Dolce far niente, Henry Lawson, Cees Nooteboom, Wouter Godijn, Grand Corps Malade

 

Dolce far niente

 

 
Gleaming Waters door Henry Scott Tuke, 1910

 

The Days When We Went Swimming

The breezes waved the silver grass,
Waist-high along the siding,
And to the creek we ne’er could pass
Three boys on bare-back riding;
Beneath the sheoaks in the bend
The waterhole was brimming –
Do you remember yet, old friend,
The times we ‘went in swimming’?

The days we ‘played the wag’ from school –
Joys shared – and paid for singly –
The air was hot, the water cool –
And naked boys are kingly!
With mud for soap the sun to dry –
A well planned lie to stay us,
And dust well rubbed on neck and face
Lest cleanliness betray us.

And you’ll remember farmer Kutz –
Though scarcely for his bounty –
He leased a forty-acre block,
And thought he owned the county;
A farmer of the old world school,
That grew men hard and grim in,
He drew his water from the pool
That we preferred to swim in.

And do you mind when down the creek
His angry way he wended,
A green-hide cartwhip in his hand
For our young backs intended?
Three naked boys upon the sand –
Half buried and half sunning –
Three startled boys without their clothes
Across the paddocks running.

 

 
Henry Lawson (17 juni 1867 – 2 september 1922)
Als 14-jarige in 1881

Lees verder “Dolce far niente, Henry Lawson, Cees Nooteboom, Wouter Godijn, Grand Corps Malade”

Dolce far niente, Israël Querido, Patrick Modiano, Emily Brontë, Cherie Priest, Martijn Simons

Dolce far niente

 

 
Brouwersgracht, Jordaan, tegenwoordig

 

Uit: De Jordaan: Amsterdamsch epos

“- Ze bescholden en teisterden elkaar en konden toch noóit zonder elkaar. Het jonge volk had de meest zorgelooze pret. Schuine pet, roode of geruite stropdas en spuuglok, ontmoetten blooten kop, fluweelen jak en baaien rok, en niet één zou hebben willen ruilen voor meheertjes met branieboorden of medammetjes met platheupen. Ze bevochtigden hun woeste of zinlijk-tartende gesprekken met zuursap van augurken, of bezogen ijswafels, en in geen stad ter wereld knauwden de kerels en jongens hun wijven en meisjes zóó wreed en beulig als in den Jordaan, in opzichtige luidruchtigheid en schaamteloos kabaal. Zelfs het liefde-gestoei der jongens was één lomp-neerploffend, zinnelijk-hardhandig gebof op borsten en dijen, hoofden en armen der meiden. En over al het geminnekoos en het wreed gebeuk werd nágebabbeld. – Ook Neeltjes nerinkje was beruchte verzamelplaats voor buurpraat en voor overden-hekel-halerij. –
– Juyst!…. schoot met opgewonden stem een garnalen-pelster uit, nauw merkende dat Neel haar een pond rijst in de handen had geduwd…. d’r mèn hep ’n tèk fèn ’t lireum,…. Kris Hàrdebol is ‘r ’n draugie bei…. sau’n nèthèls….
Er gloeide weer kwaadsprekende hittigheid in haar zinnen. Haar dikke, doorsproetelde huid verplooide bij de neerzinkende mondhoeken viezige trekjes; trekjes van weerzin en wantrouwelijkheid.
– Nou maàde…. ik set de spèt…. as maàn keirel komp en hèi fint me nie, kraàg ik de duufel op ’n printje…. aju!
Een wit-jak sprong haastig den winkel uit. Allen hadden wat ze wilden, maar plakken deden ze toch.”

 
Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)
Brouwersgracht, vroeger

Lees verder “Dolce far niente, Israël Querido, Patrick Modiano, Emily Brontë, Cherie Priest, Martijn Simons”

Dolce far niente, Theo Thijssen, Guillermo Martínez, Harry Mulisch, Chang-Rae Lee

 

Dolce far niente

 

 
Bloemstraat met de Westertoren in Amsterdam door Jan Korthals (1916 – 1972)

 

Uit: Jongensdagen

““Terwijl de jongens hun dikke boterhammen opsmulden, praatten ze over de uitbreng-klanten.
Hun vader was al eenige jaren dood; moe had nu een kruidenierswinkel met brooddepôt; elken morgen moesten er een vijf-en-twintig brooden worden rondgebracht; dat deden de jongens altijd natuurlijk; de eene week Henk de ‘verre’, de andere week Ko. En ’s Woensdagsmiddags, als er geen school was, moest één van beiden een mand kruidenierswaren brengen naar nicht Simons, die wel een klein uur ver woonde.
‘Jij hebt de verre,’ merkte Ko op.
‘Jij moet vanmiddag naar nicht Simons,’ zei Henk terug.
Maar ze waren in een véél te goed humeur om er ruzie over te maken.
‘Voor mijn part moet ik vanochtend alle klanten loopen,’ sprak Ko, ‘tijd zat hé.’
En Henk was even inschikkelijk: ‘Nou; wil ik ze allemaal doen?’ stelde hij voor.
‘Och nee,’ kwam Ko weer, ‘maar weet je wàt? Ga mee vanmiddag sàmen naar nicht Simons. Jà?’
Henk keek wantrouwig. ‘En het geld dan?’ vroeg hij, want nicht Simons had de gewoonte aan den brenger van haar boodschappen een paar centen te geven. Ko aarzelde even; toen antwoordde hij: ‘Oók samen.’ ‘Goed dan,’ beloofde Henk.
Ze hadden hun brood op; Ko liep fluitend naar voren: Henk ging even kijken, of zus Miep nog niet wakker was. Maar ze sliep nog. ‘Lekker dier!’ mompelde Henk; en hij gaf haar een zoen en holde weg, óók naar den winkel. Er was geen ‘volk’.
Moe pakte een mand vol met brood, en deed er een doek over. Ko nam de mand van de toonbank, en liep vroolijk de deur uit. Hij ging de klanten op de gracht en om den hoek ‘doen’. ‘Kruier krijg je nog van gisteren óók!’ riep Moe hem na.
Toen kreeg Henk ook zijn deel; zorgvuldig telde hij de brooden in zijn mand na, en noemde de klanten op: ‘Ouë juffrouw één, dokter drie, ’t Hoffie twee….’ En hij stapte ook weg. Moe ging naar achteren.”

 

 
Theo Thijssen (16 juni 1879 – 23 december 1943)
De Frans Halsstraat waar Thijssens moeder korte tijd een brooddepot had.

Lees verder “Dolce far niente, Theo Thijssen, Guillermo Martínez, Harry Mulisch, Chang-Rae Lee”

Walter van den Berg

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijver Walter van den Berg werd geboren in Amstelveen in 1970. Hij heeft een jaar Nederlands gestudeerd op de UvA. Ook heeft hij een jaar de Rietveld Academie bezocht. Na verschillende baantjes als onder meer fietskoerier, graveur, vakkenvuller, schoonmaker, automatiseerder en conciërge, publiceerde hij in 2004 zijn debuutroman, getiteld “De hondenkoning”. Zijn tweede roman, “West”, gaat over een broederstrijd in Osdorp. In 2013 kwam zijn derde roman uit, getiteld “Van dode mannen win je niet”.

Uit: Van dode mannen win je niet

“Je moeder knipte mannen voor geld.
Ik weet niet of ze weer is gaan knippen toen jullie verdwenen waren, jij en je moeder, want ze was niet heel erg goed, alleen maar goedkoop. Je hoefde niet veel te verwachten van een knipbeurt van je moeder. Iemand had me dat verteld, dat je voor een tientje bij haar thuis geknipt werd en dat ze nog een lekker wijf was ook, maar dat je van de knipbeurt niet veel hoefde te verwachten.
Ik verwachtte ook niet veel, maar ik kon het wel met haar vinden tijdens het knippen. Ik wist dat dat bij haar werk hoorde, aardig zijn tegen je klanten, maar ik was beter in een praatje maken dan de
gemiddelde klant, dus zij kon het ook met mij vinden.
Ik had tijdens die eerste keer gevraagd of ze van lekker eten hield, en ja, natuurlijk hield ze van lekker eten, maar ze kookte niet zo vaak, zei ze, in de keuken hier werd meer geknipt dan gekookt. Dus ik had een paar dagen later een pan met goeie hachee langsgebracht, en een zak aardappelen, en die had ik in jullie keuken neergezet. Ik zei dat ze vanavond lekker eten zou hebben en dat ze alleen zelf de aardappelen moest schillen, en ik zei dat ik later die week de pan weer op zou halen.
Dus een paar dagen later kwam ik weer, en we dronken wat biertjes in de keuken, en ik nam de pan mee, en je moeder zei dat ze hoopte dat ze me snel weer zou zien.
Een week later zei ze dat ze het wel in me zag zitten. Zo zei ze het: ik zie het wel inje zitten.
Jullie woonden in die flat in Slotervaart en je vader was twee jaar dood.
Toen ik een paar maanden met je moeder was, mocht ik mee naar een feestje om jullie familie te ontmoeten, en ik voelde me er niet helemaal lekker over – op dat soort feestjes liepen altijd wel een of twee slimmeriken rond. Ik had een beetje bij je moeder gevist of jullie slimmeriken in de familie hadden, wie vond je moeder leuk, wie niet, en waarom dan niet, en met wie zou ik het volgens haar goed kunnen vinden, en met wie niet?”

 

 
Walter van den Berg (Amstelveen, 1970)

Dolce far niente, Robert Frost, Remco Campert, Malcolm Lowry, Gerard Manley Hopkins

 

Dolce far niente

 

 
Evening After a Storm door Frederic Edwin Church, 1849

 

 

A Line-Storm Song

The line-storm clouds fly tattered and swift,
The road is forlorn all day,
Where a myriad snowy quartz stones lift,
And the hoof-prints vanish away.
The roadside flowers, too wet for the bee,
Expend their bloom in vain.
Come over the hills and far with me,
And be my love in the rain.

The birds have less to say for themselves
In the wood-world’s torn despair
Than now these numberless years the elves,
Although they are no less there:
All song of the woods is crushed like some
Wild, easily shattered rose.
Come, be my love in the wet woods; come,
Where the boughs rain when it blows.

There is the gale to urge behind
And bruit our singing down,
And the shallow waters aflutter with wind
From which to gather your gown.
What matter if we go clear to the west,
And come not through dry-shod?
For wilding brooch shall wet your breast
The rain-fresh goldenrod.

Oh, never this whelming east wind swells
But it seems like the sea’s return
To the ancient lands where it left the shells
Before the age of the fern;
And it seems like the time when after doubt
Our love came back amain.
Oh, come forth into the storm and rout
And be my love in the rain.

 

 
Robert Frost (26 maart 1874 – 29 januari 1963)
San Francisco, Market Street door Thomas Kinkade, z.j.
Robert Frost werd geboren in San Francisco.

Lees verder “Dolce far niente, Robert Frost, Remco Campert, Malcolm Lowry, Gerard Manley Hopkins”

In Memoriam Sybren Polet

 

In Memoriam Sybren Polet

De Nederlandse dichter en schrijver Sybren Polet is op 19 juli op 91-jarige leeftijd overleden. Dat heeft zijn uitgeverij vandaag bekend gemaakt. Sybren Polet (pseudoniem van Sybe Minnema) werd geboren in Kampen op 19 juni 1924. Zie ook alle tags voor Sybren Polet op dit blog.

 

Stopwoord

Ik vond een oorschelp in de grond
om aan te luisteren.
ik luisterde en vond
drie takken taal
een drietakttaal voor één gedicht.
daar is geen zin mee te verrichten.
ik stop dat oor maar met een stopwoord dicht.

 

 

Ruimteroes

De serene lucht, een en al ademlucht.
Je voelt je – opgelucht – ál abstracter worden,
een vrijzwevende doorluchtige geest,
bevrijd
Van beeldgedachten en lichtdromen,
zelfs
zonder het minste besef van afwezigheden.

Ruimte als lichte roes.
Ergens een licht vermoeden?

Ergens, oneindig ver weg,
een even opflikkerend
en snel vervluchtigend ik-vermoeden?

Ruimte als lichte roes,
de roes van een grensloze open ruimte.

 

 

Laatste sneeuw van de eeuw

Waar is de eeuwige sneeuw van weleer?
Gletsjers trekken zich terug als
   grote gevoelens – oude schollen
     komen bovendrijven.

Secondensnelle erosie legt de skeletten bloot
     van minimastodontjes, vroege dromen
en hij van elk fossiel
                      de nieuwe tijdgenoot.

Minuscule catastrofes, karkasjes
       klein als moleculen,
                          kristallijne tranen.

De tijd versteent in druppels,
                             Druppels…

Zoekend naar leven tussen het puin
klopsignalen, mensengeur…
                         er zwerven

schimmen en vitale echo’s
     in holen en rui’nes. Roep dan!
          klop, blafl echo.

En hij: – Dit is de laatste sneeuw van de eeuw.
       Dit wordt de laatste echo.

 

 

 
Sybren Polet (19 juni 1924 – 19 juli 2015)

Dolce far niente, Rainer Maria Rilke, Michael Longley, Hilde Domin, Graeme C. Simsion

 

Dolce far niente

 

 
De regenboog door Willem Roelofs, 1875

 

Vor dem Sommerregen

Auf einmal ist aus allem Grün im Park
man weiß nicht was, ein Etwas fortgenommen;
man fühlt ihn näher an die Fenster kommen
und schweigsam sein. Inständig nur und stark

ertönt aus dem Gehölz der Regenpfeifer,
man denkt an einen Hieronymus:
so sehr steigt irgend Einsamkeit und Eifer
aus dieser einen Stimme, die der Guß

erhören wird. Des Saales Wände sind
mit ihren Bildern von uns fortgetreten,
als dürften sie nicht hören was wir sagen.

Es spiegeln die verblichenen Tapeten
das ungewisse Licht von Nachmittagen,
in denen man sich fürchtete als Kind.

 

 
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Blik over de Moldau richting de burchtwijk van Praag door Jaroslav Setelik, 1920.
Rilke werd geboren in Praag.

Lees verder “Dolce far niente, Rainer Maria Rilke, Michael Longley, Hilde Domin, Graeme C. Simsion”

Paul Heyse, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, Chairil Anwar

Dolce far niente

 

 
Na de storm door Aleksej Savrasov, ca. 1870

 

Stille nach dem Sturm

Ach, den Zauber dieser Stille
Nach des Ungewitters Graus,
Dieses Friedens Segensfülle –
Keine Lippe spricht sie aus!

Jugendfrische reine Lüfte
Hauchen überm See heran,
Und es füllt ein süß Gedüfte
Rebenhald’ und Wiesenplan.

Nur am Weg die jungen Blüten,
Die der Sturm vom Baume riß,
Mahnen an des Wetters Wüten
In der nächt’gen Finsternis.

Ach, sie blühten wohl vergebens,
Da kein Sommer mehr sie reift.
Aber wenn der Sturm des Lebens
In die vollen Zweige greift,

Und der Seele nach der schwülen
Leidenschaft der Friede kehrt,
Ist, genesen sich zu fühlen,
Nicht ein Blütenopfer wert?

 

 
Paul Heyse (15 maart 1830 – 2 april 1914)
Berlijn. Markt am Leipziger Platz door Paul Andorff, eind 19e eeuw
Paul Heyse werd in Berlijn geboren

Lees verder “Paul Heyse, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, Chairil Anwar”

George Bernard Shaw, Claude Esteban, Antonio Machado, Anré Maurois, Paul Gallico, Hans Bergel

De Ierse toneelschrijver, socialist en theatercriticus George Bernard Shaw werd geboren in Dublin op 26 juli 1856. Zie ook mijn blog van 26 juli 2010 en eveneens alle tags voor George Bernard Shaw op dit blog.

Uit: Pygmalion

“AS will be seen later on, Pygmalion needs, not a preface, but a sequel, which I have supplied in its due place.          
The English have no respect for their language, and will not teach their children to speak it. They spell it so abominably that no man can teach himself what it sounds like. It is impossible for an Englishman to open his mouth without making some other Englishman hate or despise him. German and Spanish are accessible to foreigners: English is not accessible even to Englishmen. The reformer England needs today is an energetic phonetic enthusiast: that is why I have made such a one the hero of a popular play. There have been heroes of that kind crying in the wilderness for many years past. When I became interested in the subject towards the end of the eighteen-seventies, Melville Bell was dead; but Alexander J. Ellis was still a living patriarch, with an impressive head always covered by a velvet skull cap, for which he would apologize to public meetings in a very courtly manner. He and Tito Pagliardini, another phonetic veteran, were men whom it was impossible to dislike. Henry Sweet, then a young man, lacked their sweetness of character: he was about as conciliatory to conventional mortals as Ibsen or Samuel Butler. His great ability as a phonetician (he was, I think, the best of them all at his job) would have entitled him to high official recognition, and perhaps enabled him to popularize his subject, but for his Satanic contempt for all academic dignitaries and persons in general who thought more of Greek than of phonetics. Once, in the days when the Imperial Institute rose in South Kensington, and Joseph Chamberlain was booming the Empire, I induced the editor of a leading monthly review to commission an article from Sweet on the imperial importance of his subject. When it arrived, it contained nothing but a savagely derisive attack on a professor of language and literature whose chair Sweet regarded as proper to a phonetic expert only. »

 

 
George Bernard Shaw (26 juli 1856 – 2 november 1950)
Scene uit een opvoering in New York, 2004

Lees verder “George Bernard Shaw, Claude Esteban, Antonio Machado, Anré Maurois, Paul Gallico, Hans Bergel”

Hanya Yanagihara

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse schrijfster Hanya Yanagihara werd geboren in 1975 in Los Angeles. Na haar afstuderen aan het meisjescollege Smith College in 1995 verhuisde Yanagihara verhuisde naar New York en werkte zij enkele jaren als publiciste. In 2007 begon zij te schrijven voor de Condé Nast Traveler, waar ze redacteur werd voordat zij in 2015 wegging om adjunct-hoofdredacteur van het tijdschrift T: The New York Times Style Magazine te worden. Haar eerste roman “The People in the Trees” was gebaseerd op het werkelijk gebeurde verhaal van viroloog Daniel Carleton Gajdusek en werd geprezen als een van de beste romans van 2013. Yanagihara’s “A Little Life” werd gepubliceerd in maart 2015 en kreeg hoofdzakelijk weer gunstige beoordelingen, eigenlijk tegen de verwachtingen de redacteur, de agent en Yanagihara zelf in. Een opmerkelijke uitzondering was Daniel Mendelsohn voor de New York Review of Books, die wel veel kritiek had. In september 2015 werd het boek genomineerd voor de 2015 Man Booker Prize voor fictie.

Uit:A Little Life

“The eleventh apartment had only one closet, but it did have a sliding glass door that opened onto a small balcony, from which he could see a man sitting across the way, outdoors in only a T-shirt and shorts even though it was October, smoking. Willem held up a hand in greeting to him, but the man didn’t wave back.
In the bedroom, Jude was accordioning the closet door, opening and shutting it, when Willem came in. “There’s only one closet,” he said.
“That’s okay,” Willem said. “I have nothing to put in it anyway.”
“Neither do I.” They smiled at each other. The agent from the building wandered in after them. “We’ll take it,” Jude told her.
But back at the agent’s office, they were told they couldn’t rent the apartment after all. “Why not?” Jude asked her.
“You don’t make enough to cover six months’ rent, and you don’t have anything in savings,” said the agent, suddenly terse. She had checked their credit and their bank accounts and had at last realized that there was something amiss about two men in their twenties who were not a couple and yet were trying to rent a one-bedroom apartment on a dull (but still expensive) stretch of Twenty-fifth Street.
“Do you have anyone who can sign on as your guarantor? A boss? Parents?”
“Our parents are dead,” said Willem, swiftly.
The agent sighed. “Then I suggest you lower your expectations. No one who manages a well-run building is going to rent to candidates with your financial profile.” And then she stood, with an air of finality, and looked pointedly at the door.
When they told JB and Malcolm this, however, they made it into a comedy: the apartment floor became tattooed with mouse droppings, the man across the way had almost exposed himself, the agent was upset because she had been flirting with Willem and he hadn’t reciprocated.

“Who wants to live on Twenty-fifth and Second anyway,” asked JB. They were at Pho Viet Huong in Chinatown, where they met twice a month for dinner. Pho Viet Huong wasn’t very good–the pho was curiously sugary, the lime juice was soapy, and at least one of them got sick after every meal–but they kept coming, both out of habit and necessity. »

 

 
Hanya Yanagihara (Los Angeles, 1975)