Walt Whitman, Frank Goosen, Gabriel Barylli, Konstantin Paustovski, Svetlana Alexievich, Ludwig Tieck

De Amerikaanse dichter Walt Whitman werd geboren op 31 mei 1819 in Westhills, Long Island, New York. Zie ook alle tags voor Whalt Whitman op dit blog.

 

Zang van de open weg

1
Te voet en luchthartig ga ik de open weg op,
Gezond, vrij, de wereld voor me,
Het lange, bruine pad voor me dat leidt waarheen ik wil.

Van nu af aan vraag ik niet om meer om voorspoed, ik ben zelf de voorspoed,
Van nu af aan jammer ik niet meer, stel ik niet meer uit, heb ik niets meer nodig,
Weg met het binnenshuis klagen, de bibliotheken, de knorrige kritiek,
Sterk en senang bereis ik de open weg.

De aarde, dat is genoeg,
Ik wil de sterrenbeelden niets dichterbij,
Ik weet dat ze thuishoren waar ze zijn,
Ik weet dat ze volstaan voor hen die ertoe behoren.

(Nog steeds draag ik hier mijn oude, heerlijke lasten,
Ik draag ze, mannen en vrouwen, ik draag ze mee waar ik ook ga,
Ik zweer dat het onmogelijk voor me is om ze kwijt te raken,
Ik ben er vol van en zij zullen vol zijn van mij.)

 

Vertaald door Jabik Veenbaas

 

A Glimpse

A GLIMPSE, through an interstice caught,
Of a crowd of workmen and drivers in a bar-room, around the stove,
late of a winter night–And I unremark’d seated in a corner;
Of a youth who loves me, and whom I love, silently approaching, and
seating himself near, that he may hold me by the hand;
A long while, amid the noises of coming and going–of drinking and
oath and smutty jest,
There we two, content, happy in being together, speaking little,
perhaps not a word.

 

Uit: Calamus Poems (Fragment)

2
Yet you are very beautiful to me, you faint-tinged
roots—you make me think of Death,
Death is beautiful from you—(what indeed is beau-
tiful, except Death and Love?)
O I think it is not for life I am chanting here my
chant of lovers—I think it must be for Death,
For how calm, how solemn it grows, to ascend to the
atmosphere of lovers,
Death or life I am then indifferent—my Soul de-
clines to prefer,
I am not sure but the high Soul of lovers welcomes
death most;
Indeed, O Death, I think now these leaves mean pre-
cisely the same as you mean;
Grow up taller, sweet leaves, that I may see! Grow
up out of my breast!
Spring away from the concealed heart there!
Do not fold yourselves so in your pink-tinged roots,
timid leaves!
Do not remain down there so ashamed, herbage of my
breast!
Come, I am determined to unbare this broad breast of
mine—I have long enough stifled and choked;
Emblematic and capricious blades, I leave you—now
you serve me not,
Away! I will say what I have to say, by itself,
I will escape from the sham that was proposed to me,
I will sound myself and comrades only—I will never
again utter a call, only their call,
I will raise, with it, immortal reverberations through
The States,
I will give an example to lovers, to take permanent
shape and will through The States;

 

 
Walt Whitman (31 mei 1819 – 26 maart 1893)
Standbeeld in Camden, New Jersey

Bewaren

Lees verder “Walt Whitman, Frank Goosen, Gabriel Barylli, Konstantin Paustovski, Svetlana Alexievich, Ludwig Tieck”

Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

Apollo

We pull off
to a road shack
in Massachusetts
to watch men walk

on the moon. We did
the same thing
for three two one
blast off, and now

we watch the same men
bounce in and out
of craters. I want
a Coke and a hamburger.

Because the men
are walking on the moon
which is now irrefutably
not green, not cheese,

not a shiny dime floating
in a cold blue,
the way I’d thought,
the road shack people don’t

notice we are a black
family not from there,
the way it mostly goes.
This talking through

static, bounces in space-
boots, tethered
to cords is much
stranger, stranger

even than we are.

 

At the Beach

Looking at the photograph is somehow not
unbearable: My friends, two dead, one low
on T-cells, his white T-shirt an X-ray
screen for the virus, which I imagine
as a single, swimming paisley, a sardine
with serrated fins and a neon spine.

I’m on a train, thinking about my friends
and watching two women talk in sign language.
I feel the energy and heft their talk
generates, the weight of their words in the air
the same heft as your presence in this picture,
boys, the volume of late summer air at the beach.

Did you tea-dance that day? Write poems
in the sunlight? Vamp with strangers? There is
sun under your skin like the gold Sula
found beneath Ajax’s black. I calibrate
the weight of your beautiful bones, the weight
of your elbow, Melvin,

on Darrell’s brown shoulder.

 
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

Lees verder “Elizabeth Alexander, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Michail Bakoenin, Eddy Bruma, Jan Geerts”

André Brink, Eduard Escoffet, G. K. Chesterton, Bernard Clavel, Leah Goldberg, T. H. White

De Zuid-Afrikaanse schrijver André Brink werd geboren op 29 mei 1935 in Vrede. Zie ook alle tags voor André Brink op dit blog.

Uit: De bidsprinkhaan (Vertaald door Rob van der Veer).

“Kupido Kakkerlak werd niet op de gewone manier uit zijn moeders lichaam geboren, maar uitgebroed uit de verhalen die ze vertelde. Deze verhalen namen vele vormen aan.
Volgens een ervan was zijn moeder een maagd, zo smal en dun als een leren riempje, en had iedereen pas in de gaten dat ze zwanger was toen de nietige boreling ter wereld kwam. In een andere versie was ze juist zichtbaar en kolossaal zwanger, een bizar lange tijd, wel drie tot vier jaar, voordat de berg een muis baarde. Afhankelijk van haar luim en de stand van de maan beweerde ze dat hij juist niet een kind van haar was, maar gewoon in haar hut was achtergelaten, pasgeboren en met de navelstreng nog aan de nageboorte, door een vreemdeling die toevallig ’s nachts voorbij was gekomen en wiens gezicht ze geen moment te zien had gekregen. (Het enige wat ze met zekerheid kon zeggen, was dat de vreemdeling anders dan zij geen contractarbeider was, maar ‘een vrij man’ die kon gaan en staan waar hij wou, net als de wind.) Van deze weergave was het maar een kippeneindje naar de uitspraak dat de bezoeker helemaal geen mens was geweest, maar een nachtloper, een van de soba khoin of schaduwmensen die bij de levenden komen spoken, of een fantoom uit een droom. Veel van haar toehoorders prefereerden de versie waarin Kupido de ene helft van een tweeling was geweest en ergens in het vrije veld was neergelegd omdat hij heel duidelijk de zwakste van het stel was, volgens de oeroude gewoonten van de Khoikhoi (oftewel de Hottentotten, zoals ze algemeen bekend waren aan het eind van de achttiende eeuw, toen dit alles gebeurde).
Op een gegeven moment, zo gaat het verhaal, dook er een bateleur uit de hemelen, een prachtige buitelarend uit de verre bergen, die het amper wriemelende wurm in zijn klauwen greep om het vervolgens te verliezen – of te laten vallen – op de manier waarop deze vogels een schildpad doden, een heel eind verderop, in de godverlaten, hoger gelegen streken van de Grote Karoo, bekend als de Koup, waar afstand alle betekenis verliest en slechts pure ruimte heerst. De baby kwam terecht op de schoot van een vrouw die daar op de vlakte zat te slapen, en toen ze wakker werd, was het kind er, en van haar. Het enige wat ze wist – hoe, dat zou niemand kunnen zeggen – was dat de arend ooit eens weerom zou komen om het schepseltje mee terug te nemen naar waar hij vandaan gekomen was.”

 

 
André Brink (29 mei 1935 – 6 februari 2015)

Lees verder “André Brink, Eduard Escoffet, G. K. Chesterton, Bernard Clavel, Leah Goldberg, T. H. White”

Mohsen Makhmalbāf, Hans Weigel, Max Brand, Anne d’Orléans de Montpensier, Alfonsina Storni, Till Mairhofer

De Iraanse filmregisseur en schrijver Mohsen Makhmalbāf werd geboren op 29 mei 1957 in Teheran. Zie ook alle tags voor Mohsen Makhmalbāf op dit blog.

Uit: Le Jardin de cristal (Vertaald door Vincent Despagnet)

«Lâyeh arpentait la pièce, une main sur les reins. Douleur. Délire.
Une brebis met bas. Les filles font cercle autour, soucieuses. Elle souffre. Les filles restent immobiles. Il ne faut pas s’immiscer dans le travail de la nature. L’animal agnelle à l’écart, seul à endurer le mal. Un instant de répit. Le temps de brouter un peu, d’oublier. Puis de nouveau les muscles se contractent. Plus fort qu’avant. Les pattes se dérobent. Le malaise et la détresse de la brebis couchée sur le flanc se mêlent à ceux de la jeune femme, qui s’allonge en geignant. Au paroxysme de la souffrance, les pattes de l’agneau apparaissent à l’extrémité du ventre de la femelle. Nouvel être donné au monde: voici ton univers! Il est à toi! Réjouis-toi! Mais pour un instant seulement, car le moment d’avoir la gorge tranchée approche ! Broute, afin de devenir beau et gras.»

 

 
Mohsen Makhmalbāf (Teheran, 29 mei 1957)

Lees verder “Mohsen Makhmalbāf, Hans Weigel, Max Brand, Anne d’Orléans de Montpensier, Alfonsina Storni, Till Mairhofer”

Ad Zuiderent, Leo Pleysier, Adriaan Bontebal, Guntram Vesper, Frank Schätzing, Vladislav Chodasevitsj, Sjoerd Leiker

De Nederlandse dichter en criticus Ad Zuiderent werd geboren in ’s-Gravendeel op 28 mei 1944. Zie ook alle tags voor Ad Zuiderent op dit blog.

 

Tuinpad

De paden op! Welja, dat ene pad
dat heel de tuin bestrijkt: het rondje
binnendoor. Diagonale bielzen
hogen hier en daar wat op. En dat is dat.

Wat heb je met me voor dat wij hier gaan?
Een achtertuin van zes bij acht, een spoor
van slakken, minder dan een blokje om.

Jij zegt: ‘Dit is het binnenpad.’ Volstaat
het schijnbaar vierkant van een streepje grond
of zoek je van de cirkel het kwadraat?

Eens ging de ondergang met paard en kar
de wereld rond; dat hebben we gehad
Nu blijf ik vlak bij huis, en noem je schat.

Dit is het. Naar bielzen draait het pad
licht omhoog. Daar blijft de zon wat langer
voor hij ondergaat. Ik heb je lief, zo lief.
In ’t groen draagt dit de waarde van een daad.

 

Reservaat

Zaten wij op een duintop, was het het bekende
liedje, van de wind die op het hoogste punt
en hopen dat het uitzicht niet bedriegt.

Eerst in de diepte langs het strand, een golf
de horizon, gericht op hond en kind, op zon en wind,
werd je vanzelf gedachteloos en vrij.

Toen onder prikkeldraad omhoog, het verse
nauwelijks begroeide duin, het reservaat.
Het was verboden, maar daar zaten wij, vrij

als de zee die schitterde in zonnegloed, een vol
gemoed van dat je zoiets zong zonder te weten
wat het duin nog meer was dan bescherming

van het achterland. En nu dezelfde haast:
de zeespiegel in stukken in de ochtendkrant
was verder van je bed dan nu je keek

voorbij de opgebolde horizon. Een stip
als een begin; we konden alle kanten op.

 

 
Ad Zuiderent (’s-Gravendeel, 28 mei 1944)

Lees verder “Ad Zuiderent, Leo Pleysier, Adriaan Bontebal, Guntram Vesper, Frank Schätzing, Vladislav Chodasevitsj, Sjoerd Leiker”

Maeve Binchy, Thomas Moore, Ian Fleming, Walker Percy, Fritz Hochwälder, Henri-Pierre Roché, Maximilian Voloshin

De Ierse schrijfster en columniste Maeve Binchy werd geboren op 28 mei 1940 in Dalkey. Zie ook alle tags voor Maeve Binchy op dit blog.

Uit: A Week in Winter

“Everyone had their own job to do on the Ryans’ farm in Stoneybridge. The boys helped their father in the fields, mending fences, bringing the cows back to be milked, digging drills of potatoes; Mary fed the calves, Kathleen baked the bread, and Geraldine did the hens.
Nor that they ever called her Geraldine-she was “Chicky” as far back as anyone could remember. A serious little girl pouring out meal for the baby chickens or collecting the fresh eggs each day, always saying, “Chuck, chuck, chuck,” soothingly into the feathers as she worked. Chicky had names for all the hens, and no one could tell her when one had been taken to provide a Sunday lunch. They always pretended it was a shop chicken, but Chicky always knew.
Stoneybridge was a paradise for children during the summer, but summer in the west of Ireland was short, and most of the time it was wet and wild and lonely on the Atlantic coast. Still, there were caves to explore, cliffs to climb, birds’ nests to discover, and wild sheep with great curly horns to investigate. And then there was Stone House. Chicky loved to play in its huge overgrown garden. Sometimes the Miss Sheedys, three sisters who owned the house and were ancient, let her play at dressing up in their old clorhes.
Chicky watched as Kathleen went off to train to be a nurse in a big hospital in Wales, and then Mary got a job in an insurance office. Neither of those jobs appealed to Chicky at all, but she would have to do something. The land wouldn’t support the whole Ryan family. Two of the boys had gone to serve their time in business in big towns in the West. Only Brian would work with his father.“
Chicky’s mother was always tired and her father always worried. They were relieved when Chicky got a job in the knitting factory. Not as a machinist or home knitter but in the office. She was in charge of sending out the finished garments to customers and keeping the books. It wasn’t a great job but it did mean that she could stay at home, which was what she wanted. She had plenty of friends around the place. and each summer she fell in love with a different O’Hara boy but nothing ever came of it.”

 

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is binchy.jpg
Maeve Binchy (28 mei 1940 – 30 juli 2012)

Lees verder “Maeve Binchy, Thomas Moore, Ian Fleming, Walker Percy, Fritz Hochwälder, Henri-Pierre Roché, Maximilian Voloshin”

Xin Qiji, K. Satchidanandan, Patrick White, Maria Müller-Gögler, B. S. Ingemann, J. D. Wyss, C. H. von Ayrenhoff

De Chinese dichter Xin Qiji werd geboren op 28 mei 1140 in Jinan, in de provicie Shandong. Zie ook alle tags voor Xin Qiji op dit blog.

 

Zhu Yin Ta

Precious hairpin, broken, halved
At the Peach-Leaf Ferry where
We parted; darkening mist and willow shround the place.
I dread to climb the tower-top stair;
Nine days out of ten wind raves, rain torrents race:
It breaks my heart to see the scarlet petals scatter one by one.
All this with nobody to care
Above it – who is there
Will bid the oriole’s singing cease?
From mirrored flowers that frame my face
I pluck the petals, try to foretell your return,
Counting and re-counting them a thousand ways.
By silken curtains dimly lit
Words born of dreams fight in my throat for release.
It was he, the Spring, who brought on me this agony of grief;
Who knows where Spring now strays?
He did not guess he should have gone
Taking my grief in his embrace.

 

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is the_statue_of_xin_qiji.jpg
Xin Qiji (28 mei 1140 – 1207)
Standbeeld in Changsha, Hunan, China

Lees verder “Xin Qiji, K. Satchidanandan, Patrick White, Maria Müller-Gögler, B. S. Ingemann, J. D. Wyss, C. H. von Ayrenhoff”

Jan Blokker, Niels ’t Hooft, Louis-Ferdinand Céline, Georges Eekhoud, Said, John Cheever, John Barth, Max Brod

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Jan Blokker werd geboren in Amsterdam op 27 mei 1927. Zie ook alle tags voor Jan Blokker op dit blog.

Uit: The boldest way

“Niemand bij mijn weten heeft ooit de oude Dryden tegengesproken die satire aanbeval als
 
The boldest way, if not the best,
to tell men freely of their foulest faults,
to laugh at their vain deeds and vainer thoughts.

Vraag het morgen aan de vrome samenstellers van het televisieprogramma Farce Majeur en ze zullen het, zingend in close harmony, beamen. Had het aan Aristophanes gevraagd, aan Petronius, aan Willem die Madocke maakte, aan Swift, aan Voltaire, aan Multatuli, aan Tucholsky, en de instemming was eenparig geweest. Vraag het alsnog aan Brandt Corstius, en hij zal het niet ontkennen.
Het zou haast wantrouwig moeten stemmen: dat we het vijfentwintighonderd jaar lang onder mekaar kennelijk nooit principieel oneens zijn geworden over de aanduiding van een literair genre.
Maar misschien moeten we satire ook niet omschrijven als een literaire soort op zichzelf. Ze is het in de strikte zin al niet, omdat er ook gehekeld blijkt te kunnen worden in de beeldende kunst of per film; er bestaat zelfs satirische muziek. Maar los daarvan maken ook de grote, beroemde beoefenaars de indruk het genre beoefend te hebben in de marge van andere, deels ‘serieuzer’ bezigheden. Petronius diende keizer Nero, Dryden zelf schreef doorgaans buitengewoon onopmerkelijke verzen en toneelstukken die niet aan Shakespeare konden tippen, Multatuli wilde bovenal de Javaan verheffen en de assistent-resident van Lebak gerehabiliteerd krijgen, en Stoker geeft overdag college aan twee universiteiten. Als het om de letterkunde gaat is satire waarschijnlijk helemaal geen genre, maar een nevenwerkzaamheid – zoals een ander na kantoortijd opgaat in het verenigingsleven of de actie Vrouwen voor Vrede. Satire is niet het weloverwogen resultaat van een kunstzinnige roeping, maar eenvoudig een uitkomst van sociaal ongenoegen.
Ten tijde van Dryden en in de eeuwen daarvoor stond dat laatste zeker voorop: de uitval tegen instituties. De mensen aan wie de satiricus de waarheid moet vertellen zullen we vermoedelijk ook moeten lezen als de mensheid, en dan meer in het bijzonder de verzameling hoogwaardigheidsbekleders aan wie de conservering van diverse instituties was toevertrouwd: de hovelingen, de priesters, de edelknapen, de ordebewakers, de Brinkmannen, of zeg maar de Tartuffes aller dagen. Omdat de grote instituties – hof, kerk, adel – algemene geldigheid hadden en hun conventies van macht en gedrag in Canterbury wel zo ongeveer dezelfde waren als op een Duits narrenschip, konden ze als het ware ook ‘internationaal’ uitgelachen worden: je hoefde geen Spanjaard te zijn om te begrijpen waar Cervantes, noch een Nederlander (of een latinist) om mee te voelen waar Erasmus zich tegen keerde.”

 

 
Jan Blokker (27 mei 1927 – 6 juli 2010)

Lees verder “Jan Blokker, Niels ’t Hooft, Louis-Ferdinand Céline, Georges Eekhoud, Said, John Cheever, John Barth, Max Brod”

Linda Pastan

De Amerikaanse dichteres Linda Pastan werd geboren op 27 mei 1932 in New York. Zij studeerde af aan Radcliffe College en behaalde een MA aan Brandeis University. Van 1991-1995 was zij Poet Laureate van Maryland. Tot haar meest recente dichtbundels behoren: “Insomnia”, “Traveling Light” en “Queen of a Rainy Country”. Pastan heeft minstens 12 dichtbundels en een aantal essays gepubliceerd. Zij ontving o.a. de Dylan Thomas Award, een Pushcart Prize, de Alice Fay di Castagnola Award (Poetry Society of America), de Bess Hokin Prize (Poetry Magazine), de 1986 Maurice English Poetry Award (voor “A Fraction of Darkness”), de Charity Randall Citation of the International Poetry Forum, de Ruth Lilly Poetry Prize 2003 en de Radcliffe College Distinguished Alumnae Award. Twee van haar dichtbundels werden genomineerd voor de National Book Award en één voor de Los Angeles Times Book Prize. Linda Pastan is de moeder drie kinderen, waaronder de schrijfster Rachel Pastan.

Insomnia

I remember when my body
was a friend,

when sleep like a good dog
came when summoned.

The door to the future
had not started to shut,

and lying on my back
between cold sheets

did not feel
like a rehearsal.

Now what light is left
comes up– a stain in the east,

and sleep, reluctant
as a busy doctor,

gives me a little
of its time.

 

Wildflowers

You gave me dandelions.
They took our lawn
by squatters’ rights—
round suns rising
in April, soft moons
blowing away in June.
You gave me lady slippers,
bloodroot, milkweed,
trillium whose secret number
the children you gave me
tell. In the hierarchy
of flowers, the wild
rise on their stems
for naming.
Call them weeds.
I pick them as I
picked you,
for their fierce,
unruly joy.

 

The New Dog

Into the gravity of my life,
the serious ceremonies
of polish and paper
and pen, has come

this manic animal
whose innocent disruptions
make nonsense
of my old simplicities–

as if I needed him
to prove again that after
all the careful planning,
anything can happen.

Linda Pastan (New York, 27 mei 1932)

Fronleichnamsprozession (Georg Heym)

Bij Sacramentsdag

 

 
Am Fronleichnamsmorgen door Ferdinand Georg Waldmüller, 1857

 

Fronleichnamsprozession

O weites Land des Sommers und der Winde,
Der reinen Wolken, die dem Wind sich bieten.
Wo goldener Weizen reift und die Gebinde
Des gelben Roggens trocknen in den Mieten.

Die Erde dämmert von den Düften allen,
Von grünen Winden und des Mohnes Farben,
Des schwere Köpfe auf den Stielen fallen
Und weithin brennen aus den hohen Garben.

Des Feldwegs Brücke steigt im halben Bogen,
Wo helle Wellen weiße Kiesel feuchten.
Die Wassergräser werden fortgezogen,
Die in der Sonne aus dem Bache leuchten.

Die Brücke schwankt herauf die erste Fahne.
Sie flammt von Gold und Rot. Die Seidenquasten
Zu beiden Seiten halten Kastellane
Im alten Chorrock, dem von Staub verblaßten.

Man hört Gesang. Die jungen Priester kommen.
Barhäuptig gehen sie vor den Prälaten.
Zu Flöten schallt der Meßgesang. Die frommen
Und alten Lieder wandern durch die Saaten.

In weißen Kleidchen kommen Kinder singend.
Sie tragen kleine Kränze in den Haaren.
Und Knaben, runde Weihrauchkessel schwingend,
Im Spitzenrock und roten Festtalaren.

Die Kirchenbilder kommen auf Altären.
Mariens Wunden brennen hell im Licht.
Und Christus naht, von Blumen bunt, die wehren
Die Sonne von dem gelben Holzgesicht.

Im Baldachine glänzt des Bischofs Krone.
Er schreitet singend mit dem heiligen Schrein.
Der hohe Stimmenschall der Diakone
Fliegt weit hinaus durch Land und Felderreih’n.

Der Truhen Glanz weht um die alte Tracht.
Die Kessel dampfen, drin die Kräuter kohlen.
Sie ziehen durch der weiten Felder Pracht,
Und matter glänzen die vergilbten Stolen.

Der Zug wird kleiner. Der Gesang verhallt.
Sie ziehn dahin, dem grünen Wald entgegen.
Er tut sich auf. Der Glanz verzieht im Wald,
Wo goldne Stille träumt auf dunklen Wegen.

Der Mittag kommt. Es schläft das weite Land,
Die tiefen Wege, wo die Schwalbe schweift,
Und eine Mühle steht am Himmelsrand,
Die ewig nach den weißen Wolken greift.

 
Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
Hirschberg. Georg Heym werd geboren in Hirschberg

 

Zie voor de schrijvers van de 26e mei ook mijn vorige blog van vandaag.