Stefaan van den Bremt, Eugenio Montale, Robert Fitzgerald, Ann Petry, Paul Engle, Paula von Preradović

Vlaams dichter en essayist Stefaan van den Bremt werd geboren in Aalst op 12 oktober 1941. Van den Bremt studeerde Romaanse filologie te Leuven en werd daarna leraar Frans en geschiedenis te Brussel. Ook werd hij medewerker en redacteur van het tijdschrift Kreatief. Zijn bezoek aan de Palestijnse vluchtelingenkampen in Jordanië in 1969 bracht hem in contact met het Palestijnse verzet en dit leidde uiteindelijk in 1974 tot een veroordeling wegens medeplichtigheid aan de Palestijnse aanslag van 1972 die hem tevens zijn baan kostte. Van den Bremt debuteerde in 1968 onder het pseudoniem Stevi Braem met de dichtbundel Sextant. Zowel in deze bundel als in de erop volgende Een valkuil in de wolken (1971) en Van het een komt het ander (1973) blijkt zijn thematiek gericht op de verhouding tussen de versimpelde weergave van de werkelijkheid en de complexheid van die werkelijkheid zelf. In zijn Dossier Latijns Amerika (1972) en in Het spel van Angèle en Adèle (1976) richt hij zich vooral op maatschappelijke en politieke vraagstukken. Zijn engagement blijkt ook uit de vertalingen die hij verzorgde, werk van Nicolas Guillén, Bertolt Brecht en Maryse Condé. In 1980 werd hem de L.P. Boonprijs voor zijn gehele werk toegekend.

 

Zelfportret

Ik die de nasmaak van loslippigheid

geproefd heb, en zij is te jong

en praat mijn mond voorbij en bijt

als peper op mijn tong;

 

ik die de vreemde kriebel van het woord

gevoeld heb als het witte blad

en zit te schrijven als vermoord

ik het, al dat wit zat;

 

ik die de ren van kippen zonder kop

gezien heb, en hoe oud was ik

die de stokkende harteklop

gehoord heb van de schrik? –

 

Ik die aan boeken en een bloem

geroken heb, en ze niet noem.

 

 

 

De Nachtwacht

Een klad kaal licht verloor zich in het donker

waarvan het einde zoek is voor het oog

en in de kring waarin het zich bewoog

wierp ik mijn schaduw. Als een kale jonker

barstte dat licht uit in het aardedonker

en stootte zich aan mij, want ook ik toog

op weg naar duisternis die mij aanzoog

als een planeet vol uitgeblust geflonker.

 

Dat patserige licht kwam er niet achter

en paste liever voor het donker. Wachter,

dat was ik, van de nacht. En wat was hij?

Een afgestorven dag. Hij rustte zachter

dan ik, die nog in dit dood taalgetij

moet waken, spraak en schrift voorbij.

bremt

Stefaan van den Bremt (Aalst, 12 oktober 1941)

 

De Italiaanse dichter Eugenio Montale werd geboren in Genua op 12 oktober 1896. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2007 en ook mijn blog van 12 oktober 2008.

 

Een gedicht

Eis van jezelf geen woord dat onze vormeloze ziel

volkomen inlijst en in vuren letters

haar verlicht en schittert als een crocus

verloren in een grasveld grijs van stof.

 

De man te zijn die in zekerheid wandelt,

bevriend met de anderen en met zichzelf,

zijn schaduw is het een zorg wat de hondster

stempelt op een bladderende muur.

 

Vraag niet om de spreuk die werelden opent

maar om een lettergreep, knoestig en droog als een tak.

Slechts dit kunnen wij je zeggen vandaag:

dat wat wij niet zijn, dat wat wij niet willen.

 

 

Vertaald door Jan Emmens

 

 

DIE POESIE

I

Der quälend schweren Frage Walten,

ob Inspiration vom Heißen, ob vom Kalten,

hat nichts zu tun mit Wärmelehre.

Ekstase bringt nichts, Vakuum geht ins Leere…

Gedichte kommen nicht gegrillt, gefroren.

Hier werden Wörter nur geboren,

die, unverdaut und ungestüm,

nur darauf warten, zu entflieh’n

aus Küche oder Kühlbereich.

Woher sie kamen, ist ja gleich. Und kaum entfloh’n

schaun sie sich um und fragen sich auch schon:

Was tu ich nun?

 

II

 

Voll von Horror

verweigert Poesie das dumme

Wortdefinieren der Scholaren.

Doch ist es fraglich, ob dies äußerst Stumme

sich selbst genügt – sich und

dem Bühnenschieber, der vergißt

und drüber stolpert, daß nun er

der Autor ist.

 

 

Vertaald door Walter A. Aue

 

montale

Eugenio Montale (12 oktober 1896 – 12 september 1981)

 

De Amerikaanse dichter, criticus en vertaler Robert Stuart Fitzgerald werd geboren op 12 oktober 1910 in Springfield, Illinois. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2008.

Midsummer

The adolescent night, breath of the town,
Porchswings and whispers, maple leaves unseen
Deploying moonlight quieter than a man dead
After the locust’s song. These homes were mine
And are not now forever, these on the steps
Children I think removed to many places,
Lost among hushed years, and so strangely known.

This business is well ended. If in the dark
The firefly made his gleam and sank therefrom,
Yet someone’s hand would have him, the wet grass
Bed him no more. From corners of the lawn
The dusk-white dresses flutter and are past.
Before our bed time there were things to say,
Remembering tree-bark, crickets, and the first star…

After, and as the sullenness of time
Went on from summer,
here in a land alien
Made I my perfect fears and flower of thought:
Sleep being no longer swift in the arms of pain,
Revisitations are convenient with a cough,
And there is something I would say again
If I had not forever, if there were time.

 

 

Song After Campion

Ravished lute, sing to her virgin ears,
Soft notes thy strings repeating;
Plucked harp, whose amorous song she hears,
Tell her the time is fleeting;
Night-tide and my distress of love
O speak, sweet numbers,
That pity her heart may move
Before she slumbers.

Pale moth, that from the moon doth fly,
Fickle enchantments weaving,
Night faery, come my lady nigh
When the rich masques are leaving;
Tell her who lieth still alone
Love is a treasure
Fair as the frail lute’s tone
And perished measure.

fitzgerald

Robert Fitzgerald (12 oktober 1910 – 16 januari 1985)

 

De Amerkaanse schrijfster Ann Petry werd geboren op 12 oktober 1908 in Old Saybrook, Connecticut. Zij studeerde farmacie, trok naar New York en werkte daar voor twee kranten. In Harlem kwam zij in aanraking met de armoede en de uitbuiting van de zwarte bevolking gedurende de depressie. In 1938 begon zij met het publiceren van verhalen Zij schreef ook een somber-naturalistische roman met The Street (1946). De protagoniste, Lutie Johnson, is een jonge zwarte vrouw die door haar racistische en mysogene omgeving ten onder gaat. Toch is zij een sterke vrouw die hard vecht om haar eigen lot en dat van haar zoon Bub te verbeteren. Maar de krachten waartegen ze moet opkomen, zijn al te vijandig. Hoe verbeten ze ook probeert om uit het slop te geraken, uiteindelijk moet ze zich toch gewonnen geven. Net als Bigger blijkt ze niet opgewassen tegen haar omgeving.

Uit: The Street

“She stood there thinking that it was really a pity they couldn’t somehow manage to rent the halls, too. Single beds. No. Old army cots would do. It would bring in so much more money. If she were a landlord, she’d rent out the hallways. It would make it so much more entertaining for the tenants. Mr. Jones and wife could have cots number one and two; Jackson and girl friend could occupy number three. And Rinaldi, who drove a cab nights, could sublet the one occupied by Jackson and girl friend.
She would fill up all the cots–row after row of them. And when the tenants who had apartments came in late at night, they would have the added pleasure of checking up on the occupants. Jackson not home yet but girl friend lying in the cot alone–all curled up. A second look, because the lack of light wouldn’t show all the details, would reveal–ye gods, why, what’s Rinaldi doing home at night! Doggone if he ain’t tucked up cozily in Jackson’s cot with Jackson’s girl friend. No wonder she looked contented. And the tenants who had apartments would sit on the stairs just as though the hall were a theater and the performance about to start–they’d sit there waiting until Jackson came home to see what he’d do when he found Rinaldi tucked into the cot with his girl friend.“

AnnPetry

Ann Petry (12 oktober 1908 – 28 april 1997)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Paul Engle werd geboren op 12 oktober 1908 in Cedar Rapids.  Zie ook mijn blog van 12 oktober 2008.

 

 

In a Bar Near Shibuya Station, Tokyo

 

The Japanese next to me at the bar

bites at his sake with big irregular teeth.

Behind the heavy glasses (which he wears

like an elegant suit of clothes) his eyes

are yellow as the warm wine he is drinking.

 

He turns like a door opening and says

with an aggressive softness, “USA?”

 

I nod, waiting to see the color of his mind.

 

“I was wounded at Okinawa.”

The words drop reluctantly from his mouth

like drops of wine from the bottom of the bottle.

 

I set my weight on the soles of my feet

and keep a careful eye on his hands.

he pulls up his sleeve. The scar cries out

along his arm like an exclamation mark.

What words do you speak to an accusing wound?

He looks at the scar as a man looks at a bug

crawling his skin, with interest and loathing,

wishing that it would simply go away.

 

“I’m sorry,” I say. The words in their silly weakness

vibrate in the vivid lamplight of the bar

before they fall to the floor with a shamed rustle.

 

He clenches and unclenches his fist. The scar ripples.

 

I lift my hands. I am ready, like a new kid

uneasy on a school ground the first day.

 

“American doctor fix my arm good,” he says.

And then his face collapses into a smile.

“He not fix good, I not pick up sake now.”

 

He lifts the blue-glazed, lovely curving cup

and gestures gently toward me. Shyly his eyes

move over mine like a friendly hand. We drink.

 

He puts the cup down carefully on the bar

with a brave lightness, as if it were a bomb

waiting to go off and blast his hand.

 

His face goes back to being merely a face.

 

Outside, Tokyo growls like a hunting tiger.

 

PaulEngle

Paul Engle (12 oktober 1908 – 25 maart 1991)

 

 Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 12 oktober 2008. 

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Paula von Preradović werd geboren op 12 oktober 1887 in Wenen.

Gertrud von Le Fort, François Mauriac, Christoph Peters, Conrad Ferdinand Meyer, Boris Pilnjak, Han Resink, Pierre Jean Jouve, Hans Schiebelhuth, Richard H. W. Dillard

De Duitse schrijfster Gertrud von Le Fort werd geboren in Minden op 11 oktober 1876. Le Fort stamde uit een belangrijke adellijke familie.  Aanvankelijk kreeg ze thuisonderricht. Toen ze naar de universiteit van Heidelberg ging, studeerde ze protestantse theologie; ze volgde er les bij Ernst Troeltsch, een cultuurpessimistische godsdienstfilosoof die haar in niet geringe mate beïnvloedde. Tijdens de Weimarrepubliek vormde ze zich steeds sterker een beeld van de antieke glorie van een vergane, katholieke wereld; de moderniteit vond ze onaantrekkelijk, en de politieke instabiliteit van die periode bracht ze in verband met het atheïsme. In 1926 bekeerde Le Fort zich tot het katholicisme. Haar eerste dichtbundel, Hymnen an die Kirche, verscheen toen ze reeds achtenveertig jaar oud was; ze was dus een literaire laatbloeier.

Een ander gevolg van Le Forts religieuze bewogenheid was haar verzet tegen het nazisme; in 1932, een jaar vóór de machtsovername door de NSDAP, had ze Hymnen an Deutschland, een ode aan haar getormenteerde vaderland, gepubliceerd, en de gewelddadigheid van het regime sterkte haar in haar overtuiging dat de slechte staat waarin Duitsland verkeerde grotendeels aan het verlies van de oude verbondenheid met God te wijten was. Het was evenwel bijzonder gevaarlijk in de jaren 30 in Duitsland openlijk tegen de overheid in te gaan; een tactiek die schrijvers konden toepassen, bestond erin hun boodschap in antieke stof te verpakken. Dat was wat Le Fort gedaan had: het eerste deel van haar diptiek Das Schweißtuch der Veronika was in het Oude Rome gesitueerd. Ze maakte zodoende allegorieën: verhalen die zich in vroegere eeuwen afspeelden, maar die, voor wie tussen de regels las, in wezen een zeer actuele problematiek aankaartten. Naast de tweedelige roman Das Schweißtuch der Veronika schreef Le Fort een groot aantal novellen, waarin ze waarschuwt voor het gevaar van een godsdienst die een hulpmiddel voor de politiek wordt. De bekendste is Die Letzte am Schafott, die over de executie van de karmelietessen in de Franse Revolutie handelt. Ze reisde geregeld door Duitsland en Italië om er lezingen te geven. In 1939 verhuisde ze naar het Oostenrijkse bergdorp Oberstdorf in de Allgäu, waar ze enige beschutting voor het krijgsgewoel vond; dit bleef ruim dertig jaar lang tot haar dood haar woonplaats.

 

Uit: Am Tor des Himmels

 

„Wir erwarteten in der Nacht, von der ich spreche, den Aufgang des Planeten Jupiter und seiner vier Monde, jener berühmten >Mediceischen Sterne<, die nach den letzten großen Entdeckungen um ihn kreisten und um derentwegen mich mein deutscher Meister nach Italien gesandt hatte, damit wir uns über ihre Bedeutung für die Stellung der Erde im Weltenraum klar würden. Ich hatte jene Sterne bisher – denn ich war noch nicht lange in Italien – zwar schon mehrmals erblickt, aber immer nur verschleiert, denn während der ganzen letzten Zeit, da der Meister noch um die Vermeidung seiner Romreise kämpfte, hatte sich der Himmel andauernd verhüllt. Nun nachdem die Entscheidung gefallen war, erschien er plötzlich überirdisch klar, so daß wir die herrlichste Sicht des Planeten erwarten durften. Er kam denn auch im Triumph herauf, strahlend, wie es einem königlichen Gestirn des Himmels zukommt, begleitet von seinen Trabanten, eben jenen >Mediceischen Sternen<, die ich nun zum ersten Mal in voller Deutlichkeit wahrnahm. Es schien, als wolle der Himmel selbst ein Zeugnis für den Meister ablegen: ich hatte mich noch nie von dessen Wahrheit so hingerissen gefühlt wie in dieser Nacht – oder steigerte die Nähe des angebeteten Mädchen die Empfänglichkeit meines Geistes und meiner Sinne zu rauschhafter Begeisterung? Auch sie, die Angebetete, war, das fühlte ich, von derselben Begeisterung überwältigt: obwohl sie regungslos an dem Teleskop verharrte, glaubte ich ihr Herz wie das meine laut schlagen zu hören. Ich wußte sie, ohne sie anzublicken, in der gleichen ungeheuren Ergriffenheit wie mich selbst: wir fühlten, dachten und erfuhren in diesem Augenblick ein und dasselbe. Zwar wußten wir beide längst, was diese Sterne bedeuteten, aber wir wußten es jetzt mit einer nie zuvor gekannten Erschütterung unseres ganzen Seins und Wesens. Es war der Augenblick, da sich für uns beide das alte Weltbild endgültig auflöste, in lautlosem Sturz zerfiel – was sage ich zerfiel? Es hatte ja in Wirklichkeit niemals bestanden. Die Erde, dieser Schauplatz eines göttlichen Erlösungsdramas, sie befand sich nicht im Mittelpunkt der Welt, sie war ein kleiner einfacher Planet, der mit seinem einem Mond demütig um die Sonne kreiste, wie der Jupiter mit seinen >Mediceischen Sternen<. Eine jahrtausendealte Täuschung flog auf wie ein vom Feuer ergriffener leichter Vorhang, und wir stürzten mit beiden Augen, nein mit allem, was wir bisher gedacht und geglaubt hatten, in die nackte Unendlichkeit des Weltenraums. Plötzlich schrie Diana auf – war es ein Schrei des Entzückens oder des Entsetzens? Dieser Schrei ließ sich in keine Bestimmung pressen, er war ganz einfach der Laut des Unaussprechlichen, das wir erfuhren. Gleich darauf ergriff sie meine beiden Hände – es war das erste Mal, daß wir einander berührten.“

 

 

Gertrud_von_Le_Fort

Gertrud von Le Fort (11 oktober 1876 – 1 november 1971)

 

De Franse schrijver François Mauriac werd op 11 oktober 1885 geboren in  Bordeaux. Zie ook mijn blog van 12 oktober 2006 en ook mijn blog van 11 oktober 2007 en ook mijn blog van 11 oktober 2008.

 

Uit : Thérèse Desqueyroux

 

„Les deux hommes, un instant, observèrent la jeune femme immobile, serrée dans son manteau, et ce blême visage, qui n’exprimait rien. Elle demanda où était la voiture ; son père l’avait fait attendre sur la route de Budos, en dehors de la ville, pour ne pas attirer l’attention.

Ils traversèrent la place : des feuilles de platane étaient collées aux bancs trempés de pluie. Heureusement, les jours avaient bien diminué. D’ailleurs, pour rejoindre la route de Budos, on peut suivre les rues les plus désertes de la sous-préfecture. Thérèse marchait entre les deux hommes qu’elle dominait du front et qui de nouveau discutaient comme si elle n’eût pas été présente ; mais, gênés par ce corps de femme qui les séparait, ils le poussaient du coude. Alors elle demeura un peu en arrière, déganta sa main gauche pour arracher de la mousse aux vieilles pierres qu’elle longeait. Parfois un ouvrier à bicyclette la dépassait, ou une carriole ; la boue jaillie l’obligeait à se tapir contre le mur. Mais le crépuscule recouvrait Thérèse, empêchait que les hommes la reconnussent. L’odeur de fournil et de brouillard n’était plus seulement pour elle l’odeur du soir dans une petite ville : elle y retrouvait le parfum de la vie qui lui était rendue enfin ; elle fermait les yeux au souffle de la terre endormie, herbeuse et mouillée ; s’efforçait de ne pas entendre les propos du petit homme aux courtes jambes arquées qui, pas une fois, ne se retourna vers sa fille ; elle aurait pu choir au bord de ce chemin : ni lui, ni Duros ne s’en fussent aperçus. Ils n’avaient plus peur d’élever la voix.

“La déposition de M. Desqueyroux était excellente, oui. Mais il y avait cette ordonnance : en somme, il s’agissait d’un faux… Et c’était le docteur Pédemay qui avait porté plainte…

__ Il a retiré sa plainte…

__ Tout de même, l’explication qu’elle a donnée… cet inconnu qui lui remet une ordonnance…”

Thérèse, moins par lassitude que pour échapper à ces paroles dont on l’étourdissait depuis des semaines, ralentit en vain sa marche ; impossible de ne pas entendre le fausset de son père :

“Je le lui ai assez dit : “Mais, malheureuse, trouve autre chose… trouve autre chose…” “

 

Francois_Mauriac

François Mauriac (11 oktober 1885 – 1 september 1970)

 

De Duitse schrijver Christoph Peters werd geboren op 11 oktober 1966 in Kalkar. Zie ook mijn blog van 11 oktober 2008.

 

Uit: Mitsukos Restaurant

 

»Darf er das als Tee-Meister und Zen-Priester überhaupt?« Achim überhörte die Provokation und antwortete nicht. Wie immer freitags um diese Uhrzeit geriet der Verkehr, je näher sie dem Stadtzentrum kamen, zunehmend ins Stocken. Tausende hatten sich in Kleinwagenverbänden und Bus-Konvois aufgemacht, um die Sinnlosigkeit ihres Daseins für ein Wochenende in der Düsseldorfer Altstadt zu ertränken. Im Gegensatz zu Wolf, der dieses Revier selbst zuweilen nutzte, um ohne Mühe und frei von späteren Komplikationen Frauen für spontanen Geschlechtsverkehr zu werben, fand Achim den Bezirk billig.

»Der Mob auf dem Weg in die Versenkung«, sagte er, als sie neben einem mit fünf winkenden Mädchen besetzten Opel Corsa zum Stehen kamen, woraufhin Wolf in obszönes Gelächter ausbrach, »Schneckchen« schmatzte und zurückwinkte, als hätte er seine Pläne für den Abend soeben geändert.

»Arschloch«, brummte Achim. Einige hundert Meter weiter auf der Oberkasseler Brücke, immer noch im Schrittempo, deutete er nach rechts und sagte: »Da hinten wohnt Beuys.«

Wolf zuckte mit den Achseln.

»Beuys hat sich auch viel mit Japan beschäftigt«, sagte Achim.

»Ein Mißverständnis.«

»Die Japaner sehen das anders.«

»Die Japaner verstehen uns heutzutage besser als sich selbst.«

Mittlerweile war es kurz vor sieben, das Museum hatte seit einer Stunde geschlossen, Wolf schimpfte: »Scheiß Weiber«, und Achim sagte: »Ach Quatsch.«

Sie schoben sich von Ampelphase zu Ampelphase über die Hofgartenrampe in Richtung Königsallee, wo Wolf ein bestimmtes Parkhaus im Visier hatte, weil er später eine Diskothek in der Nähe aufsuchen wollte. Dort trafen sich, wie er einem Düsseldorfer Stadtmagazin entnommen hatte, die Töchter der ortsansässigen japanischen Geschäftsleute zur Drogen- und Kontaktaufnahme.

»Japanische Mädchen«, erläuterte Wolf beim Aussteigen, »werden dazu erzogen, ihren Männern zu dienen, um sie glücklich zu machen, aber nicht durch christliche Sexualmoral genau daran gehindert.«

Achim seufzte.”

 

Peters

Christoph Peters (Kalkar, 11 oktober 1966)

 

De Zwitserse dichter en schrijver Conrad Ferdinand Meyer werd geboren in Zürich op 11 oktober 1825. Zie ook mijn blog van 11 oktober 2008.

 

Nach einem Niederländer

 

Der Meister malt ein kleines zartes Bild,
Zurückgelehnt beschaut er’s liebevoll.
Es pocht. »Herein.« Ein flämischer Junker ist’s
Mit einer drallen, aufgedonnerten Dirn,
Der vor Gesundheit fast die Wange birst.
Sie rauscht von Seide, flimmert von Geschmeid.
»Wir haben’s eilig, lieber Meister. Wißt
Ein wackrer Schelm stiehlt mir das Töchterlein.
Morgen ist Hochzeit. Malet mir mein Kind!«
»Zur Stunde, Herr! Nur noch den Pinselstrich!«
Sie treten lustig vor die Staffelei:
Auf einem blanken Kissen schlummernd liegt
Ein feiner Mädchenkopf. Der Meister setzt
Des Blumenkranzes tiefste Knospe noch
Auf die verblichne Stirn mit leichter Hand.
»Nach der Natur?« – »Nach der Natur. Mein Kind
Gestern beerdigt. Herr, ich bin zu Dienst.«

 

 

Das Ende des Festes

 

Da mit Sokrates die Freunde tranken
Und die Häupter auf die Polster sanken,
Kam ein Jüngling, kann ich mich entsinnen,
Mit zwei schlanken Flötenbläserinnen.

 

Aus den Kelchen schütten wir die Neigen,
Die gesprächesmüden Lippen schweigen,
Um die welken Kränze zieht ein Singen …
Still! Des Todes Schlummerflöten klingen!

 

 

Alles war ein Spiel

 

In diesen Liedern suche du
Nach keinem ernsten Ziel!
Ein wenig Schmerz, ein wenig Lust,
Und alles war ein Spiel.

 

Besonders forsche nicht danach,
Welch Antlitz mir gefiel,
Wohl leuchten Augen viele drin,
Doch alles war ein Spiel.

 

Und ob verstohlen auf ein Blatt
Auch eine Träne fiel,
Getrocknet ist die Träne längst,
Und alles war ein Spiel.

 

Meyer

Conrad Ferdinand Meyer (11 oktober 1825 – 28 november 1898)

 

 

De Russische schrijver Boris Andrejevitsj Pilnjak werd geboren in Oblast Moskou op 11 oktober 1894. Aanvankelijk heette Pilnjak ‘Boris Andrejevitsj Vogau’, maar hij veranderde deze naam onder invloed van het groeiende anti-Duitse sentiment in Rusland tijdens de Eerste
Wereldoorlog. Hij nam de naam Pilnjak aan; naar een Wit-Russisch stadje, waar hij enige tijd verbleef. Pilnjak studeerde economie in Moskou en studeerde in 1920 af. Hij was toen al getrouwd en had twee kinderen. Mede door zijn werk en mede door een verleden in Tsaristische dienst kwam Pilnjak regelmatig in problemen met de autoriteiten. Dit is hem uiteindelijk ook fataal geworden, al is niet precies duidelijk hoe. Feit is dat hij in 1937 door de NKVD werd opgepakt en naar Loebjanka werd gebracht. Hij is vervolgens nooit meer vrijgekomen en moet dus in gevangenschap overleden zijn. Zijn overblijfselen zijn nooit gevonden en zelfs het precieze sterfjaar van Pilnjak is niet bekend. Sommigen houden het op 1937, anderen op 1939, maar zeker is alleen dat hij in 1941 niet meer leefde.

Pilnjak brak door met zijn novelle “Het naakte jaar” in 1922. Samen met “Mahogany” en “De Volga stroomt in de Kaspische zee” behoort dit werk tot zijn beste en meest beroemde. Het werk van Pilnjak kenmerkt zich door een duidelijk anti-urbanisme en kritiek op de gemechaniseerde maatschappij. Dit bracht hem uiteraard in problemen met de communistische autoriteiten. De angst voor de gevolgen van zijn werk (Pilnjak had al eens vast gezeten in 1918!) bracht hem er waarschijnlijk toe O.K. te schrijven; ook één van zijn betere werken. Hierin doet hij een puur negatief verslag van zijn trip naar de Verenigde Staten in 1931.

 

Uit: The Snow (Vertaald door F. O’Dempsey)

 

„The tinkling of postillion-bells broke the stillness of the crisp winter night–a coachman driving from the station perhaps. They rang out near the farm, were heard descending into a hollow; then, as the horses commenced to trot, they jingled briskly into the country, their echoes at last dying away beyond the common.

Polunin and his guest, Arkhipov, were playing chess in his study. Vera Lvovna was minding the infant; she talked with Alena for a while; then went into the drawing-room, and rummaged among the books there.

Polunin’s study was large, candles burnt on the desk, books were scattered about here and there; an antique firearm dimly shone above a wide, leather-covered sofa. The silent, moonlit night peered in through the blindless windows, through one of which was passed a wire. The telegraph-post stood close beside it, and its wires hummed ceaselessly in the room somewhere in a corner of the ceiling–a

monotonous, barely audible sound, like a snow-storm.

The two men sat in silence, Polunin broad-shouldered and bearded, Arkhipov lean, wiry, and bald. Alena entered bringing in curdled milk and cheese-cakes. She was amodest young woman with quiet eyes, and wore a white kerchief.

“Won’t you please partake of our simple fare?” she asked shyly, inclining her head and folding her hands across her bosom.

Silent and absent-minded, the chess-players sat down to table and supped. Alena was about to join them, but just then her child began to cry, and she hurriedly left the room. The tea-urn softly simmered and seethed, emitting a low, hissing sound in unison with that of the wires. The men took up their tea and returned to their chess. Vera Lvovna returned from the drawing-room; and, taking a seat on the sofa beside her husband, sat there without stirring, with the fixed, motionless eyes of a nocturnal bird.“

 

borisPilnjak

Boris Pilnjak (11 oktober 1894 – 21 april 1938)

 

De Nederlands / Indonesisch dichter, essayist en geleerde.Gertrudes Johannes (Han) Resink werd geboren in Jogjakarta op 11 oktober 1911. Zie ook mijn blog van 11 oktober 2008.

Het Neushoornvogelpaar

Zij kwamen ergens uit de hemel dalen,

de bergen langs, in een vertilde vlucht

en wieken traag hoog boven het gerucht

van oerwoud, wind en water en vervalen

naar waar de verre vlakten ademhalen

in een opalen bovenzeese lucht,

alsof zij uit een voortijd in één zucht

een later leven willen binnendwalen.

 

Een veren huiver komt mij overvaren

dat wij uit vogels voortgekomen zijn

en als de vogels samengaan en paren.

Dan blijkt de mens dus toch gedroom te zijn

en ben ik slechts het jong, dat uit blijft staren

naar waar zijn ouders zijn – als zij het waren.

 

 

Hoogvlakte

 

Dit land leeft uit de diepten van een krater,

waarvan de top een nacht de lucht in ging

en niets meer naliet aan herinnering

dan grote keien, zwavelhoudend water,

de steile kammen van een bergenkring

en nog wat vuur, dat op het licht geklater

van water, dat uit warme bronnen zingt,

dit vers laat rijmen, eeuwen, eeuwen later.

 

Resink

Han Resink (11 oktober 1911 – 4 september 1997)

 

De Franse dichter en schrijver Pierre Jean Jouve werd geboren op 11 oktober 1887 in Arras.  Zie ook mijn blog van 11 oktober 2008.

 

Hélène

 

Que tu es belle maintenant que tu n’es plus
La poussière de la mort t’a déshabillée même de l’âme
Que tu es convoitée depuis que nous avons disparu
Les ondes les ondes remplissent le coeur du désert
La plus pale des femmes
Il fait beau sur les crêtes d’eau de cette terre
Du paysage mort de faim
Qui borde la ville d’hier des malentendus
Il fait beau sur les cirques verts inattendus
Transformés en églises
Il fait beau sur le plateau désastreux nu et retourné
Parce que tu es si morte
Répandant des soleils par les traces de tes yeux
Et les ombres des grands arbres enracinés
Dans la terrible Chevelure celle qui me faisait délirer

 

jouve

Pierre Jean Jouve (11 oktober 1887 – 8 januari 1976)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Hans Schiebelhuth werd geboren op 11 oktober 1895 in Darmstadt. Hij studeerde in München en had na zijn militaire diensttijd veel contacten in de kunstenaarskringen van die stad. Hij schreef voor tijdschriften als Der Weg en Münchner Blätter für Dichtung und Graphik. Later raakte hij goed bevriend met Carl Zuckmayer en leerde hij mensen uit de kring rond Stefan George kennen. Met de vertaling van werken van Thomas Wolfe werd Schiebelhuth zo bekend dat zijn eigen werk vaak wat op de achtergrond bleef. In 1937 emigreerde hij naar de VS.

 

Selbdritt mit Mond und Schatten

 

Mit einem Krug Wein unter blühenden Bäumen sitz ich,
Ich trink allein, und wo sind meine Freunde?
Ach, der Mond droben sieht auf mich herab;
Ich ruf ihm zu und heb den Becher auf zu seiner Klarheit.
Und sieh! Mein Schatten gängelt vor mir her.

Huh! Wir sind eine Gesellschaft zu drein, stell ich fest –
Wenn der Mond auch, der Arme, nicht trinken kann,
Und mein Schatten bloß um mich herumtanzt,
Wir sind einsinnig, Freunde, heut nacht:
Der Trinker, der Mond und der Schatten.
Mag unser Gelag zur Feier des Frühlings sein!

Ich sing, der wilde Mond irrt über den Himmel,
Ich tanz, mein Schatten taumelt herum.
Laßt uns zechen, solange wir wach sind!
Nur süße Trunkenheit soll uns je trennen!
Laßt uns eine Freundschaft geloben, wie Sterbliche sie nicht kennen,
und oft uns einander zurufen zur Abendzeit
Fernhinweg über den weiten, verblassenen Raum!

 

Darmstadt

Hans Schiebelhuth (11 oktober 1895 – 14 januari 1944)
Darmstadt (Geen portret beschikbaar)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 11 oktober 2008.

 

De Amerikaanse dichter, essayist en vertaler Richard H. W. Dillard werd geboren op 11 oktober 1937 in Roanoke, Virginia.

125 Jaar Ferdinand Bordewijk, Menno Wigman, Jonathan Littell, Eugen Egner, Mercè Rodoreda, Harold Pinter, Claude Simon, Boeli van Leeuwen

De Nederlandse schrijver Ferdinand Bordewijk werd geboren op 10 oktober 1884 in Den Haag. Dat is vandaag dus precies 125 jaar geleden. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2006 en mijn blog van 10 oktober 2007 en ook mijn blog van 10 oktober 2008.

 

Uit: Karaker

 

„In het zwartst van den tijd, omtrent Kerstmis, werd op de Rotterdamsche kraamzaal het kind Jacob Willem Katadreuffe met de sectio caesarea ter wereld geholpen. Zijn moeder was de achttienjarige dienstbode Jacoba Katadreuffe, zij werd bij verkorting Joba genoemd. Zijn vader was de deurwaarder A. R. Dreverhaven, een man van achter in de dertig, toen reeds bekend als het zwaard zonder genade voor iederen schuldenaar die hem in handen viel.

Het meisje Joba Katadreuffe had bij den ongehuwden Dreverhaven een korten tijd gediend, toen was hij bezweken voor haar onschuldig schoon, en zij voor zijn kracht. Hij was niet een man om te bezwijken, hij was zoo een kerel van graniet, met een hart slechts in letterlijken zin. Hij bezweek alleen dien eenen keer, hij capituleerde meer met betrekking tot zichzelf dan tot haar. Misschien toch, indien zij niet zulke bizondere oogen had gehad, zou er niets zijn voorgevallen. Maar het was geschied na dagen van verkropte woede over een grootsch plan dat hij had uitgedacht, opgezet, en voor zijn oogen zien vergaan omdat de geldschieter zich op het laatst terugtrok. Op het allerlaatst, óver het allerlaatst heen, toen terugtrekken niet meer had gemoogd, omdat de geldschieter bij woord gebonden was. Er was geen snipper bewijs, geen enkele getuige, en Dreverhaven als man der wet wist dat hij tegen den woordbreukige niets kon beginnen. Met diens brief in den zak – een brief zeer voorzichtig gesteld maar tevens pertinent afwijzend – kwam Dreverhaven laat thuis. Hij had het voelen aankomen, de laatste dagen heette de schoelje steeds afwezig als hij opbelde. Hij wist dat dit gelogen was, hij voelde het. Dan werd in den avond de brief bezorgd, het eerste en eenige geschrift, en hij had er geen vat op. Uitmuntend geredigeerd, daarachter moest wel een advocaat steken.

Dreverhaven kwam thuis, inwendig ziedend, en in een woede die hij verborg maakte hij zich meester van het meisje Joba Katadreuffe. Het meisje was niet van een aard om te bezwijken, zij had een sterken wil, maar zij was een meisje. Wat haar gebeurde was op de grens van een overweldiging, het was het niet geheel, en zij beschouwde het ook niet zoo.

Zij bleef bij haar patroon, alleen sprak zij tegen hem geen woord meer. Hij had een zwijgzamen aard, het hinderde hem niet in het minst. Dat draait wel weer bij, dacht hij, als het gevolgen heeft trouw ik haar. En hij zweeg van zijn kant.

Na een paar weken verbrak zij de stilte:

– Ik ben in positie.

– Zoo, zei hij.

– Straks ga ik weg.

– Zoo.

Hij dacht: dat draait wel weer bij. Binnen het uur hoorde hij de voordeur sluiten, niet nadrukkelijk, heel gewoon. Hij liep naar het venster. Daar ging het jonge ding, met een puilenden rieten koffer. Het was een stevig meisje, ze liep niet naar den koffer overgebogen. Hij zag haar gaan in het beginnend grauwen van den avond, het was in het laatst van April.“

 

Bordewijk_Blaman

Ferdinand Bordewijk (10 oktober 1884 – 28 april 1965)
Bordewijk met de schrijfster Anna Blaman in 1957

 

De Nederlandse dichter en vertaler Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966.  Zie ook mijn blog van 10 oktober 2008.

Tweeduizendzoveel

Tweeduizendzoveel. Nacht. Krant. Lamp.
Zolang je letters leest werkt je verstand.

Mijn tv – die niet weet dat ik besta –
bewoont een kamer waar ik alles zie.

Zag laatst een leeszaal waar een meisje sliep
en droomde later van bibliotheken

waar ieder boek een boekwerk zat te lezen,
Proust om Lenin, Hitler om Warhol geeuwde.

Tweeduizendzoveel. Pixels, steeds meer pixels.
De nieuwsdienst pokert met je hoofd.

Geloof niet in vrede, geloof in roem,
de drift waarmee we alles overdoen.

En duizend dikke Elvissen maar stralen.
En juichend vaart een oorlogsbodem uit.

Te zeggen dat we niks geleerd… (volgt een citaat
verluchtigd met een woord als god, ras, haat).

 

 

Kaufhaus des Westens

 

Kaufhaus des Westen. Kopen op recept.
Lento, lento langs vitrines schuiven
en betoverd bij een vulpen blijven staan.
Lipstick. Horloges. Lingerie. Kasjmier.
Als ergens ooit genezen wordt, dan hier.

Hier is het warm en druk, hier kun je dromen,
hier kun je kosteloos bij balustrades komen
waar Europa zich ontvouwt: een massagraf
dat blaakt van hoop en voor het donker
rouge, speelgoed en horloges koopt.

 

MennoWigman

Menno Wigman (Beverwijk, 10 oktober 1966)

 

De Amerikaanse schrijver Jonathan Littell werd geboren in New Yorkop 10 oktober 1967. Zijn debuut was de sciencefictionroman Bad Voltage (1989). Zijn tweede roman, Les bienveillantes, of “De welwillenden“, werd bekroond met de Prix Goncourt van 2006. Eerder won hij de “Grand Prix du Roman” voor dit werk. Littells familie is van Russisch-Joodse afkomst en is aan het einde van de 19de eeuw geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Littell
studeerde in Yale, maar bracht zijn kindertijd grotendeels door in Frankrijk. In 2001 startte hij met het schrijven van zijn tweede roman, “Les bienveillantes“, die een lijvig fresco is van de Tweede Wereldoorlog en het Oostfront, gezien vanuit de ogen van een gecultiveerde SS-officier, Maximilien Aue. Vanwege zijn Joodse afkomst is Littell veel geconfronteerd geworden met het thema – al is zijn directe familie gespaard gebleven bij de Holocaust. De Tweede Wereldoorlog is het centrale thema van ‘Les bienveillantes’. Om zich voor te bereiden voor deze roman las hij meer dan tweehonderd werken over Nazi-Duitsland, bezocht hij Holocaustarchieven en reisde naar Polen, Oekraïne en Rusland. 
Zie ook mijn blog van 7 november 2006.

 

Uit: The Kindly Ones (Vertaald door Charlotte Mandell)

 

„Oh my human brothers, let me tell you how it happened. I am not your brother, you’ll retort, and I don’t want to know. And it certainly is true that this is a bleak story, but an edifying one too, a real morality play, I assure you. You might find it a bit long—a lot of things happened, after all—but perhaps you’re not in too much of a hurry; with a little luck you’ll have some time to spare. And also, this concerns you: you’ll see that this concerns you. Don’t think I am trying to convince you of anything; after all, your opinions are your own business. If after all these years I’ve made up my mind to write, it’s to set the record straight for myself, not for you. For a long time we crawl on this earth like caterpillars, waiting for the splendid, diaphanous butterfly we bear within ourselves. And then time passes and the nymph stage never comes, we remain larvae—what do we do with such an appalling realization? Suicide, of course, is always an option. But to tell the truth suicide doesn’t tempt me much. Of course I have thought about it over the years; and if I were to resort to it, here’s how I’d go about it: I’d hold a grenade right up against my heart and go out in a bright burst of joy. A little round grenade whose pin I’d delicately pluck out before I released the catch, smiling at the little metallic noise of the spring, the last sound I’d hear, aside from the heartbeat in my ears. And then at last, happiness, or in any case peace, as the shreds of my flesh slowly dripped off the walls. Let the cleaning women scrub them off, that’s what they’re paid for, the poor girls. But as I said, suicidedoesn’t tempt me. I don’t know why, either—an old philosophical streak, perhaps, which keeps me thinking that after all we’re not here to have fun. To do what, then? I have no idea, to endure, probably, to kill time before it finally kills you. And in that case, writing is as good an occupation as anything else, when you have time to spare. Not that I have all that much spare time; I am a busy man, I have what is called a family, a job, hence responsibilities; all that takes time, and it doesn’t leave much to recount one’s memories. Particularly since memories are what I have quite a lot of. I am a veritable memory factory. I will have spent my whole life manufacturing memories, even though these days I’m being paid to manufacture lace. In fact, I could just as easily not write. It’s not as if it’s an obligation. After the war I remained a discreet man; thank God I have never been driven, unlike some of my former colleagues, to write my memoirs for the purpose of self-justification, since I have nothing to justify, or to earn a living, since I have a decent enough income as it is.“

 

jonathan-littell

Jonathan Littell (New York, 10 oktober 1967)

 

De Duitse schrijver, tekenaar en musicus Eugen Egner werd geboren op 10 oktober 1951 in Ingelfingen. Hij werkte aanvankelijk als graficus, was rockmuzikant in de band “Armutszeugnis” en vertaler van o.a. Monty Python. Verder leverde hij tekeningen en geluisbijdragen voor de Westdeutschen Rundfunk. Vanaf 1988 verschenen zijn tekeningen en teksten in o.a. , taz, Der Rabe, Kowalski, Eulenspiegel, Italien, Die Zeit, Junge Welt, Rolling Stone en Zitty. Egners teksten zijn voornamelijk surrealistisch en grotest van aard.

 

Uit: Schmutz

 

„In letzter Zeit wurde immer häufi ger vom Auftauchen r
ätselhaft er Gegenstände berichtet, für deren Existenz niemand eine Erklärung hatte und die als Auslöser von Gemütsbrand bezeichnet wurden. Erst gestern hatte Martin wieder davon gelesen, und jetzt, während der Autofahrt zu Nora, hörte er
in den Nachrichten, ein solcher Gegenstand sei in einem geschlachteten Schwein gefunden worden. Martin nahm die Meldung nur beiläufig zur Kenntnis, denn er war in Gedanken ganz woanders. Für ihn gab es auf dieser Welt nichts als Nora, seit er sie vor einigen Tagen bei Freunden getroff en hatte.

Er hatte sich ihre E-Mail-Adresse besorgt und ihr sein heftiges Entflammtsein mitgeteilt. Und sie hatte ihn daraufh in tatsächlich für heute nachmittag eingeladen.

Nora wohnte eine halbe Autostunde entfernt in einer rußigen Stadt, über der der Himmel von Schwerindustrie-Emissionen verdunkelt war. Aufgeregt, wie er war, verfuhr Martin sich kurz vor dem Ziel und kurvte einige bange Minuten lang fluchend herum, bis er schließlich direkt vor dem alten Mehrfamilienhaus, in dem Nora ihre Wohnung hatte, einen Parkplatz fand. Gerade noch rechtzeitig! Wenige Augenblikke später stand er ihr dann gegenüber, und die restliche Welt verblaßte sang- und klanglos, als sie ihn hereinbat.

Martin spürte augenblicklich, daß er Nora sympathisch war. Sein größter Wunsch war Wirklichkeit geworden! Er konnte sein Glück kaum fassen. Es kam ihm vor wie ein Wunder. Obwohl sie einander vorher erst einmal gesehen hatten, entstand sogleich eine derart vertraute Atmosphäre, daß man meinen konnte, sie wären bereits seit Jahren ein Paar. Bei Tee und Kuchen küßten sie einander. Am Abend, als ihr Leben nicht mehr dasselbe war wie noch vor wenigen Stunden, suchten Martin und Nora ein chinesisches Lokal in der Nähe auf.“

 

EugenEgner

Eugen Egner (Ingelfingen, 10 oktober 1951)

 

De Catalaanse schrijfster Mercè Rodoreda werd geboren op 10 oktober 1908 in Barcelona. Zij groeide uit tot een van de meest internationale catalaanse schrijvers, want haar werk is in bijna dertig talen vertaald, waaronder het Nederlands. Ze schreef voornamelijk romans en korte verhalen, maar hield zich ook bezig met journalistiek, poëzie en toneel. Zij heeft in Nederland vooral succes gehad met de roman Colometa uit 1962. Dit verhaal van een vrouw die staande blijft in de Burgeroorlog en de maatschappelijke ontreddering,

 

Uit: The Time of the Doves (Vertaald door David H. Rosenthal)

 

Julieta came by the pastry shop just to tell me that, before they raffled off the basket of fruit and candy, they’d raffle some coffeepots. She’s already seen them: lovely white ones with oranges painted on them. The oranges were cut in half so you could see the seeds. I didn’t feel like dancing or even going out because I’d spent the day selling pastries and my fingertips hurt from tying so many gold ribbons and making so many bows and handles. And because I knew Julieta. She felt fine after three hours’ sleep and didn’t care if she slept at all. But she made me come even though I didn’t want to, because that’s how I was. It was hard for me to say no if someone asked me to do something. I was dressed all in white, my dress and petticoats starched, my shoes like two drops of milk, my earrings white enamel, three hoop bracelets that matched the earrings, and a white purse Julieta said was made of vinyl with a snap shaped like a gold shellfish.

When we got to the square, the musicians were already playing. The roof was covered with colored flowers and paper chains: a chain of paper, a chain of flowers. There were flowers with lights inside them and the whole roof was like an umbrella turned inside out, because the ends of the chains were tied much higher up in the middle where they all came together. My petticoat had a rubber waistband I’d had a lot of trouble putting on with a crochet hook that could barely squeeze through. It was fastened with a little button and a loop of string and it dug into my skin. I probably already had a red mark around my waist, but as soon as I started breathing harder I began to feel like I was being

martyred. There were asparagus plants around the bandstand to keep the crowd away, and the plants were decorated with flowers tied together with tiny wires. And the m
usicians with their jackets off, sweating. My mother had been dead for years and couldn’t give me advice and my father had remarried. My father remarried and me without my mother whose only joy in life had been to fuss over me. And my father remarried and me a young woman all alone in the Plaça del Diamant waiting for the coffeepot raffle and Julieta shouting to be heard above the music. “Stop! You’ll get your clothes all wrinkled!” and before my eyes the flower-covered lights and the chains pasted on them and everybody

happy and while I was gazing a voice said right by my ear, “Would you like to dance?”

 

Rodoreda1

Mercè Rodoreda (10 oktober 1908 – 13 april 1983)

 

 De Britse schrijver Harold Pinter werd geboren op 10 oktober 1930 in Londen. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2006  en ook mijn blog van 10 oktober 2008 en ook mijn blog van 28 december 2008.

 

Uit: The Homecoming

       Act Two.

 

LENNY (to Ruth). What about one dance before you go?

TEDDY: We’re going.

LENNY: Just one.

TEDDY: No. We’re going.

LENNY: Just one dance, with her brother-in-law, before she goes.

LENNY bends to her.

Madam?

RUTH stands. They dance, slowly. TEDDY stands, with RUTH’s coat. MAX and JOEY come in the front door and into the room. They stand. LENNY kisses RUTH. They stand, kissing.

JOEY. Christ, she’s wide open. Dad, look at that.

Pause.

She’s a tart.

Pause.

Old Lenny’s got a tart in here.

JOEY goes to them. He takes RUTH’S arm. He smiles at LENNY. He sits with RUTH on the sofa, embraces and kisses her.

He looks up at LENNY.

Just up my street.

He leans her back until she lies beneath him. He kisses her. He looks up at TEDDY and MAX.

It’s better than a rubdown, this.

LENNY sits on the arm of the sofa. He caresses RUTH’s hair as JOEY embraces her. MAX comes forward, looks at the cases.

MAX. You going, Teddy? Already?

Pause.

Well, when you coming over again, eh? Look, next time you come over, don’t forget to let us know beforehand whether you’re married or not. I’ll always be glad to meet the wife. Honest. I’m telling you.“

 

Pinter

Harold Pinter (10 oktober 1930 – 24 december 2008)

 

De Franse schrijver Claude Simon werd geboren op 10 oktober 1913 te Tananarive (Madagaskar) als zoon van een Franse legerofficier. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2008.

 

Uit: La Route des Flandres

 

„sans doute aurait-il préféré ne pas avoir à le faire lui-même espérait-il que l’un d’eux s’en chargeait pour lui, lui éviterait ce mauvais moment à passer mais peut-être doutait-il encore qu’elle (c’est-à-dire la Raison c’est-à-dire la Vertu c’est-à-dire sa petite pigeonne) lui fût infidèle peut-être fut-ce seulement en arrivant qu’il trouva quelque chose comme une preuve comme par exemple ce palefrenier caché dans le placard, quelque chose qui le décida, lui démontrant de façon irréfutable ce qu’il se refusait à croire ou peut-être ce que son honneur lui interdisait de voir, cela même qui s’étalait devant ses yeux puisque Iglésia lui-même disait qu’il avait toujours fait semblant de ne s’apercevoir de rien racontant la fois où il avait failli les surprendre où frémissante de peur de désir inassouvi elle avait à peine eu le temps de se rajuster dans l’écurie et lui ne lui jetant même pas un coup d’œil allant tout droit vers cette pouliche se baissant pour tâter les jarrets disant seulement Est-ce que tu crois que ce révulsif suffira il me semble que le tendon est encore bien enflé Je pense qu’il faudrait quand même lui faire quelques pointes de feu, et feignant toujours de ne rien voir pensif et futile sur ce cheval tandis qu’il s’avançait à la rencontre de sa mort dont le doigt était déjà posé dirigé sur lui sans doute tandis que je suivais son buste osseux et raide cambré sur sa selle tache d’abord pas plus grosse qu’une mouche pour le tireur à l’affût mince silhouette verticale au-dessus du guidon de l’arme pointée grandissant au fur et à mesure qu’il se rapprochait l’œil immobile et attentif de son assassin patient l’index sur la détente voyant pour ainsi dire l’envers de ce que je pouvais voir ou moi l’envers et lui l’endroit c’est-à-dire qu’à nous deux moi le suivant et l’autre le regardant s’avancer nous possédions la totalité de l’énigme (l’assassin sachant ce qui allait lui arriver et moi sachant ce qui lui était arrivé, c’est-à-dire après et avant, c’est-à-dire comme les deux moitiés d’une orange partagée et qui se raccordent parfaitement) au centre de laquelle i
l se tenait ignorant ou voulant ignorer ce qui s’était passé comme ce qui allait se passer dans cette espèce de néant (comme on dit qu’au centre d’un typhon il existe une zone parfaitement calme) de la connaissance, de point zéro :…“

 

Simon

Claude Simon (10 oktober 1913 – 6 juli 2005)

 

De Antilliaanse schrijver Willem Christiaan Jacobus (Boeli) van Leeuwen werd geboren op 10 oktober 1922 op Curaçao. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2006 en ook mijn blog van 10 oktober 2008.

 

Uit: De eerste Adam

 

Hij was gestold tot wie hij was, zoals destijds toen hij was gezien door de dochter van Jamel: een mens los van alle mensen, die niet in een ander verloren kon gaan, die niet in een ander op kon lossen als suiker in water, die niet één vlees kon worden met een ander omdat zijn geest niet meer in het vlees was. Hij werd toen die hij was, onvervreemdbaar gevangen in zijn eigen huid, in de kringloop van zijn eigen bloed, in de hartslag van zijn eigen hart. En naast hem op het strand lag een medemens, eveneens een gesloten systeem van zenuwen en aderen en bloedsomloop in wiens lichaam hij was geweest: een medemens, niet meer een vrouw.“

 

Uit: Een vreemdeling op aarde

 

En zelf heeft hij als kind en jonge man, minder vaak naarmate hij ouder werd, deze geheimzinnige ogenblikken gekend, momenten van honingpuur en bloemenrein geluk, die de tranen in zijn ogen deden opwellen: op het achterbalkon van een tram, wanneer hij in de verte grachtenhuizen over een brug zag hangen; in de concertzaal, wanneer de violen onder de handen van de dirigent ineens een melodie tot zingende bloei brachten; in bed met een vrouw, wanneer hij plotseling in de lichaamswarmte van een medemens het geluk terugvond van het Paradijs.“

 

VanLeeuwen

Boeli van Leeuwen (10 oktober 1922 – 28 november 2007)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e oktober ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Ivan Boenin, Frederick Barthelme, R. K. Narayan, James Clavell, Rie Cramer, Louise Mack, Aleksis Kivi, Kermit Roosevelt sr., Robidé van der Aa

De Russische dichter en schrijver Ivan Aleksejevitsj Boenin werd geboren in Voronezj op 10 oktober 1870. Vanaf 1889 woonde hij in Charkov waar hij o.m. werkzaam is als ambtenaar, bibliothecaris en assistent-redacteur van Orlovskiy Vestnik. Daarna woonde hij afwisselend in Moskou en Sint-Petersburg. In 1891 publiceerde hij zijn eerste korte verhaal in Russkoye Bogatstvo, het literaire tijdschrift van N.K. Michailovskij. Tien jaar later, in 1901 publiceerde hij zijn eerste bundel gedichten onder de titel Listopad, die zeer gunstig werd ontvangen door de Russische critici. Hij raakte bevriend met Anton Tsjechov met wie hij een correspondentie voerde. Daarnaast onderhield hij vriendschappelijke contacten met Lev Tolstoj en Maxim Gorki. Voor het uitbreken van WO I maakte Boenin enkele reizen naar o.m. Ceylon, Palestina, Turkije en Egypte. Boenin stond uiterst vijandig tegenover de machtsgreep van de Bolsjewieken in 1917, die hij een “bloedige waanzin” noemde. In 1918 verliet hij Moskou en reise hij af naar Odessa, waar hij later de “rode terreur” van de Bosjewieken van dichtbij meemaakte. Boenin heeft over de wederwaardigheden van deze periode “Vervloekte dagen” geschreven, dat in 1925 gepubliceerd werd in het Westen. In 1920 vluchtte Boenin op een schip naar Frankrijk. Boenin verwierf de meeste roem met zijn korte verhalen, waarvan Het Einde van de Wereld, Mitja’s liefde, Antonov appels De Zonnesteek wellicht de bekendste zijn. Daarnaast schreef hij dagboeken, reisverslagen en gedichten, en maakte hij vertalingen van o.m. de poëzie van Byron, Tennyson, Musset, Coppé en Longfellow (‘The Song of Hiawatha’). Voor deze laatste vertaling ontving hij de prestigieuze Poesjkin-prijs.

 

 

A Farewell

 

Blasting the malachites beneath the rudder,

The seething sea spews pearly blobs of foam.

The shore sails nearer as we move from under

The ship’s smooth, towering shape and make for home.

 

The pier is empty. Pigeons coo and chatter

And peck at corn and scraps of food… At sea,

The ship’s stern sways, the bowsprit draws a pattern

Upon the dimming sky’s dark canopy.

 

Where now? March. Dusk. In port, the church bells ringing.

Of spring and sadness full this soul of mine.

Lights at the inn… No, home I’ll go, I’m thinking!

For I am drunk – drunk though I’ve touched no wine.

 

 

 

Istanbul

 

Starved, mangy dogs with mournful, pleading eyes,

Descendants of the ones that in a bygone

Age from the steppeland came, and, stung by flies,

Dragged in the wake  of dusty, creaking wagons.

 

The conqueror was rich and powerful,

And with his hordes, proud city, he invaded

Your palaces, and named you Istanbul,

And then sought rest, a lion gorged and sated.

 

But faster move the days than birds in flight!

Black loom the trees in Scutari; unnumbered

The tombs they shade, their marble shapes as white

As bones bleached by the rays of many summers.

 

Upon the dust of shrines and temples falls

The dust of ages, and the plainti
ve howling

Of dogs the gloom of desert sands recalls

Beneath Byzantium’s walls and arches crumbling.

 

Bare the Serail, its glory spent and past,

Its trees, now dry, bent low in desolation…

O Istanbul! Dead nomad camp, the last

Great relic of a last and great migration!

 

 

Vertaald door Natasha Bulashova en Greg Cole

 

Boenin

Ivan Boenin (10 oktober 1870 – 8 november 1953)

 

De Amerikaanse schrijver Frederick Barthelme werd geboren op 10 oktober 1943 in Houston, texas. Hij is een broer van de schrijvers Donald enSteve Barthelme. Van 1961 tot 1967 studeerde hij in New Orleans en Houston. Eigenlijk wilde hij beeldend kunstenaar worden en in het begin verdiende hij zijn geld o.a in een reclamebureau. In 1977 studeerde hij af aan de Magister an der Johns Hopkins University en werd hij docent creatief schrijven aan de University of Southern Mississippi in Hattiesburg. Barthelme schrijft korte verhalen en romans en wordt tot het minimalisme gerekend. Iets wat hij zelf niet op ptijs stelt.

 

Uit: Driver

 

“RITA SAYS the living-room lights keep her awake when she goes to bed before I do, which is most of the time. The light comes down the hall and under the bedroom door, she says, and in the dark it’s like a laser. So on Sunday, after she’d gone to bed, I started to read Money in semidarkness, tilting the pages to get the light from a book lamp clipped onto the magazine. That didn’t work, so I gave it up and watched a TV program about low riders in San Diego. They put special suspensions in their cars so they can bounce them up and down. That’s not all they do, but it’s sort of the center of things for them. I’d seen the cars before, seen pictures of them jumping – a wonderful thing, just on its own merits. I watched the whole show. It lasted half an hour, and ended with a parade of these wobbling, hopping, jerking cars creeping down a tree-lined California street with a tinkly Mexican love song in the background, and when it was done I had tears in my eyes because I wasn’t driving one of the cars. I muted the sound, sat in the dark, and imagined flirting with a pretty Latin girl in a short, tight, shiny dress with a red belt slung waist to hip, her cleavage perfect and brown, on a hot summer night with a breeze, on a glittering street, with the smell of gasoline and Armor All in the air, oak leaves rattling over the thump of the car engine, and me slouched at the wheel of a violet Mercury, ready to pop the front end for a smile.

            In the morning I left a note attached to the refrigerator with the tiny TV-dinner magnet, telling Rita what time I’d be home from the office, then got in the Celica and headed for the freeway. I’d been in traffic for half an hour, most of it behind a bald, architect-looking guy in a BMW 2002, when I saw a sign for Kleindienst Highway Auto Sales. This was a hand-painted sign, one quarter billboard size, in a vacant lot alongside the freeway – a rendering of a customized 1947 Ford. I got off at the next exit and went back up the feeder to get to this place, which was a shell-paved lot with a house trailer at the rear, strings of silver and gold decorations above, and a ten-foot Cyclone fence topped with knife wire.”

 

Barthelme

Frederick Barthelme (Houston, 10 oktober 1943)

 

De Indiase schrijver Rasipuran Krishnaswami Narayan werd geboren op 10 oktober 1906 in Madras. Hij wordt beschouwd als de pionier van de Engelstalige literatuur in India. Vanaf zijn debuut Swami and Friends (1937) situeerde hij bijna al zijn romans en verhalen in een fictief stadje (Malgudi, gemodelleerd naar zijn woonplaats Madras)–- als een Indiase Faulkner, maar dan schrijvend in een eenvoudiger stijl en met een Tsjechoviaans oog voor tragikomische zedensatire.  Narayans korte verhalen over Malgudi zijn verzameld in Malgudi Landscapes. Zijn bekendste romans zijn The English Teacher (1945), waarin een leraar de dood van zijn vrouw probeert te verwerken, The Guide (1958) en The Vendor of Sweets (1967), waarin het rustige leven van een vrome hindoe wordt verstoord door de komst van zijn nietsnuttige zoon uit Delhi.

 

Uit: My Days: A Memoir

 

“Ours was a Lutheran Mission School – mostly for boarders who were Christian converts. The teachers were all converts, and, towards the few non-Christian students like me, they displayed a lot of hatred. Most of the Christian students also detested us. The scripture classes were mostly devoted to attacking and lampooning the Hindu gods, and violent abuses were heaped on idol-worshippers as a preclude to glorifying Jesus. Among the non-Christians in our class I was the only Brahmin boy, and received special attention; the whole class would turn in my direction when the teacher said that Brahmins claiming to be vegetarians ate fish and meat in secret, in a sneaking way, and were responsible for the soaring price of those commodities. In spite of the uneasy time during the lessons, the Biblical stories themselves enchanted me. Especially the Old Testament seemed to be full of fascinating characters….

What I suffered in the class as a non-Christian was nothing compared to what Christian missionary suffered when he came to preach at our street corner. If Christian salvation came out of suffering, here was one who must have attained it. A European missionary with a long beard, escorted by a group of Indian converts carrying violins and harmoniums, would station himself modestly at the junction between Vellala Street and Purasawalkam High Road. A gentle concert would begin unobstrusively. A few onlookers stopped by, the priest nodded to everyone in a friendly manner, casting a genial look around, while the musicians rendered a full-throated Biblical hymn over the babble of the street, with its hawkers’ cries and the jutka-drivers’ urging of their lean horses. Urchins sat down in the front row on the ground, and all sorts of men and women assembled. When the preacher was satisfied that he had gathered a good audience, he made a sign to the musicians to stop. His speech, breaking into the abrupt silence that ensued, was delivered in an absolutely literary Tamil, stiff and formal, culled out of a dictionary, as far away from normal speech as it could be.”

 

rknarayan
R. K. Narayan (10 oktober 1906 – 13 mei 2001)

 

 

De Brits – Amerikaanse schrijver en regisseur James Clavell (pseudoniem van Charles Edmund DuMaresq de Clavelle) werd geboren op 10 oktober 1924 in Sydney. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2008.

 

Uit: Noble House

 

„:45 p.m.:

The police officer was leaning against one corner of the information counter watching the tall Eurasian without watching him. He wore a light tropical suit and a police tie and white shirt, and it was hot within the brightly lit terminal building, the air humid and smell-laden, milling noisy Chinese as always. Men, women, children, babes. An abundance of Cantonese, some Asians, a few Europeans.

“Superintendent?”

One of the information girls was offering him a phone. “It’s for you, sir,” she said and smiled prettily, white teeth, dark hair, dark sloe eyes, lovely golden skin.

“Thanks,” he said, noticing that she was Cantonese and new, and did not mind that the reality of her smile was empty, with nothing behind it but a Cantonese obscenity. “Yes?” he said into the phone.

“Superintendent Armstrong? This is the tower—Yankee 2’s just landed. On time.”

“Still Gate 16?”

“Yes. She’ll be there in six minutes.”

“Thanks.” Robert Armstrong was a big man and he leaned across the counter and replaced the phone. He noticed her long legs and the curve of her rump in the sleek, just too tight, uniformed chong-sam and he wondered briefly what she would be like in bed. “What’s your name?” he asked, knowing that any Chinese hated to be named to any policeman, let alone a European.“

 

Clavell

James Clavell (10 oktober 1924 – 6 september 1994)

 

De Nederlandse dichteres, schrijfster en illustrator Rie Cramer werd geboren in Sukabumi op Java, Indonesië op 10 oktober 1887. Rie Cramer groeide op in Indonesië. Zelf gaf ze later aan dat haar moeder koel en afstandelijk was. Haar vader was er bijna nooit, hij was kapitein en daarom vaak afwezig. Ze begon kinderverhalen te schrijven en tekeningen te maken. In dit genre heeft zij veel gepubliceerd. Ze illustreerde ook sprookjes van de gebroeders Grimm, Charles Perrault (de Sprookjes van Moeder de Gans), van Hans Christian Andersen en Russische sprookjes, daarnaast heeft ze ook boeken van Nienke van Hichtum geïllustreerd. Later schreef Cramer romans, toneelstukken en hoorspelen onder de pseudoniemen Marc Holman en Annie Smit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef zij Verzen van Verzet. Rie Cramer is driemaal getrouwd geweest, maar ze vond zichzelf niet geschikt voor een gezinsleven en hechtte aan haar vrijheid. Ze trok veel naar het buitenland. Op Majorca kocht ze een huis en daar heeft ze lange tijd met vrienden gewoond.

 

 

Zij zullen hem niet knechten

 

Zij zullen hem niet knechten,

Den Nederlandschen Leeuw,

Al schonden zij zijn vrijheid

Met bommen en geschreeuw!

Zij zullen hem niet knechten,

Al is hij overmand!

Eens zal hij weer bevechten

Den vijand van ons land!

 

Al pleegden laffe ploerten,

Die zich, tot schand’ en smaad,

Eens Hollands burgers noemden,

Een lasterlijk verraad.

Zij zullen hem niet knechten,

Al schonden zij zijn vree!

Eens zal hij weer bevechten

Duitschland en d’ N.S.B.!

 

Al zijn ook onze steden

Verwoest en platgebrand,

Al vielen onzen helden

De wapens uit de hand, –

Zij zullen hem niet knechten,

Noch dwingen onder ’t juk!

De Leeuw zal blijven vechten,

Ons redden uit den druk!

 

Om Hollands land te redden,

Toen het verslagen lag,

Is vechtend hij geweken,

Maar…… onder Hollands vlag!

Zij zullen hem niet knechten!

Strijdend naast Albion,

Zal hij zoo lang nog vechten

Tot hij den oorlog won.

 

CRAMER

Rie Cramer (10 oktober 1887 – 18 juli 1977)

 

De Australische dichteres en schrijfster Louise Mack werd geboren op 10 oktober 1870 in Hobart, Tasmania. Haar vader was een predikant die van staat naar staat trok in verband met zijn werk. Tegen de tijd dat zij naar school moest vestigde de familie zich in Sydney. Later maakte zij reizen naar Europa en tijdens WO I berichtte zij van het front voor de “Daily Mail” en de “Evening News”. Haar eerste roman werd gepubliceerd in 1896 en haar eerste dichtbundel in 1901.

 

Before Exile 

 

Here is my last good-bye,

This side the sea.

Good-bye! good-bye! good-bye!

Love me, remember me.

 

This is my last good-bye,

This side the sea.

I bless, I pledge, I cling,

Love me, remember me.

 

This is my last good-bye

To each dear tree,

To every silent plain,

Love me, remember me.

 

This is my last good-bye,

This side the sea.

O friends! O enemies!

Love me, remember me.

 

You will remain, but I

Must cross the sea.

My heart is faint with love,

O Land! remember me.

 

You will not even ask

What claim has she.

She loved us, she has gone…

’Tis all, remember me.

 

This is what you will say,

My Land across the sea,

She was of us, has gone…

And you’ll remember me.

 

Here is my last good-bye

This side the sea.

Farewell! and when you can,

Love me, remember me.

louise_mack

Louise Mack (10 oktober 1870 – 23 november 1935)

 

De Finse dichter en schrijver Aleksis Kivi werd geboren als geboren Alexis Stenvall in Palojoki op 10 oktober 1834. Kivi wordt wel de vader van de Finse literatuur genoemd. Van zijn werken zijn de roman De zeven gebroeders (Seitsemän veljestä) en het toneelstuk Nummisuutarit (De schoenmakers op de heide) het bekendst.  In 1846, toen hij 11 was, verhuisde hij naar Helsinki om naar school te gaan. Hij leerde hier Zweeds wat een voorwaarde was om later verder te studeren en om priester te worden. In 1852 moest hij wegens geldgebrek de school verlaten. Met de hulp van een oudere vriend rondde hij in 1857 zijn opleiding alsnog af. In 1859 wordt Kivi toegelaten tot de Universiteit van Helsinki, waar hij literatuur studeert en interesse in theater ontwikkelt. Zijn eerste toneelstuk Kullervo is gebaseerd op tragisch verhaal uit de Kalevala. Van 1863 wijdde Kivi al zijn tijd aan schrijven. Over zijn roman De zeven gebroeders deed hij 10 jaar. In de jaren 1870 raakte Kivi verslaafd aan alcohol en leed hij aan schizofrenie. Hij werd opgenomen in een ziekenhuis (Lapinlahti) voor geesteszieken in Helsinki. Een van de zaken die bijdroegen aan zijn verval was de slechte ontvangst van zijn in 1870 verschenen roman De zeven gebroeders.

 

My Heart’s Song 

 

Absalon, my son, that I could have died for you, my son.

Life holds no pleasure, let me descent to hell, weeping

 

Grove of Tuoni, grove of evening,

There a sandy cradle is waiting,

There I will carry my child.

 

There the child is free from sorrow

In the wood, in the meadow

Tending the cattle of Tuoni.

 

There my child is free from sorrow

When the evening casts it’s shadow

Rocked in the cradle of Tuoni.

 

There my child is free from sorrow,

Lulled to sleep by a birdsong mellow,

Rocked in a cradle of gold.

 

Peace of Tuoni, far from passion

Far away from man’s oppression

Far from the treacherous world. 

 

Kivi

Aleksis Kivi (10 oktober 1834 – 31 december 1872)
Portret door Sigurd Wettenhovi-Aspan

 

De Amerikaanse schrijver, zakenman en officier Kermit Roosevelt sr. Werd geboren op 10 oktober 1889 in Sagamore Hill in Oyster Bay, New York, Hij was de tweede zoon van de Amerikaanse president Theodore Roosevelt en een neef van Franklin D. Roosevelt. Roosevelt was ook medeoprichter van de United States Lines.

 

Uit: War In The Garden Of Eden

 

As we steamed out of the harbor we were joined by two diminutive Japanese destroyers which were to convoy us. The menace of the submarine being particularly felt in the Adriatic, the transports travelled only by night during the first part of the voyage. To a landsman it was incomprehensible how it was possible for us to pursue our zigzag course in the inky blackness and avoid collisions, particularly when it was borne in mind that our ship was English and our convoyers were Japanese. During the

afternoon we were drilled in the method of abandoning ship, and I was put in charge of a lifeboat and a certain section of the ropes that were to be used in our descent over the side into the water. Between twelve and one o’clock that night we were awakened by three blasts, the preconcerted danger-signal. Slipping into my life-jacket, I groped my way to my station on deck. The men were filing up in perfect order and with no show of excitement. A ship’s officer passed and said he had heard that we had been torpedoed and were taking in water. For fifteen or twenty minutes we knew nothing further. A Scotch captain who had charge of the next boat to me came over and whispered: “It looks as if we’d go down. I have just seen a rat run out along the ropes into my boat!” That particular rat had not been properly brought up, for shortly afterward we were told that we were not sinking. We had been rammed amidships by one of the escorting destroyers, but the breach was above the water-line. We heard later that the destroyer, though badly smashed up, managed to make land in safety.

We laid up two days in a harbor on the Albanian coast, spending the time pleasantly enough in swimming and sailing, while we waited for a new escort. Another night’s run put us in Navarino Bay. The grandfather of Lieutenant Finch Hatton, one of the officers on board, commanded the

Allied forces in the famous battle fought here in 1827, when the Turkish fleet was vanquished and the independence of Greece assured.“

Kermit_Roosevelt_1926

Kermit Roosevelt sr. (10 oktober 1889 – 4 juni 1943)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Robidé van der Aa (eig. Christianus Petrus Eliza van der Aa) werd geboren op 10 oktober 1791 in Oosterbeek. Hij was advocaat in Leiden, van 1818-1834 procureur te Leeuwarden en daarna jurist en inspecteur bij het onderwijs te Arnhem. Zijn geschriften en daden getuigen van vaderlandsliefde (o.a. na de dood van Jan van Speijk), van belangstelling in volksgeluk, maatschappelijke welvaart en, naar zijn vermogen, in de letteren. Van der Aa werd in 1837 medewerker van De Gids. De samenwerking in de redactie (met name Potgieter) werd echter geen succes. Van der Aa werd afgescheept met onbelangrijke klusjes, terwijl Potgieter achter zijn rug Bakhuizen van den Brink binnenhaalde als redacteur. Toen uitgever Beijerinck de uitgave in 1841 overdroeg aan P.N. van Kampen, was Van der Aa binnen De Gids feitelijk overbodig geworden.

 

 

Het nieuwe boekje

 

Naatje had een boek gekregen,

Dat vol fraaije plaatjes was;

Schoon zij daaglijks daarin las,

Spaarde zij het toch terdegen:

Hoe naauwkeurig men ’t beziet,

Vlek of scheuren vindt men niet.

 

Zij vertoont het haar Mamaatje,

Die, met ware moedervreugd,

Om die netheid zich verheugt.

Kussend zegt zij: ‘Lieve Naatje!

Wie, als gij, zijn boekje spaart,

Is gewis er meerder waard.’

 

VanDerAa

Robidé van der Aa (7 oktober 1791 – 14 mei 1851)

Tadeusz Różewicz, Herman Brusselmans, Victor Klemperer, Mário de Andrade, Jens Bjørneboe, Léopold Senghor, Johannes Theodor Baargeld, Marína Tsvetájeva, Ivo Andrić , Christian Reuter, Holger Drachmann

De Poolse dichter en schrijver Tadeusz Różewicz werd geboren in Radomsko op 9 oktober 1921. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2008.

 

 

A Voice

 

They mutilate they torment each other

with silences with words

as if they had another

life to live

 

they do so

as if they had forgotten

that their bodies

are inclined to death

that the insides of men

easily break down

 

ruthless with each other

they are weaker

than plants and animals

they can be killed by a word

by a smile by a look

 

 

 

Vertaald door Czeslaw Milosz

 

 

 

The Survivor

 

I am twenty-four

led to slaughter

I survived.

 

The following are empty synonyms:

man and beast

love and hate

friend and foe

darkness and light.

 

The way of killing men and beasts is the same

I’ve seen it:

truckfuls of chopped-up men

who will not be saved.

 

Ideas are mere words:

virtue and crime

truth and lies

beauty and ugliness

courage and cowardice.

 

Virtue and crime weigh the same

I’ve seen it:

in a man who was both

criminal and virtuous.

 

I seek a teacher and a master

may he restore my sight hearing and speech

may he again name objects and ideas

may he separate darkness from light.

 

I am twenty-four

led to slaughter

I survived.

 

 

 

Vertaald door Adam Czerniawski

 

 

Tadeusz

Tadeusz Różewicz (Radomsko, 9 oktober 1921)

 

 

De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans werd geboren in Hamme op 9 oktober 1957. Zie ook mijn blog van 8 oktober 2006 en ook mijn blog van 9 oktober 2007 en ook mijn blog van 9 oktober 2008.

Uit: Een dag in Gent

 

„Ik voelde me verplicht om verder te praten over de tumor van Sven Blanco. Die jongen zat daar toch maar mooi mee. ‘er zijn veel mensen,’ zei ik, ‘die zo’n hersentumor kwijtraken alsof het niets is. Sterker nog, die hersentumor gaat vanzelf weg.’

‘Toch ben ik er niet gerust op,’ zei Sven, ‘temeer omdat ik de laatste tijd meer koppijn heb dan vroeger.’

‘Zou dat door de stress komen?’

‘Nee, door die tumor, denk ik.’ Hij zou gelijk kunnen hebben. De kwestie was dat we geen van beiden medisch geschoold waren en in wezen in de ijlte zaten te zwetsen. Wat wisten een lapsteelgitarist en een romancier van hersentumoren? Niet meer dan een normaal mens. ‘Die buurman met die snor,’ zei Sven, ‘is die gestorven aan z’n hersentumor?’

‘Ja, maar hij had net zo goed aan iets anders gestorven kunnen zijn. Hij was niet erg gezond.’

‘Hoe oud was hij toen hij stierf?’‘Een jaar of vijftig.’

‘Dan heb ik zeker nog twintig jaar te gaan.’

‘Je zou zelfs niet zeggen dat je dertig bent. Je lijkt wel een eeuwige puber.’‘Dat zegt m’n stiefmoeder ook.’

‘Hoe gaat het met haar?’

‘Niet zo best. Stress. Daar heeft ze continu koppijn van.’ Ik stak een sigaret op, zo erg was ik aan een dosis tabak toe. We konden moeilijk over Svens hersentumor, Svens stiefmoeder, Svens lapsteel en Svens wie weet wat nog allemaal blijven praten. Soms moet een mens van onderwerp veranderen. Zo’n ander onderwerp, dat vind je niet zo gauw. Ik moest hard nadenken voor ik er een vond. Ik zei: ‘Zou jij een neger willen zijn?’

‘Waarom zou ik in godsnaam een neger willen zijn?’ vroeg Sven.

‘Omdat je dan veel succes zou hebben bij blanke vrouwen.’

‘Ik heb nu ook succes bij blanke vrouwen.’

Met die gast was het moeilijk praten. ‘Nóg meer succes,’ zei ik.

‘Dus jij beweert dat negers veel succes hebben bij blanke vrouwen?’

‘Ja, godverdomme, dat beweer ik. Ik heb de cijfers om dat te staven niet bij me, maar ieder kind weet dat. Het is dat westerse vrouwen niet willen toegeven dat ze op negers vallen. Laten we maar ophouden over negers. Voor je het weet sleep je er andere allochtonen bij en begin je op Marokkanen of Turken te kakken.’

‘Ik kak nooit op Marokkanen of Turken. Ik ben verdraagzaam. Ik ben antiracistisch. Ik ben links.’ Links en toch een hersentumor, dat zou niet mogen. ‘Ik ook,’ zei ik. ‘Ik kak ook nooit op Marokkanen, Turken, negers of om het even welke allochtonen. Of op andere bevolkinsgroepen waarmee je uit moet kijken. Ik houd er m’n handen van af. Van mij mogen ze co-existeren zoveel ze willen. En hun eigen cultuur? Die mogen ze houden tot ze een ons wegen.’

 

herman-brusselmans

Herman Brusselmans (Hamme, 9 oktober 1957)

 

De Joods-Duitse filoloog en schrijver Victor Klemperer werd gebopen in Landsberg an der Warthe (tegenwoordig Gorzów Wielkopolski) op 9 oktober 1881. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2008.

 

Uit: Ich will Zeugnis ablegen bis zum letzten, Tagebücher 1933-1945

10. März
, Freitag abends

30. Januar: Hitler Kanzler. Was ich bis zum Wahlsonntag, 5.3., Terror nannte, war mildes Prélude. Jetzt wiederholt sich haargenau, nur mit anderem Vorzeichen, mit Hakenkreuz, die Sache von 1918. Wieder ist es erstaunlich, wie wehrlos alles zusammenbricht. Wo ist Bayern, wo ist das Reichsbanner usw. usw.? Acht Tage vor der Wahl die plumpe Sache des Reichstagsbrandes – ich kann mir nicht denken, daß irgend jemand wirklich an kommunistische Täter glaubt statt an bezahlte Arbeit. Dann die wilden Verbote und Gewaltsamkeiten. Und dazu durch Straße, Radio etc. die grenzenlose Propaganda. Am Sonnabend, 4., hörte ich ein Stück der Hitlerrede aus Königsberg. Eine Hotelfront am Bahnhof, erleuchtet, Fackelzug davor, Fackelträger und Hakenkreuz-Fahnenträger auf den Balkons und Lautsprecher. Ich verstand nur einzelne Worte. Aber der Ton! Das salbungsvolle Gebrüll, wirklich Gebrüll, eines Geistlichen. – Am Sonntag wählte ich den Demokraten, Eva Zentrum. Abends gegen neun mit Blumenfelds bei Dembers. Ich hatte zum Scherz, weil ich auf Bayern hoffte, mein bayrisches Verdienstkreuz angesteckt. Dann der ungeheure Wahlsieg der Nationalsozialisten. Die Verdoppelung in Bayern. Dazwischen das Horst-Wessel-Lied. – Eine entrüstete Zurückweisung, loyalen Juden werde nichts Übles geschehen. Gleich darauf Verbot des Zentralvereins jüdischer Bürger in Thüringen, weil er die Regierung »talmudistisch« kritisiert und herabgesetzt habe. Seitdem Tag um Tag Kommissare, zertretene Regierungen, gehißte Fahnen, besetzte Häuser, erschossene Leute, Verbote (heute zum erstenmal auch das ganz zahme »Berliner Tageblatt«) etc. etc. Gestern »im Auftrag der NS-Partei« – nicht einmal mehr dem Namen nach im Regierungsauftrag – der Dramaturg Karl Wollf entlassen, heute das ganze sächsische Ministerium usw. usw. Vollkommene Revolution und Parteidiktatur. Und alle Gegenkräfte wie vom Erdboden verschwunden. Dieser völlige Zusammenbruch einer eben noch vorhandenen Macht, nein, ihr gänzliches Fortsein (genau wie 1918) ist mir so erschütternd. Que sais-je? – Am Montagabend bei Frau Schaps zusammen mit Gerstles. Niemand wagt mehr, etwas zu sagen, alles ist in Angst. Nur ganz unter uns sagte Gerstle: » Der Brandstifter im Reichstag war nur mit Hose und kommunistischem Parteibuch bekleidet und hat nachweislich bei einem NS-Mann gewohnt. «Gerstle humpelte auf Krücken; er hat sich beim Skilaufen in den Alpen ein Bein gebrochen. Seine Frau steuerte ihr Auto, in dem wir ein Stück zurückfuhren.
Wie lange werde ich noch im Amt sein? „

Klemperer

Victor Klemperer (9 oktober 1881 – 11 februari 1960)

 

 

De Braziliaanse dichter en schrijver Mário de Andrade werd op 9 oktober 1893 in São Paulo in Brazilië geboren. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2006 en ook mijn blog van 9 oktober 2008.

 

 

IMPROMPTU OF THE DEAD BOY

Dead, the rests sweetly among the flowers in his coffin.

There are such moments when we living
This life of interests and struggles
Grow tired of plucking desires and worries.
Then we stop a moment, leave the murmur of the body,
The lost head ceases to imagine,
And oblivion comes sweetly.
Who then can enjoy the roses around him?
The beautiful sight that the car cuts through?
The thought that makes him a hero?…
The body is a veil upon the furniture<
A gesture that stopped in the middle of the road,
A gesture we have forgotten.
Dead, he sweetly forgets among the flowers in his coffin.

He doesn´t seem to sleep, nor do I say the dreams happily;
he is dead.
In a moment of life the spirit forgot and stopped.
Suddenly he was frightened by the noise of tears,
Perhaps he felt a great frustration
For having left life while so strong and so young.

He felt spite and did not move any more.
And how he will not move any more.

Go away! go away, dead boy!
Oh, go away: I do not know you any more.
Do not return at night to flash on my destiny
The light of your presence and your desire to think!
Do  not offer me again your courageous hope,
Nor ask of me the shape of the Earth for your dreams!

The universe bellows with grief at the flaming of fires,
The terrified alarms cross in the air,
And my peace is enormous and unbearable!
My tears fall upon you and you are like a broken Sun.
What freedom in your obilivion!
What firm independence in your death!
Oh, go away: I do not know you any more!

 

MOMENT

The wind cuts everything in two.
Only a wish for neatness binds the world…

There is sun. There was rain. And the wind
Scatters trombones of cloud in the blue.

Nobody can be whole in the city.
The doves cling to skyscrapers, it rains.
It is cold. It is heartache… It is this violent wind
That bursts from the caves of human earth
Demanding sky, peace, and a touch of spring.

 

Vertaald door John Nist en Yolanda Leite

 

 

mario-de-andrade-2

Mário de Andrade (9 oktober 1893 – 25 februari 1945)

 

De Noorse schrijver, schilder en essayist Jens Bjørneboe werd geboren op 9 oktober 1920 in Kristiansand. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2008.

 

Uit: The Caretaker (Vertaald door Esther Greenleaf Müer)

 

For a resident of such a distinguished and well-known madhouse as La Poudrière I must admit that I feel fine, and enjoy a bewildering degree of freedom of thought, expression and movement. At any rate greater than the stars’. And then there’s my own highly ambiguous position at the hospital. As caretaker and a kind of jack-of-all-trades (including that of observer) I have at my disposal one of the gardeners’ cottages, along with the abovementioned grape and tomato arbor: they lie at the park’s outer edge and are surrounded by a high, palisade-like fence with a heavy, lockable gate, so that when I wish I can be wholly isolated in my own world. For example I can get drunk in peace, though that happens very seldom now. And I can smoke hashish with al Assadun, even if we usually do that up in the tower at Lefèvre’s, where he has installed a first-class hi-fi set—since music is an almost indispensable part of the hash. Likewise Dr. Lefèvre and I can travel to the sun as often as we wish; this always happens at my house.

But that isn’t the most important thing; most important are the mornings and the nights, when I can be utterly undisturbed in my work, and can sit in the garden with my breakfast before proceeding up to the Institute or the clinic to discharge my more routine duties.

The grape and tomato arbor I’ve described, but the house is just as important; it’s old, whitewashed and very simple, like the oldest peasant houses in this district: dirt floor, open fireplace, heavy ceiling beams and a very small sleeping alcove. Outside: the brook, some leafy trees and the plants. Best of all are the mornings, going out barefoot and almost naked right after sunrise, feeling the spicy, fresh scent, the cool morning air, and looking at the light in the treetops or the espaliers. I get a boundless pleasure from these simple things; strictly speaking it’s the only happiness I have. I prefer each day to be exactly like the one before.

This has brought me complete clarity of soul, the old man’s peace, a quiet heart. Perhaps I miss the sea at times, I don’t know.

I said “as caretaker.” Of course it’s not that simple. It turns out that nothing, absolutely nothing, is simple when you look a bit more closely. Now, for example, there’s someone howling up in the clinic again; it’s probably the Russian ambassador’s wife. She cries like a wolf. In the soundless night this lonely wolf-howl from the ward cuts loose like a stripe on the black night sky, like the trail of a shooting star. The ululating, drawn-out cry is repeated a couple of times. Why do the wolves in the forest also howl thus? For all its wolfishness it’s still first and foremost a human howl. She’s probably up there hanging onto the window bars while she howls, as she usually does during attacks. If it continues, Dr. Lefèvre will have to leave his desk and his work and go over to the ward to take care of her. al Assadun can’t do it because she always tries to rape him.“

.

Bjorneboe

Jens Bjørneboe (9 oktober 1920 – 9 mei 1976)

 

 

De Senegalese schrijver Léopold Senghor werd geboren op 9 oktober 1906 in het plaatsje Joal aan de Atlantische kust, zo’n 70 kilometer van de Senegalese hoofdstad Dakar. Zie ook mijn blog van 13 oktober 2007 en ook mijn blog van 9 oktober 2008.

 

 

Noliwe

 

The weakness of the heart is holly…

Ah! You think that I never loved her

My Negress fair with palmoil, slender as a plume

Thighs of a starlet otter, of Kilimanjaro snow

Breasts of mellow rice-fields, hills of acacias under the

East Wind.

Noliwe with her arms of boas, lips of the adder

Noliwe, her eyes were constellations there is no

need of moon or drum

But her voice in my head and the feverous pulse of the

night…

Ah! You think that I never loved her!

But these long years, this breaking on the wheel of the years, this carcan strangling every act

This long night without sleep I wandered like a

mare from the Zambezi, running and rushing at the

stars

Gnawed by a nameless suffering, like the leopards in the

trap.

I would not have killed her if I had loved her less.

I had to escape from doubt

From the intoxication of the milk of her mouth, from

the throbbing drum of the night of my blood

From my bowels of fervent lava, from the uranium

mines of my heart in the depths of my Blackness

From love of Noliwe

From the love of my black skinned People.

 

Senghor

Léopold Sédar Senghor (9 oktober 1906 – 20 december 2001)

 

De Duitse dichter, schrijver, schilder en graficus Johannes Theodor Baargeld werd geboren op 9 oktober 1892 in Stettin. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2008.

 

 

Der Vogelobre Hornebomm – vulgo dadamax

 

Strüh us strüh us dien Jungfernkorn

Der Vogelobre kommt der Hornebomm

Die hornen Fähnchen uf dien Ei

Dien Sträusschen frei die Fähnchen frei

Der Utterschneck die Scherenbraut

Die stossen ihm die Kufen auf

Die nackten Inseln schlagen an

Die nackten Sträusschen schlagen an

 

Der Vogelobre Hornebomm das grosshell Fisch

das Oberschiff

Nickt die Korallenwürmer auf

Nickt die Otterhöschen auf

Den Wasserhamster nickt er auf den hintendrauf

Kommen schon die 17 Bunteglas

Und Busenzottel die der an sich trägt

Der Zeterfisch der Fischkalb Halbesohn

Zwischen ein und halbe Sohn

Halber Zeter halber Sohn

Was scherts den Obre Hornebomm

Den Leckenmaul im Oberhorn

Ihm staht sein Rogeneuter ob dem Horn

Das staht ihm gefreit

Der Hornsturm drin der Hornsturm drin

Darinnen ist die Paarungszeit

Die tiefe Turm die tiefe Zeit

Die Horne Sträusschen und die Ei

Und immer wied die Paarungszeit

Das Schiffchen auf dem Türmegrund

Das Schiffchen auf dem Sträusschengrund

Die hornen Fähnchen hochgeweiht

Und allerob das Hochgeweih

Des hohe Vogel Hornebomm

Das Obergroßschiff Hornebomm

 

Baargeld

Johannes Theodor Baargeld (9 oktober 1982 – 18 augustus 1927)

 

De Russische dichteres en schrijfster Marína Tsvetájeva werd geboren op 9 oktober 1892 in Moskou. Zie ook mijn blog van 9 oktober 2006 en ook mijn blog van 9 oktober 2008.

 

In the Winter

 

Bells again break the silence,

Wailing with remorse…

Only several streets divide us,

Only several words!

A silver sickle in the night,

The city sleeps this hour,

The falling snowflakes set alight

The stars upon your collar.

Are the sores of the past still aching?

How long will they abide?

You’re teased by captivating,

New and shimmering eyes.

 

They (blue or brown?) are dearer

Than anything pages hold!

Their lashes are turning clearer,

Out in the freezing cold…

Church bells have faded to silence

Powerless from remorse…

Only several streets divide us,

Only several words!

The silver crescent, at this hour,

Looks at poetic souls in awe,

The winds are gusting and your collar

Is covered with the snow.

 

 

 

This night, I wander, all alone

 

This night, I wander, all alone outside, –

A sleepless nun, a homeless traveler! –

I have the keys from all the gates tonight

Of this unique, and one and only capital!

 

Insomnia has pushed me into town,

– How stunning you appear, O dusky Kremlin! –

This night, I kiss the boisterous and round,

The hostile, warring planet on the temple!

 

The muggy wind blows straight into the soul.

And not the hair arises, but the fleece!

This night, alone, I pity, one and all, –

Those who are pitied presently and kissed. 

 

Vertaald door Andrey Kneller

 

Marina_Tsvetájeva

Marína Tsvetájeva (9 oktober 1892 – 31 augustus 1941)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 9 oktober 2006 en mijn blog van 13 oktober 2006.

De Servisch-Kroatische schrijver Ivo Andrić werd geboren op 9 oktober 1892 in het dorpje Dolac in de buurt van Travnik, Bosnië.

De Duitse schrijver Christian Reuter werd geboren op 9 oktober 1665 in Kütten bei Halle.

De Deense schrijver Holger Drachmann werd geboren op 9 oktober 1846 in Kopenhagen.

Alexis de Roode, Martin van Amerongen, Benjamin Cheever, Jakob Arjouni, André Theuriet, Nikolaus Becker

De Nederlandse dichter Alexis de Roode werd geboren op 8 oktober 1970 in Hulst. Zie ook mijn blog van 8 oktober 2008.

 

Finish

De atleet stond op het veld
en rekte zijn oude benen
toen de dood langskwam en wenkte:
Dag jongen, loop je even mee?

Een korte steek in de zij,
dat was alles. Hij bukte zich
om zijn veters aan te trekken,
maar de schoenen waren al leeg en
hij rende de lucht in.

Gewichtloos en zonder
ooit buiten adem te raken
zwom hij door een sterrenzee,
fietste de melkweg rond
en liep ten slotte
in de witte tunnel van de zon,
zonder steken, zo licht als een hert.

En bij de finish waren vele gezichten
die hem aankeken met zachte ogen,
en die zich verheugden,
want hij was er.

 

Fontein

Mijn hart spreekt in morsecode
als ik je zie. Geheime berichten
in geheime domeinen, tijding
van mijn binnenste aan mijn binnenste.

Mist, schitteringen in de verte,
cactussen die in bloei schieten,
bloemdieren in de diepzee die
licht geven in de onderstroom,

nee! Ik wil spreken als een fontein,
mijn stem dansend en klaterend
over engelenbillen van Carrarisch marmer!

Dus open ik mijn mond en zeg
(metershoge waterstralen glinsteren in de zon)
Laura Laura Laura Laura Laura Laura Laura

 

_alexis_de_roode

Alexis de Roode (Hulst, 8 oktober 1970)

 

De Nederlandse schrijver en journalist Martin van Amerongen werd geboren op 8 oktober 1941 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 8 oktober 2008.

 

Uit: De buikspreker van God – Richard Wagner

 

“Nee, onomstreden is hij nooit geweest, deze beul van de moderne kunst, deze culturele vandaal, deze dolzinnig geworden gek, deze Don Quichotte, deze fou d’orgueil, deze Gesel gods, deze grote jodenvreter, deze arrogante jodenbengel, deze koninklijk-Beierse speeksellikker, deze Marat van de muziek, Z. M. Richard I von Wahnsing Willa Wallhall Weiha Lawei Wagner.”

(…)

 

“Cosima Wagner moge postuum een aantal negatieve dingen aan te wrijv
en zijn, zij was binnen het culturele leven van de negentiende eeuw een vrouw van niet te onderschatten formaat. Oppervlakkig gezien ooge zij als een leptosome hysterica, die zeker één keer per dag in onmacht viel of in tranen uitbarstte. In de praktijk was zij een hoogst daadkrachtige vrouw, zij wist wat zij wilde, zij besefte dat zij een van de grote genieën van haar tijd onder handbereik had en zij trotseerde daar alles voor: de toorn van haar vader, Franz Liszt, de vertwijfeling van haar eerste echtgenoot, Hans von Bülow, en de giftige roddelpraat van de openbare mening.”

(…)

 

“In discografisch opzicht wordt de in Wagner geïnteresseerde luisteraar ogenschijnlijk rijkelijk bediend. Het valt in de praktijk nogal tegen. Ook de fonografische registratie van een Wagneropera wordt gehandicapt door de extreem hoge eisen die de componist aan zijn executanten stelt. Wagner vond weliswaar een nieuwe muziektaal uit, maar hij vergat helaas de daarbij behorende stembanden te ontwerpen. Wat dat betreft is hij frère en compagnon van Ludwig van Beethoven, wiens uitermate gecompliceerde Fidelio eveneens zelden of nooit aanvaardbaar op de plaats is vastgelegd.”

 

VanAmerongen

Martin van Amerongen (8 oktober 1941 – 11 mei 2002)

 

De Amerikaanse schrijver Benjamin Cheever werd geboren op 8 oktober 1948 in New York. Zie ook mijn blog van 8 oktober 2008.

 

Uit: The Good Nanny

 

Sotheby’s had placed the ad in the New York Times Magazine section. Joy Gainsborough-Orsini had spread her Gore-Tex parka on the sod, gone down on her belly to shoot the picture. And so the building-large enough in life-seemed to pierce the very skies.

Shown now in the last rays of a watery March sun, the edifice towered amid immature plantings. This was on the Albany Post Road and directly across Scarborough Station Road from the Scarborough Presbyterian Church. Although substantially smaller than the church, the house seemed to vie with that structure as to which was to be the more preposterous demonstration of man’s aspiration to transcend practicality. Both buildings were designed to excite awe. Both were far too large to justify their purposes as shelter.

The church was substantially bigger than its competitor, but the Cross residence had the Gothic windows once reserved for places of worship, and a three-car garage mahal. It outgunned the sanctuary six toilets to one.

Featuring the largest lawn in the development, the wedding cake of a house was bordered on the left by a replica of Washington Irving’s Sunnyside. A miniature of the dome of Jefferson’s Monticello took the right flank. The builder’s motto and slogan: “The Grandeur and Genius of the Past; the Comfort and Convenience of the Future.” The development: Heavenly Mansions.

This was Saint Patrick’s Day in the New Millennium, and Tara’s owners were hosting a party. The invitations had been cardboard shamrocks with “You survived Y2K, now come toast Andie,” and then this line from Housman: “Malt does more than Milton can to justify God’s ways to man.” Although few of the guests were drinking malt. They were drinking Frascati, and a fruity Chardonnay. All purchased at The Art Of Wine in Pleasantville.

The host, Stuart Cross (no relation to the pens, thank you), was heading into the great room with a fresh tray of oysters. The hostess, Andie Wilde (no relation to the famous playwright and pederast, alas) was at the granite-topped island in the kitchen, taking the Saran Wrap from a bowl of guacamole. Stuart was 59. Andie was 32, a small, slender brunette now wearing an ankle-length suede skirt, which snapped up the front, and a black cashmere turtleneck. Andie always gave the impression of having just finished an exhaustive crying jag. Perh
aps it was the too-generous use of mascara; perhaps it was something more fundamental to her character. This melancholy cast had rendered her irresistible to a certain type of male, many of whom were powerful or rich.

She’d grown up bookish in bookless Vandalia, Ohio-Dayton’s airport town. “Raised in a bowling alley, but with the soul of an English maiden,” Stuart had said, casting the first of the honeyed barbs that snagged Andie’s heart. “If I weren’t so old and shrewd, I never would have gaffed her,” he said once when quite drunk. “I paid attention. Pay attention, and you needn’t be kind.”

 

BenCheeverNOW

Benjamin Cheever (New York, 8 oktober 1948)

 

De Duitse schrijver Jakob Arjouni (pseudoniem van Jakob Bothe) werd geboren op 8 oktober 1964 in Frankfurt am Main.  Zie ook mijn blog van 8 oktober 2006 en ook mijn blog van 8 oktober 2007 en ook mijn blog van 8 oktober 2008.

 

Uit: Der heilige Eddy

 

“Eddy saß in der U-Bahn auf dem Weg nach Hause. Zwischen seinen Beinen standen fünf KaDeWe-Tüten. Innerhalb einer Stunde hatte er drei iwc-Portofino-Uhren, einen Rubinring, drei Cashmere-Morgenmäntel, drei Canon-Kameras, zwei Sets Zwölf-Personen-Silberbesteck, zwei Kisten Cohibas Esplen didos und zwei elektrische Zahnbürsten gekau∫. Alles zusammen im Wert von etwa zwölftausend Euro. Bis auf die Zahnbürsten wollte er alles noch am selben Abend zu seinem Hehler in der Pestalozzistraße bringen. Herr Schulz führte vorne raus ein Geschä∫ mit Blechspielzeug und alten Puppen, im Hinterzimmer hatte er für ausgewählte Kunden eine Art Kramladen für Luxusgüter. Wenn sich die Ware verkaufte, bekam Eddy sechzig Prozent vom erzielten Preis.

Kurz vor fünf hatte die Verkäuferin in der Ka- DeWe-Lederwaren-Abteilung zu Eddy gesagt:

»Tut mir leid, Herr Dregerlein, aber Ihre visa-Karte scheint gesperrt zu sein.«

Woraufhin Eddy gutgelaunt »Ui-ui-ui!« erwiderte und einen Tausendzweihundert-Euro-Leder –Koffer  zurück auf den Verkaufstresen gestellt hatte.

»Hab ich’s wohl mal wieder übertrieben! Aber Ihr Kaufhaus ist ja auch so was von verführerisch.

Und eine Auswahl! Ich komme aus Bochum, da haben wir so was nicht. Also bitte: Entschuldigen Sie die Umstände, und einen schönen Tag noch.«

Eddy schaute auf die Tüten vor sich. Wenn die Ware sich wie gewohnt verkaufte, und zusammen mit den dreitausend Euro in bar, die er auf dem Weg ins KaDeWe ungläubig aus Deger- oder Dregerleins Brieftasche gezogen hatte, belief sich sein Verdienst an diesem Tag auf etwa zehntausend Euro.

Zehntausend Euro! Machte vier Monate mit je zweitausendfünfhundert Euro, wie ein richtiges Gehalt. Oder fünf Monate mit je zweitausend. Oder wenn er die Summe mit ein paar Blindennummern oder Sexshop-Erpressungen zwischendurch streckte und eher bescheiden lebte, dann käme er sogar auf sechs Monate. Sechs Monate, in denen er nicht arbeiten musste und sich ganz auf die Musik konzentrieren konnte. Oder mal in echte Ferien fuhr. Nicht in irgendein mondänes Touristenzentrum, um reiche gelangweilte Ehefrauen aufzureißen, sondern in ein kleines Dorf, auf eine Insel oder an einen See, nur Einheimische, ein hübsches Restaurant, schwimmen, spazieren, Gitarre spielen, mal wieder ernstha∫ komponieren

. . . Eddy seufzte, als säße er schon auf der schattigen Restaurantterrasse mit Blick aufs Meer, eine Bohnensuppe und ein Glas kühlen Rotwein vor sich. Mit Deger- oder Dregerlein da hast du Schwein!“

 

jakob_arjouni

Jakob Arjouni (Frankfurt am Main, 8 oktober 1964)

 

De Franse schrijver en dichter André Theuriet werd geboren op 8 oktober 1833 in Marly-le-Roi. Zie ook mijn blog van 8 oktober 2006.

 

Le chemin des bois

 

Les frais sentiers de l’Idéal,

C’est aux lois qu’on les retrouve,

Près de la source oii, matinal,

Le ramier soupire et couve.

 

Le chant divin de l’Oiseau hleu.

C’est aux lois qu’on croit l’entendre,

Quand le coucou, comme un adieu.

Dit son refrain grave et tendre.

 

La vie emplit les bois profonds :

rieurs, oiseaux, souffles d’air libre,

Cœurs aimants, travailleurs féconds,

Aux bois tout palpite et vibre.

 

Aux bois émus, aux bois baignés

De rosée et de lumière,

J’offre mes vers tout imprégnés

De la senteur forestière.

 

theuriet-1-

André Theuriet (8 oktober 1833 – 23 april 1907)

 

De Duitse schrijver Nikolaus Becker werd geboren op 8 oktober 1809 in Bonn. Zie ook mijn blog van 8 oktober 2006.

 

Die treue Haut

 

Sie haben einen Vetter da,

Dem Gutheit aus den Augen sah.

Ich fragte sie: was thut der hier?

Antworten sie: Den nähren wir

Aus Christenpflicht, um Gottes Lohn,

Er wohnt bei uns seit Langem schon,

Und priesen insgesammt in laut,

Er sei so eine treue Haut.

 

Sie luden Gäst´in großer Zahl,

Sie sagten ihm: Besorg`da Mahl!

Da ist er hin und her gerannt,

Bis Alles auf der Tafel stand.

Sie saßen freudig rings umher,

Am Katzentischchen selber er;

Doch priesen sie zum Schluß ihn laut,

Er sei so eine treue Haut.

 

Und als sie nun gefahren aus,

Sie sagten ihm: Bewach´das Haus,

Die Kinder hüt´, verpfleg´das Vieh

Und halte gute Ordnung hie!

Er hat es fließig so vollbracht.

Sie kehrten heim in später Nacht,

Sein Licht sie nahmen, priesen´s laut,

Er sei so eine treue Haut.

 

Und wenn das Seil am Brunnen brach,

Der Eimer in der Tiefe lag,

Und wenn die Birne und dir Pflaum´

Reif waren auf dem steilsten Baum;

Was sich begab in Ernst und Spaß,

Sie sagten ihm: Thu´Dies und Das!

Und priesen, wenn´s geschehn, ihn laut,

Er sei so eine treue Haut.

 

Sie sagten ihm: Bist du gesund,

So thu´es uns nur eben kund.

Doch hat er´s nicht mehr kund gemacht;

Denn er verschied in selber Nacht.

Da klagten sie´s den Nachbarn laut;

Schad´, daß er starb, die treue Haut!

 

Becker

Nikolaus Becker (8 oktober 1809 – 28 augustus 1845)

Nobelpijs Literatuur voor Herta Müller

De Nobelpijs Literatuur gaat dit jaar naar de Duitse schrijfster Herta Müller.

 

De Duitse schrijfster Herta Müller werd geboren op 17 augustus 1953 in Nitzkydorf, Roemenië.  Zij studeerde germanistiek en Roemeense literatuur aan de universiteit van het westen in Timişoara. Vanaf 1976 werkte zij als vertaalster in een machinefabriek, maar toen ze in 1979 niet wilde samenwerken met de Securitate werd zij ontslagen. Zij werkte tijdelijk als docente en privélerares. In 1982 kon haar eerste roman slechts in een gecensureerde versie verschijnen. In 1987 emigreerde zij met haar man naar de BRD. Ze kreeg in de volgende jaren verschillende leeropdrachten als writer in residence. Zie ook mijn blog van 17 augustus 2009 en mijn blog van 17 augustus 2008.

 

Arbeitstag (uit: Niederungen)

 

„Morgens um halb sechs. Der Wecker läutet. Ich stehe auf, ziehe mein Kleid aus, lege es aufs Kissen, ziehe meinen Pyjama an, gehe in die Küche, steige in die Badewanne, nehme das Handtuch, wasche damit mein Gesicht, nehme den Kamm, trockne mich damit ab, nehme die Zahnbürste, kämme mich damit, nehme den Badeschwamm, putze mir damit die Zähne. Dann gehe ich ins Badezimmer, esse eine Scheibe Tee und trinke eine Tasse Brot.
Ich lege meine Armbanduhr und die Ringe ab. Ich ziehe meine Schuhe aus.
Ich gehe ins Stiegenhaus, dann öffne ich die Wohnungstür.
Ich fahre mit dem Lift vom fünften Stock in den ersten Stock.
Dann steige ich neun Treppen hoch und bin auf der Straße.
Im Lebensmittelladen kaufe ich mir eine Zeitung, dann gehe ich bis zur Haltestelle und kaufe mir Kipfel, und, am Zeitungskiosk angelangt, steige ich in die Straßenbahn.
Drei Haltestellen vor dem Einsteigen steige ich aus.
Ich erwidere den Gruß des Pförtners, dann grüßt der Pförtner und meint, es ist wieder mal Montag, und wieder mal eine Woche zu Ende.
Ich trete ins Büro, sage auf Wiedersehen, hänge meine Jacke an den Schreibtisch, setze mich an den Kleiderständer und beginne zu arbeiten. Ich arbeite acht Stunden.“

 

HertaMueller

Herta Müller (Nitzkydorf, 17 augustus 1953)

Simon Carmiggelt, James Whitcomb Riley, Thomas Keneally, Dirkje Kuik, Miguel Delibes, Steven Erikson, Wilhelm Müller

De Nederlandse schrijver en dichter Simon Carmiggelt werd geboren op 7 oktober 1913 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 7 oktober 2006 en mijn blog van 7 oktober 2007 en ook mijn blog van 7 maart 2008.

 Uit: Taxi

“Het was al na middernacht toen onze visite opstond en verklaarde dat het tijd werd eens naar huis te gaan.

‘Wil je een taxi?’ vroeg ik.

‘Graag.’

Ik ging naar de andere kamer en draaide het nummer van de standplaats Leidseplein. Na geruime tijd zei een schorre, doffe stem: ‘Hallo?’

‘Hebt u een wagen voor me?’ vroeg ik.

‘Een wágen?’

Het klonk verbaasd.

‘Ik spreek toch met de taxistandplaats Leidseplein?’

‘Ja – het Leidseplein, dat wel. Maar ik zie geen taxi’s op het moment. Ik sta hier. En die bel ging…’

‘O, u wacht op een taxi,’ veronderstelde ik.

‘Ik? Nee. Waar zou ik naar toe moeten?’

De stem klonk vermoeid.

‘Naar huis, bij voorbeeld,’ zei ik.

‘Ik heb geen huis. Dat wil zeggen – geen huis waar ik naar toe zou kunnen gaan. Mijn vrouw gooit de hoorn erop, als ik opbel. Toch zou ik haar graag weer eens willen zien. En de kinderen. En de honden. Die mis ik erg – de honden. Maar ze laat me niet meer binnen. Ze is bang voor me. Dat heeft ze al gezegd toen ik in de Valeriuskliniek zat. Dat ze bang voor me was. En waarom? Ik doe toch niks bijzonders? Wat doe ik nou?’

Ik zweeg. Er klonken geluiden die je kort na middernacht op het Leidseplein horen kunt – auto’s, schreeuwende stemmen van uitgaanders, het gerinkel van een tram.

‘Hallo?’ riep ik, na een tijdje.

‘Alleen de liefde kan de wereld redden,’ zei de stem. ‘Ik predik de liefde. Maar waarom stuit ik dan overal op vijandschap? Ik begrijp dat niet. In dat café, hè? Ik deed toch niks? Ik zei alleen zachtjes: “Pas op,” omdat ik de enige was die wist dat ze gewapend waren. Dat zijn ze toch altijd – gewapend? Maar iedereen keerde zich tegen me. En op het politiebureau werd ik zwaar mishandeld. Zó maar. Op m’n keel hebben ze geslagen. Daarom is mijn stem zo schor. En de volgende ochtend werd het weer Paviljoen drie. Dat begrijpt u natuurlijk wel.’

‘Ja,’ zei ik.

‘Maar zo’n psychiater… Ach, mijn wezen geef ik natuurlijk niet prijs. Mijn diepste wezen is van mijzelf. Ik heb wel geprobeerd hem uit te leggen dat het me alleen om de liefde gaat. Al twintig jaar predik ik de liefde. Ik word er zo moe van. Overal ben ik geweest, meneer. In Tibet, hè, daar heb je zo’n grensweggetje. De Chinezen hebben het aangelegd. Maar toen ik die grens naderde – ik was toch nog met de vrouw en de kinderen – zette ik de wagen neer en stapte uit. Ik zag dat ze achter de machinegeweren gingen zitten, maar ze schoten niet. Ze schoten niet op mij. Ze zágen het. Een ander zouden ze hebben doorzeefd. Weet u wat ik nou niet snap?’

‘Nee,’ zei ik.

‘Voor ik weer in Paviljoen drie terechtkwam heb ik, in het huis van een vriendin die met vakantie in Frankrijk was, drie weken de poes verzorgd. Een lieve poes. Ik heb het keurig gedaan. Toen ze me lieten gaan uit Paviljoen drie vroeg die psychiater of ik een aankomen had. En ik zei: “Ja.” Want ik dacht: ik ga bij die vriendin logeren. Ze heeft een groot huis. Maar toen ik opbelde uit een café, zei ze dat het niet kon. Ze vertrouwde me niet, zei ze. Hoe kan dat nou? Ik heb daar drie weken op de poes gepast. Toen vertrouwde ze me wel. En nou ineens niet. Ik begrijp dat niet.’

Hij begon onverstaanbaar te mompelen. Ik zág hem staan, daar op dat leuke Leidseplein.

‘Die psychiater, hè, die kwam ik gisternacht tegen in het coc. Nou ja, dat moet hij weten. Maar hij zei tegen me: “Toen u bij ons binnen kwam riep u dat u Jezus Christus was.” Ik herinner me dat niet. Het kan bes
t. Ik predik toch ook de liefde. Maar weet u – in India ben ik geweest. En als je daar zegt dat je God bent, dan zijn de mensen blij. Ze feliciteren je.
Ze roepen: “How nice for you.” Maar hier spuiten ze je vol rommel en stoppen je onder het spanlaken. Ik…’

Er klonk hevig gekraak. Een andere stem zei: ‘Taxi Leidseplein.’

‘Mag ik een wagen van u?’ vroeg ik.”

 

Carmiggelt

Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 – 30 november 1987)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver James Whitcomb Riley werd geboren op 7 oktober 1849 in Greenfield, Indiana. Zie ook mijn blog van 7 oktober 2006 en ook mijn blog van 7 maart 2008.

 

A Life-Lesson 

There! little girl; don’t cry!

They have broken your doll, I know;

And your tea-set blue,

And your play-house, too,

Are things of the long ago;

But childish troubles will soon pass by. —

There! little girl; don’t cry!

 

There! little girl; don’t cry!

They have broken your slate, I know;

And the glad, wild ways

Of your schoolgirl days

Are things of the long ago;

But life and love will soon come by. —

There! little girl; don’t cry!

 

There! little girl; don’t cry!

They have broken your heart I know;

And the rainbow gleams

Of your youthful dreams

Are things of the long ago;

But Heaven holds all for which you sigh. —

There! little girl; don’t cry!

 

 

 

To a Boy Whistling 

 

The smiling face of a happy boy

With its enchanted key

Is now unlocking in memory

My store of heartiest joy.

 

And my lost life again to-day,

In pleasant colors all aglow,

From rainbow tints, to pure white snow,

Is a panorama sliding away.

 

The whistled air of a simple tune

Eddies and whirls my thoughts around,

As fairy balloons of thistle-down

Sail through the air of June.

 

O happy boy with untaught grace!

What is there in the world to give

That can buy one hour of the life you live

Or the trivial cause of your smiling face! 

 

James_Whitcomb_Riley

James Whitcomb Riley (7 oktober 1849 – 22 juli 1916)
Portret door John Singer Sargent

 

De Australische schrijver Thomas Keneally werd geboren op 7 oktober 1935 in Sydney. Zie ook mijn blog van 7 maart 2008.

Uit: The Grate Shame

„After Steven Spielberg’s film Schindler’s List revived interest in the story that I had told in my novel, I was frequently thanked for having documented on a human scale, through jaunty, disreputable Oskar Schindler, the Jewish catastrophe of the Second World War. I had stumbled on the story, written it with passion because it was a great tale, and now with a delighted and slightly guilty bemusement found that people, particularly the Jewish community throughout the world, were talking to me as if I had done something larger–had to an extent validated the past for those who had lived through it, and had restored their history to their children.

What of my own past? I was Australian, and I knew that my name and ancestors were Irish. I knew vaguely that I had some forebears who were convicts, one of them a John Kenealy who served time in Western Australia as a political prisoner. I discovered too that I had married the great-granddaughter of what one historian calls ‘a protest criminal,’ a so-called Ribbonman–sent from Ireland to Australia for life in the decade before the Irish Famine, which began in 1845. This, if it is a boast, is not such an uncommon one in Australia, even if earlier generations of Australians would have suppressed what they then perceived as genealogical stains. I knew that, throughout the nineteenth century, until the last shipload of Fenian prisoners arrived in Western Australia in 1868, and until the last political prisoner had died in exile well into the twentieth century, Australia was the potential punishment that hung over all protest, political activism and revolt in the British Empire–over the Chartists of Britain, the French habitants of Lower Canada and the republicans of Upper Canada, but in particular over gestures of protest and rebellion in Ireland.

I wanted to try to tell the tale of the Irish in the new world and the old through the experiences of those transported to Australia for gestures of social and political dissent. The suppression of dissent in Ireland of course marked both Ireland itself, the point of departure, and Australia, the shore of exile. But Australia’s place as a zone of sub-Antarctic political punishment would also influence the intense and fatally riven Irish politics of emigrant societies in the United States, Britain and Canada, and I wanted to try to tell some of that tale as well.“

Thomas_Keneally

Thomas Keneally (Sydney, 7 oktober 1935)

 

De Nederlandse schrijfster en beeldend kunstenares Dirkje Kuik werd geboren in Utrecht op 7 oktober 1929. Zie ook mijn blog van 7 maart 2008.

 

 

Het Zwart Konijn

 

Van lappen tekkels, het speelgoedbeest

het voordeel is, lief, ze ontlopen het feest van je dood niet.

Ze kunnen op de stoffige zolder geraken,

je hebt het recht, je mag geluk vermaken

al is het klein.

Maar luister, weet, ze liggen voor altijd aan je voeten,

vervullen je geest; gestippeld hel van kleur,

geverfd gebloemd; van hout van blik de muis,

ze horen bij je thuis: dood is hun wereld schijn,

zo niet voor het zwart konijn van vlees en bloed.

 

Hij mak als het lam, een madelief verlegen,

hij verstopte zijn ogen achter sleeporen,

schuilde voor de regen onder de tuinstoel, wit,

een plaatje uit een zeer beschaafd Frans kinderboek,

een verzopen beeldje in de herfst,

hij zou je toch verzaken, zijn teken was rouw.

Die befaamde rotavond na al dat gezeur,

drie dagen examens bestellen, plicht gaat buiten de deur

eindelijk weer thuis gekomen, lag hij niet,

wat is dat nou, het hoorde immers,

gewoontegetrouw voor de kachel te dromen.

Je vond hem uitgestrekt in het late winterlicht,

stijf bij de schuur, gestorven alleen, gebroken,

hij verstoken van je gezelschap.

 

Voor het eerst zag je zijn ogen, mosagaat.

Je dacht hem eigenlijk opgezet, niet weg te cijferen

lid van de familie van katoen,

een zoen die altijd zou blijven.

Je zag hem een foto genomen in de zon

jij het kind en hij je eerste minnaar,

stijf in je armen geklemd snuffelt hij aan je haren

in eer en deugd, dit konijn laat me nooit

in de steek meende je verheugd.

Als ik sterf zit hij naast me op het kussen

houd ik zijn poot vast en hij murmelt me in slaap.

Je zocht zelfs een reismand voor hem uit;

je had zijn beeld gefixeerd, rechts hing het

aan de wand, je kon het zien in de spiegel

als je goed keek.

 

Kom, roept het konijn, kom speel met mij,

daar achter ligt een wei zoet van de klaver.

Jij hebt thee gezet,

de twee katten op de tafel, de drie kippen,

de haan, onder de stoel, hij zit naast je

op de bank: er zijn bloemen,

er is groene limonade, een bij, zomerwarmte, banket.

En god een tuinman met een baard

van zeven weken staat bij het hek.

‘Hier geeft het vreugd’ en eeuwig leven’,

staat op zijn pet in gouden letters.

 

Zo is het niet gegaan, zo leeft geen zwart konijn.

Blind was je voor de gevelde boom

achter het hek, de aangepunte takkenbos,

dor hout, een dorre vladervacht,

de bijl tegen de stommel;

dat was een andere droom.

En god een stramme tuinbaas

met een baard van zeven dagen

staat bij het prikkeldraad te zagen,

de houten hand een hark, ze wuift

kom, kom toch hier, rust zacht.

 

dirkjekuik

Dirkje Kuik (7 oktober 1929 – 18 maart 2008)
Portret door Kees Wennekendonk

 

De Spaanse schrijver Miguel Delibes werd op 7 oktober 1920 in Valladolid geboren. Zie ook mijn blog van 7 maart 2008.

Uit:  Mein vergötterter Sohn Sisí  (Mi idolatrado hijo Sisí, vertaald door Lisa Grüneisen)

Cecilio Rubes zögerte.

»Ach, Valentín!« sagte er schließlich. »Wir leben in einer schwierigen Zeit. In der Welt herrschen nichts als Haß und Bosheit. Krieg in Frankreich, Krieg in Portugal, Revolution in Rußland. Werden wir uns irgendwann einmal alle vertragen?«

»…alle vertragen …«, wiederholte der Buchhalter. »Wer weiß, Señor Rubes? Die Welt macht, was sie will. Vielleicht sind wir besser bedient, wenn wir unsere Welt auf unsere eigenen vier Wände beschränken: das ist ein wenig egoistisch, aber es ist besser. Es geht uns schlecht, gewiß, aber den Soldaten in den verschneiten Schützengräben und dem russischen Zaren geht es heute nacht noch schlechter.«

Cecilio Rubes wandte den Kopf, um seinen Angestellten anzusehen. Seit Tagen fragte er sich, ob der Buchhalter und seine Gehilfen wohl mit der bolschewistischen Bewegung sympathisierten. Cecilio Rubes war mißtrauisch. Schon in jungen Jahren war es ihm so vorgekommen, als ob jene, die dienten, dies nur notgedrungen taten, während sie auf ihre Gelegenheit warteten. Er hatte das Gefühl, daß seine eigenen Angestellten ihm über einer seiner makellosen Badewannen die Kehle durchschneiden würden, wenn in seiner Stadt etwas Ähnliches passieren sollte wie in Rußland. Diese Vorstellung ließ ihn unwillkürlich erschaudern.

Cecilio Rubes verabscheute Gewalt und war äußerst zartbesaitet. Warum sich heute um Dinge sorgen, die sich irgendwann ereignen konnten? Er war deprimiert, das war alles. Aber genaugenommen gab es keinen Grund für diese Niedergeschlagenheit. Er besaß ein gutgehendes Geschäft, eine hübsche Frau und alle Annehmlichkeiten, die man sich nur wünschen konnte. Valentín hatte recht. Allerdings standen die Dinge für Cecilio Rubes auch nicht ganz so günstig, wie der Buchhalter annahm. Das Geschäft lief nicht schlecht, aber es florierte auch nicht so recht. Die Bauherren hielten an alten Gewohnheiten fest und statteten die neuen Wohnhäuser nicht mit Badezimmern aus. Badewannen mit fließend Wasser waren ein ungew
ohnter Luxus in der Stadt und wurden nur vom Adel benutzt. Sein unbeirrter zehnjähriger Einsatz zeigte keinerlei greifbaren Resultate. Natürlich war es vor zwanzig Jahren mit den Klosetts genauso gewesen. Die Menschen in seiner Stadt hielten in rührender Weise an der Tradition fest. Die Leute badeten einmal monatlich im Bürgerverein oder in den Badeanstalten, oder sie badeten gar nicht. Cecilio Rubes fragte sich, ob der Fortschritt immer so langsam und zögerlich vonstatten gehen und seine Zukunft wie bislang vom regelmäßigen Verkauf von Klosetts abhängen würde. Dieser Gedanke behagte ihm gar nicht. Er träumte davon, eines Tages sagen zu können: »Ich habe bei zehn angefangen, und heute stehe ich bei hundert.« Geschäftstüchtigkeit zeigte sich nicht nur am Lebensstil – einem komfortablen Lebensstil in seinem Fall –, sondern daran, daß man gut lebte und das Anfangskapital verdoppelte, verdreifachte oder gar verzehnfachte.“

Delibes

Miguel Delibes (Valladolid,  7 oktober 1920)

 

De Canadese schrijver, archeoloog, antropoloog Steven Erikson (pseudoniem van Steve Rune Lundin) werd geboren in Toronto op 7 oktober 1959. Zie ook mijn blog van 7 maart 2008.

Uit: The Bonehunters

Wayward winds had stirred the dust into the air earlier that day, and all who came into Ehrlitan’s eastern inland gate were coated, clothes and skin, with the colour of the red sandstone hills. Merchants, pilgrims, drovers and travellers appeared before the guards as if conjured, one after another, from the swirling haze, heads bent as they trudged into the gate’s lee, eyes slitted behind folds of stained linen. Rust-sheathed goats stumbled after the drovers, horses and oxen arrived with drooped heads and rings of gritty crust around their nostrils and eyes, wagons hissed as sand sifted down between weathered boards in the beds. The guards watched on, thinking only of the end of their watch, and the baths, meals and warm bodies that would follow as proper reward for duties upheld.

The woman who came in on foot was noted, but for all the wrong reasons. Sheathed in tight silks, head wrapped and face hidden beneath a scarf, she was nonetheless worth a second glance, if only for the grace of her stride and the sway of her hips. The guards, being men and slavish to their imaginations, provided the rest.

She noted their momentary attention and understood it well enough to be unconcerned. More problematic had one or both of the guards been female. They might well have wondered that she was entering the city by this particular gate, having come down, on foot, this particular road, which wound league upon league through parched, virtually lifeless hills, then ran parallel to a mostly uninhabited scrub forest for yet more leagues. An arrival, then, made still more unusual since she was carrying no supplies, and the supple leather of her moccasins was barely worn. Had the guards been female, they would have accosted her, and she would have faced some hard questions, none of which she was prepared to answer truthfully.”

steven-erikson

Steven Erikson (Toronto, 7 oktober 1959)

 

De Duitse, romantische dichter Wilhelm Müller werd geboren op 7 oktober 1794 in Dessau. Zie ook mijn blog van 7 oktober 2006 en ook mijn blog van 7 maart 2008.

 

 

Brüderschaft

 

Im Krug zum grünen Kranze
Da kehr’ ich durstig ein,
Da saß ein Wandrer drinnen
Am Tisch bei kühlem Wein.

Ein Glas war eingegossen,
Das wurde nimmer leer;
Sein Haupt ruht auf dem Bündel,
Als wär’s ihm viel zu schwer.

Ich tät mich zu ihm setzen,
Ich sah ihm ins Gesicht,
Das schien mir gar befreundet,
Und dennoch kannt’ ich’s nicht.

Da sah auch mir ins Auge
Der fremde Wandersmann
Und füllte meinen Becher
Und sah mich wieder an.

Hei, was die Becher klangen!
Wie brannte Hand in Hand!
“Es lebe die Liebste deine,
Herzbruder, im Vaterland!”

 

Mueller

Wilhelm Müller (7 oktober 1794 – Dessau, 1 oktober 1827)

Victor Vroomkoning, Horst Bingel, Ludwig Begley, Heinrich Federer, Maria Dąbrowska, Ferdinand von Saar, Peter Gosse

De Nederlandse dichter Victor Vroomkoning (pseudoniem van Walter van de Laar) werd geboren op 6 oktober 1938 in Boxtel. Zie ook mijn blog van 6 oktober 2006 en ook mijn blog van 6 oktober 2007 en ook mijn blog van 6 oktober 2008.

 

 

Vakwerk

 

‘Praat me niet van sneeuw en ijs’
sprak mijn meelbestoven vader
terwijl hij witbrood in de rijs-
kast schoof, ‘daar komt maar dooi van’.

Maar toen hij ’s avonds in de maan-
overgoten kerstetalage van zijn tuin
heenkeek over het poedersuikeren
gazon, de borstplaten vijver,
de marsepeinen beelden op hun
sokkels van fondant, knorde hij
voldaan: ‘het kan niet anders
of de Schepper moet een bakker wezen’.

 

 

 

Latijn

 

Hoe het huis wekelijks meeleefde
als hij neerstreek, steeds hetzelfde
ritueel, zongend onderaan de trap,
flarden Latijnse mis, dronken
tenor maar helder alsof hij alleen
beschonken het hoog akkoord kon
halen, klossend naar zijn hemel-
bed, roeden uit hun klemmen wippend,
een wonder dat hij elke keer weer
boven raakte waar de halve nacht
zijn vrouw, onze moeder, waakte
die hem kapittelend ontving
maar spoedig inbond als zijn Latijn
in een onvervalste smartlap over-
ging, ze mee ging neurien met haar
gevallen engel en hij genas
aan haar borst. Dank ik mijn genese
aan zulk een lucide verbond?

 

 

 

 

Transfiguratie

voor Edward Schillebeeckx

Hoe vaak ontwaarde hij niet in de nacht de drie gezellen van de
meester die wat hogerop te bidden lag. Ze sliepen, zagen niet
hoe diens gelaat ging stralen als de zon, als sneeuw zijn kleed
ging glanzen, witter ‘dan een bleker ooit ter wereld maken kan’.

Ontwaakt aanschouwden ze zijn heerlijkheid. Een plotse
wolk vol licht wierp woorden over hen. Ze verstomden,
hij die toekeek niet: herhaaldelijk ging hij die jakobs-
ladder van een Tabor op en af, kwam hij beneden in het wit
als gods heraut van vlees en bloed getuigen van dit droom-
gezicht, de voor hem transparant geworden openbaring gods.

Waakzaam ving hij in de anderen een vonk op van de mens
van Nazareth, van wat zich aan hem blootgaf van gods rijk,
de hemel, of waar hij dat klare uitzicht, dieper inzicht, bleef
vermoeden: ‘waar het visioen ontbreekt, verwildert licht een volk’.

 

Victor Vroomkoning

Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)

 

De Duitse dichter, schrijver, graficus en uitgever Horst Bingel werd geboren in Korbach op 6 oktober 1933. Zie ook mijn blog van 6 oktober 2008.

 

 

Aufs Rad geflochten

Du hörst das Meer in dir, das alles treibt, die Toten,
eingekrallt, die Mauern, die Häuser, die du
fallen sahst, die Wände, in die Nacht gemalt,
Fenster, die Rahmen noch herausgebrochen,
dich meiden Vögel, Sonne, Menschen, blind, du bist, ein
Stein, die Ohren tief schon im Beton, die Blumen,
jemand reicht sie nach. Was ist das? Die Boten,
aus der Toten Welt, die Erde,
das war es also, du ranntest schneller noch, der Nebel,
dick, du hörst die Schreie stets, tief, unter
deinen Füßen, du hast sie alle doch gehängt, ein
stummes Zucken, fest eingekerbt, in jeder Nacht.
Was wirst du tun? Der Stein im Schuh, es war dein Tisch, an
dem sie saßen, die du zur Bahn gebracht, zum
Viehwaggon, der Wind kennt ihre Namen,
die Kinder stehen auf, du hältst dir jetzt die Ohren zu,
das nicht, der Schornstein, der den Himmel fraß,
wir sehen dich, der Stein, der deinen Namen
trägt, der Spiegel, Scherben, die Erde,
aufgerissen,
du, Vater, Mutter, du hieltst mich an der Hand, ihr habt
gar nichts gesehen, und wir, Schimären gleich,
im Rauch, Gespenster doch, zu Stein gefroren,
ich hab’ in jeder Nacht noch Angst, ich sah nicht weg, die
Henker, die Kapuzen fielen,
ich saß im Keller, im Ohr, die Bomben. Ich hab’ die
Menschen mit dem gelben Stern gesehen.
Sie winkten nicht.

 

bingel

Horst Bingel (6 oktober 1933 – 14 april 2008)

 

De Amerikaanse schrijver Louis Begley werd geboren als Ludwig Beglejter op 6 oktober 1933 in Stryj (toen Polen, tegenwoordig Oekraïne). Zie ook mijn blog van 6 oktober 2008.

Uit: About Schmidt

 

Schmidt’s wife had not been dead more than six months when his only child, Charlotte, told him she had decided to get married. He was finishing breakfast at the kitchen table. The “Metropolitan” section of the Times was in his left hand; as on every Saturday, he had been poring over the mutual fund quotation table to check the prices of two investments, one in small capitalization companies and the other in international equities, both of which he had bought on his own initiative, out of conviction, and had come to regard, irrationally, because the rest of his money was managed with reasonable success by a professional whom he left quite alone, also out of conviction, as the weather vane of his financial standing. The small capitalization fund was down, by ten cents. He thought that made it a loss of about fifty cents for the week. The international stocks were down too. He put aside the paper, looked at his daughter, so tall and, it seemed to him, painfully desirable in her sweat-soaked running clothes, said I am very happy for you, when will it be? and began to cry. He had not cried since the afternoon when the specialist confirmed the advice he had previously given to him over the telephone: Don’t think of an operation, why mutilate Mary, it won’t give her even one good year, we’ll keep her as comfortable as possible. Meanwhile, you two try to have a good time. He held Mary’s hand until they were out in the street.

The morning sunlight was blinding. He put Mary into a taxi–ordinarily, she would have walked home, but he saw that she was shaken, almost disoriented–caught one himself, proceeded to the office, told his secretary he didn’t want to be disturbed, shut the door, called David Kendall, the family doctor who was also their friend, heard that he and the specialist had discussed the advice before it was given, and, lying facedown on the couch, wept like a boy, the parade of his life with Mary passing on the screen of his burning eyelids like some refurbished newsreel.”

 

louis_begley

Louis Begley (Stryj, 6 oktober 1933)

 

De Zwitserse schrijver en priester Heinrich Federer werd geboren op 6 oktober 1866 in Brienz. Na het gymnasium studeerde hij theologie in Eichstätt (1888), Luzern (1888-90) en Freiburg im Üechtland (1890-92). Na zijn studie werd hij kapelaan in Jonschwil. Om gezondheidsredenenen werd hij in 1900 redacteur bij de katholieke Neue Zürcher Nachrichten tot hij deze wegens vermeende homosexuele handelingen met een pupil moest opgeven. Literair brak hij door in 1911 met de Lachweiler Geschichten.

 

Uit: Unter südlichen Sonnen und Menschen

 

„An einem späten Nachmittag spazierte ich glückselig durch das alte, geduldige Rom. Denn es war just am Vorabend von Weihnachten und viele Jahre vor dem großen Krieg. Damals lag Rom noch so wundervoll braun mit einem Stich ins Graugrüne da, wie nur die Legende oder ein durch alle Feuer gehärteter und gewitzigter Held braun und erdenfest aussieht. Und Rom atmete noch jene unendliche Gelassenheit, durch die es sich von allen wichtigen Städten der Welt unterschied und die so ergreifend auf diejenigen wirkt, die seine Geschichte kennen.

Gerade war ich vom Aventin gestiegen, von wo aus ich die Urbs am liebsten betrachte. Ach, mit welch großartigem Phlegma lagerte die Stadt an den Schlingen des Tibers und ertrug die Axthiebe von fast drei Jahrtausenden, ohne merklich zu zittern oder ihre Gebärde zu ändern. Wie merkte ich ihr noch die Beharrlichkeit des antiken Senats, das überlegene Zaudern des Fabius und den Stolz des Pompeius an. Noch mehr, ich spürte die Geduld ihrer dreihundert Katakombenjahre, ihr dutzendmaliges Bücken vor einer Tagesgröße und ihr dutzendmaliges Über-die-Leiche-Wegschreiten, das unverwüstliche Wartenkönnen der Päpste, das Umworbensein und Körbeausteilen und das Genughaben an sich und an seiner schönen Langeweile.

Durch dieses alte Rom also spazierte ich in einer milden Nachmittagsluft und in jener weichen Stimmung, die uns Nordländer um die Zeit der Krippe ergreift. Ich sah hinter der Piazza del Popolo ein paar magere Tännchen, bei den Buden der Via Rossa etliche Jesulein aus Wachs im Stroh und in wenigen altbürgerlichen Bäckereien, besonders bei meinem Freund Niccolo Maggiolini, dem ich zur Verlobung seiner Agata oder Lea, ich wußte noch immer nicht, welcher es galt, – ich sah, sage ich, einige Teigwarenkindlein mit rotem Zucker als Heiligenschein und ebensolchen Augen und Lippen aus rotem Zuckergußfaden. Diese Figürchen predigten durch die schwitzenden Fenster, so lebkuchensüß ihre Glieder auch waren, mit einer strengen, herrischen Miene, etwa wie kleine Catone oder Cäsaren, und ich dachte bei mir, es sei doch gut, daß das erstaunliche Kind Mariens nicht auf dem harten Kapitol, sondern im ölbaumumrauschten Bethlehem bei gefühlvollen Hirten zur Welt gekommen sei. In Rom hätte man es in Stein gebettet und versteinern lassen.“

 

Federer

Heinrich Federer (6 oktober 1866 – 29 april 1928)

 

De Poolse schrijfster Maria Dąbrowska werd geboren op 6 oktober 1889 in Russów bij Kalisz. Zij stamde uit een familie van verarmde landadel. Ze was zowel in politiek als in literatuur geïnteresseerd en zette zich in voor mensen die het slecht hadden. Zij studeerde natuurwetenschappen, sociologie en filosofie in Lausanne en Brussel en woonde vanaf 1917 in Warschau. Vanaf 1927  keerder zij zich steeds vaker tegen de schending van de mensenrechten in Polen. Tijdens WO II werkte zij voor het verzet. Naast haar dagboeken schreef zij romans, theaterstukken en krantenartikelen.

 

Uit: Tagebücher. 1914-1965.

 

„8.10.1918. Dienstag

Ungewöhnliche Dinge geschehen, und Worte haben zu wenig Kraft, die Größe des Augenblicks auszudrücken. Vorgestern die Nachrichten von der Note Deutschlands und Österreichs an Wilson. Gestern die Nachricht von der Aufhebung der Okkupation. Heute Janusz Radziwiłłs Depesche von der Freilassung Pilsudskis. Und abends die Bekanntmachung des Staatsrates, daß endlich ein Vereintes und Unabhängiges Polen entsteht. Die Bekanntmachung löst den Sejm auf und beruft eine verfassunggebende Nationalversammlung. In Deutschland ein zur Hälfte sozialistisches Kabinett, die Revision der Brester Verträge wird geplant. Das sind so riesenhafte Dinge, daß die Leute nicht zu reagieren wagen. Eine große Stille macht sich unter den Menschen breit. Denn jedes Wort, das man sagt, wird, muß jetzt das Gewicht einer Tat haben und jede Tat das eines Umsturzes.

Ein Vereintes Polen.“

 

Maria_Dabrowska

Maria Dąbrowska  (6 oktober 1889 – 19 mei  1965)

 

De Oostenrijkse schrijver en dichter Ferdinand von Saar werd geboren op 30 september 1833 in Wenen. Zie ook mijn blog van 6 oktober 2006 en ook mijn blog van 6 oktober 2008.

 

 

Herbst

 

Der du die Wälder färbst,
Sonniger, milder Herbst,
Schöner als Rosenblüh’n
Dünkt mir dein sanftes Glüh’n.

 

Nimmermehr Sturm und Drang,
Nimmermehr Sehnsuchtsklang;
Leise nur athmest du
Tiefer Erfüllung Ruh’.

 

Aber vernehmbar auch
Klaget ein scheuer Hauch,
Der durch die Blätter weht:
Daß es zu Ende geht.

 

 

 

Stadtsommer

 

Funkelnd über den Dächern
Liegt der heiße Strahl;
Ach, kein Lüften, kein Fächern
Lindert die sengende Qual.

 

Stumm in der Häuser Schatten
Gehen die Menschen hin;
Von Wäldern und grünen Matten
Träumt ihr lechzender Sinn.

 

Leiser rollen die Wagen,
Plätschert der Brunnen Fluth;
In solchen schlummernden Tagen
Selbst die Liebe ruht.

 

Einsam im weiten Raume
Schlummerst auch du, mein Herz,
Und leis’ nur wie im Traume
Durchzuckt dich der Sehnsucht Schmerz.

 

Von Saar

Ferdinand von Saar (30 september 1833 – 24 juli 1906)

 

 Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 6 oktober 2008.

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Peter Gosse werd geboren in Leipzig op 6 oktober 1938.

Flann O’Brien, Charlotte Link, Václav Havel, Roberto Juarroz, Stig Dagerman

De Ierse schrijver Flann O’Brien werd geboren op 5 oktober 1911 in Strabane, County Tyrone. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2008.

 

Uit: The Third Policeman

 

As in many other of de Selby’s concepts, it is difficult to get to grips with his process of reasoning or to refute his curious conclusions. The ‘volcanic eruptions’, which we may for convenience compare to the infra-visual activity of such substances as radium, take place usually in the ‘evening’ are stimulated by the smoke and industrial combustions of the ‘day’ and are intensified in certain places which may, for the want of a better term, be called ‘dark places’. One difficulty is precisely this question of terms. A ‘dark place’ is dark merely because it is a place where darkness ‘germinates’ and ‘evening’ is a time of twilight merely because the ‘day’ deteriorates owing to the stimulating effect of smuts on the volcanic processes. De Selby makes no attempt to explain why a ‘dark place’ such as a cellar need be dark and does not define the atmospheric, physical or mineral conditions which must prevail uniformly in all such places if the theory is to stand. The ‘only straw offered’, to use Bassett’s wry phrase, is the statement that ‘black air’ is highly combustible, enormous masses of it being instantly consumed by the smallest flame, even an electrical luminance isolated in a vacuum. ‘This,’ Bassett observes, ‘seems to be an attempt to protect the theory from the shock it can be dealt by simply striking matches and may be taken as the final proof that the great brain was out of gear.’

A significant feature of the matter is the absence of any authoritative record of those experiments with which de Selby always sought to support his ideas. It is true that Kraus (ace below) gives a forty-page account of certain experiments, mostly concerned with attempts to bottle quantities of ‘night’ and endless sessions in locked and shuttered bedrooms from which bursts of loud hammering could be heard. He explains that the bottling operations were carried out with bottles which were, ‘for obvious reasons’, made of black glass. Opaque porcelain jars are also stated to have been used ,with some success’. To use the frigid words of Bassett, such information, it is to be feared, makes little contribution to serious deselbiana (sic).’ Very little is known of Kraus or his life. A brief biographical note appears in the obsolete Bibliographie de de Selby. He is stated to have been born in Ahrensburg, near Hamburg, and to have worked as a young man in the office of his father, who had extensive jam interests in North Germany. He is said to have disappeared completely from human ken after Hatchjaw had been arrested in a Sheephaven hotel following the unmasking of the de Selby letter scandal by The Times, which made scathing references to Kraus’s ‘discreditable’ machinations in Hamburg and clearly suggested his complicity.“

 

 

Flann_OBrien

Flann O’Brien (5 oktober 1911 – 1 april 1966)

 

De Duitse schrijfster Charlotte Link werd geboren op 5 oktober 1963 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2007 en ook mijn blog van 5 oktober 2008.

 

Uit: Der fremde Gast

“Anonymer Brief an Sabrina Baldini

»Der Mai ist gekommen . Wie schön dein Garten doch blüht und grünt, Sabrina! Ich habe dich gestern Abend gesehen, als du noch draußen gesessen hast. Wo war dein Mann? Er ist wenig daheim bei dir, stimmt’s? Weiß er eigentlich, dass du keineswegs die treue Gattin bist, die er in dir sieht? Hast du ihm alle die Untiefen deines Lebens gebeichtet? Oder behältst du die entscheidenden Dinge für dich? Es würde mich interessieren, ob du es schaffst, neben ihm alt zu werden und ihm dabei deinen Ehebruch zu verschweigen.

Wie auch immer, du bist viel allein. Es wurde dunkel, und du warst immer noch draußen. Später bist du ins Haus gegangen, aber du hast die Terrassentür offen gelassen. Wie unvorsichtig von dir, Sabrina! Hast du nie gehört, dass das gefährlich sein kann? Die Welt ist voller böser Menschen . voller rachsüchtiger Menschen. Rachsucht ist böse, aber manchmal ist sie nur allzu verständlich, findest du nicht? Jeder bekommt das, was er verdient. Die Welt kann man nur dann ertragen, wenn man an eine ausgleichende Gerechtigkeit glaubt. Manchmal lässt die Gerechtigkeit zu lange auf sich warten, dann muss man ihr auf die Sprünge helfen.

Du verstehst, dass du den Tod verdient hast, Sabrina, nicht wahr? Es hätte dir klar sein müssen seit jenen lang vergangenen Tagen, da du so furchtbar versagt hast. Man nennt das unterlassene Hilfeleistung, was du da getan hast. Oder besser: nicht getan hast. Was war der Grund, Sabrina? Faulheit? Gleichgültigkeit? Du wolltest dich mit niemandem anlegen? Dir nicht die Finger verbrennen? Nicht anecken? Ach, es sind doch immer die gleichen Geschichten! Du warst so engagiert in deinem Einsatz für andere. Aber nur, solange du dir keinen Ärger einhandeln musstest. Viel Gerede, nichts dahinter. Es ist so bequem, wegzuschauen! Und es bringt nichts als Verdruss, wenn man sich einmischt!

Aber man muss bezahlen. Irgendwann. Immer. Sicher hast du gehofft, dieser Kelch geht an dir vorüber, nicht wahr, Sabrina? So viele Jahre . Da verblassen die Erinnerungen, und vielleicht hast du jene Tage längst verdrängt, beschönigt in deinem Gedächtnis, und langsam hast du dir gedacht, dass du noch einmal Glück gehabt hast. Dass du davongekommen bist, ohne die Rechnung bezahlen zu müssen.”

 

Link

Charlotte Link (Frankfurt am Main, 5 oktober 1963)

 

De Tsjechische schrijver en politicus Václav Havel werd op 5 oktober 1936 in Praag geboren. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2006 en ook mijn blog van 5 oktober 2008.

Uit: Audienz

 

BRAUMEISTER: Nein, nein, Vaněk, wenn jemand ein krummer Hund ist, das erkenne ich schon von weitem! Sie sind ein ehrlicher Mann. Ich bin auch ehrlich – also warum sollen wir uns nicht zusammentun, was sagen Sie dazu? VANĔK: Ja – sicher –

BRAUMEISTER: Sind sie also dafür?

VANĔK: Selbstverständlich.

BRAUMEISTER: Wenn Sie es nicht wollen, dann sagen Sie es nur! Vielleicht wollen Sie sich nicht mit mir zusammentun. Vielleicht haben Sie Einwände gegen mich. Vielleicht haben Sie andere Pläne.

VANĔK: Ich habe keine Einwände gegen Sie. – Im Gegenteil – Sie haben viel für mich getan – ich bin Ihnen sehr verbunden – besonders wenn die Sache mit dem Lager klappen würde. – Ich will natürlich alles tun, damit Sie mit mir und mit meiner Arbeit zufrieden sind.

Der Braumeister öffnet eine neue Flasche und schenkt Vaněk und sich ein.

BRAUMEISTER: Dann können wir darauf trinken.

VANĔK: Ja.

Beide trinken.

BRAUMEISTER: Ex- Vaněk leert mit Mühe das Glas, der Braumeister schenkt ihm sofort wieder ein.

Pause. Und seien Sie nicht traurig.

VANĔK: Ich bin nicht traurig.

Pause

BRAUMEISTER: Du, Ferdinand!

VANĔK: Ja?

BRAUMEISTER: Wir sind doch Freunde, was?

VANĔK: Ja.

BRAUMEISTER: Sagst du das nicht nur so?

VANĔK: Nein.

BRAUMEISTER: Hast du also zu mir Vertrauen?

VANĔK: Natürlich habe ich zu Ihnen Vertrauen.

BRAUMEISTER: Warte mal, sage es aufrichtig: Vertraust du mir?

VANĔK: Ich vertraue Ihnen.

BRAUMEISTER: Also hör mal – ich werde dir was sagen – aber das bleibt unter uns, klar?

VANĔK: Klar.

BRAUMEISTER: Kann ich mich darauf verlassen?

VANĔK: Das können Sie.

BRAUMEISTER: Also hör mal. Der Braumeister senkt die Stimme.

Die kommen hierher und fragen nach dir.

VANĔK: Wer?

BRAUMEISTER: Na d i e doch.

VANĔK: Wirklich?

Havel

Václav Havel (Praag, 5 oktober 1936)

 

De Argentijnse dichter, essayist en literatuurwetenschapper Roberto Juarroz werd geboren in Coronel Dorrego 1925. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2008.

Slapen is een andere vorm van denken…

 

Slapen is een andere vorm van denken.
Denken is een andere vorm van dromen.
Dromen is een andere vorm van niet zijn.
Niet zijn is een andere vorm van bestaan.

 

Het wiel draait en draait.
De wegen rollen zich op
rond het wiel
en het wiel neemt ze mee
als stoffige linten.

 

Het wiel draait en draait,
maar er is geen weg meer.

 

(voor Roger Meunier)

 

Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu

 

 

 

An uncommitted gesture

 

An uncommitted gesture, a rapt expression,

moves something in the death of things,

among the hardened cries,

the smells of love that is over,

the women without shadows,

the shells of no one.

It is not a life full of holes

dripping and leaving stains,

it is not a forgotten name

trying to get loose from its object.

A gesture held up by nothing

has strayed into death,

more alone than things,

more alone than names

when they are left alone.

 

 

Vertaald door W.S. Merwin

 

roberto-juarroz

Roberto Juarroz (5 oktober 1925 – 31 maart 1995)

 

De Zweedse schrijver en journalist Stig Dagerman werd geboren op 5 oktober 1923 in Älvkarleby.  Zie ook mijn blog van 5 oktober 2008.

 

Uit: La Dictature du chagrin (vertaald door Philippe Bouquet)

 

« Personne ne peut dire que l’être humain est mauvais sans avoir lui-même commis de mauvaises actions. En ce domaine, toute observation doit être faite in vivo. Tout être vivant est prisonnier à perpétuité de l’humanité et contribue par sa vie, qu’il le veuille ou non, à accroître ou à amoindrir la part de bonheur ou de malheur, de grandeur ou d’infamie, d’espoir et de désolation, de l’humanité. C’est pourquoi je puis oser dire que le destin de l’homme se joue partout et tout le temps et qu’il est impossible d’évaluer ce qu’un être humain peut représenter pour un autre. Je crois que la solidarité, la sympathie et l’amour sont les dernières chemises blanches de l’humanité. Plus haut que toutes les vertus, je place cette forme d’amour que l’on appelle le pardon. Je crois que la soif humaine de pardon est inextinguible, non pas qu’il existe un péché d’essence divine ou diabolique mais parce que, dès l’origine, nous sommes en butte à une impitoyable organisation du monde contre laquelle nous sommes bien plus désarmés que nous ne pourrions le souhaiter. Or ce qu’il y a de tragique dans notre situation, c’est que, tout en étant convaincu de l’existence des vertus humaines, je puis néanmoins nourrir des doutes quant à l’aptitude de l’homme à empêcher l’anéantissement du monde que nous redoutons tous. Et ce scepticisme s’explique par le fait que ce n’est pas l’homme lui-même qui décide, en définitive, du sort du monde, mais des blocs, des constellations de puissances, des groupes d’Etats, qui parlent tous une langue différente de celle de l’homme, à savoir celle du pouvoir. Je crois que l’ennemi héréditaire de l’homme est la macro-organisation, parce que celle-ci le prive du sentiment, indispensable à la vie, de sa responsabilité envers ses semblables, réduit le nombre des occasions qu’il a de faire preuve de solidarité et d’amour et le transforme au contraire en codétenteur d’un pouvoir qui, même s’il paraît, sur le moment, dirigé contre lui-même. Car qu’est-ce que le pouvoir si ce n’est le sentiment de n’avoir pas à répondre de ses mauvaises actions sur sa propre vie mais sur celles des autres ? Si, pour terminer, je devais vous dire ce dont je rêve, comme la plupart de mes semblables, malgré mon impuissance, je dirais ceci : je souhaite que le plus grand nombre de gens possible comprenne qu’il est d leur devoir de se soustraire à l’emprise de ces blocs, de ces Eglises, de ces organisations qui détiennent un pouvoir hostile à l’être humain, non pas dans le but de créer de nouvelles communautés mais afin de réduire le potentiel ‘anéantissement dont dispose le pouvoir en ce monde. C’est peut-être la seule chance qu’ait l’être humain de pouvoir un jour se conduire comme un homme parmi les hommes, de pouvoir redevenir la
joie et l’ami de ses semblables. »

 

Dagerman

Stig Dagerman (5 oktober 1923 – 5 november 1954)