Ralph Waldo Emerson, Rosario Castellanos, Alain Grandbois, Naim Frashëri, Edward Bulwer-Lytton

De Amerikaanse dichter, schrijver, filosoof en essayist Ralph Waldo Emerson werd geboren in Boston, Massachusetts op 25 mei 1803. Zie ook alle tags voor Ralph Waldo Emerson op dit blog.

My Garden

If I could put my woods in song
And tell what’s there enjoyed,
All men would to my gardens throng,
And leave the cities void.

In my plot no tulips blow,–
Snow-loving pines and oaks instead;
And rank the savage maples grow
From Spring’s faint flush to Autumn red.

My garden is a forest ledge
Which older forests bound;
The banks slope down to the blue lake-edge,
Then plunge to depths profound.

Here once the Deluge ploughed,
Laid the terraces, one by one;
Ebbing later whence it flowed,
They bleach and dry in the sun.

The sowers made haste to depart,–
The wind and the birds which sowed it;
Not for fame, nor by rules of art,
Planted these, and tempests flowed it.

Waters that wash my garden-side
Play not in Nature’s lawful web,
They heed not moon or solar tide,–
Five years elapse from flood to ebb.

Hither hasted, in old time, Jove,
And every god,–none did refuse;
And be sure at last came Love,
And after Love, the Muse.

Keen ears can catch a syllable,
As if one spake to another,
In the hemlocks tall, untamable,
And what the whispering grasses smother.

Æolian harps in the pine
Ring with the song of the Fates;
Infant Bacchus in the vine,–
Far distant yet his chorus waits.

Canst thou copy in verse one chime
Of the wood-bell’s peal and cry,
Write in a book the morning’s prime,
Or match with words that tender sky?

Wonderful verse of the gods,
Of one import, of varied tone;
They chant the bliss of their abodes
To man imprisoned in his own.

Ever the words of the gods resound;
But the porches of man’s ear
Seldom in this low life’s round
Are unsealed, that he may hear.

Wandering voices in the air
And murmurs in the wold
Speak what I cannot declare,
Yet cannot all withhold.

When the shadow fell on the lake,
The whirlwind in ripples wrote
Air-bells of fortune that shine and break,
And omens above thought.

But the meanings cleave to the lake,
Cannot be carried in book or urn;
Go thy ways now, come later back,
On waves and hedges still they burn.

These the fates of men forecast,
Of better men than live to-day;
If who can read them comes at last
He will spell in the sculpture,’Stay.

 

Ralph Waldo Emerson (25 mei 1803 – 27 april 1882)

Lees verder “Ralph Waldo Emerson, Rosario Castellanos, Alain Grandbois, Naim Frashëri, Edward Bulwer-Lytton”

Harry Mulisch, Joseph Brodsky, Michael Chabon, Bob Dylan

Dolce far niente (bij een bijzondere verjaardag)

 

 

 

Isaak zegent Jacob door Gerrit Willemsz. Horst, 1638

 

 

 

Ongerijmdheden

dat komt gewoon doordat zijn vader eens.
gewoon omdat zijn vader in zijn jeugd.
doordat zijn vader in zijn jeugd gewoon.
gewoon al in zijn jeugd zijn vader toen.

omdat zijn vader ooit eens tegen hem.
ooit gewoon eens in zijn jeugd hem tegen.
dat komt gewoon doordat zijn vader ooit.
gewoon hem in zijn jeugd toen ooit al eens.

ooit eens tegen hem en nooit zijn moeder.
nooit zijn moeder in zijn jeugd zijn vader.
gewoon toen tegen hem zijn moeder ooit.
nooit eens in zijn jeugd gewoon ooit vader.

 

 

Harry Mulisch (29 juli 1927 – 30 oktober 2010)

Vader Kurt en zoon Harry Mulisch in 1941

Lees verder “Harry Mulisch, Joseph Brodsky, Michael Chabon, Bob Dylan”

Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Susan Cooper, Lydia Rood

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

 

De stervende geliefden

Laten wij dit zacht zeggen: dat wij allen
eens als een ritsling in den schemer worden;
zij, die zich nu de lendenen omgorden,
zullen eens deinzen, wankelen en vallen.

En waar is troost, dan in vermoeid vergeten,
in zacht bedwelmen en de zoete logen
der glimlach en der halfgeloken ogen
van wie zich in elkanders armen weten?

En stiller wordt het om hen heen, en duister,
en door bladen ristlen om hun haren;
en als een ritseling van najaarsblaren
is tussen hen een aarzelend gefluister

van woorden, die nog tussen wake’en dromen
als late vlokken sneeuw neerdwarlen bleven –
van woorden, die verdwaalden uit het leven
en alleen zachtheid hebben meegenomen.

En dan het zwijgen en het eindloos trage
dichtgaan der ogen, die elkander vulden;
alleen een glimlach bleef om onvervulde
daden en dagen, die zij nimmer zagen…

Wees stil, wees stil: dit zijn verbannen vorsten,
die hebben troon en ijdle pracht vergeten;
hoe zouden zulken nog ons leven weten
van machteloze vreugde en daadloos dorsten?

Zij zijn hier veilig; hier kan niets hen vinden
dat van het leven is, want beiden deden
van vreugde’s wenkende onbereikbaarheden
afstand, en niets kan meer hun bond ontbinden.

Niets dan de dood, en zie, dit is hun sterven:
dit eindloos langzaam, in vermoeid beminnen
strelend bedwelmen van elkanders zinnen,
dit zacht weggaan van alles zonder derven.

Wees stil, en hoor: reeds roepen hen de bloemen
die wij elkaar een volgend voorjaar schenken;
en later, als wij niet meer aan hen denken,
zullen de beken nog hun namen noemen

murmelend langs ons waar wij zacht ons neder
vlijen in gras en bloemen aan den oever.
O, lief, mijn lief, is één ding vreemder, droever,
voor wie dit weten, dan zacht lenteweder?

Zullen wij dan gedenken, dat wij leven
van wat hun zachte dood heeft onthouden?
dat hoog in ‘t licht de vooglen op de gouden
drang van hun nooitvervulde vreugden zweven?

dat kussen, die zij niet meer geven konden,
dan uit hun lippe’als bloemen tot ons komen,
en hoge wolken zweven, wijl hun dromen
ook nimmer dan in tranen de aarde vonden?

dat uit de tegenspoeden, die hen deerden,
wij dan elkaar met milder weemoed vullen –
dat wij ons uiterst uur beleven zullen,
wellicht, wijl zij eenmaal vergeefs begeerden…

Zullen wij dit gedenken? Zie, zij sterven
sluimerend, en zij zullen niet meer weten,
en wij, verheerlijkt nog, gaan hen vergeten
waar wij naar licht van later dagen zwerven.

Zie, hoe zij vreemd een schoon zijn in het duister:
zij sluimren samen naar den dood, en zonder
rimpeling gaan zij in het grote wonder
over… zie, mijne liefde, mijn vuren luister,

de dorre blaren in hun haren… neem er
zacht een uit weg om aan uw hart te dragen,
en te gedenken in de lentedagen:
wij worden alle’een ritsling in den schemer.

 

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Susan Cooper, Lydia Rood”

Erik Spinoy, Arthur Conan Doyle, Anne de Vries, Kees Winkler, Gérard de Nerval

 

De Vlaamse dichter en schrijver Erik Spinoy werd geboren op 22 mei 1960 in Sint-Niklaas. Zie ook alle tags voor Erik Spinoy op dit blog.

 

 

De smalle straat

 

De smalle straat
de meidoorn heg
het werkhuis met
machines, wipzaag, schavelingen
de varkensstal
de boomgaard met
de pruimelaren overheerlijk

ijzige winters en
azuren zomers

waarin oorlogen som kwamen
onverklaarbaar
tot ze ook weer gingen

auto’s voor het eerst verschenen
roestten
als in dromen reden
zich vermenigvuldigden
en weer verdwenen

liefde zwol
als knoppen
en vrucht droeg
en vervroor

en kranten van dit alles
niets versloegen.

 

 

 

De triestigheid ’s avonds

 

Ontstaat een ritselen en geknaag.
Een roetkraai ruimt het stoppelveld.
De haagbeuk heeft zich opgemaakt.
De tuin ligt als een laken
kaal.

Op donkere velden brandt het loof.
De toren geeft de uren aan en wind
bevoelt haar jurk. De rug buigt
als een hazelaar.

Een hand omsluit een hand, een berm
rijst op. Met reeds ontstoken lampen
rijdt een auto, glimmend,
door het land.

 

 

 


Erik Spinoy (Sint-Niklaas, 22 mei 1960)

Lees verder “Erik Spinoy, Arthur Conan Doyle, Anne de Vries, Kees Winkler, Gérard de Nerval”

Ahmed Fouad Negm

 

De Egyptische dichter Ahmed Fouad Negm werd op 22 mei 1929 in Ash Sharqiyah geboren, in een familie van Fellahin op het Egyptische platteland . Zijn moeder was huisvrouw, zijn vader politieagent. Negm was een van zeventien broers , slechts zes van hen zijn nog in leven . Net als vele dichters en schrijvers van zijn generatie kreeg hij zijn opleiding aan de religieuze Kutaab scholen, beheerd door de El – Azhar universiteit. Toen zijn vader stierf ging hij bij zijn oom Hussein in Zagazig wonen, maar in 1936 werd hij in een weeshuis geplaatst, waar hij voor het eerst de beroemde zanger Abdel Halim Hafez ontmoette. In 1945 verliet hij het ​​weeshuis en keerde terug naar zijn dorp om te werken als herder. Later verhuisde hij naar Cairo om uiteindelijk weer terug te keren naar zijn dorp waar hij werkte in een van de Engelse kampen terwijl hij hielp bij guerrilla- operaties .
Na de overeenkomst tussen Egypte en Groot-Brittannië  werd Negm door de Egyptische regering aangesteld als arbeider in mechanische werkplaatsen. Hij kreeg 3 jaar gevangenisstraf wegens vervalsing. In zijn gevangenistijd won hij de eerste plaats in een schrijfwedstrijd, georganiseerd door de Hoge Raad voor de Kunsten . Hij publiceerde toen zijn eerste bundel “Beelden van het Leven en de Gevangenis” in de volkstaal Egyptisch – Arabisch en hij werd zelfs beroemd nadat Suhair El – Alamawi zijn boek promootte terwijl hij nog in de gevangenis zat. Nadat hij was vrijgelaten , werd hij aangesteld als klerk in de organisatie voor de Aziatische en Afrikaanse volkeren. Hij werd ook een regelmatig optredende dichter op de Egyptische radio.
Negm woonde in een kleine kamer op het dak van een huis in de wijk Boulaq el – Dakror. Toen hij zanger en componist Sheikh Imam in de Khosh Adam buurt ontmoette werden zij kamergenoten en vormden zij een beroemd zangduo. Van 1962 tot 1995 bleven zij samenwerken. Negm werd ook meerdere malen vanwege zijn politieke standpunten, in het bijzonder zijn harde kritiek op de Egyptische presidenten Nasser, Sadat en Mubarak gevangengezet. In 2007 werd Negm door de United Nations Poverty Action gekozen als ambassadeur van de armen. Hij wordt beschouwd als een volksheld en als de stem van de Egyptische onderklasse .

 

 

Your Eyes

 

Your eyes…and your eyes are a travelling voyage
In the desert….and in the oasis
And the longing….sleepless is this world
Neither to slumber…nor to rest
The darkened eyelashes no longer
Call out for the promised

And me, your amorous flirtation sent me to heaven
I drank, there, from the rivers of honey
loved for ages
And me, I lay sleepless many a night, for you
And the people of this world call out to the night

I returned to that travelling voyage
In the desert
And in the oasis

And I call for the night
And for every lover there is the night
O destined heaven
Who came by and asked for us?
Who from our successors cared?
For the roses
From that moment, we were together
Passion is hardship
I returned to that travelling voyage
In the desert
And in the oasis
In your eyes

 

 

 

Ahmed Fouad Negm (Ash Sharqiyah, 22 mei 1929)

In Memoriam Sarah Kirsch

In Memoriam Sarah Kirsch

De Deutsche Verlags-Anstalt maakte vandaag bekend dat de Duitse schrijfster en dichteres Sarah Kirsch  op 5 mei op 78-jarige leeftijd is overleden. Sarah Kirsch (eig. Ingrid Hella Irmelinde Kirsch) werd geboren op 16 april 1935 in Limlingerode. Zie ook alle tags voor Sarah Kirsch op dit blog.

 

 Luft und Wasser

Aus dem Sumpfland fliegt mir die Eule
Auf breiten Flügeln über den Strom
Ihre Federn berühren das Wasser
Das sich nun teilte ich sah
Meiner Schwester Gesicht höre den Wind
Schilfhalme leichter bewegen und Wolken
Ziehen auf die Nacht zu verkünden.

Viel wehes Geräusch vom anderen weiteren
Ufer die grauen Reiher verneigen sich
Auf toten Bäumen eh sie noch schlafen.
Es ist spät ich kehre hinter Türen zurück.
Der Teekessel brummt auf dem Feuer
Und verkleidete Könige reiten draußen
Auf herrlichen Pferden vorüber.

 

Großer Stern

Die versunkenen verwachsenen
Feldherren in ihren Sträuchern
Recken gebieterisch Hand und Degen
Bevor der Turm mit der silbernen Kugel
Sich mächtig ins Bild schiebt
Von Zeit zu Zeit seh ich ihn gern
Doch als er sein strenges Licht
Mir jeden Abend über den Tisch goss
Die zivilen Herren und Steckbriefträger
Vor meiner Tür und im Fahrstuhl standen
Hätte ich dieses Potenzminarett
Gern in den Himmel gesprengt.

 

Der Himmel schuppt sich

Ach, Schnee, sag ich, hier siehst du Eine vor dir
die kalte Füße hat und es satt, hilf Winter-Uhr
Gleichmacher, weißer Fliegentanz, kommst
auf Gerechte und Ungerechte Jahr für Jahr

Schnei ihn ein, Schnee, fall aus allen Wolken
bring Nacht, Mauern aus Eis, teil
deine Flocken ohn Unterlaß, roll ihn in Hochlandlawinen
Er hat was nicht schlägt als Herz in der Brust

Hat schöne gläserne Augen, mit denen sieht er nicht
Hat zwei Ohren, mit denen hört er nicht
Hat einen Mund den kenn ich nicht

Du Schnee, weiße Federtiere, Reimwort auf Weh
du bist Lava, kochender Stahl verglichen mit ihm
Tau ihn auf. Er magert mich ab

 

Sarah Kirsch (16 april 1935 – 5 mei 2013)

 

Gabriele Wohmann, Urs Widmer, Emile Verhaeren, Robert Creeley

De Duitse schrijfster Gabriele Wohmann werd op 21 mei 1932 in Darmstadt geboren als Gabriele Guyot. Zie ook alle tags voor Gabriele Wohmann op dit blog.

Uit: Sterben ist Mist, der Tod aber schön

„Sie meinen, auch wenn ich kein Buch vom Himmel geschrieben habe, taucht es doch in meinen Romanen und Erzählungen immer wieder auf? Das kann schon sein, liegt aber oft Jahre zurück, das weiß ich nicht mehr so genau. Lesen Sie es mir doch vor.
<>

– Aus dem Roman Schönes Gehege (1975)

Für mich ist es eine furchtbare Vorstellung, dass alles im Hier und Jetzt sein müsse. Das kann niemand erreichen.
Wenn es schön ist, dann ist es vorübergehend, sehr vorüber- gehend. Der Augenblick ist das jeweils Entscheidende. Dann kommt der nächste Augenblick und schon ist es wieder vorbei. Dass es aber konstant schön, ideal und wunderbar ist, das kommt hinterher, nach dem Tod: »Dann geht der Vorhang erst richtig auf.« Das hat Karl Barth zu einem Studenten gesagt, der große Angst vor dem Tod hatte. Das ist die kreatürliche Angst eines jeden Lebewesens vor dem Tod oder besser vor dem Sterben. Denn den Tod würden die meisten Leute nicht fürchten, egal ob Atheisten oder fromm, aber das Sterben!Das ist auch wahr, das macht Angst.
Ein Pfarrer hat mich einmal belehrt. Ich habe nämlich »Dein Reich komme« aus dem Vaterunser immer auf das Himmelreich bezogen, er aber sagte: »Dein Reich komme« – das gilt hier und jetzt auf Erden. Das wird sich aber meiner Meinung nach nicht erfüllen. Es lässt sich nicht erfüllen, wenn man den Globus betrachtet, wozu wir heutzutage gezwungen sind. In der Goethe-Zeit konnten wir vielleicht noch denken: Es ist alles so weit in Ordnung auf dem Globus. Aber dass die Vollendung hier auf Erden stattfindet, kann ich nicht glauben. Und dann immer wieder dieses Beten für den Frieden, das kommt mir dermaßen kindisch vor!“

 

Gabriele Wohmann (Darmstadt, 21 mei 1932)

Lees verder “Gabriele Wohmann, Urs Widmer, Emile Verhaeren, Robert Creeley”

Am Pfingstmontage (Annette von Droste-Hülshoff)

Prettige Pinksterdagen!

 

 

 

Pinksteren door de “Meister des Salemer Heiligenaltars”, eind 15e eeuw

 

 

Am Pfingstmontage

“Also hat Gott die Welt geliebt, daß er ihr seinen
eingeborenen Sohn gesandt hat, damit Keiner,
der an ihn glaubt, verloren gehe. – Wer aber
nicht glaubt, der ist schon gerichtet”

Ist es der Glaube nur, dem du verheißen,
Dann bin ich tot.
O, Glaube, wie lebend’gen Blutes Kreisen,
Er tut mir not;
Ich hab’ ihn nicht.
Ach, nimmst du statt des Glaubens nicht die Liebe
Und des Verlangens tränenschweren Zoll,
So weiß ich nicht, wie mir noch Hoffnung bliebe.
Gebrochen ist der Stab, das Maß ist voll
Mir zum Gericht.

Mein Heiland, der du liebst, wie Niemand liebt;
Fühlst du denn kein
Erbarmen, wenn so krank und tiefbetrübt
Auf hartem Stein
Dein Ebenbild
In seiner Angst vergehend kniet und flehet?
Ist denn der Glaube nur dein Gotteshauch?
Hast du nicht tief in unsre Brust gesäet
Mit deinem eignen Blut die Liebe auch?
O sei doch mild!

Ein hartes, schweres Wort hast du gesagt:
Daß, wer nicht glaubt,
Gerichtet ist. Ich seh’ nicht, wo es tagt;
Doch so beraubt
Läßt er mich nicht,
Der hingab seinen Sohn, den eingebornen,
Für Sünder wie für Fromme allzugleich.
Zu ihm ich schau, die Ärmste der Verlornen,
Nur um ein Hoffnungswort; er ist so reich,
Mein Gnadenlicht.

Du Milder, der die Taufe der Begierde
So gnädiglich
Besiegelt selbst Sakramentes Würde:
Nicht zweifle ich,
Du hast gewiß
Den Glauben des Verlangens, Sehnens Weihe
Gesegnet auch, sonst wärst du wahrlich nicht
So groß an Milde und so stark an Treue,
Brächst du ein Zweiglein, draus die Knospe bricht
Und Frucht verhieß.

Was durch Verstandes Irren ich verbrochen,
Ich hab’ es ja
Gebüßt so manchen Tag und manche Wochen;
So sei mir nah
Nach meiner Kraft,
Die freilich ich geknickt durch eigne Schulden,
Doch einmal aufzurichten nicht vermag,
Will hoffen ich, will sehnen ich, will dulden;
Dann gibst du Treuer wohl den Glauben nach,
Der Hilfe schafft.

 

 

Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)

Drostes Pianoforte in het Fürstenhäusle in Meersburg

 

 

Zie voor de schrijvers van de 20e mei ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

 

Ellen Deckwitz, Tommy Wieringa, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, William Michaelian, Wolfgang Borchert

De Nederlandse dichteres en schrijfster Ellen Deckwitz werd geboren op 20 mei 1982 in Deventer. Zie ook alle tags voor Ellen Deckwitz op dit blog.

ONZE MOEDER I

Onze moeder kan een voetstuk op (één teug),
ze drinkt al jaren onder de tafel. Van flessenbodems
schrapen we gedachtenis af. We zetten ze bij,

de vaasjes waarop blank fluiteschuim bloesemt
en soms druipt het, soms knipoogt de fles soms

kruipen er wolken voor de zin. Slokken die
de dag van het gelaat vijlen. Wat doet iemand als wij
op een plek als enfin.

Onze moeder dus
die kan een voetstuk op.
Nu hop,

straks ziet ze dat we het aankunnen. Klappen we
voor ouders die niet willen dat er over hen wordt
gedroomd,

knip zegt het glas en de kamer gaat uit.

 

ONZE MOEDER II

Op een dag werden we uit onze moeder gepeld
en ik vergat dat ze botten dealde.

Je raakt ook zo snel afgeleid
door de eerderen die maar om elkaar krommen
om maar in elkaar te stollen

terwijl je slonk. Er is grond
waarop ik palmen plant, getuigen
dat ik geen wortel meer schiet.
Mezelf niet als een kalenderblad
scheuren kan.

De aarde slurpt regenwormen op en ik gok
dat we allemaal lief willen worden
(gevonden), men zich op de bodem
in een midden bevindt. Dat voor ons niets
ooit aanbreekt.

 

 

Ellen Deckwitz (Deventer, 20 mei 1982)

Lees verder “Ellen Deckwitz, Tommy Wieringa, Gerrit Achterberg, Annie M.G. Schmidt, William Michaelian, Wolfgang Borchert”

Ingvar Ambjørnsen, A.C. Cirino, Hanna Krall, Hector Malot, Sigrid Undset, Honoré de Balzac

De Noorse schrijver, muzikant en theatermaker Ingvar Ambjørnsen werd geboren in Tønsberg op 20 mei 1956. Zie ook alle tags voor Ingvar Ambjørnsen op dit blog.

 

Uit: Potes pour la vie (Vertaald door Jean-Baptiste Coursaud)

 

“– Quand j’étais minot, j’adorais les groseilles. Maintenant, j’peux plus les blairer.

Kjell Bjarne a prononcé cette phrase sur un ton censé me faire comprendre qu’entre-temps il s’était passé des choses. À savoir qu’il avait vécu la moitié d’une vie humaine. Et que, sur le chemin de cette vie, il n’avait plus goût aux groseilles.

Pour ma part, je n’ai absolument rien à reprocher aux baies rouges et acidulées. Les groseilles sont tout à fait à mon goût. Si le temps m’avait confisqué quoi que ce fût, c’était ma capacité à m’égayer. Je ne trouvais plus la vie très folichonne, du moins pas autant que lorsque j’étais enfant. Ce que je me gardais bien de révéler. Pareille déclaration n’aurait que perturbé Kjell Bjarne. Et c’est d’ailleurs un phénomène étrange : si on en vient à dire telle ou telle chose à voix haute, elle gagne doublement en vérité. Et perd, dans ce cas de figure, tout aussi doublement sa part de gaieté.

D’autant que je n’avais grosso modo pas à me plaindre. Vraiment pas. Je serais même plus proche de la réalité en avouant que je suis un jeune homme gâté. À l’instar de tant de jeunes hommes de ce pays. Inutile d’aller courir l’Afrique en quête de Noirs pour trouver des camarades dans de sales draps, il suffisait d’observer ne fût-ce qu’une seconde les Noirs vivant à Oslo pour se rendre compte illico que ce pays était tombé bien bas. Car ils étaient traités, si je ne me fourrais pas le doigt dans l’oeil, comme de vulgaires négros. Même par la police. Ou plutôt : tout particulièrement par la police. « Amène-toi, Bamboula, leur lançaient les forces de l’ordre. Voyons voir à quoi il ressemble, ton

faux passeport. » Toujours est-il qu’on pouvait lire jusqu’à l’écoeurement des faits similaires dans les colonnes de la presse nationale.”

 

 

 

Ingvar Ambjørnsen  (Tønsberg, 20 mei 1956)

In de jaren 1980 

Lees verder “Ingvar Ambjørnsen, A.C. Cirino, Hanna Krall, Hector Malot, Sigrid Undset, Honoré de Balzac”