all der Fruchtbringenden über die Treppe behinderte und verzögerte – während wir dasaßen, auf unserem Bänkchen am Fenster zur Nacht, eingezwängt zwischen den Stehenden, die Panische mir gegenüber und die Verhärmte. Sukzessive immer mehr eingezwängt, unaufhaltsam. Den Ehernen sah ich erst, als es schon zu spät war. So stolperte ich, bereits panisch, über die Füße der Linguistik … Panik, ja. Urplötzlich. Und nicht der Panischen halber, die ganz unpanisch da sitzenblieb, wo sie saß, und auch nicht der Verhärmten wegen. Die verhärmt so sitzenblieb, wie sie war. Ich muß da raus, und zwar sofort, war das einzige, was man von mir noch vernahm, heißt, einzig die Linguistik im grellen Kunstlicht, über deren Füße ich stolperte, vernahm’s mutmaßlich, stereotyp lächelnd, ehern und stoisch.
Aus dem hellen Licht des Fahrzeuginneren in die Nacht der Schatten da draußen stolperte ich, aus dem Licht der Fruchtbringenden in die Finsternis umherhuschender Schatten. Die Schatten wollten mich zurückhalten! Sie vermochten es nicht. Die Vorstellung plötzlich, der Bus fülle sich immer mehr, immer mehr Fruchtbringende drängten hinein, die Fruchtbringenden nähmen quasi überhand und der Bus kippe; die Handbremse löse sich und der Bus finge ganz sachte an, die abschüssige Straße herunterzurollen … Fahrer konnte ich keinen sehen; so gäbe es gar keinen Fahrer, der Fahrer stünde, seine Zigarette rauchend, neben dem Bus und würde zu spät bemerken, daß sich sein Fahrzeug voller Fruchtbringender unaufhaltsam in Bewegung setzt – nicht aufzuhalten, nein, bis ins Erdinnere womöglich – oder der Bus finge plötzlich an zu brennen.“

 


Christoph Geiser (Basel, 3 augustus 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e augustus ook mijn blog van 3 augustus 2016 en mijn blog van 3 augustus 2015 en eveneens van 3 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Willie Verhegghe, Erich Maria Remarque, Dan Brown, Aaro Hellaakoski, Henry Rider Haggard, Xavier Grall

De Nederlandse schrijver Nescio (pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882. Zie ook alle tags voor Nescio op dit blog.

Uit: Mene Tekel

“Bavink was begonnen met te zeggen datti niet ernstig kon praten, dat is een raar begin voor zoo’n mannetje, dat in de eerste plaats ernstig is en in opdracht komt. ’t Mannetje had zoo goed mogelijk gelachen en gezegd: `11 schertst, meneer Bavink.’ Toen schudde zelfs Bekker van ’t lachen en zei datti een idioot was en z’n zaken aan kant zou doen en z’n gekleede jas verkoopen en voor ’t geld sigaren rooken. Watti natuurlijk niet gedaan heeft. En Bavink had geantwoord datti niet schertste en ’t mannetje was heelemaal van de wijs geraakt. Hij durfde Bavink niet minachten, omdatti van bekende menschen had gehoord, dat Bavink ‘bijzonder knap werk maakte.’ `Dan veronderstel ik,’ hatti gezegd en toen hatti even gewacht en z’n lorgnet recht gezet en Bavink aangekeken en toen hatti weer gezegd: Dan veronderstel ik, dat u al uw ernst in uw werk legt?’ `Zou jij geweten hebben, Koekebakker, wat je toen had moeten doen?’ t Mannetje had zoo eerbiedig gesproken, dat Bavink dacht: Wat is-i toch een erg mal ventje,’ maar nix dorst te zeggen. Weet je wat ik gedaan zou hebben, Bavink? Ik had gevraagd of-i es wilde opsteken.’ Dat heb ik nou juist ook gedaan en toen zeidi: “Neen dank u ik rook nooit.”‘ ’t Mannetje sprak alsof-i uit de krant voorlas. Hij begreep volkomen dat ’t Bavink niet aangenaam was over zichzelf te spreken, hijzelf vond ’t ook altijd onaangenaam, maar u begrijpt, je kunt er niet altijd buiten, ’t leven brengt verplichtingen mee en een kunstenaar (dat woord sprak ’t mannetje met veel nadruk uit) behoort nu eenmaal min of meer… Toen bedacht Bavink datti ook wel eens iets kon zeggen dat klonk alsof ’t uit een redevoering was en zei: ‘Volkomen waar.”t Mannetje schrok er van. ’t Dee ‘m genoegen, dat meneer Bavink op dit punt net zoo dacht als hij, zoo iets noemen zulke mannetjes een ‘punt’, en hij vond daarin de vrijmoedigheid, meneer Bavink te vragen of ’t waar was wat in sommige kranten (`clagbladen’, zeidi) had gestaan, dat hij in hooge mate, in hooge mate ongevoelig was voor roem? `Jezus, daar zat ik,’ zei Bavink, ‘ik dacht, was nou Hoyer maar hier, die zou wel even ’t woord doen.’ En wat zei je?’ Ik vroeg, heeft dat in de krant gestaan?’ Leest u dan geen krant?’ vroeg-i, net als een gewoon mensch. `Verdomme,’ zei Bekker, ‘dan was dat mannetje toch niet voor nix gekomen. Nou kanni in zijn blaadje zetten, dat Johannes Bavink nooit een krant leest.’”

 
Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)
Bronzen reliëf in de Sarphatistraat in Amsterdam door Da van Daalen

 

De Nederlandse dichter Juliën Holtrigter (pseudoniem van Henk van Loenen) werd geboren op 22 juni 1946 in Hilversum. Zie ook alle tags voor Juliën Holtrigter op dit blog.

 

Aarde

Zoals ze leefden zo liggen ze hier
ook begraven, dicht op elkaar, bijna
hand in hand.

Spandiensten verleent men elkaar
tot op de rand van de dood.

Blinde paarden draven erheen,
met koetsen maar zonder koetsiers.
Het is het geheim van de hemel.

Zo hoog komen de mussen niet,
waar de zwaluwen buitelen, tuimelen
door de geweldige ruimte.

 

Zondagmiddag

Zondagmiddag, de krekels naaien de stilte.
Ik volg de spoorbaan, de brandnetels bloeien,
de bramen smaken naar niets en naar bloed.

Het dorp ligt verscholen in dichte grijzen.
Ik herken het, dit lopen: zo kwam ik thuis.
Van het nog warme huis staan de ramen wijd open.

Het bijna doorzichtige hoofd in de kamer
is van mijn vader, hij kijkt niet naar buiten.
In de hemdsmouwen wacht hij op onweer en regen.

Zo jongen, zal hij wel zeggen, dat is lang geleden.
Wat brengt je hier? Waar heb je gezeten?
Hij vraagt niet maar gebaart: hoor, het begint.

Hij loopt naar de deur, naar de stromende regen.
Hij zal zwijgen en knikken en alles vergeten.

 

 
Juliën Holtrigter (Hilversum, 22 juni 1946)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en theatermaker Jaap Robben werd geboren in Oosterhout op 22 juni 1984. Zie ook alle tags voor Jaap Robben op dit blog.

 

Vier vingers en een duim

Mijn duim
kij kt mij n vingers niet aan.

Omdat zij met z’n vieren
op een muurtje aan
en hij mag er niet tussen.

Kleine dikke broer
en zij n vier pianozussen.

Ze lij ken wel een voetbalteam
en hij aat kleumend
langs de kant.

Zij zij n de giraff en
en hij is altij d olifant.

Maar het eenzaam e zij n de winters.
Alle dagen in z’n eentje
in een want

 

Haar nek

Mijn handen passen precies
om de nek van onze poes.

Dat vind ik eng.

Niet de poes
en niet mij n handen.

Maar dat ze precies om haar nek
dat ik dat weet
terwij l er verder niemand thuis is.

En de poes mij n knie vertrouwt,
haar pootjes om een hand heen vouwt
en voorzitig op mijn vinger kauwt

 

 
Jaap Robben (Oosterhout, 22 juni 1984)

 

De Belgische dichter en schrijver Willie Verhegghe werd op 22 juni 1947 te Denderleeuw geboren. Zie ook alle tags voor Willie Verhegghe op dit blog.

 

Opvolging verzekerd
– voor Vic, Ferre en Arthur –

Kleinzonen blijven niet klein,
je ziet ze groeien als kool, ze zitten je speels
op de steeds tragere hielen en rijden je
met panache en jeugdige grinta uit de wielen.

Zoals dat bij de meeste jongens het geval is
gaat de voorkeur eerst uit naar voetballen en
komt de liefde voor de fiets pas later.

Maar eens de derailleur in de prille kopjes
zijn verslavend tikkend werk doet kan het rijden
met een heuse koersfiets niet meer stuk en
vormen afstanden of het tegen hellingen opspurten
geen probleem meer, wordt zelfs de outfit
van blitse brillen en kleurrijke truitjes
met smaak en een eigentijdse look verzorgd.

 

 
Willie Verhegghe (Denderleeuw, 22 juni 1947)

 

De Duitse schrijver Erich Maria Remarque (pseudoniem van Erich Paul Remark) werd geboren op 22 juni 1898 in Osnabrück. Zie ook alle tags voor Erich Maria Remarque op dit blog.

Uit: Im Westen nichts Neues

»Haie, was würdest du denn machen, wenn jetzt Frieden wäre?«
»Er müßte dir den Arsch vollhauen, weil du hier von so etwas überhaupt anfängst«, sage ich,»wie kommt das eigentlich?«
»Wie kommt Kuhscheiße aufs Dach?« antwortet Müller lakonisch und wendet sich wieder an Haie Westhus.
Es ist zu schwer auf einmal für Haie. Er wiegt seinen sommersprossigen Schädel:»Du meinst, wenn kein Krieg mehr ist?«
»Richtig. Du merkst auch alles.«
»Dann kämen doch wieder Weiber, nicht?«- Haie leckt sich das Maul. »Das auch.«
»Meine Fresse noch mal«, sagt Haie, und sein Gesicht taut auf,»dann würde ich mir so einen strammen Feger schnappen, so einen richtigen Küchendragoner, weißt du, mit ordentlich was dran zum Festhalten, und sofort nichts wie ‘rin in die Betten! Stell dir mal vor, richtige Federbetten mit Sprungmatratzen, Kinners, acht Tage lang würde ich keine Hose wieder anziehen.«
Alles schweigt. Das Bild ist zu wunderbar. Schauer laufen uns über die Haut. Endlich ermannt sich Müller und fragt:»Und danach?«
Pause. Dann erklärt Haie etwas verzwickt:»Wenn ich Unteroffizier wäre, würde ich erst noch bei den Preußen bleiben und kapitulieren.«»Haie, du hast glatt einen Vogel«, sage ich. Er fragt gemütlich zurück:»Hast du schon mal Torf gestochen? Probier’s mal.«
Damit zieht er seinen Löffel aus dem Stiefelschaft und langt damit in Alberts Eßnapf.
»Schlimmer als Schanzen in der Champagne kann’s auch nicht sein«, erwiderte ich.
Haie kaut und grinst:»Dauert aber länger. Kannst dich auch nicht drücken.«
»Aber, Mensch, zu Hause ist es doch besser, Haie.«»Teils, teils«, sagt er und versinkt mit offenem Munde in Grübelei.
Man kann auf seinen Zügen lesen, was er denkt. Da ist eine arme Moorkate, da ist schwere Arbeit in der Hitze der Heide vom frühen Morgen bis zum Abend, da ist spärlicher Lohn, da ist ein schmutziger Knechtsanzug -»Hast beim Kommiß in Frieden keine Sorgen«, teilt er mit,»jeden Tag ist dein Futter da, sonst machst du Krach, hast dein Bett, alle acht Tage reine Wäsche wie ein Kavalier, machst deinen Unteroffiziersdienst, hast dein schönes Zeug; – abends bist du ein freier Mann und gehst in die Kneipe.”

 

 
Erich Maria Remarque (22 juni 1898 – 25 september 1970)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Dan Brown werd geboren in Exeter, New Hampshire, op 22 juni 1964. Zie ook alle tags voor Dan Brown op dit blog.

Uit: Origin

“As the ancient cogwheel train clawed its way up the dizzying incline, Edmond Kirsch surveyed the jagged mountaintop above him. In the distance, built into the face of a sheer cliff, the massive stone monastery seemed to hang in space, as if magically fused to the vertical precipice.
This timeless sanctuary in Catalonia, Spain, had endured the relentless pull of gravity for more than four centuries, never slipping from its original purpose: to insulate its occupants from the modern world.
Ironically, they will now be the first to learn the truth, Kirsch thought, wondering how they would react. Historically, the most dangerous men on earth were men of God . . . especially when their gods became threatened. And I am about to hurl a flaming spear into a hornets’ nest.
When the train reached the mountaintop, Kirsch saw a solitary figure waiting for him on the platform. The wizened skeleton of a man was draped in the traditional Catholic purple cassock and white rochet, with a zucchetto on his head. Kirsch recognized his host’s rawboned features from photos and felt an unexpected surge of adrenaline.
Valdespino is greeting me personally.
Bishop Antonio Valdespino was a formidable figure in Spain—not only a trusted friend and counselor to the king himself, but one of the country’s most vocal and influential advocates for the preservation of conservative Catholic values and traditional political standards.
“Edmond Kirsch, I assume?” the bishop intoned as Kirsch exited the train.
“Guilty as charged,” Kirsch said, smiling as he reached out to shake his host’s bony hand. “Bishop Valdespino, I want to thank you for arranging this meeting.”
“I appreciate your requesting it.” The bishop’s voice was stronger than Kirsch expected—clear and penetrating, like a bell. “It is not often we are consulted by men of science, especially one of your prominence. This way, please.”
As Valdespino guided Kirsch across the platform, the cold mountain air whipped at the bishop’s cassock.
“I must confess,” Valdespino said, “you look different than I imagined. I was expecting a scientist, but you’re quite . . .” He eyed his guest’s sleek Kiton K50 suit and Barker ostrich shoes with a hint of disdain. “ ‘Hip,’ I believe, is the word?”
Kirsch smiled politely. The word “hip” went out of style decades ago.
“In reading your list of accomplishments,” the bishop said, “I am still not entirely sure what it is you do.”
“I specialize in game theory and computer modeling.”
“So you make the computer games that the children play?”

 

 
Dan Brown (Exeter, 22 juni 1964)
Affiche voor de film uit 2016

 

De Finse  dichter, criticus en geograaf Aaro Hellaakoski werd geboren op 22 juni 1893 in Oulu. Zie ook alle tags voor Aaro Hellaakoski op dit blog.

 

Humming

A sunbeam glistened,
flickered for a flash
on the side of a comber,
stroked the rockside,
vanished between leaves.
In passing we
swapped a word or so.
We’d, just a little,
understood
the other.
We were working together.
Rejoicing at it, I hummed,
hummed, just so.
Don’t know,
did that light,
the slightest of lights,
also know
that I was.
That we were.

 

Death’s sitting on my shoulder

Death’s sitting on my shoulder. Ravenlike?
No. A little beak pecked my cheek, the faintest knock

promising some song, to make me look
for the unlocking, when all the bolts slide back.

 

Vertaald door Herbert Lomas

 

 
Aaro Hellaakoski (22 juni 1893 – 23 november 1952)
In 1913

 

De Engelse schrijver Henry Rider Haggard werd geboren in Norfolk op 22 juni 1856. Zie ook alle tags voor Henry Rider Haggard op dit blog.

Uit: The Days of My Life

“A while ago, it may have been a year or more, the telephone in this house rang and down the mysterious wire — for notwithstanding a thousand explanations, what is more mysterious than a telephone wire, except a telephone without one? — came an excited inquiry from a London press agency, as to whether I were dead.
Miss Hector, my secretary, answered that to the best of her knowledge and belief I was out walking on my farm in an average state of health. Explanations followed; diversified by telegrams from the Authors’ Society and others interested in the continuance or the cessation of my terrestrial life. From these it appeared that, like a sudden wind upon the sea, a rumour had sprung up to the effect that I had vanished from the world.
It was a false rumour, but the day must come, when or how I know not, since Providence in its mercy hides this ultimate issue from our eyes, on which it will be true, and like the storm that I hear raving outside the windows as I write, the elemental forces which are about every one of us will sweep me away as they brought me here and my place will know me no more.
Before this event happens to me, this common, everyday event which excites so little surprise even among those who knew us and yet, whatever his degree or lack of faith, is so important to the individual concerned, shall overtake me, before I too, like the countless millions who have gone before, put on the Purple and have my part in the majesty of Death, it has entered into my mind that I desire to set down, while I still have my full faculties, certain of my own experiences of life.
I have met many men, I have seen many lands, I have known many emotions — all of them, I think, except that of hate; I have played many parts. From all this sum of things, tangible or intangible, hidden now in the heart and the memory, some essence may perhaps be pressed which is worthy of preservation, some picture painted at which eyes unborn may be glad to look. At least, such is my hope.”

 

 
Henry Rider Haggard (22 juni 1856 – 14 mei 1925)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver Xavier Grall werd geboren op 22 juni 1930 in Landivisiau (Finistère). Zie ook alle tags voor Xavier Grall op dit blog.

 

Solo (Fragment)

Seigneur me voici devant votre face
chanteur des manoirs et des haies
que vous apporterai-je
dans mes mains lasses
sinon les traces et les allées
l’âtre féal et le bruit des marées
les temps ont passé
comme l’onde sous le saule
et je ne sais plus l’âge
ni l’usage du corps
je ne sais plus que le dit
et la complainte
telle la poésie
mon âme serait-elle patiente
au bout des galantes années ?

Seigneur me voici c’est moi
de votre terre j’ai tout aimé
les mers et les saisons
et les hommes étranges
meilleurs que leurs idées
et comme la haine est difficile
les amants marchent dans la ville
souvenez-vous de la beauté humaine
dans les siècles et les cités
mais comme la peine est prochaine !

Seigneur me voici c’est moi
j’arrive de lointaine Bretagne
O ma barque belle
parmi les bleuets et les dauphins
les brumes y sont plus roses
que les toits de l’Espagne
je viens d’un pays de marins
les rêves sur les vagues
sont de jeunes rameurs
qui vont aux îles bienheureuses
de la grande mer du Nord.

 

 
Xavier Grall (22 juni 1930 – 11 december 1981)
Cover, 1989

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e juni ook mijn blog van 22 juni 2018 en ook mijn blog van 22 juni 2014 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente, Nescio, Guillaume van der Graft, Mary Jo Salter, Leonie Ossowski, Daan Zonderland, Jan Campert

 

Dolce far niente

 


Gezicht op het IJ voor Amsterdam, met de overkapping van het Centraal Station door Hobbe Smith, 1913.

 

Uit: Boven het dal

“We zaten in den avond op ’t terras van ’t Tolhuis en keken over ’t IJ naar de stad. De electrische lampen aan de spoorbaan brandden lila in de hoogte tegen een donkerblauwe lucht. ’t Weerlichtte wat boven de drie spitse torens van de kerk aan de Haarlemmerstraat, onder de kap van ’t Centraalstation hijgde een locomotief, de tram reed brommend over de De Ruyterkade, ’t water golfde verlaten koudblauw met nerveuze, korte en onnoozele golfjes, maakte een zwak geluidje tegen den steenen rand van ’t terras en riekte zwakjes naar dood water. Dicht bij lag, heel stil, het scheepje van visschers, de mast, zonder zeil, stak schraaltjes naar boven tegen de donkere stad, met de punt in een licht stuk licht. ‘k Zag dat ’t scheepje van voren hoog was en van achteren laag en vond ’t aardig, er zoo naar te kijken.
’t Was stillig, er waren weinig menschen. Er was wat geluid van glazen en kopjes, nu en dan, de stad aan den overkant ademde zwakjes en onschuldig en weerkaatste zijn lila engele lichten, die zigzagden in ’t IJ.”

 


Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)
Reguliersbreestraat vanaf Rembrandtplein door Henk Alleman. Nescio werd geboren in de Reguliersbreestraat.

Lees verder “Dolce far niente, Nescio, Guillaume van der Graft, Mary Jo Salter, Leonie Ossowski, Daan Zonderland, Jan Campert”

Sommer (Ilse Kleberger), Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben

 

 Dolce far niente

 

 
Phoenix Summer Heat door Joan Therien, 2010

 

Sommer

Weißt du, wie der Sommer riecht?
Nach Birnen und nach Nelken,
nach Äpfeln und Vergißmeinnicht,
die in der Sonne welken,
nach heißem Sand und kühler See
und nassen Badehosen,
nach Wasserball und Sonnenkrem,
nach Straßenstaub und Rosen.

Weißt du, wie der Sommer schmeckt?
Nach gelben Aprikosen
und Walderdbeeren, halb versteckt
zwischen Gras und Moosen,
nach Himbeereis, Vanilleeis
und Eis aus Schokolade,
nach Sauerklee vom Wiesenrand
und Brauselimonade.

Weißt du, wie der Sommer klingt?
Nach einer Flötenweise,
die durch die Mittagsstille dringt:
Ein Vogel zwitschert leise,
dumpf fällt ein Apfel in das Gras,
der Wind rauscht in den Bäumen.
Ein Kind lacht hell, dann schweigt es schnell
und möchte lieber träumen.

 

 
Ilse Kleberger (22 maart 1921 – 2 januari 2012)
Potsdam, Brandenburger Tor en Luisenplatz. Ilse Kleberger werd in Potsdam geboren.

Lees verder “Sommer (Ilse Kleberger), Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben”

Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Aaro Hellaakoski, Willie Verhegghe, Erich Maria Remarque, Dan Brown

De Nederlandse schrijver Nescio (pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882. Zie ook alle tags voor Nescio op dit blog.

Uit: Titaantjes

“Waar we ook heel sterk in waren, dat waren, na kantoor, tochten naar den Ringdijk. Daar zaten we in ’t gras tusschen de boterbloemetjes beneden aan den dijk en dan kwamen de nieuwsgierige koeien met hun groote oogen en keken naar ons en wij keken naar de koeien. En dan kon je ervan opaan, dat Bavink over Lien begon. Op de een of andere manier moeten die koeienoogen daar iets mee uit te staan gehad hebben. En dan begon ’t te schemeren, de kikkers gingen kwaken, één ging er vreeselijk te keer, vlak bij mijn schoen, m’n eene voet lag bijna in de sloot. Andere hoorde je zachtjes, ver, heel ver weg. Een koe, die je nauwelijks meer kon zien in de halve duisternis, hoorde je ’t gras afschuren. In de verte begon er een klagelijk te loeien. Een paard holde heen en weer, je hoorde ’t maar zag ’t niet. De koe bij ons blies en werd onrustig. Bekker zei: “’t Is hier goeie. Zoo moest ’t maar blijven.”
Bavink stond overeind en breidde z’n armen uit en luisterde, en ging daarna weer zitten en zei dat we der ook nooit iets van zouden snappen, hij zelf ook niet, en dat we eigenlijk niet veel beter waren dan al die andere lui, en ik geloof, dat-i daar heel na aan de waarheid was.
Neen, we deden eigenlijk niets. Ons werk op kantoor deden we niet al te best, en onze bazen verachtten we, behalve Bavink en Hoyer, die geen bazen hadden en niet begrepen, waarom we iederen dag weer naar die bazen toegingen.
We wachtten maar. Waarop? Dat hebben we nooit geweten. Bekker zei: “Op ’t koninkrijk Gods.” Dat wil zeggen, dat heeft-i een keer gezegd zonder zich nader te verklaren. Bavink had ’t altijd over “het einde, dat meteen ’t begin zou wezen.” Wij vonden dat allemaal volkomen duidelijk en weidden er niet verder over uit.”

 

 
Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)
Cover audio cd, 2005

Lees verder “Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Aaro Hellaakoski, Willie Verhegghe, Erich Maria Remarque, Dan Brown”

Dolce far niente, Nescio, Robert Graves, Johan Andreas dèr Mouw

 

Dolce far niente

 

Titaantjes in het Oosterpark, beeld door Hans Bayens, Amsterdam

                              

Uit: Titaantjes

“Heele zomernachten stonden we tegen ’t hek van ’t Oosterpark te leunen en honderd uit te boomen. Een heel kamerameublement zou je daaraan hebben kunnen verdienen, als je dat allemaal had kunnen onthouden. Er wordt toch zooveel geschreven tegenwoordig.
Dikwijls waren we ook minder spraakzaam. Aan den rand van ’t trottoir zaten we tot lang na twaalven, zoo maar op de straatsteenen en waren weemoedig en tuurden naar de klinkers, en van de klinkers naar de sterren. En dan zei Bekker, dat-i eigenlijk medelijden met z’n baas had en ik probeerde een gedicht te maken, en Hoyer zei, dat-i opstond want dat die blauwe steen zoo optrok. En als in die korte, zoele nachten het zwart recht boven onze hoofden wat verschoot, dan zat Bavink met z’n hoofd in z’n handen, over de zon te praten, bij ’t sentimenteele af. En we vonden dat ’t zonde was naar bed te gaan, dat een mensch eigenlijk altijd op moest kunnen blijven. Ook dat zouden we veranderen. Kees zat te slapen.
En dan gingen we de zon op zien komen aan de Zuiderzee, behalve Kees, die naar huis ging. Hoyer klaagde over de kou, maar Bavink en Bekker wisten nergens van. Die zaten op de steenen onder aan den zeedijk met de oogen half dicht en keken tusschen hun oogharen door naar de dansende gouden pijltjes die de zon in ’t water maakte. Stapelmal werd Bavink er van. Naar de zon loopen wilde-i over de lange, lange schitterende streep. Maar aan den kant van ’t water bleef-i toch maar staan. Ik herinner me, dat we, Bavink en ik, eens op een keer aan zee kwamen, toen de halve zon groot, koud en rood aan de kim stond. Bavink sloeg met z’n vuist tegen z’n voorhoofd en vloekte: „God, God, dat schilder ik nooit. Dat kan ik nooit.” Nu zit-i in een gesticht. Als we teruggingen, konden we een heelen tijd niets zien dan gele vlekken en voor onze bazen waren zulke tochten heel slecht. Want ik was er op kantoor nog slaperig van en Bekker, die er beter tegen kon, zat den geheelen dag over de zon te suffen en meer dan ooit naar de verlichte boomtoppen aan de overzij van de tuinen te staren en erger dan ooit naar zes uur te verlangen.”

 

Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)
Nescio op het terras van het (nu verdwenen) Noord- en Zuidhollands koffiehuis tegenover het Centraal Station in Amsterdam
Lees verder “Dolce far niente, Nescio, Robert Graves, Johan Andreas dèr Mouw”

Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Aaro Hellaakoski, Willie Verhegghe, Erich Maria Remarque, Dan Brown

De Nederlandse schrijver Nescio (pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882. Zie ook alle tags voor Nescio op dit blog.

Uit: De Uitvreter

Na zes weken kwam hij terug met zes knoopen aan zijn jas en een paar rooie pluche pantoffels aan zijn voeten. Hij weigerde alle opheldering. Waar zijn vischhengel was? Oh, die had i uit den trein laten vallen. Hij was ook nog een keer in ’t water gevallen, zei i. Meer liet hij niet los. Blijkbaar had i zich al dien tijd niet laten scheren, hij had een kleur van roode baksteen en een lucht van koemest bij zich. Hij bracht twee pond tabak mee, die niemand rooken kon. Hij was er aan verslaafd en kwam in veertien dagen niet om een sigaar. Toen waren de twee pond op, plus een peukie dat hij ook nog had meegebracht. Toen bleek dat hij nergens in Amsterdam dien tabak kon krijgen. Hij schreef er om naar Friesland, maar kreeg geen antwoord. Hij was er beroerd van. Maar na een paar dagen zag ik hem toch weer bij Bavink zitten met een sigaar in ’t hoofd, van Bavink natuurlijk.
Den zomer daarop was Japi weer verdwenen. Toen kwam ik hem tegen op den Boulevard du Nord in Brussel. Mijnheer was piekfijn, glad geschoren, een grijs hoedje, een goudgeel smal zijden dasje, een geruit overhemd, een gordel, een wit flanellen jasje met dunne blauwe streepjes, een witte linnen broek, van onder onberispelijk omgestreken, bruine sokken met witte ruiten, lage schoenen.
Hoe het ging? Patent. Wat hij daar deed? Op en neer loopen van het Gare du Nord naar het Gare du Midi over de boulevards. Of hij zich amuseerde? Uitstekend. Waar hij woonde? In Uccle. Wie hij uitvrat? Hij lachte, maar gaf geen antwoord. In het Maastrichtsche bierhuis op de Place Brouckère dronken wij ettelijke potjes zuur bier, waar hij verzot op was geworden. Eigenlijk dronk hij al die ettelijke potjes op een na, dat ik staan liet. Hij zat weer prinselijk achterover op zijn stoel en dronk met waardigheid en smaak, hield een beschouwing over asphalt, over de groote markt, over het mooie weer, zei toen dat hij naar huis moest en vroeg waar ik logeerde. Dan zou hij mij eens komen opzoeken. Daarna betaalde hij de potjes bier, en liet mij in verbazing achter.”

Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)

 

Lees verder “Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Aaro Hellaakoski, Willie Verhegghe, Erich Maria Remarque, Dan Brown”

Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Willie Verhegghe, Henry Rider Haggard, Erich Maria Remarque, Dan Brown

De Nederlandse schrijver Nescio (pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882. Zie ook alle tags voor Nescio op dit blog.

Uit: Dichtertje

“De duivel heeft altijd schik in lieve, jonge natuurlijke vrouwtjes, die veel van hun wettige man houden. Als ze een jaar of wat getrouwd zijn krijgen ze een vreemd heimwee naar een land, dat ze kennen. Maar ze zijn er toch nooit geweest. Hoe kunnen ze verlangen naar iets dat ze niet kennen? Hoe kun je iets kennen dat je toch niet kent? Vreemd, wat missen ze? En zingende zetten ze in den voorjaarsmorgen de balkondeuren open en ineens zijn ze weer vaag droevig. Waarom toch? C’est là, c’est là qu’il faut être.
Là? Waar? ‘’k Ben mal.’ En ze drukken hun kindje tegen zich aan en zoenen ’t erg.
(…)

Maar hij begreep zichzelf wel, akelig duidelijk en daarom gebeurde er niets. Hij zag haar aan en de dichter in hem aanbad haar en hief haar ten troon naast den God van hemel en aarde en durfde haar niet aanraken. En tegelijk zat diep in ’t dichtertje ’t beest gedoken voor den sprong, dat zich zat wilde vreten aan alles wat als een temptatie in onverschilligheid om hem heen had gestaan en langs hem was gelopen en hem niet erkend had. En haar eerst, ’t mooie, ’t beminde eerst, zoo dat er geen pardon meer zou zijn voor al ’t mindere. Haar te verheffen zoo hoog als de sterren in de winternacht en met haar ’t ergste te genieten en haar dan te laten vallen in ’t zwarte grondelooze. Op haar te wreken in het genot de tempteerende onverschilligheid. En wat zou een dichteresje ook beter verlangen, dan zóó te vallen.”

 
Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)

Lees verder “Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Willie Verhegghe, Henry Rider Haggard, Erich Maria Remarque, Dan Brown”

Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Willie Verhegghe, Henry Rider Haggard, Erich Maria Remarque, Dan Brown

De Nederlandse schrijver Nescio (pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh) werd geboren in Amsterdam op 22 juni 1882. Zie ook alle tags voor Nescio op dit blog.

 

Uit: De Uitvreter

 

“Die monsters werden weggegooid; die gingen nooit naar de klanten. Toch had ik in die dagen nog gelegenheid om een brief verkeerd in te sluiten. Natuurlijk was ’t erg; de man die den brief kreeg mocht niet weten, dat de baas zaken deed met den man waaraan i geschreven was. De boekhouder was totaal van streek. Toen begreep ik, dat ik maar liever heen moest gaan. Ik kreeg een poot van den baas. Ik was zelf ook blij dat ik wegging en heb hem hartelijk de hand geschud. Ik heb gezegd, dat ’t me speet, maar dat ik er niets aan doen kon en ik geloof, dat ‘k ’t meende. Zie je, Koekebakker, dat is handel. Ik ben daarna nog drie weken volontair geweest op een effectenkantoortje, krantjes nakijken met een boek om te zien of de stukken van de klanten waren uitgeloot. Je ergste vijand zal er voor bewaard blijven. Ze moesten me wegdoen. Ik moest daar ook copieeren. Er was geen denken aan, dat ze uit ’t copieboek konden wijs worden. Ik zag wel in dat ’t zoo niet ging, ik kon er mijn hoofd niet bij houden.

‘Mijn ouwe heer was ten einde raad. Hij hoopt nu, dat ’t met de jaren wel beteren zal. Ik weet dat zoo niet. ’t Lijkt er nog niet veel op. ‘k Heb ’t nog veel te goed zoo. Weet je dat Bavink pas een bom duiten heeft gemaakt? Een slootje bij Kortenhoef met een hooibergje en een kalf. Als je blieft.’ En hij haalde zijn portemonnaie voor den dag. ‘Hij puilt van de centen. Koekebakker, jong, hij puilt van de centen. Harde riksjes. Morgen ga ik op reis.’

‘Met Bavink?’ vroeg ik. ‘Neen,’ zei Japi, ‘niet met Bavink, alleen. Ik ga naar Friesland.’ ‘Midden in den winter?’ Japi knikte. ‘Wat doen?’ Hij haalde z’n schouders op. ‘Doen? Niks doen. Jelui kerels zijn zoo akelig wijs: alles moet een reden en een doel hebben. Ik ga naar Friesland, niks doen, nergens om. Zonder reden. Omdat ik er zin in heb.’

Den volgenden avond bracht ik hem weg, in donker naar den sneltrein van zevenen. Hij had een jas zonder knoopen aan, die hem veel te wijd was, een pet op, die hem een eind achter de ooren zakte en aan z’n voeten de nieuwe gele schoenen van Appi. In z’n hand hatti een papieren sigarenpijpje met een reclame. ‘Wacht even’, zei i, toen we al beneden waren. ‘Ik heb nog wat vergeten.’ Even daarna kwam i terug met een vischhengel.

Hij was weinig spraakzaam dien avond. Ik kon niet uit hem krijgen wat hij met dien vischhengel wilde. Onderweg rookte hij in een half uur vier sigaren uit zijn papieren sigarenpijpje, en toen ik aan het portier van hem afscheid nam vroeg hij me of ik niet een beetje tabak voor hem had.”

 

 

Nescio (22 juni 1882 – 25 juli 1961)

Lees verder “Nescio, Juliën Holtrigter, Jaap Robben, Willie Verhegghe, Henry Rider Haggard, Erich Maria Remarque, Dan Brown”