Willem G. van Maanen, Truman Capote, Hendrik Marsman, Elie Wiesel, Roemi, Henk Spaan

De Nederlandse schrijver Willem Gustaaf (Willem G.) van Maanen werd geboren in Kampen op 30 september 1920. Zie ook alle tags voor Willem G. van Maanen op dit blog.

Uit: Bagatellen

“Zo gaan die dingen blijkbaar: ik maak ouder gewoonte een wandeling door het bos, het is laat in de herfst, de grond ligt vol gevallen blad, ik schop erdoorheen, stuit na de zoveelste trap op iets wat niet meegeeft, niet zozeer hard als wel zwaar, een zak zand of zoiets, trap nog eens, geen beweging
in te krijgen, begin te graven, blad weg te schuiven althans, er komt een fietser aan op zo’n stoere terreinfiets met brede banden, vraagt of ik wat kwijt ben, nee, ik ben niks kwijt, ik zoek ook niks maar er ligt hier iets wat ik niet kan thuisbrengen, een volle zak of tas die iemand verloren moet hebben of vergeten, hij stapt af om me te helpen of alleen maar toe te kijken, gvd zegt hij, dat is niet iets maar iemand, kijk dan man, en nog eens die vloek, het is een dooie, en ja, zeg ik, je hebt gelijk, ik zie het, het is mijn buurvrouw.
Wacht even, dat zei ik niet, ik dacht het, wist het, alsof ik haar daar zelf had neergelegd. Als dat waar zou zijn was ik het vergeten zoals ik alles vergeet, alzheimer op zijn minst, vervroegde dementie, op den duur dodelijk, maar zover was het nog niet met me. Hoe vaak de dokter me al niet had gewaarschuwd, ga er niet meer alleen op uit, neem iemand mee, je buurvrouw voor mijn part, je kunt jezelf niet meer vertrouwen. Dat sloeg niet op iets met die buurvrouw, maar op Alois Alzheimer, honderd jaar dood al. Of ik een telefoon bij me had, vroeg de fietser, welnee man, hoe kom je erbij, de telefoon hangt bij me thuis aan de muur. Hij keek me aan of ik niet goed bij mijn hoofd was, sprong op zijn fiets om zelf ergens te gaan bellen misschien, beval me te blijven waar ik was. Een bevel, ja, alsof hij het voor het zeggen had. Ik dekte de buurvrouw weer toe, blad over haar gezicht, ik wilde het niet meer zien. Een krassende kraai vloog over, achternagezeten door een Vlaamse gaai of zoiets.
Moest ik daar een teken van het een of ander in zien soms? Even later de alarmkreet van een andere vogel, maar dat was de auto van de politie met daarachter een ambulance, allebei in volle vaart, alsof er nog iets of iemand te redden viel. Twee agenten sprongen naar buiten, dirigeerden de ambulance tot vlak bij de dode, op gevaar af haar voor de tweede keer om te brengen, wendden zich tamelijk dreigend tot mij, of ik maar eens wilde vertellen wat er aan de hand was. Van de fietser geen spoor, op mijn vraag waar hij was gebleven kreeg ik geen antwoord. De bemanning van de ziekenwagen, twee hagelwit geklede broeders, schoof een draagbaar uit de achterdeur, eerder rukken dan schuiven, gejaagd als om een kwestie van leven of dood.”

 

 
Willem G. van Maanen (30 september 1920 – 17 augustus 2012)

Lees verder “Willem G. van Maanen, Truman Capote, Hendrik Marsman, Elie Wiesel, Roemi, Henk Spaan”

Wilfried de Jong

De Nederlandse theatermaker, tv-presentator, acteur en schrijver Wilfried de Jong werd geboren in Rotterdam op 30 september 1957. Na het atheneum bracht hij een jaar door in een kibboets. Hij volgde daarna een opleiding aan de Sociale Academie en belandde in het welzijnswerk. Dat was echter niets voor hem en na een blauwe maandag in de journalistiek begon hij met Martin van Waardenberg het theater duo Waardenberg en de Jong. Nadat deze samenwerking was beëindigd legde De Jong zich toe op het maken van televisieprogramma’s. Eerst maakte hij voor de VPRO Sportpaleis De Jong en later, samen met Matthijs van Nieuwkerk, Holland Sport, waarvan hij van 2008 tot en met 2011 de enige presentator is. Hij presenteerde ook 24 uur met…, dat vanaf begin 2008 op Nederland 3 werd uitgezonden. Zijn liefde voor sport in het algemeen kwam verder tot uiting in een serie documentaires over de fans, hobbyisten en organisatoren van diverse amateur-sportevenementen. In de in Rotterdam opgenomen serie “Pakhuis de Jong” speelde Wilfried de Jong met doorgewinterde TV-persoonlijkheden in op actualiteit. Daarnaast speelde De Jong soms rollen in films en televisieseries (Evelien) en schreef hij een boek, `De linkerbil van Bettini` en een verhalenbundel: `Aal`. In maart 2007 verscheen ter gelegenheid van de literaire boekenmaand van de Bijenkorf `De opheffing van Bob`, een speciale uitgave, met vier oude verhalen van De Jong. Verder levert Wilfried de Jong regelmatig een bijdrage aan het voetbaltijdschrift Hard gras. In 2009 verscheen `De man en zijn fiets`, een bundel wielerverhalen. Als aanvulling op deze verhalenbundel verscheen er ook een cd Man & Fiets met Ocobar. De Jong schrijft een wekelijkse sportcolumn in NRC Handelsblad. In de zomer van 2013 werd De Jong presentator van het televisieprogramma Zomergasten.] De Jong werd in oktober 2014 op de vrijdagavond presentator van Met het Oog op Morgen, een NOS-radioprogramma.

Uit:Kop in de wind

“De soldaat had een karabijn in de aanslag. Hij keek over me heen, naar de bergtop. De punt van de bajonet stond schuin naar voren gericht klaar om in de borst van een Duitser te prikken. Doorstoten tot je de ribben hoorde breken.
Mort pour la patrie.
Ik fietste in traag tempo en kon daardoor lang naar een stenen beeld kijken. Hoeveel oorlogsmonumenten waren er in Frankrijk? Overal zag je standbeelden van jongens met stoere gezichten onder hun helmen. Nooit eens een huiverige blik in de ogen of een urineplek in de vechtbroek. Het was laat in de middag. Anderhalf uur geleden had ik mijn hete hoofd ondergedompeld in een betonnen waterbak bij een openbare kraan. Alsof je een gloeiende pan onder een koude straal houdt, zo groot was het temperatuurverschil geweest. Proestend was Ik weer bovengekomen. Van dat sprankelende gevoel was niets meer over. Het was benauwd. Mijn hoge hartslag bonkte in mijn slapen. Pas toen ik op de pedalen ging staan, verdween de soldaat langzaam uit beeld. Ik vroeg me af of de remblokjes van het achterwiel aanliepen. Onzin. Het was gewoon steil. Ik keek naar rechts. De weg die ik gereden had slingerde door het dal als een zwarte slang in het groen. Een slok uit mijn bidon. Het ging hard met het vocht vandaag. In de berm schuurden krekels hun vleugels over elkaar. Het geluid dat ze maakten klonk als een noodsignaal; de berg stond op het punt oververhit te raken.. De Fransen in deze streek zochten in de zomer een paar weken verkoeling aan de Côte d’Azur, 150 kilometer verderop. Zelfs de waakhonden van de spaarzame woningen langs mijn route lagen versuft op het erf. Ik reed over gekalkte letters die deels waren weggewassen door regenwater. Ze stonden omgekeerd op het wegdek. Ik kon er geen naam van maken. Was de Tour de France hier gepasseerd? Ik kon het me niet herinneren. Een verkeerspaaltje gaf aan op welke hoogte ik inmiddels zat: 825 meter. Nog een flink stuk verwijderd Val Col de l’ Homme Mort, een berg van de eerste categorie. Ik slurpte het bodempje water uit mijn bidon. Leeg. Stom dat ik niet een tweede houder op mijn frame had gemonteerd. Voor me bleef het asfalt oplopen. Ik bid geen moment bijkomen. Doorfietsen. Twintig meter verder stond in de berm een houten bordje geplant. Het had de vorm van een pijl. Mona Lisa 500 m was erop geschilderd. Mona Lisa. Gekke naam in dit Provençaalse landschap. Marie verwachtte je. Christine. Of Jeanne-Marie. als je gewichtig wilde doen met je voornaam. Mona Lisa. Zo’n bordje hoorde in Parijs in het Louvre te staan, zodat je de snelste weg kon nemen naar het schilderij van Leonardo da Vinci. Ik reed het bordje voorbij. Waar kon ik me nu op richten? De laatste teug uit de bidon had niet geholpen tegen de dorst Mijn tong lag droog in mijn wijd opengesperde mond. In de verte stond eenzelfde pijl. Ik praatte op mezelf in. Als ik de pijl haalde, zou ik zonder afstappen bovenkomen.”

 
Wilfried de Jong (Rotterdam, 30 september 1957)

Pé Hawinkels, Hristo Smirnenski, Elizabeth Gaskell, Miguel de Unamuno, Miguel de Cervantes, Colin Dexter, Ingrid Noll

De Nederlandse dichter, schrijver, songwriter en vertaler Pé Hawinkels werd geboren op 29 september 1942 in Heerlen. Zie ook alle tags voor Pé Hawinkels op dit blog.

Uit: Autobiografische flitsen en fratsen

“Mijn vader stak een pijp op, (een onglooflijke pijp, ongeveer ter grootte van een schaam-kalebas der Papoea’s, overdekt met de in meerschuim uitgesneden beeltenis van raspaarden. Deze dieren joegen in gestrekte draf bergop, als een teruggedraaide bergbeek, zonder ooit de wouden van mijn vaders baard binnen to denderen, iets wat evenmin gelukt is aan een der andere paarden, die het leven van deze man vulden:paarden op een sigarepijpje, paarden op een horlogestandaard, paarden op & in dat horloge zelf, paarden op zijn dasspeld en manchetknopen, paarden in de wei en paarden in zijn hart, en ten slotte de paarden, die hij voor mij placht te tekenen, minder met fantasie dan met precisie . Achthonderd paardetekeningen bezit ik van zijn hand, waarvan er geen een van welke ander dan ook is te onderscheiden anders dan met het oog der liefde, met als enige uitzondering, om welk feit vast te stellen ook het doodgewone, algemeen verbreide oog der banaliteit dienst kan doen, om welke reden ik u allen van harte inviteer eens een kijkje to komen nemen, de wandschildering van een paard, een Lippizaner appelschimmel, waaraan hij & ik, ongeveer ten tijde van de wisseling mijner melktanden een voile week gewerkt hebben, en die thans nog de zolder van mijn ouderlijk huis een unieke charme verleent: het paard is acht meter lang en bijna zes meter hoog. Het is helemaal omgeven door een knetterende kleur groen, waarmee wij als het ware wilden aangeven dat het edele dier, zoals dat een vrij paard betaamt, zich in een weide bevindt, – iets wat niet helemaal van elke aanvechtbaarheid verstoken is: Lippizaner appelschimmels worden doorgaans alleen in maneges gehouden, en mogen zeker niet vrij rondlopen tussen de ongelikte Friezen, de koudbloedige Belgen, de amorfe fjordenpaarden, en Engelse of Franse volbloeden, om van de Oldenburgers, de Zeeuwen, Friezen, Brabanders, Groningers of Geldersen, laat staan de verwijfde Arabieren en andere oosterlingen – vrijwel zonder uitzondering seksueel geinverteerde dieren, walgelijk! Foei! – maar helemaal to zwijgen. Iedereen nu weet, dat paarden edele dieren zijn, en niemands achting voor mijn vader kan eronder lijden, als ik mededeel, dat hij aan nets anders dacht dan aan paarden, reeel of fictief, en levend of historisch.”

 


Pé Hawinkels (29 september 1942 – 16 augustus 1977)

Lees verder “Pé Hawinkels, Hristo Smirnenski, Elizabeth Gaskell, Miguel de Unamuno, Miguel de Cervantes, Colin Dexter, Ingrid Noll”

Herinnering aan Hella Haasse

Herinnering aan Hella Haasse

De Nederlandse dichteres en schrijfster Hella Haasse is vandaag precies vijf jaar geleden overleden. Hélène Serafia Haasse werd op 2 februari 1918 geboren te Batavia, in het toenmalige Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Hellas Haasse op dit blog .

 

Uit: De scharlaken stad

Waken en dromen, inslapen en wakker worden, geheimzinnige zielstoestanden, corresponderend met dag en nacht en zonsondergang en dageraad. Terwijl hij voortging de torso’s van de gebonden slaven vrij te beitelen, brandde in hem als koorts de drang vorm te geven aan die nieuwe denkbeelden. Hij voelde dat zijn last verdubbeld was. Hij zwoegde niet meer met overgave aan het mausoleum. Bij het werk had bij zijn gevaarlijkste tegenstander te bestrijden, zijn eigen afkeer van zijn taak, en die kracht in hem die hem dreef naar het scheppen van de andere gestalten, die niét zijn knechtschap, zijn steunend dragen van een gehate last, maar de enig mogelijke bevrijding verzinnebeelden zouden. De woorden van paus Clemens – vergeet de Medici-kapel niet – had hij bewust uit zijn gedachten verbannen, om niet in verleiding te komen, maar nu lieten die zich niet meer verdringen, hij kon er zijn oren niet tegen verstoppen. Zij waren als de wind die het vuur aanwakkert. Op een dag smeet hij zijn werktuigen neer, trok doeken over de onvoltooide torso’s die naar voren puilden uit hun marmerblokken, en keerde zich naar de tafel waar de ontwerptekeningen lagen. Hij gaf zich over aan een roes, hij zag onder zijn handen de gestalten ontstaan die hij had gedroomd. Hij vergat gedurende twee, drie etmalen de slaven. Maar daarna begon de tweestrijd weer, die op den duur niet te onderdrukken pijn. De aanwezigheid van de stenen lichamen daar achter hem en van de onzichtbare last die zij torsten, vergiftigde zijn werklust, stoorde zijn concentratie. Het besef van het onvoltooide kwelde hem. Het onvoltooide, dat betekende meer, oneindig veel meer dan een niet afgemaakt werkstuk, een nederlaag tegenover opdrachtgevers. Het werd een symbool van alles wat hij, ongeordend, nog niet doorschouwd, onoverwonnen meedroeg in zichzelf. Tegelijk groeide de angst: dat hij niet bij machte zou zijn wat hem bezielde zichtbaar, tastbaar te maken voordat hij de belofte van een vroegere levensperiode ingelost, het mausoleum voor paus Julius tot het laatste onderdeel toe afgeleverd had.”

 


Hella Haasse (2 februari 1918 – 29 september 2011)

Philip Huff, Ellis Peters, Ben Greenman, Thijs Zonneveld, Albert Vigoleis Thelen, Robert Thomas

De Nederlandse schrijver Philip Huff werd geboren op 28 september 1984 in Zwolle. Zie ook alle tags voor Philip Huff op dit blog.

Uit:Het verdriet van anderen

“Bakkers schrijfstijl – de stem van zijn verteller – biedt zo minimaal mogelijk verwoord verdriet, zo direct mogelijk gedeelde wijsheid, en is daarmee oer-Nederlands, zoals een soort ingetogen en in zichzelf gekeerd protestantisme Hollands is. De woorden zijn evenwichtig en tegelijkertijd is deze verteller uit balans. De scène gaat zo verder: ‘“Wat doe je?” vroeg hij. – “Je gaat verhuizen,” zei ik. – “Ik wil hier blijven.” – “Nee.”’
Ook hier is veel verdriet voelbaar, net als woede, en erkenning van dat verdriet en van die woede: ‘Hij mocht zijn bed houden.’
Aan de andere kant van vaders bed, vertelt de verteller, ligt nog steeds een kussen, al is die kant al tien jaar onbeslapen. Oftewel: Helmers moeder, de vrouw van zijn vader, is al tien jaar dood. Al tien jaar en er is niets veranderd. Maar niet alleen in het leven van Helmers vader gebeurt weinig: Helmer zit aan het einde van het korte eerste hoofdstuk in de keuken te wachten tot de verf in vaders nieuwe kamer boven droog is.
Tweede hoofdstuk, enkele dagen later: ‘Het regent en de harde wind heeft de laatste bladeren uit de es geblazen. November is niet kraakfris en stil meer. De ouderlijke slaapkamer is nu mijn slaapkamer.’ Helmer heeft zijn kinderkamer eindelijk verlaten.
Helmer is een melkveehouder, met wat schapen, en twee ezels, die meer als huisdieren functioneren. Twee melkrijders komen er langs op de boerderij: een oudere, die stuurs is en vloekt, en over een paar jaar met pensioen gaat (en daar niet op kan wachten), en het leven áchter hem ziet liggen, en een jongere, tot wie Helmer zich aangetrokken voelt. In deze twee karakters wordt, in het kort, de worsteling van de hoofdpersoon gevangen.
Dit is de wereld van Helmer, waar onrustige koeien en melkrijders voor de enige opwinding zorgen in een landschap dat kaal en vlak is, gebukt gaat onder een grote hemel, in een Nederland dat sinds de jaren vijftig niet meer leek te bestaan. Maar bijna zestig jaar later vindt de lezer het, haast onveranderd en onaangedaan, dit prachtige, tijdloze, Noord-Hollandse akker-gras-en-wilgenlandschap.
De visie van Helmer op het leven wordt direct duidelijk: wat is het leven anders dan doorknauwen. Soms gebeurt dat door middel van wat Coetzee Bakkers ‘laconieke humor’ noemde: grappen, om erdoorheen te komen, of de wereld op afstand te houden, en soms door het verdriet te tonen door het niet te benoemen. Het verdriet én de humor: deze tegelijkertijd kalme en gegriefde blik op de wereld manifesteert zich in het boek door de stem van de verteller.”

 
Philip Huff (Zwolle, 28 september 1984)

Lees verder “Philip Huff, Ellis Peters, Ben Greenman, Thijs Zonneveld, Albert Vigoleis Thelen, Robert Thomas”

My Computer Ate My Homework 2, Dolce far niente, Charles Bukowski

Dolce far niente

 


Computers And Wires door Tommy Midyette, 2011

 

 

My computer

My Computer

“what?” they say, “you got a
computer?”

it’s like I have sold out to
the enemy.

I had no idea so many
people were prejudiced
against
computers.

even two editors have
written me letters about
the computer.

one disparaged the
computer in a mild and
superior way.
the other seemed
genuinely
pissed.

I am aware that a
computer can’t create
a poem.
but neither can a
typewriter.

yet, still, once or
twice a week
I hear:
“what?
you have a
computer?
you?”

yes, I do
and I sit up here
almost every
night,
sometimes with
beer or
wine,
sometimes
without
and I work the
computer.
the damn thing
even corrects
my spelling.

and the poems
come flying
out,
better than
ever.

I have no
idea what causes
all this
computer
prejudice.

me?
I want to go
the next step
beyond the
computer.
I’m sure it’s
there.

and when I get
it,
they’ll say,
“hey, you hear,
Chinaski got a
space-biter!”

“what? “

“yes, it’s true!”

“I can’t believe
it!”

and I’ll also have
some beer or
some wine
or maybe nothing
at all
and I’ll be
85 years old
driving it home
to
you and me
and to the little girl
who lost her
sheep.
or her
computer.

 


Charles Bukowski (16 augustus 1920 – 9 maart 1994)
Andernach. Charles Bukowski werd in Andernach geboren.

 

 

Zie voor de schrijvers van de 28e september ook mijn blog van 28 september 2015 en ook mijn blog van 28 september 2014 deel 1 en eveneens deel 2.

Irvine Welsh, Ignace Schretlen, Ko de Laat, Kay Ryan, Josef Škvorecký, Esther Verhoef, Christian Schloyer

De Schotse schrijver Irvine Welsh werd geboren op 27 september 1958 in Leith, Edinburgh. Zie ook mijn blog van 27 september 2010 en eveneens alle tags voor Irvine Welsh op dit blog.

Uit: Skagboys

“We head oot and dive oantae a 16, bound fir Johnny’s pad at Tolcross. It’s a blindin hot day so we sit doonstairs at the back for a better view ay the passin fanny. Back top deck wi Begbie, tae intimidate wideos, back bottom wi Sick Boy tae leer at lassies. Life has its simple codes.
– This is gaunny be so much fun, Sick Boy says, and rubs his hands thegither. – Drugs are always fun. Do you believe in cosmic forces, destiny n aw that shite?
– Nup.
– Me neither, but bear one thing in mind: today was a ‘T’ day.
– What … ? ah ask, then it dawns on us. – Yir dictionary thingy.
– All will be revealed, he nods, then starts talking about heroin.
Smack’s the only thing ah huvnae done, ah’ve never even smoked or snorted it. And ah must confess that ah’m fuckin shitein it. Ah wis brought up tae believe that one joint ay hash would kill me. And, of course, it wis bullshit. Then one line ay speed. Then one tab ay acid; aw lies, spread by people hell-bent on self-extermination through booze and fags.
But heroin.
It’s crossing a line.
But as the boy said, anything once. And Sick Boy doesnae seem concerned, so ah bullshit tae keep ma front up. – Aye, ah cannae wait tae dae some horse.
– What? Sick Boy looks at me in horror as the bus growls up the hill. – What the fuck are you talking aboot, Renton? Horse? Dinnae say that in front ay yir dealer mate or he’ll laugh in yir face. Call it skag, for Papa John-Paul’s sake, he snaps, then stares oot at a short-skirted lassie meandering wi seductive intent up Lothian Road. – She’s a peach … far too carefree in bearing and expression tae be a baboon …
– Right … ah feebly respond.”

 
Irvine Welsh (Edinburg, 27 september 1958)

Lees verder “Irvine Welsh, Ignace Schretlen, Ko de Laat, Kay Ryan, Josef Škvorecký, Esther Verhoef, Christian Schloyer”

Constantijn Huygens-prijs 2016 voor Atte Jongstra

 

Constantijn Huygens-prijs 2016 voor Atte Jongstra

Aan de Nederlandse schrijver Atte Jongstra is de Constantijn Huygens-prijs toegekend. Hij krijgt de prijs voor zijn hele oeuvre, maakte de Jan Campert-Stichting maandag bekend. De Nederlandse schrijver en essayist Atte Jongstra werd geboren in Terwispel op 13 augustus 1956. Zie ook alle tags voor Atte Jomgstra op dit blog.

Uit: Klinkende ikken

 “Je zou er na vijftig jaar toch eens aan gewend moeten zijn, maar de naam van mijn familie komt me nog steeds belachelijk voor. Ik krijg een heel vreemd gevoel als ik onder een krantenstuk of op de omslag van een boek de naam Jongstra zie staan. Ik heb geprobeerd eroverheen te komen door de hoofdpersoon van een roman (De tegenhanger, 2003) mijn naam te geven.Het hielp niet. Heette ik maar Van der Linde, Oosterbaan, Roorda van Eysingha of gewoon De Leeuw.
Ik las eens een stuk in een oude krant waarin iemand voorkwam die werd aangeduid met ‘Veldwachter Jongstra’. Natuurlijk, dacht ik. Alle veldwachters heten Jongstra en daarom moeten alle Jongstra’s veldwachters zijn. Wat kunnen mensen met zo’n achterlijke naam anders worden dan veldwachter? Mijn grootvader en zijn broer waren het allebei. Mijn vader was weliswaar onderwijzer, maar in ons dorp was dat tevens een soort hulpagent, een nevenfunctie die hij met verve vervulde.
Ik heb altijd gedacht dat er maar heel weinig mensen Jongstra heten. Dat was in mijn ijdele dagen. Van De Jong, Jongsma, Jongema heb je er heel veel, maar Jongstra – nee.
Ik zat eens op een veiling en had al enkele pakketten boeken gekocht. Bij een ander gewenst lot verloor ik bij het bieden.
‘Welke naam mag ik noteren?’ vroeg de veilingmeester.
‘Jongstra,’ riep de gelukkige koper.
Ik stond verbijsterd op: ‘Dat kan niet, zo heet ik!’
Klaterend applaus.
Zoiets doet je voelen dat je Jongstra heet.
Het is verschrikkelijk een naam als de mijne te moeten dragen, terwijl ik denk dat iemand als Harry Mulisch altijd verrukt is geweest van zijn naam.
Het beeld van een boekwinkel met in de etalage “DeWerken van Atte Jongstra” is eenvoudigweg lachwekkend. “Verzamelde gedichten van Atte Jongstra”? Ondenkbaar. Wie wil zulke gedichten lezen? Met pseudoniemen goochelen heb ik heus gedaan, ik ben echter altijd weer bij Jongstra teruggekomen. Macht der gewoonte? De kracht van dat ene, ellendige feit dat ik Jongstra heet? Ik kon er hoe dan ook niet tegenop.
Deze naam is dus de mijne. Daar komt mijn miserabel uiterlijk nog eens bij. Wat heb ik als jongen in de schooltoiletten vaak voor de spiegel gestaan en bittere tranen gestort. Een rooie kop. Een onaangenaam gezicht, glimmend (niet droog). Mijn haar als in een helm op het hoofd, als een dicht bos veren; ik zou later nog eens het scheldwoord ‘helmcasuaris’ toegeslingerd krijgen. Ik smeerde er vet in, maar het wou zich niet neerleggen. Absurd, nooit zoiets bij anderen gezien. Dan ging ik naar huis om er onmiddellijk in een spiegeltje te kijken.”

 
Atte Jongstra (Terwispel, 13 augustus 1956)

Bart Chabot, T. S. Eliot, Thomas van Aalten, Luís Fernando Veríssimo, Mark Haddon, William Self, Jane Smiley

De Nederlandse dichter en schrijver Bart Chabot werd geboren in Den Haag op 26 september 1954. Zie ook mijn blog van 26 september 2010 en eveneens alle tags voor Bart Chabot op dit blog.

 

Shoebaloo

op een zondagavond in maart,
(de lente was voortvarend
uit de startblokken gekomen)
reed ik naar scheveningen
en zagen de zee en ik elkaar terug

we hadden elkaar lang niet gesproken,
te lang: de laatste keer dateerde
van ver voor de winter–
niet dat we daarvan wakker lagen
de zee en ik, wij redden ons wel

de zee lag trouw
voor de kust en scheen niet merkbaar
van plek verschoven
ze leek geen dag ouder geworden
en veel jonger dan ze was;
dat vertelde ik haar ook,
een compliment waar ze zichtbaar
verguld mee was

helaas kon ze hetzelfde niet van mij beweren,
zei ze naar waarheid
want zoete broodjes bakken
deed en doet ze niet, de zee
de noordzee niet, en de andere zeeën
en oceanen evenmin

de zee, wist ik terwijl ik het water tegemoet liep,
zou heel wat langer meegaan dan ik-
een gedachte waar ik goed
mee uit de voeten kon
een meeuw hing aan een draadje in de lucht

we keken elkaar recht in de ogen,
de noordzee en ik, en begrepen elkaar
ik liet het water
over mijn puntschoenen lopen
waste zo het kerkhofzand* van de neuzen
en het kerkhofstof spoelde weg

kort daarop ging ik naar huis
want de lucht betrok
het begon kouder te worden, kil zelfs
en de zee en ik,
we hadden elkaar
weinig meer te vertellen

 


Bart Chabot (Den Haag, 26 september 1954)

Lees verder “Bart Chabot, T. S. Eliot, Thomas van Aalten, Luís Fernando Veríssimo, Mark Haddon, William Self, Jane Smiley”

Niccolò Ammaniti, David Benioff, Michael Reefs, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen

De Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti werd geboren in Rome op 25 september 1966. Zie ook alle tags voor Niccolò Ammaniti op dit blog.

Uit: Anna (Vertaald door Etta Maris)

Hij was drie, misschien vier jaar. Hij zat keurig op een kunstleren stoeltje, het hoofd gebogen boven een groen t-shirt met korte mouwen. De omgeslagen pijpen van de spijkerbroek op de gympen. Met een hand hield hij een houten treintje vast dat als een rozenkrans tussen zijn benen hing.
De vrouw die aan de andere kant van de kamer op het bed lag kon net zo goed dertig als veertig zijn. Haar met rode vlekken en donkere korsten bedekte arm zat vast aan een leeg infuus. Het virus had haar gereduceerd tot een hijgend skelet, bedekt met een droge, puistige huid, maar het had niet al haar schoonheid kunnen wegnemen, die nog was terug te vinden in de vorm van haar jukbeenderen en het wipneusje.
Het jongetje richtte zijn hoofd op en keek naar haar, pakte de armleuning vast, stond op uit de stoel en liep met het treintje in zijn hand naar het bed.
Zij merkte het niet. Haar ogen, diep weggezonken in twee donkere poelen, staarden naar het plafond.
De kleine begon te spelen met een knoop van het vieze kussensloop. Zijn blonde haren bedekten zijn voorhoofd en in de zon die door de witte gordijnen scheen leken ze net nylondraden.
Plotseling richtte de vrouw zich op haar ellebogen op en kromde haar rug alsof haar ziel uit haar lichaam werd weggerukt, klemde de lakens in haar vuisten en viel schokkend van het hoesten achterover. Naar adem happend strekte ze haar armen en benen uit. Toen ontspande haar gezicht, sperde ze haar mond open en stierf met open ogen.
Het jongetje pakte voorzichtig haar hand en begon aan haar wijsvinger te trekken. Met een zacht stemmetje fl uisterde hij: ‘Mama? Mama?’ Hij legde het treintje op haar borst en liet het over de plooien van het laken glijden. Even raakte hij de met opgedroogd bloed bedekte pleister aan die de naald van het infuus bedekte. Ten slotte liep hij de kamer uit.
De gang was nauwelijks verlicht. Ergens klonk het biep biep van een medisch apparaat.
Het jongetje liep langs het lijk van een dikke man die naast een brancard lag. Zijn voorhoofd tegen de vloer, een been op een onnatuurlijke manier gebogen. Tussen de azuurblauwe panden van zijn overhemd was zijn lijkbleke rug zichtbaar.”


Niccolò Ammaniti (Rome, 25 september 1966)

Lees verder “Niccolò Ammaniti, David Benioff, Michael Reefs, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen”