Constantijn Huygens-prijs 2018 voor Nelleke Noordervliet

 

Constantijn Huygens-prijs 2018 voor Nelleke Noordervliet

 

De Nederlandse schrijfster Nelleke Noordervliet heeft de Constantijn Huygens-prijs 2018 gewonnen. Zij krijgt de prijs voor haar hele oeuvre, maakte de Jan Campert-Stichting donderdag bekend namens de gemeente Den Haag. Aan de prijs is een bedrag van 12.000 euro verbonden. Eerdere winnaars zijn Atte Jongstra (2016), Adriaan van Dis (2015), Mensje van Keulen (2014) en Tom Lanoye (2013). Vorig jaar won de dichter Hans Tentije. Nelleke Noordervliet werd op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Zie ook alle tags voor Nelleke Noordervliet op dit blog.

Uit: Altijd roomboter

“De regen slaat tegen de hoge ramen van het ziekenhuis. Mijn overgrootmoeder ligt in een van de twaalf bedden op zaal. Het is zondag 1 oktober 1876. Haar kind is vijf dagen oud. Zijzelf is op 16 september twintig geworden. Liep ze maar buiten, maar het kan niet. Ze is net zo ingebakerd als haar zoon, die in een soort stofdoekenmand naast haar ligt. Het sluitlaken en het kraamverband dwingen haar uitgedijde en wegvloeiende onderlijf in oude vorm terug. Haar borsten zijn gezwollen en beginnen te lekken zodra het kind huilt. Nooit heeft ze geweten dat het zo zou zijn. Niemand heeft haar verteld hoe haar lichaam zou voelen. Het is niet van haar. Ze kan er geen woorden voor vinden. Zo hol en leeg haar buik is, zo hol en leeg is haar verbazing om wat is. Ze is omgeven door vreemden. Zelfs het kind is een vreemde. De vroedmeester hield hem aan zijn enkels omhoog tot hij schreeuwde. Hij leek op een gevild konijn. Rood en blauw. Ze zag hem even later terug, ingerold in wit linnen dat ze zelf had gemerkt. Op voedertijden reiken ze haar die vreemde schreeuwende larf aan. Vrat hij haar eerst vanbinnen op, nu valt hij vanbuiten aan. Dit is moederschap. De bestemming van de vrouw.
Haar zwangerschap was een schande. Ze werd ontslagen en verbannen. Er waren mensen die over haar beslisten. Vreemden. Mannen met strenge gezichten. Ze kreeg een buik als een trommel. Daarna kwam pijn en water en bloed. Ze heeft haar kiezen op elkaar gehouden, af en toe gekreund, geknarsetand, maar niet geroepen, niet geschreeuwd, geen spektakel gemaakt ook al barstte ze, brak ze, baande zich een te groot dier met scherpe klauwen een weg naar buiten. En toen was er het kind. Ze weet niet of ze van hem kan houden. Ze weet niet of ze van hem moet houden.
Het is stil op de ziekenzaal. Ze zijn bijna allemaal naar de kerkdienst. Niet omdat ze zo vroom zijn maar voor de afleiding. Stuk voor stuk zijn het armlastige moeders die hier komen om te bevallen, zwerfsters, prostituees. Een enkeling is zoals zij, vermoedt ze. Zeker weet ze het niet. Ze vertelt zelf ook niet hoe ze hier is gekomen. Bijna allemaal zijn ze ambulant, op het punt weer de straat op gestuurd te worden, terug naar de gribus waar ze vandaan kwamen. Een van de vrouwen, gisteren binnengebracht, slaapt, het haar in natte slierten over het voorhoofd, de mond open. Een ander ligt koortsig en met holle ogen op de dood te wachten. Haar kind is al door hem gehaald. Niemand krijgt bezoek. Niemand kijkt naar hen om. Ze is te kwaad om te huilen.
De oude bediende van het ziekenhuis, Wijnand Brouwer, heeft haar kind aangegeven op het gemeentehuis. Bijna dagelijks geeft hij bastaards aan.
‘Hoe moet-ie heten?’ vroeg hij, terwijl ze nog daas van de bevalling op bed lag. Ze had het geluk van een bed alleen. Anderen lagen met zijn tweeën in één bed.”

 

 
Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

Dolce far niente, Katharine Tynan, Owen Sheers. Joseph O’Connor, Donald Hall, Javier Marías, Hanya Yanagihara, Cyriel Buysse, Adolf Endler

 

Dolce far niente

 


Indian Summer door Ivan Shishkin, 1888

 

Indian Summer

This is the sign!
This flooding splendour, golden and hyaline,
This sun a golden sea on hill and plain, —
That God forgets not, that He walks with men.
His smile is on the mountain and the pool
And all the fairy lakes are beautiful.
This is the word!
That makes a thing of flame the water-bird.
This mercy of His fulfilled in the magical
Clear glow of skies from dawn to evenfall,
Telling His Hand is over us, that we
Are not delivered to the insatiable sea.
This is the pledge!
The promise writ in gold to the water’s edge:
His bow’s in Heaven and the great floods are over.
Oh, broken hearts, lift up! The Immortal Lover
Embraces, comforts with the enlivening sun,
The sun He bids stand still till the day is won.

 


Katharine Tynan (21 januari 1861 – 2 april 1931)
Clondalkin, County Dublin, de gebooorteplaats van Katharine Tynan

 

De Engelse (Welshe) dichter, schrijver en presentator Owen Sheers werd geboren op 20 september 1974 in Suva op de Fiji eilanden. Zie ook alle tags voor Owen Sheers op dit blog.

 

The light fell

The weather was confused all day
so who can say why it was just then
the light fell that way –

the sun riding low, burnishing
for a minute, no more, the tops of the hills
against a curtain of cloud, ashen with rain and snow.

Or why it was then the deer chose to show their faces,
lift their heads from grazing, step near, pause
before coming on again.

Oh human life, mysterious,’ I heard a woman say,
‘not gone, oh no, not gone. There’s electrics you know.
I wouldn’t say it if I didn’t believe it to be so.’

And as the light fell drew our eyes, a thinning seam of amber
compressed between the land and sky,
I could believe it too.

That your guiding hand had motion still
and influence among these hills, to light the Crag and Michael’s Vale
just so, according to your will.

And as the soil hit the wood and the gathered crowd moved,
pressed arms, said what they could, wished well and farewell,
that it was just as much you as the still lowering sun

that threw one flank of the valley dark
and left the other lit,
to illustrate, as the land here always did,

what we’d but sensed within ourselves.
How at once and from the very same source,
a light could rise, as the same light fell.

 

Not Yet My Mother

Yesterday I found a photo
of you at seventeen,
holding a horse and smiling,
not yet my mother.

The tight riding hat hid your hair,
and your legs were still the long shins of a boy’s.
You held the horse by the halter,
your hand a fist under its huge jaw.

The blown trees were still in the background
and the sky was grained by the old film stock,
but what caught me was your face,
which was mine.

And I thought, just for a second, that you were me.
But then I saw the woman’s jacket,
nipped at the waist, the ballooned jodhpurs,
and of course the date, scratched in the corner.

All of which told me again,
that this was you at seventeen, holding a horse
and smiling, not yet my mother,
although I was clearly already your child.

 

 
Owen Sheers (Suva, 20 september 1974)

 

De Ierse schrijver Joseph Victor O’Connor werd geboren op 20 september 1963 in Dublin. Zie ook alle tags voor Joseph O’Connor op dit blog.

Uit: The Thrill of it All

“Let me tell of someone I first saw in October 1981 when both of us were aged 17. An exasperating and charming and fiercely intelligent boy, the finest companion imaginable in a day of idleness and disputation. His name was Francis Mulvey.
So many symphonies of inaccuracy have been trumpeted about Fran down the years that I find myself reluctant to add to the chatter. Unauthorised biographies, a feature-length documentary, profiles and fanzines and blog-sites and newsgroups. My daughter tells me there’s talk of a biopic movie with the Thai actor Kiatkamol Lata as Fran, but somehow I can’t see that working. She wonders who’d play her daddy. I tell her not to go there. Fran wouldn’t want me included in his story anymore. And he’s lawyered-up good, as I know to my cost.
These days my former glimmertwin is private, characterised by the media as a ‘reclusive songwriter and producer’, as though ‘recluse’ is a job description. You’ve seen the most recent photograph available — it’s blurry and six years old. He’s with his children, attending the first Obama inauguration, sharing a joke with the First Lady. I barely recognise him. He looks trim, fit and prosperous, in a tux that cost more than my houseboat.
But the boy Fran, in his heart, was a demimonde figure, more comfortable in a second-hand blouse rummaged in a charity store in Luton, the town where the fates introduced us. I think of it as my only hometown, the place I grew up, but by literal definition we were immigrants. I was born in Dublin, the middle child of three. In 1972 – the year I turned nine – we moved to England following a family tragedy. I had happy times and tough ones. There was a lot of non-event, as we marched to our own little humdrum. I tend to divide my youth into before and after Fran. The former I recollect as a series of monochromes. Luton got colour when he came.
I’m told he no longer wears makeup, not even a dusting of rouge. When I first encountered Francis, in college in the ‘80s, he would pitch up for lectures sporting more lip-frost and blusher than Bianca Jagger at Studio 54.
I became aware of him during my first month at the Polytechnic. He would have been difficult to miss. One morning I saw him upstairs on the 25 bus, asking the loan of a compact-mirror from the unsmiling conductress, a Jamaican lady of about fifty who was not a believer in light-touch regulation when it came to Luton’s scholars. On supplying the mirror, she was then beseeched for a tissue, onto which he imprinted a lipstick kiss before handing both items back to her.”

 


Joseph O’Connor (Dublin, 20 september 1963)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Donald Hall werd geboren in Hamden, New Haven County, Connecticut op 20 september 1928. Zie ook alle tags voor Donald Hall op dit blog. Donald Hall overleed op 23 juni jongstleden op 89-jarige leeftijd.

 

For An Early Retirement

Chinless and slouched, gray-faced, and slack of jaw,
Here plods depressed Professor Peckinpaugh,
Whose verse J. Donald Adams found “exciting.”
This fitted him to teach Creative Writing.

 

Apology For Old Clothes

Cerulean tweed jacket, twenty years old, that blueprints
the pitch of my shoulders … Cardigan out at the elbows —
comfortable, unkempt,
familiar as memory’s attic after fifty years of collecting …
I wear a shabby house,
as the lazy turtle does, disreputable and easy, dozing
in mud all winter.

 

Adultery At Forty

At shower’s head, high over the porcelain moonscape,
a waterdrop gathers itself darkly, with hesitation —
hangs, swells, shakes, looms,
as if uncertain in which direction to hurl itself —
and plunges
to come apart at its only destination.

 

 
Donald Hall (20 september 1928 – 23 juni 2018)

 

De Spaanse schrijver Javier Marías Franco werd op 20 september 1951 in Madrid geboren. Zie ook alle tags voor Javier Marías op dit blog.

Uit: Your Face Tomorrow. Poison, Shadow and Farewell (Vertaald door Margaret Jull Costa)

“How else explain why it is that in a fire at a theater or a disco more people are crushed or trampled to death than burned or asphyxiated, or why when a ship sinks there are people who don’t even wait for the lifeboat to be full before lowering it into the water, just so that they can get away quickly and without being burdened by other passengers, or why the expression “Every man for himself” exists, which, after all, means discarding all consideration for others and reverting to the law of the jungle, which we all accept and to which we return without a second’s thought, even though we’ve spent more than half our lives with that law in abeyance or under control. The reality is that we’re doing violence to ourselves by not following and obeying it at all times and in all circumstances, but even so we apply that law far more often than we acknowledge, but surreptitiously, under cover of a thin veneer of civility or in the guise of other more respectful laws and regulations, more slowly and with numerous detours and stages along the way, it’s all very laborious but, deep down, it’s the law of the jungle that rules, that holds sway. It is, think about it. Among individuals and among nations.’
Tupra had used the English equivalent of ‘Sálvese quien pueda,’ which means literally ‘Save yourself if you can,’ whereas ‘Every man for himself denotes perhaps even fewer scruples: let each man save his own skin and worry only about himself, save himself by whatever means are available to him, and let others look after themselves, the weaker, the slower, the more ingenuous and the more stupid (and the more protective, too, like my son Guillermo). At that moment, you can allow yourself to shove and trample and kick others out of the way, or use an oar to smash in the head of anyone trying to hold onto your boat and get into it when it’s already sliding down into the water with you and yours inside it, and there’s no room for anyone else, or you simply don’t want to share it or run the risk of capsizing.
The situations may be different, but that commanding voice belongs to the same family or type as three other voices: the voice that issues an instruction to fire at will, to slaughter, to beat a disorderly retreat or to flee en masse; the one that orders to shoot at close range and indiscriminately whoever you happen to see or catch, the voice urging us to bayonet or knife someone, to take no prisoners, to leave not a soul alive (‘Give no quarter,’ is the command, or worse ‘Show no mercy’); and the voice that tells us to fly, to withdraw and break ranks, pêle-mêle in French or pell-mell in its English form; soldiers fleeing en masse when there are not enough escape routes to flee alone, each listening only to his own survival instinct and therefore indifferent to the fate of his companions, who no longer count and who have, in fact, ceased to be companions, even though we’re all still in uniform and feel, more or less, the same fear in that shared flight.”

 


Javier Marías (Madrid, 20 september 1951)

 

De Amerikaanse schrijfster Hanya Yanagihara werd geboren op 20 september 1975 in Los Angeles. Zie ook alle tags voor Hanya Yanagihara op dit blog.

Uit: The People in the Trees

“I was born in 1924 near Lindon, Indiana, the sort of small, unremarkable rural town that some twenty years before my birth had begun to duplicate itself, quietly but insistently, across the Midwest. By which I mean that the town, as I remember it, was exceptional only for its very lack of distinguishing details. There were silos, and red barns (most of the residents were farmers), and general stores, and churches, and ministers and doctors and teachers and men and women and children: an outline for an “American society, but one with no flourishes, no decoration, no accessories. There were a few drunks, and a resident madman, and dogs and cats, and a county fair that was held in tandem with Locust, an incorporated town a few miles to the west that no longer exists. The townspeople–there were eighteen hundred of us–were born, and went to school, and did chores, and became farmers, and married Lindonites, and began families of their own. When you saw someone in the street, you’d nod to him or, if you were a man, pull down the brim of your hat a bit. The seasons changed, the tobacco and corn grew and were harvested. That was Lindon.
There were four of us in the family: my father, my mother, and Owen and me. (1) We lived on a hundred acres of land, in a sagging house whose only notable characteristic was a massive, once-grand central staircase that long before had been transformed by generations of termites into a lacy ruin.
About a mile behind the house ran a curvy creek, too small and slow and behaviorally inconsistent to warrant a proper name. Every March and April, after the winter thaw, it would surpass its limitations and become a proper river, swollen and aggressive with gallons of melted snow and spring rain. During those months, the creek’s very nature changed. It became merciless and purposeful, and seized from its outgrown banks tiny, starry bloodroot blossoms and wild thyme by their roots and whisked them downstream, where they were abandoned in the thicket of a dam someone unknown had built long ago. Minnows, the creek’s year-round inhabitants, fought upstream and drowned. For that one season, the creek had a voice: an outraged roar of rushing water, of power, and that narrow tributary, normally so placid and characterless, became during those months something frightening and unpredictable, and we were warned to keep away”

 


Hanya Yanagihara (Los Angeles, 20 september 1975)

 

De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse werd geboren op 20 september 1859 in Nevele. Zie ook mijn blog van 20 september 2007. Zie ook alle tags voor Cyriel Buysse op dit blog.

Uit: Van hoog en laag. Het eerste levensboek

“De graaf en de baron waren de machtig-rijke, maar niet hardvochtige heersers over ’t nederig dorpje. Alles was van hen: de landen, de boerderijen, de huizen; doch zij waren geen tirannen: zij heersten rustig en beschermend zelfs, tevreden als alles goed ging in de gemeente en niemand hen dwarsboomde.
Alles ging goed wanneer eenieder bijtijds zijn pachten betaalde, geen politieke strijd in ’t dorp verwekte, geregeld naar de kerk ging en verder aan beide voorname families de nodige eerbied bewees. De baron was burgemeester van de gemeente, omdat hij meer verstand had van bestuurszaken dan de graaf, maar was de baron dat niet geweest, dan zou de graaf het wel geworden zijn, omdat het nu eenmaal wenselijk is, dat óf een graaf, óf een baron, als die er zijn, deze waardigheid op een dorp bekleedt.
De mensen leefden klein en nederig, maar niet ongelukkig, onder die heerschappij, en als het ware in de schaduw van de twee regerende kastelen. Misschien hadden zij wel, diep in hun binnenste, een vage drang naar meer vrijheid; misschien voelden zij, onbewust, een benauwende drukking, welke uitging van die machtige kastelen en kregen zij ook wel de indruk, dat men ruimer ademde in dorpen waar er geen kastelen waren; maar dat uitte zich toch nooit in klachten of verzuchtingen, dat lag stil in hen, als iets dat bij hun leven hoorde en niet kon veranderd worden. Feitelijk was er op Meulegem een andere atmosfeer en zagen de mensen er ook anders uit, dan in dorpen die geen kastelen hadden. Het was als iets onzichtbaars en toch alomtegenwoordigs, dat in voortdurende drukking over alles hing. De brouwer, de stoker, de steenkolenhandelaar en kruidenier waren er andere mensen dan hun confraters uit ’t omliggende. De dorpsschoolmeester was een ander mens en ook de gemeentesecretaris was een ander mens. Zelfs de kleine kinderen waren anders. Het uitgaan van de school te Meulegem was verschillend met het uitgaan van de school in andere dorpen; en iets wat de ganse bevolking kenmerkte en algemeen bekend was in de omtrek, was dat zij allen, jong en oud, er enigszins gebogen liepen, alsof een last hen op de schouders drukte. Het was spreekwoordelijk in de streek: wanneer iemand zich niet goed recht hield, zei men, ietwat geringschattend-spottend:
– Komt ge misschien van Meulegem?
En de enige, behalve de leden van de twee adellijke families, die daar niet van Meulegem kwam, was meneer de pastoor, die er glunderde en tierde en regeerde, één met de graaf en de baron, de geestelijke almacht naast en zelfs boven de wereldlijke, want én de graaf, én de baron behandelden hem als een gelijke en wel eens als een meerdere, die altijd met hen samenwerkte tot het vast-onwankelbaar instandhouden van wat door lange jaren van overgeleverde traditie ‘het’ leven zelf van Meulegem geworden was.”

 


Cyriel Buysse (20 september 1859 – 25 juli 1932)
Cover

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Adolf Endler werd geboren op 20 september 1930 in Düsseldorf. Zie ook alle tags voor Adolf Endler op dit blog.

Uit: Nebbich – Eine deutsche Karriere

“Gespielt hab ich mit Bombensplittern. Günter Grass Bücher, halb verbrannt, angekohlt, feucht, verdreckt: »Vom Kaiserhof zur Reichskanzlei, Deutsche Frauen, deutsche Treue, Der Gasmann, Reiter in deutscher Nacht.« – Mit elf, mit zwölf hat E. Bomben- und Flaksplitter gesammelt und getauscht gleich Rühmkorf oder Wosnessenski, die es beide für mitteilenswert hielten.
Als er 13 Jahre alt wurde, war E. zum Sammler von Broschüren und Büchern geworden, wie sie nach jedem Luftangriff verwaist in den schwelenden Trümmern herumgeflattert sind. (Nein, E. ist kein Feind der Bomberpiloten gewesen, die Vokabel »Terrorangriff«, wiewohl dem Vorgang gerecht, ist nie über seine Lippen gekommen, erkannt als Nazi-Ausdruck.
Schon 1941 war das Kind – unklar die Gründe – in Gedanken zu jenen übergelaufen, die BBC London oder Radio Moskau hießen, schon das klirrende Strüppicht »Stalingrad«, das ist gewiß, hat es mit den Augen der Alliierten gesehen und bewertet.) Was nur hat der aufgeregt sammelnde Knabe von den Büchern gehalten, die er zu Dutzenden, zu Hunderten aus den Schuttbergen Düsseldorfs gebuddelt hat – wie manchmal auch Leichen –, von süßlichem Kalkgeruch umschwärmt?, sind sie ihm vor allem Kuriositäten gewesen?
Immer wieder wurden die Bücher gezählt, immer wieder neue Titel-Listen verfaßt, als gelte es, der Um- oder Nachwelt Kunde zu geben von etwas Merkwürdigem: »Die Helden von Scapa Flow, Blitzkrieg in Polen, Nacht über Malmaison, Mit der Leibstandarte im Westen, Orlog und Safari, Feldpostblüten, Narvik.« Gezählt und gezählt, als wäre das da, aufgestapelt im Kohlenkeller, ein kostbarer Schatz gewesen: »Deutsche am Nanga Parbat, Von der Maas bis an die Memel, Alle Wasser Böhmens fließen nach Deutschland.
« Manche der Bücher mußten auf dem Hängeboden getrocknet, manche neu zusammengeklammert, zusammengeklebt werden, nicht wenige blieben Halboder Viertelbücher, und alle sind nun dahin, dahin … Erhalten haben sich Reste der Listen, halb verbrannt, angekohlt, feucht, verdreckt, Zeugnisse des Beginns einer Sammler- Karriere der anderen Art.”

 


Adolf Endler (20 september 1930 – 2 augustus 2009)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e september ook mijn blog van 20 september 2017.

Dolce far niente, Hamlin Garland, Crauss, Patrick Marber, William Golding, Ingrid Jonker, Orlando Emanuels, Jean-Claude Carrière, Stefanie Zweig

 

Dolce far niente

 


Indian Summer door James King Bonnar, z.j.

 

Indian Summer

At last there came
The sudden fall of frost, when Time
Dreaming through russet September days
Suddenly awoke, and lifting his head, strode
Swiftly forward-made one vast desolating sweep
Of his scythe, then, rapt with the glory
That burned under his feet, fell dreaming again.
And the clouds soared and the crickets sang
In the brief heat of noon; the corn,
So green, grew sere and dry-
And in the mist the ploughman’s team
Moved silently, as if in dream-
And it was Indian summer on the plain.

 


Hamlin Garland (14 september 1860 – 4 maart 1940)
West Salem, Wisconsin, de geboorteplaats van Hamlin Garland

 

De Duitse dichter en schrijver Crauss werd geboren in Siegen op 19 september 1971. Zie ook alle tags voor Crauss op dit blog.

 

Ach, die Tage

einschreiben verfasst von rand zu badewannenrand
dem postboten wurde es rot wir gaben uns echo ́o namen
und hauchten schillernde blasen die im tragischen ah
platzten. machten grosse buchstaben aus unsrer ekstase:
in flammen die tage zu früh das falsett

gebadet im text wir wollten die dreckränder wieder
die die romane unserer kindheit an uns gelassen

jetzt solln wir das alles von vorn? wir haben uns
eingeschrieben jeder ins herz des anderen und sollen
erneut in die seufzenden gärten die narben zu jäten
unterwasser zu tauchen den herzlavendel
einen schneisenschwan falten aus fehldrucken und

formblättern: beginne zu lesen jene uralten briefe
die riechen wie salz auf der haut mit zwölf jahren roman
an der heizung und grabe mich ein und denke von einem
meerrauschen ans nächste von meer und von weinen
der anfang ist immer fragment. du sollst mich nicht finden

 

WIR WAREN PILOTEN, wir hatten
schokoladenstaub in der nase. nachts,
das war ein zelt in aphrika, ein kriegsgeheul
in strumpfhosenmützen, ein pimmeltanz
um den wohnzimmerschatz. wir suchten schutz
vor scheinwerfern, die unseren blicken folgten.
wir waren piloten, bruchschatten
krachten auf uns herab, nie haben wir wieder
dermaszen gezittert, geküsst und überlebt

 

giant amber pastry
the child’s arms are too short;
the history of the sea, too long,
you can only see it in episodes.
saison onze: sunburnheat,
feverish sandcastlehansa.

 

Vertaald door Mark Kanak

 

 
Crauss (Siegen, 19 september 1971)
Hier met schrijver en vertaler  Mark Kanak (rechts)

 

De Engelse schrijver, acteur en regisseur Patrick Marber werd geboren op 19 september 1964 in Londen. Zie ook alle tags voor Patrick Marber op dit blog.

Uit: The Red Lion

“Kidd holds his hand out. Yates gives him a key and continues to iron.
Kidd opens the cupboard and takes out his suit. He takes it over to his bag on the bench and hangs the suit on a hook Kidd paces a bit — in thought — then looks out of the window from where he can see the pitch. He stares out.
Silence.

Kidd From up here …
From here …
You’d think it was emerald.
You get down there …
You get down …
It’s just a knackered old meadow.
It’s not true.
Divots. Tufts.
Parsley.
Dandelions.
Can’t play on that.
You can play.
But you can’t play.
Need it thick and short. Need it to skim.

He makes a skimming sound and motions with his hand.
He stares out of the window, shakes his head.

He is sanding the goahnouth. He is sanding the bog he made himself.
Ken. It’s amateur.
Eh?

Yates looks up

‘Hello. Ken, can you help me here? Can you give me a surface?’

 

 
Patrick Marber (Londen, 19 september 1964)
Scene uit een opvoering in Londen, 2017

 

De Engelse dichter en schrijver Sir William Gerald Golding werd geboren in St. Columb Minor, Newquay, Cornwall, op 19 september 1911. Zie ook alle tags voor William Golding op dit blog.

Uit: The Scorpion God

“Life is a perplexing muddle, Phanocles.” “I shall clean it up.” “Meanwhile you are making it dirtier.” “No slaves, no armies.” “What is wrong with slaves and armies? You might as well say, ‘No eating or drinking or making love’.” For a while again they were silent, listening to the roar of the port and the shouted orders from the trireme. “Ease her down. Handsomely!” “This evening the Emperor is going to try your pressure cooker. The one you made for him.” “He will forget all that when he tries Amphitrite.” Mamillius squinted up at the sun. It was not so bright, but he still fanned himself “Lord Mamillius—has he forgiven us for the improvised cooker?” “I think so.” “Sway back. Take the strain. Walk. One, two. One, two.” “And, after all, without that experiment I should have never known that a safety valve was necessary.” “He said that a mammoth was too much to begin with. Blamed me.” “Still?” Mamillius shook his head. “All the same, he is sorry about the three cooks and the north wing of the villa.” Phanocles nodded, sweating. He frowned at a memory. “Do you think that was what he meant by a ‘Sense if possible of peril’?” The slave who had been firing the furnace climbed to the deck and they watched him idly. He threw a bucket over the side on a rope’s end, hauled up water and tipped it over his naked body. The water flowed along the deck, carrying snakes of coal dust. Again and again he laved the filthy harbour water over himself. Phanocles called to him. “Clean the deck here.” The slave touched his smeared forelock. He drew up another bucketful, then shot it along the deck so that water splashed over their feet. They started up with a shout of annoyance and there came the sound of a rope breaking under strain. Amphitrite ducked under them, sidled and made a loud wooden remark as though she had crunched one of her own timbers with metal teeth. There came a dull thump from the harbour bottom, then a huge cascade of water fell on them from the sky, water full of garbage and mud and oil and tar. Phanocles stumbled forward and Mamillius bowed under the torrent, too shocked even to curse.”

 

 
William Golding (19 september 1911 – 19 juni 1993)

 

De Zuidafrikaanse dichteres en schrijfster Ingrid Jonker werd geboren op 19 september 1933 bij Komberley (Noord Kaap). Zie ook alle tags voor Ingrid Jonker op dit blog.

 

Ik wil geen bezoek meer ontvangen

Ik wil geen bezoek meer ontvangen
niet met kopjes thee boerentroost en vooral niet met brandewijn
ik wil niet horen hoe ze wachten op gevleugelde brieven
ik wil niet horen hoe ze wakker liggen in hun oogkassen terwijl
de ander slaapt weids als de horizon om zijn wenkbrauwen
en wat wil ik weten van hun altijd eendere kwalen
de een zonder eierstokken de ander met leukemie
het kind zonder draaiorgeltje en de oude man
die al vergeten is dat hij doof is
de bestorming van de dood in het stoplicht op groen
de mensen die leven aan zee zoals in de Sahara
de verraders van het leven met het gezicht van de dood en van God

ik wil gewoon alleen zijn op reis met mijn eenzaamheid
als een wandelstok
en geloven dat ik nog uniek ben

 

Pubertijd

Het kind in mij is stil gestorven
verwaarloosd, blind en onbedorven

in een kleine poel traag weggezonken
en ergens in duisternis verzonken

toen jij onwetend als een beest
Je hebt niet met dat grof gebaar
de dood voorspeld of het gevaar

maar als ik slaap zie ik kleine handen
en ’s nachts het wit vuur van je tanden:
Ik ril en één vraag brandt aldoor

Heb jij het kind in mij vermoord…?

 

Vertaald door Gerrit Komrij

 

 
Ingrid Jonker (19 september 1933 – 19 juli 1965)
Cover

 

De Surinaamse dichter en schrijver Orlando Emanuels werd geboren in Paramaribo op 19 september 1927. Zie ook alle tags voor Orlando Emanuels op dit blog.

 

Verscheur de briefkaarten… (Fragment)

Verscheur de briefkaarten waarop naakte
bosnegerinnen met onsmakelijke tot op hun navel
bengelende hangborsten staan.
Dit is een verwrongen beeld van mijn land.
Ga naar Mohamed van Saramacca, fotografeer hem
in al zijn glorie naast zijn bedorven fruit en
verdroogde groenten.
Toen hij voor Allah en Recht moest opkomen,
deed hij dat; niet alleen met woorden.
Hij stelde daden.
Hij liet zijn produkten liever verrotten
dan ze op de markt te brengen
en samen met zijn principe te verkopen.
Hij protesteerde!
Dat is het ware gezicht van Suriname.

Stop voor een kwartier het tienergedonder op alle
radiostations en ga in de houding staan!
Zet het volume van de radio wijd open en vertel
aan de wereld dat de vertrapte rietkapper,
de slaaf van Waterloo, die zelf krepeert van honger
en ellende, omdat zijn vervloekte eigenaar
hem al zeven maanden geen loon heeft betaald,
zijn eigen rotzooi vergat en als adhesie voor de
stakende intellectuele bovenlaag zijn hongerstem
liet horen.
Hij koos voor Recht!
Dat God dit onthoude en tegen hem zal glimlachen
op de dag des oordeels!
Jij jeugd, kruip naar hem toe en breng hem
staande een ovatie!

Scheur het filmjournaal aan stukken en gooi het
op de mesthoop!
Eenzijdige voorlichting waarin kleine zwarte
kinderen met buikjes rond van wormziekten
en ondervoeding altijd weer met vlaggetjes zwaaien
naar goden, die hun het brood uit de mond stelen.
Hang in plaats van deze leugen de nieuwe bakra
een fajalobiekrans om zijn witte nek,
smak een bordje naast hem neer:
‘Vriend van Suriname.’
Richt in Gods naam de camera op deze mens,
die principes niet per el en geweten
per kilogram verkoopt!

 

 
Orlando Emanuels (19 september 1927 – 13 maart 2018)

 

De Franse romanschrijver, regisseur, acteur, toneel- en scenarioschrijver Jean-Claude Carrière werd geboren op 19 september 1931 in Colombières-sur-Orb, Hérault. Zie ook alle tags voorJean-Claude Carrière op dit blog.

Uit: Le Mahabharata

« GANESHA. Ne te l’ai-je pas déjà dit ?
ENFANT. Pourquoi tu as une tête d’éléphant ?
GANESHA. Tu ne le sais pas ?
ENFANT. Non.
GANESHA. Si je dois aussi raconter ma vie, nous n’aurons jamais fini.
ENFANT. Je t’en prie.
GANESHA. Soit. Je suis le fils de Parvati, l’épouse de Shiva.
ENFANT. L’épouse du grand dieu Shiva ?
GANESHA. Lui-même. Mais Shiva n’est pas mon père. Ma mère m’a créé toute seule.
ENFANT. Comment elle a fait ?
GANESHA. C’est assez compliqué. Il faut une terre spéciale, du safran, de la rosée. Bref, j’étais à ma naissance un superbe garçon, à peu près de ton âge, et ma mère me dit un jour de garder la porte de la maison, de ne laisser entrer personne, car elle désirait prendre un bain. Alors Shiva survint. Il voulut entrer dans la maison, dans sa maison, et moi je lui barrai le passage. Shiva ne me connaissait pas – je venais de naître –, il me dit : Je t’ordonne de me laisser entrer ! Écarte-toi ! Je suis ici chez moi ! Et moi je lui répondis : Ma mère m’a demandé de ne laisser entrer personne, personne n’entrera ! Shiva, furieux, convoqua ses troupes féroces, il leur commanda de me déloger, mais je les dispersai, je les écrasai, j’éclatais d’une force surnaturelle ! Même les hordes de démons échouaient à forcer le passage. Je défendais ma mère. Shiva ne put me vaincre que par ruse. Il se glissa derrière moi et subitement me coupa la tête. Alors ma mère, possédée de fureur, menaça de détruire toutes les forces du ciel. Shiva, vite, pour l’apaiser, ordonna de me fixer la tête de la première créature à s’avancer sur le chemin. C’était un éléphant. Voilà, je suis maintenant Ganesha, celui qui calme les querelles.

Il prend place soigneusement et dit à Vyasa :

GANESHA. Je suis prêt, tu peux commencer, mais je te préviens : ma main ne peut pas s’arrêter pendant que j’écris. Tu dois dicter sans une hésitation, sans un arrêt.”

 

 
Jean-Claude Carrière (Colombières-sur-Orb, 19 september 1931)
Scene uit een uitvoering in Avignon, 1985

 

De Duitse schrijfster Stefanie Zweig werd geboren in Leobschütz, Oberschlesien, op 19 september 1938. Zie ook alle tags voor Stefanie Zweig op dit blog.

Uit: Ein Mund voll Erde

„Tatsächlich war nur einigen wenigen Buhlern um die Gunst des Fotografen der Erfolg vergönnt. Ohne vom Recht am eigenen Bild zu wissen, verlangten die Beglückten dennoch ihre Fotos bei der ersten Besichtigung, trugen fortan die Dokumente, die von Ausdauer und Ruhm zeugten, ständig bei sich und zeigten sie mit dem Besitzerstolz von Siegern, die nach Jahren des Kampfes mit unerwartet wertvoller Kriegsbeute heimkehren. Unwiederholbare Freude einer Minderheit, dieses verlockende Spiel! Die unglückliche Mehrheit ging zum Kummer aller Beteiligten leer aus. Der weiße Zauberer mit der Kamera lebte nämlich, was den Männern, Frauen und Kindern von Ol’ Joro Orok freilich nicht auffallen konnte, in miserablen wirtschaftlichen Verhältnissen. Er brauchte seinen gesamten Verdienst für das Schulgeld seiner Tochter und wäre nie auf die Idee gekommen, auch nur einen Shilling für einen Film auszugeben.
Durch die Lebensumstände der Emigration wurde folglich der Fotoapparat ebenso rasch zweckentfremdet wie der übrige Teil des aus Deutschland mitgebrachten Hausrats. In den zehn afrikanischen Jahren meiner Familie diente die Kamera abwechselnd als Briefbeschwerer, als der Beweis, dass man bessere Tage erlebt hatte und wieder solche erhoffte, und als Stuhl für einen elternlosen kleinen Pavian.
Zu der Zeit, da die in »Ein Mund voll Erde« erzählte Liebesgeschichte zwischen dem Mädchen Vivian und dem Jungen Jogona spielt, stand der Apparat auf dem Fensterbrett im größten Raum des Hauses. Dort konnte ihn jeder sehen, kein noch so geschickter Dieb ihn aber wegtragen, ohne dass man ihn seinerseits gesehen hätte. Nicht nur ich folgte dem väterlichen Vorbild und sprach von der »Leica«.
Das vokalreiche Wort mundete besonders gut in der Suahelisprache. Sobald die Rede vom Reiz der Bilder war, ließen sich die beiden fröhlichen Silben so oft wiederholen, wie dem Erzählenden geboten schien, ohne dass die Kehle Schaden nahm.
Die Leica war Anfang der dreißiger Jahre gekauft worden. In den Vierzigern, da nichts von den Lebensplänen, Wünschen und Illusionen geblieben war und die Erinnerungen immer melancholischer wurden, hatte die Kamera für uns keinen materiellen Wert mehr, dafür einen überaus hohen ideellen. Gerade ihre Nutzlosigkeit verkörperte das Verlorene und Unwiederbringliche.”

 

 
Stefanie Zweig (19 september 1932 – 25 april 2014)
Cover

Claire Polders

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster Claire Polders in Gouda in 1976. Polders studeerde Letteren (1994–2001) aan de Universiteit van Tilburg en Wijsbegeerte (1995-2001) aan de Universiteiten van Tilburg en Amsterdam. In 2000 studeerde ze ook nog een half jaar aan de Sorbonne in Parijs. Haar eindscriptie droeg de titel ‘Auschwitz als Gorgon, de Holocaust in filosofie en literatuur’. Ze publiceerde geregeld gedichten, essays en verhalen in verschillende tijdschriften zoals faculteits- en universiteitsbladen, HP/De Tijd, Literatuur zonder Leeftijd en Filosofie Magazine. Haar debuutroman ‘De onfeilbare’ (2005) vertelt het verhaal van twee jonge vrouwen die zichzelf verliezen en vinden in diepgaande vriendschap. Een jaar later verscheen haar tweede roman ‘De verdwijning van Eva Zomers’ In september 2006 verscheen het korte verhaal ‘Hoe de muur onder mijn handen verkruimelde’ in de bundel 25 onder de 35, verhalen van jonge, veelbelovende schrijvers, samengesteld door Said El Haji en Annelies Verbeke..In april 2007 verscheen het korte verhaal ‘De vermenigvuldiging van Valerie’ in de bundel De Verleiding, samengesteld door de Writers on Heels Susan Smit en Siska Mulder. In 2009 verscheen haar derde roman “Salto Mortale”. Nummer vier “Eeuwige Kermis” volgde in 2012.

Uit: Eeuwige Kermis

“Julia stond op de drempel en spiedde de kajuit in. Daar lag haar vader, de man die nog weken, wellicht maanden, hooguit een jaar had. Van hem moest ze afscheid nemen, maar wie was hij eigenlijk? Gisteren had Troy haar in een sms een vraag gesteld die haar bij gebrek aan een bevredigend antwoord was blijven achtervolgen: ‘Wat voor man is Hans Hollander?’
Wanneer ze aan haar vader dacht, zag ze hem in actie; op zijn jacht met de schoot in zijn hand, achter een bankschroef in zijn klushok, aan de keukenbar met een enorme wokpan voor zich. Of ze herinnerde zich de vage anekdotes van vóór haar tijd; het verhaal van de kerkklok en de transformatie tot havenmeester. Wanneer ze op zijn karakter inzoomde, zag ze enkel een potloodschets. ‘Hij is vriendelijk en vol humor’, had ze geschreven en Troy had geantwoord: ‘Alsof je mijn buurman beschrijft.’
Het was waar. Als kind had ze haar vader voor lief genomen en als volwassene had ze geen moeite gedaan om uit te vinden wie hij was. Wat waren zijn nachtmerries, zijn geluksmomenten, zijn gênantste dieptepunten? Was het te laat om hem alsnog te leren kennen?
Aarzelend liep ze op het bed toe waar hij lag te dommelen en vlijde zich naast hem neer. Ze ging in zijn arm liggen. Niet in zijn armen, want in de linker zat het infuus. Haar wang raakte zijn schouder zonder dat ze het gewicht van haar hoofd op zijn botten liet rusten. Haar hoofd was veel te zwaar voor zijn broze gestel.
‘Hang niet zo aan hem’, had Vicki ooit gezegd. De oudere kinderen mochten hun vaders rug niet belasten, want die rug moest ook het jongste kind nog dragen wanneer dat groter werd.
‘Waarom dring je je telkens tussen hen in? Laat Julius ook eens naast je vader staan.’ Dat was een andere opmerking geweest die Julia nooit was vergeten. Het ging over de slagorde waarin ze tijdens de afwas de borden droogden. Wat een onschuldige gewoonte leek werd als egoïsme veroordeeld.
‘Vind je niet dat je daar nu te oud voor bent?’ Nee, dat vond Julia niet, want zij had het boekje over correct gedrag waaruit deze regel afkomstig moest zijn, nooit gelezen. Als ze had geweten dat meisjes van tien tijdens een spannende film niet op hun vaders schoot behoren te kruipen, had ze zich vast wel ingehouden. Wanneer de boot bij harde wind schuin ging, verborg Julia zich voortaan in de punt.
Maar nu lag ze daar dus, licht euforisch dat ze dit had gedurfd, met haar wang op de schouder van haar vader en haar neus op zijn huid, om te wennen aan zijn nieuwe geur waarin ze nu toch ook iets vertrouwds ontwaarde. En de stervende maakte het haar gemakkelijk door te blijven dommelen, of te doen alsof.”

 
Claire Polders (Gouda, 1976)

Dolce far niente, Isabel Ecclestone Mackay, Michaël Zeeman, Koen Stassijns, Armando, Ton Anbeek, Stephan Sarek, Nicolien Mizee

 

Dolce far niente

 


Indian Summer door William Trost Richards, 1875

 

Indian Summer

I have strayed from silent places,
Where the days are dreaming always;
And fair summer lies a-dying,
Roses withered on her breast.
I have stolen all her beauty,
All her softness, all her sweetness;
In her robe of folden sunshine
I am drest.

I will breathe a mist about me
Lest you see my face too clearly,
Lest you follow me too boldly
I will silence every song.
Through the haze and through the silence
You will know that I am passing;
When you break the spell that holds you,
I am gone!

 

 
Isabel Ecclestone Mackay (25 november 1875 – 15 augustus 1928)
Woodstock, Ontario, de geboorteplaats van Isabel Ecclestone Mackay

 

De Nederlandse dichter, schrijver, journalist en literair criticus Michaël Zeeman werd geboren op Marken op 18 september 1958. Zie ook alle tags voor Michaël Zeeman op dit blog.

 

Harlingen
Foar Geart, Gosta en Liesbeth

Bijna ijsheiligen op zondagochtend en
de Waddenzee stelt hier de wereld vast
men vocht tot aan het einde van de dag
om Vestdijks leven en vertrok met veel gerucht
benoemde haar charmante stad na vier, vijf uur.

Als ik alleen ontbeten heb een stille omgang
heb gemaakt langs troosteloos ontworpen schepen
benepen pakhuizen die stoer de kaart beschrijven
(Rusland, Java, Petersburg, Sumatra, Polen)
wie hier woonde sloop schichtig langs de huizenrij.

In al die stilte zijn vanmorgen vroeg twee bootjes
weggevaren van wie hier schoolkind was droomt tot
de zwarte mannen hem gaan halen van een duister
ruim dat naar het onbestemde elders voert men
streed hier gisteren nog om zijn lijk.

Ik bood geleerde heren die het beter weten nachtverblijf
zij prezen stad en straat vertrokken nochtans opgetogen
naar oorden mij genoemd waar zondagsmorgens vroeg
gebeier van een klok een aardse melodie verwaait
en winterdagen in luidruchtigheid hun rust verzorgen.

Wie hier zijn winters slijt vindt zelfs geen graf in zee
ik hoor het kerkvolk vechten met een nieuwerwets gezang
ter hoogte van het hereknechtenkamersstraatje.

 

Afscheid

Afscheid gaat abrupter dan je dacht
op een zondag tegen het einde van de morgen
als achteloos een boot vertrekt
zonder hoorn of omhaal van vlaggen.

Niet dat ik wuivend op een kade stond
zelfs dat niet, men verneemt het telefonisch
‘nu ga ik weg’ en gaat dan ook
de toon rekt zich te veel aan ruimte.

De volgende dagen is er een spoor
dat eerst ik nog nauwkeurig volgen kan
maar dat nadien vervaagt; mijn zolderbed is klam
als kind heb ik dat nooit geweten.

Afscheid is een misverstand dat fonkelt
bij gebrek aan tijd en uren nog nadien
de stilte onherbergzaam het uitzicht groezelig
de deuren van mijn kamers zwaarder maakt.

 

 
Michaël Zeeman (18 september 1958 – 27 juli 2009)

 

De Vlaamse dichter, schrijver en vertaller Koen Stassijns werd geboren op 18 september 1953 in Ninove. Zie ook alle tags voor Koen Stassijns op dit blog.

 

Najaar

Zij was van ieder najaar
het gekneusde meisje
en zong, onhoorbaar haast,
een notenkrakerslied: vandaag
ga ik misschien verloren.

De linten in haar waaiend haar,
papavers tussen koren ooit,
maar rood wordt bruin en
brood verkruimelt, langzaam
gaat elk meisje dood.

Ik wou haar vluchtruim zijn,
mijn tuin voor al haar vogels
openplooien, in een
schommelstoel van slaap
het samenslapen voorbereiden,
maar de winter gomt mij uit

en wist uit ieder najaar
het gekneusde meisje. Vaag
hoor ik het kraken al
van mager ijs en vager nog
de nagalm van:vandaag
ga ik voorgoed verloren.

 

De moeder

Al jaren dood gaat zij nog elke dag
een heel eind om in mij. Ik zie haar na
het scheren elke morgen voor me, en sta
een voetstap in haar schaduw stil. Haar lach
tast mij in oog en mondhoek aan, breekt uit
zijn glazen kooi de kamer in en zwijgt wat
aldoor was verzwegen: dat ze begraven lag
onder de duim van een man, in een gat
waar een bouwvallige god het werktuig
van haar buik niet ontzag. Hij werd bewaard,
zij vreesde. Zo ligt ze in mij opgespaard
en gaat in elke vrouw die ik omhels tekeer.
Ze duldt geen vader meer, geen spiegelbeeld,
geeft mij integendeel haar weerzin weer.

 

 
Koen Stassijns (Ninove, 18 september 1953)

 

De Nederlandse kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker Armando werd geboren op 18 september 1929 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Armando op dit blog.

 

De waarheid

Wee het veel te smalle bospad,
het stramme struikgewas,
wee de gaten in de bodem.

De jaren zijn in de boeien geslagen,
langs de straten slapen de vochtige lichamen,
stapels op een hoop verzameld.

Hier heeft iets plaatsgevonden
dat op de vage waarheid lijkt.

 

 
Armando: De Ladder (1994), Amersfoort

 

Lente

‘t Is bijna lente, de knoppen zijn al weerloos,
de takken steken hun armen uit
en de groei heeft de bloei ontdekt.

Het blijft voorlopig lente,
omdat het gretig groen is.

Het was de luidruchtige lente,
die even heeft geglimlacht.

 

 
Armando (18 september 1929 – 1 juli 2018)

 

De Nederlandse schrijver en letterkundige Ton Anbeek werd geboren in Ede op 18 september 1944. Zie ook alle tags voor Ton Anbeek op dit blog.

Uit: De verkeerde wereld van Gerrit Komrij

“In de twee volgende strofen wordt weergegeven wat het resultaat is van de transformatie naar de mundus inversus. De lezer kan dan terugvertalen: de vrouwen worden in deze nieuwe wereld mooi – wat ontegenzeggelijk impliceert dat ze in de ‘normale’ werkelijkheid in de ogen van de dichter nietmooi zijn (vol levervlekken, plooien: ouderdomsverschijnselen). Ook de hond behoort volgens de dichter tot de schepselen die pas in een wereld waar alles anders is, enigszins beminnelijk kunnen worden. De achteropplaatsing van het onderwerp in de zin die zo hoopvol begint met ‘Haast om te zoenen’ bewerkt hier een heel komisch effect.
Het werkelijk ‘schone geslacht’, dat wil zeggen de wezens die in de echte wereld mooi zijn, hebben de grootste verandering ondergaan. Terwijl de vrouwen verjongd werden, zijn zij verouderd en zelfs veel erger dan dat: ze verkeren in staat van ontbinding. Het tegenbeeld van wat in de realiteit hun stralende jonge schoonheid moet zijn, wordt hier plastisch weergegeven.
Op het eerste gezicht lijkt dit gedicht niet meer dan een ingenieuze manier om te zeggen: op een strand wordt goed zichtbaar hoe afstotend vrouwen zijn, hoe jong en mooi jongens. De omkering, die de lezer dwingt tot terug-vertalen, maakt een simpele seksistische mededeling interessant. Maar wie zo de poëzie van Komrij opvat, namelijk als alleen maar grappenmakerij, miskent de ernstiger aspecten van zijn dichterschap. Want het gedicht ‘Janus’ heeft nog een tweede gezicht. Door de jongens als desintegrerende lijken af te beelden, onderstreept de dichter niet alleen hun schoonheid (in tegenstelling tot de lelijkheid der vrouwen), maar roept hij tegelijkertijd het beeld op van wat zij eens zullen worden. Het spel krijgt dan een uiterst luguber aspect, want één moment, vóór we de laatste strofe omdraaien, wordt ons de vergankelijkheid van de aardse schoonheid in al zijn gruwelijkheid voor ogen gehouden. Met andere woorden: de omkering laat ook zien hoe in de ‘echte’ wereld het bederf is ingebouwd.
In ‘Janus’ blijkt dat Gerrit Komrij het motief van de verkeerde wereld dus op twee manieren gebruikt. Aan de ene kant is er het pure spel, dat in geen enkel gedicht van de bundel ontbreekt. Tot de grappen behoort bij voorbeeld ook het geven van een opsomming die bestaat uit elf onmogelijkheden, zoals: ‘In de Sahara heerst de grote ijstijd’ en ‘De veldmuis heeft een tijgerkat vermoord’ (een heel ‘middeleeuws’ zinnetje) om dan de reeks af te ronden met de laatste regel: ‘De seksualiteit is mooi en prachtig.’ (‘Terribilita’) Het komische effect berust dan op het commentaar dat door middel van de (zogenaamd) omgekeerde wereld op de ‘echte’ wordt geleverd.”

 


Ton Anbeek (18 september 1944)

 

De Duitse dichter en schrijver Stephan Sarek werd geboren op 18 september 1957 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Stephan Sarek op dit blog.

 

Die Lust auf Leben

steht dir ins Gesicht geschrieben
dein Lachen ist wie Sonnenschein
unmöglich wär´s, dich nicht zu lieben,
undenkbar, ohne dich zu sein.

Jedes Geschenk beschenkt auch mich,
du gibst von allem Glück,
das du aus meiner Hand erhältst,
ein Vielfaches zurück.

Belebst selbst unbeseelte Dinge
mit unverbrauchter Phantasie,
bewahrst, was mir verlorenginge,
wäre ich ein Meister, wärest du ein Genie.

Und blieb ich gern dein Weggefährte,
für alle Ewigkeit,
ist, was mein Schicksal mir gewährte,
doch nur ein Flügelschlag der Zeit.

Er kommt zu früh, der Augenblick
wie wir´s auch dreh´n und biegen,
ich gab dir Wurzeln, doch schon bald,
erlernst auch du das Fliegen.

Gleichwohl bleibt mir der größte Lohn,
mehr kann man nicht erstreben.
Ich bin ein Vater, du mein Sohn,
was für ein reiches Leben!

 

Wirtschaftsrezession

Weil wir zu viel vom Strom verschwenden,
wird´s mit der Welt noch böse enden.
Doch mangelt es uns erst an Geld,
wird manche Leuchte abgestellt
die vorher sinnlos brannte.

So rettet uns, man ahnt es schon,
vielleicht die Wirtschaftsrezession,
in der wir lernen, Maß zu halten,
und einfach mal was abzuschalten,
so wie man´s früher kannte.

 

 
Stephan Sarek (Berlijn, 18 september 1957)
Berlijn, Tiergarten

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijfster Nicolien Mizee werd in 1965 in Haarlem geboren. Zie ook alle tags voor Nicolien Mizee op dit blog.

Uit: De kennismaking. Faxen aan Ger

“Haarlem, 4 augustus 1994
Beste Ger,
Buiten scheurt het onweer de nacht aan stukken en ik loop ongedurig heen en weer, doe de gordijnen dicht en weer open en besluit toch maar aan die brief aan jou te beginnen.
Je lijkt soms zozeer een verzameling afgeronde theorieën, dat ik me weleens afvraag of je menselijk bent. Ik kreeg even hoop toen ik je twee speculaasjes zag eten, maar nam aan dat je research aan het doen was voor een nieuw scenario.
Je evident aanwezige hartstocht richt zich geheel en al op het werk, en daar voor mij gedrevenheid tot het werk de enige niet-beschamende menselijke eigenschap is, ben ik je als een soort ijsheilige gaan beschouwen, hoewel ervaring me geleerd zou moeten hebben dat alles wat ik ooit aanzag voor iets van een hogere orde, uiteindelijk neerkwam op ‘een menselijke fout’.
Ik kan helemaal niet nadenken over dat rotscenario, ik verban het altijd uit mijn geest zodra ik het de deur uit heb gestuurd, hoewel ik wel begrijp dat dat niet goed is. Kun jij niet gewoon zeggen wat ik bedoel? Dit kost me een slapeloze nacht. En hoe ben jij zo geworden? Heeft het jou slapeloze nachten gekost? En ben je er nu uit? En hoe denk je dan en; waar baseer je je oordeel op? En ben je daarom zo energiek? En waarom schrijf je eigenlijk de hele tijd?
Ik wil alleen maar uitleggen dat ik ook wel wat te zeggen heb, al begrijp ik nergens wat van, maar wat ik te zeggen zou hebben, Joost mag het weten. Het is alleen maar dat ik niet veronachtzaamd wil worden. God mag weten waar die ideefixe vandaan komt, maar het is zoals het is.
Als iemand me zou vragen waarom dat Model verfilmd zou moeten worden, zou ik niets anders weten te zeggen dan dat ik hoopte dat er ergens een meisje van twaalf, dat die avond toevallig voor de televisie verzeild geraakt was, zou denken: ‘O, zit het zo! Ik ben helemaal niet gek!’ Niet omdat ik reclame wil maken voor het modelstaan, maar omdat ik probeer uit te leggen dat je best nog een beetje gelukkig kunt worden als je besluit onder ogen te zien dat het je menselijke plicht is de spoken die je in je kindertijd naar binnen gehaald hebt uit te bannen, en verder op God te vertrouwen.”

 


Nicolien Mizee (Haarlem, 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e september ook mijn blog van 18 september 2017 en ook mijn blog van 18 september 2016 deel 1 en eveneens deel 2 en eveneens deel 3.

September (Erich Kästner), Dolce far niente

Dolce far niente

 

 
Late Summer Landscape door James McDougal Hart, 1876

 

September

Das ist ein Abschied mit Standarten
aus Pflaumenblau und Apfelgrün.
Goldlack und Astern flaggt der Garten,
und tausend Königskerzen glühn.

Das ist ein Abschied mit Posaunen,
mit Erntedank und Bauernball.
Kuhglockenläutend ziehn die braunen
und bunten Herden in den Stall.

Das ist ein Abschied mit Gerüchen
aus einer fast vergessenen Welt.
Mus und Gelee kocht in den Küchen.
Kartoffelfeuer qualmt im Feld.

Das ist ein Abschied mit Getümmel,
mit Huhn am Spieß und Bier im Krug.
Luftschaukeln möchten in den Himmel.
Doch sind sie wohl nicht fromm genug.

Die Stare gehen auf die Reise.
Altweibersommer weht im Wind.
Das ist ein Abschied laut und leise.
Die Karussells drehn sich im Kreise.
Und was vorüber schien, beginnt.

 

 
Erich Kästner (23 februari 1899 – 29 juli 1974)
Dresden, de geboorteplaats van Erich Kästner

 

Zie voor de schrijvers van de 17e september ook mijn vorige blog van vandaag.

 

H.H. ter Balkt, Piet Gerbrandy, William Carlos Williams, Ken Kesey, Abel Herzberg, Dilip Chitre, Ludwig Roman Fleischer, Albertine Sarrazin, Mary Stewart

De Nederlandse dichter H.H. (Herman Hendrik) ter Balkt werd geboren in Usselo op 17 september 1938. Zie ook alle tags voor H. H. Ter Balkt op dit blog.

 

Bezichtiging der landerijen
Aan Johan Egberink

Boekelo op twee mijlen van hier waar
oom Jan Tolstoj las achter de ploeg. Zijn zoon
rijdt ons over zijn landerijen;daar licht groen
naast de kalkovens der koeltanks het sein

op dat de constellatie verraadt van
de alerte apparatuur. Het kalfje
slobbert uit een emmer, uit de weiden loopt
op zijn gemak het vee de loopstal in.

De beekjes zijn er nog, één maïsakker en
dikbestoft de draaibank van mijn moeders
oud-oom: timmerman die in delirium

ten onder ging. Meimaan op de weiden, en
op het water in het grindgat. Hectaren
dicht aaneen. De frambozen, de boomgaard heen.

 

Rondeel

Oud gereedschap mensheid moe
zwierf door de zeeën en de landen
stem- en roemloos als kontrabande
oud gereedschap mensheid moe,
zonk onder voetstap en haaietanden
sloot nerf en handvat, handgreep toe
oud gereedschap mensheid moe
stierf toegetakeld onder stranden
onder velden, pleinen, onder toe-
gesloten ogen, schedels, handen
werd ingemetseld achter wanden
als Suster Bertken droef te moe,
oud gereedschap mensheid moe.

 

De eg

Een grote trom van anekdoten is de grond.
Eg aan de muur, die is daarvan ver weg.
Eg is ingescheept voor een reis die niet komt.

Mollenschrik; fetisj de opgehangen eg,
van de specie in de muur, van de stofruit
en de dakpan omlaagrollend naar de grond

Optekenaar, dronken van grond, geen egel
onnozele hals savonds drinkend uit de snelweg,
vluchtigheid van asfalt kleurend met tijd.

Het doet mij stilstaan te zien hoe hij
hangt of schommelt: een spotter
zoetjes rottend in het weer en de winden.

Hij schreef formules in de grond, halm
groeide dan hoog en groen tot je de grond
niet meer zag; eg. De grond was dan weg.

Nee geen tederheden, verbannen diepte.
Hang maar verga maar bedenk maar er
staan er meer tegen de muur, eg.

 

 
H.H. ter Balkt (17 september 1938 – 9 maart 2015)

 

De Nederlandse dichter, essayist en classicus Piet Gerbrandy werd geboren in Den Haag op 17 september 1958. Zie ook alle tags voor Piet Gerbrandy op dit blog.

 

In ruimten kruipen spinnen tussen buizen.
Ik wil het beest verslaan dat mij vergalt.

Tong slaat zich rauw op gril van elpen klippen.
Hoofd breekt zich over bron van lijfsbehoud.

Ik wil de pleisters van de goten rukken.
Het voorwerp dat mij stilt smeult in de hoek.

Blijmoedig wil ik wanhoop wijn inschenken.
Wat kan zal ooit en erger dan verwacht.

Ik wil ver heen mij nergens voort bewegen.
Ik zoek een bergzame plek om neer te zijgen.

Ik zal een feest begaan dat mij bevalt.

 

Drie muzen

I
Wij zitten, lui ter hand, op rug
van wijzen danig om ons heen
te denken.

Zo vinden wij de boomgrens
goed geregeld en waarderen
wij ontbreking van de dood.

Dat er de vrouw bestaat
met rondingen van zachtst
graniet, geen koude hoeken

van een zeer kristal, geen
snijdend erts, maar magma
zonder weerga, zint.

Ook dat zij vaak wel weet
waarom iets is.

 

 
Piet Gerbrandy (Den Haag, 17 september 1958)

 

De Amerikaanse dichter William Carlos Williams werd geboren in Rutherford (New Jersey) op 17 september 1883. Zie ook alle tags voor William Carlos Williams op dit blog.

 

Kora In Hell: Improvisations I

1
Fools have big wombs. For the rest?—here is pennyroyal if one knows to use it. But time is only another liar, so go along the wall a little further: if blackberries prove bitter there’ll be mushrooms, fairy- ring mushrooms, in the grass, sweetest of all fungi.

2
For what it’s worth: Jacob Louslinger, white haired, stinking, dirty bearded, cross eyed, stammer tongued, broken voiced, bent backed, ball kneed, cave bellied, mucous faced—deathling,—found lying in the weeds “up there by the cemetery.” “Looks to me as if he d been bumming around the meadows for a couple of weeks.” Shoes twisted into incredible lilies: out at the toes, heels, tops, sides, soles. Meadow flower! ha, mallow! at last I have you. (Rot dead marigolds—an acre at a time! Gold, are you?) Ha, clouds will touch world’s edge and the great pink mallow stand singly in the wet, topping reeds and a closet full of clothes and good shoes and my-thirty-year’s-master’s-daughter’s two cows for me to care for and a winter room with a fire in it—. I would rather feed pigs in Moonachie and chew calamus root and break crab’s claws at an open fire: age’s lust loose!

3
Talk as you will, say: “No woman wants to bother with children in this country”;—speak of your Amsterdam and the whitest aprons and brightest doorknobs in Christendom. And I’ll answer you: “Gleaming doorknobs and scrubbed entries have heard the songs of the housemaids at sun-up and—housemaids are wishes. Whose? Ha! the dark canals are whistling, whistling for who will cross to the other side. If I remain with hands in pocket leaning upon my lamppost—why—I bring curses to a hag’s lips and her daughter on her arm knows better than I can tell you—best to blush and out with it than back beaten after.

 

 
William Carlos Williams (17 september 1883 – 4 maart 1963)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver Ken Kesey werd geboren in La Junta (Colorado) op 17 september 1935. Zie ook alle tags voor Ken Kesey op dit blog.

Uit: Sometimes a Great Notion

“Recalling this, and the wise doctor’s words, I relaxed my grip on the armrests and pulled the lever to recline the seat. Hell, I sighed, exiled even from the sanctuary of insanity. What a drag. Madness might have been a good way to explain terror and excuse anarchy, I mooned, a good whipping boy to blame in the event of mental discomfort, an interesting avocation to while away the long afternoon of life. What a crashing drag … But then … on the other hand, I decided, as the bus thundered slowly through town, you never can tell: it might have constituted as bad a drag as sanity. You would probably have to work too hard at it. And at times, almost certainly, a little sneak of memory would slip past your whipping boy and you would be whacked just as hard as ever by that joker’s bladder of reality, of pain and heartache and hassle and death. You might hide in some Freudian jungle most of your miserable life, baying at the moon and shouting curses at God, but at the end, right down there at the damned end when it counts … you would sure as anything clear up just enough to realize the moon you have spent so many years baying at is nothing but the light globe up there on the ceiling, and God is just something placed in your bureau drawer by the Gideon Society. Yes, I sighed again, in the long run insanity would be the same old cold-hearted drag of too solid flesh, too many slings and arrows, and too much outrageous fortune. I reclined my seat another notch and closed my eyes, trying to resign myself that there was nothing I could do about this runaway anarchy I had hold of but wait for the pharmaceutical pilot to come on and take over the controls and let me sleep. But the pills seemed uncommonly slow in coming on. And in this ten- or fifteen-minute wait—the billowing; the ringing; the bus, empty but for its solitary passenger in the back, huffing and whooshing through the town—before the barbiturates took effect … I was forced at last to consider those questions I had been skirting so skillfully. Like: “What in the shit you hope to accomplish running back home?” I knew that all that obscure Oedipal pap I had fed Peters about measuring up or pulling down might be approaching some kind of truth . . . but even if I were able to bring off one of these coups, what did I hope to accomplish? And like: “Why should one want to wake up dead anyway?’ If the glorious birth-to-death hassle is the only hassle we are ever to have . . . if our grand and exhilarating Fight of Life is such a tragically short little scrap anyway, compared to the eons of rounds before and after—then why should one want to relinquish even a few precious seconds of it? And—thirdly—like: “If it’s such a goddamned hassle—why fight it?”

 

 
Ken Kesey (17 september 1935 – 10 november 2001)
Cover

 

De Nederlandse toneel- en kroniekschrijver en essayist Abel Herzberg werd geboren in Amsterdam op 17 september 1893. Zie ook alle tags voor Abel Herzberg op dit blog.

Uit: Meat and vegetables

“Matzes: Iedereen weet, dat de Joden aan de vooravond van hun Paasfeest de seideravond vieren, die veel, veel ouder is dan de weg naar Rome. In de christelijke overlevering is de seideravond bewaard gebleven als het heilige avondmaal en uiteraard volledig van inhoud veranderd. Er zit namelijk buitengewoon weinig heiligs in de seideravond, het is bijna allemaal profaan wat de klok slaat. Men werpe mij nu niet tegen, dat de seideravond een godsdienstig gebruik is. Want afgezien daarvan, dat men erover kan twisten wat onder ‘heiligheid’ in de Joodse godsdienst moet worden verstaan, wijst het opheffen of het sublimeren van materiële, historische feiten tot religieuze gebruiken, niet op het belang der religie, maar op dat van die feiten. En op de seideravond wordt niets anders dan een materieel, historisch feit herdacht, te weten de uittocht uit Egypte, de afwerping der slavernij, de geboorte der nationale zelfstandigheid, kortom, zo iets als de oorlog 1940-1945. De vrome mensen zeggen, dat dit door de hand van God is geschied, maar ook als men dit erkent, belet dat niemand om in te zien dat het het wereldse, het politieke gebeuren geweest is, hetwelk diepe en blijvende indruk gemaakt heeft.
Het jongste kind van het gezin stelt op seideravond de beroemde vier vragen naar de betekenis van het ritueel, dat het daar voor zich ziet. De eerste vraag betreft de betekenis van de matzes.
De vader geeft antwoord. Hij toont de matzes, die hij voor zich heeft liggen, en zegt: ‘Dit is het brood der ellende, dat onze voorouders hebben gegeten bij hun uittocht uit het land, waar zij door Pharao werden onderdrukt’. En hij vertelt, hoe dat zich heeft toegedragen, hoe er bij die uittocht geen tijd was om het brood te doen rijzen, en hoe die voorouders toen ongegist of ongezuurd brood hebben gegeten. Waaraan hij toevoegt: ‘Niet één geslacht is uitgetrokken, maar van geslacht tot geslacht moet ieder zich beschouwen als ware hij zelf slaaf in Egypte geweest, en als ware hij zelf bevrijd’. De kinderen luisteren en ondergaan de gebeurtenis (zij zal zich vijf en dertig eeuwen geleden hebben afgespeeld) als hun eigen actualiteit.”

 

 
Abel Herzberg (17 september 1893 – Amsterdam, 19 mei 1989)
Cover biografie

 

De Indiase dichter, schrijver, schilder en regisseur Dilip Purushottam Chitre werd geboren op 17 september 1938 in Baroda. Zie ook alle tags voor Dilip Chitre op dit blog.

 

The Felling of the Banyan Tree

My father told the tenants to leave
Who lived on the houses surrounding our house on the hill
One by one the structures were demolished
Only our own house remained and the trees
Trees are sacred my grandmother used to say
Felling them is a crime but he massacred them all
The sheoga, the oudumber, the neem were all cut down
But the huge banyan tree stood like a problem
Whose roots lay deeper than all our lives
My father ordered it to be removed

The banyan tree was three times as tall as our house
Its trunk had a circumference of fifty feet
Its scraggy aerial roots fell to the ground
From thirty feet or more so first they cut the branches
Sawing them off for seven days and the heap was huge
Insects and birds began to leave the tree

And then they came to its massive trunk
Fifty men with axes chopped and chopped
The great tree revealed its rings of two hundred years
We watched in terror and fascination this slaughter
As a raw mythology revealed to us its age
Soon afterwards we left Baroda, for Bombay
Where there are no trees except the one
Which grows and seethes in one’s dreams, its aerial roots
Looking for the ground to strike.

 

 
Dilip Chitre (17 september 1938 – 10 december 2009)

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Ludwig Roman Fleischer werd geboren op 17 september 1952 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ludwig Fleischer op dit blog.

Uit: Nichts als die Wahrheit

„Mit den Kneipensperrstunden in engem und wertvollem Zusammenhang steht das Jugendschutzgesetz, welches Jugendliche am Alkoholgenuss in der Öffentlichkeit hinde
rt. In fast allen Kneipen müssen junge oder jung wirkende Menschen ihre identity card bei sich haben und vorweisen. Nur, wenn aus derselben hervorgeht, dass man zumindest achtzehn Jahre alt ist, darf man ein Bier trinken. Viele Bars und Pubs haben das Alkoholschutzalter auf zwanzig, einige sogar auf dreiundzwanzig Jahre angehoben. Wer nicht wenigstens wie Vierzig aussieht, muss sich ausweisen, selbst, wenn er bereits drei akademische Grade erworben oder den Nobelpreis für Chemie erhalten hat. Englische Jugendliche betrinken sich zu Hause bei ihren mit ihnen überforderten Eltern, im dormitory ihrer private school, in den Parks oder Fußballstadien.
Es gibt Restaurants, in denen aus nicht näher bekannten Gründen – regulations nennt sie der Besitzer üblicherweise – kein Alkohol ausgeschenkt werden darf. Es ist dem Gast allerdings freigestellt, die eine oder andere Flasche Wein ins Lokal mitzunehmen; gern werden ihm Wirt oder Wirtin einen Korkenzieher und ein Weinglas zur Verfügung stellen. In Anbetracht der britischen Kochkunst ist es angenehmerweise ziemlich gleichgültig, ob man zum Lamm in Pfefferminzsauce, den Schweinswürsten mit Erdäpfelmatsch, der Pizza mit Pommes Frites oder den Ravioli auf versengten Toastscheiben Blauburgunder, Tee, Coca Cola oder Hustensaft trinkt.
Es sind aber noch zahllose andere regulations in Kraft, die Ordnung in den englischen Alltag bringen: Zum Beispiel das queuing-up system auf Postämtern, Banken, Reise- und Versicherungsbüros. Die hinter Panzerglas verschanzten und mit Mikrophonen ausgestatteten Bediensteten haben ein wachsames Auge für Verstöße gegen Schlangenstandregeln und verweigern jedem, der sich nicht angestellt hat – weil er zum Beispiel der einzige Kunde ist – unweigerlich die erheischte Dienstleistung. Schlange zu stehen hat man auch bei Bushaltestellen, Fahrkartenschaltern und Theatertageskassen, wobei jede dieser Institutionen ihr eigenes queuing-up system vorschreibt.“

 


Ludwig Roman Fleischer (Wenen, 17 september 1952)

 

De Franse dichteres en schrijfster Albertine Sarrazin werd geboren op 17 september 1937 in Allgiers. Zie ook alle tags voor Albertine Sarrazin op dit blog/

 

Verona Lovers

Sur les frais oreillers de marbre ciselé
Où fane un lours feston de corolles savantes
Se confondent sans fin les amants aux amantes
Qui se sont fait mourir du verbe ensorcelé

Avares du vieillir ô vous enviez-les
D’avoir sur le tremplin des extases silentes
Laissé ce million de minutes naissantes
Et bien royalement le monde tel qu’il est

Cette nuit-là comme il s’aimèrent sans mensonge
Quelque pouce géant dans sa toute bonté
A fait rouler leurs yeux hors des coffres du songe

Cependant que très loin sur les terres bénies
Les violons têtus enchantaient les Asies
Et riaient de tendresse leurs divinités

 

 
Albertine Sarrazin (17 september 1937 – 10 juli 1967)
Cover

 

De Engelse dichteres schrijfster Mary Stewart werd geboren op 17 september 1916 in Sunderland. Zie ook alle tags voor Mary Stewart op dit blog.

Uit: The Moonspinners

“Did you ever hear the legend of the moonspinners?’
‘The what?’
‘Moonspinners. They’re naiads — you know, water-nymphs. Sometimes, when you’re deep in the countryside, you meet three girls, walking along the hill tracks in the dusk, spinning. They each have a spindle, and onto these they are spinning their wool, milk-white, like the moonlight. In fact, it is the moonlight, the moon itself, which is why they don’t carry a distaff. They’re not Fates, or anything terrible; they don’t affect the lives of men; all they have to do is to see that the world gets its hours of darkness, and they do this by spinning the moon down out of the sky. Night after night, you can see the moon getting less and less, the ball of light waning, while it grows on the spindles of the maidens. Then, at length, the moon is gone, and the world has darkness, and rest, and the creatures of the hillsides are safe from the hunter and the tides are still . . .’
Mark’s body had slackened against me, and his breathing came more deeply. I made my voice as soft and monotonous as I could.
‘Then, on the darkest night, the maidens take their spindles down to the sea, to wash their wool. And the wool slips from the spindles, into the water, and unravels in long ripples of light from the shore to the horizon, and there is the moon again, rising from the sea, just a thin curved thread, reappearing in the sky. Only when all the wool is washed, and wound again into a white ball in the sky, can the moonspinners start their work once more, to make the night safe for hunted things . . .’
Beyond the entrance of the hut, the moonlight was faint, a mere grayness, a lifting of the dark… not enough for prying eyes to see the place where Mark and I lay, close together, in the dark little hut. The moonspinners were there, out on the track, walking the mountains of Crete, making the night safe, spinning the light away.”

 

 
Mary Stewart (17 september 1916 – 9 mei 2014)
Scene uit de gelijknamige film uit 1964

Mischa de Vreede

De Nederlandse dichteres en schrijfster Mischa de Vreede werd geboren in Batavia, in het voormalige Nederlands-Indië, op 17 september 1936. Zij was het middelste kind en enige dochter van een dominee en een onderwijzeres. Zij werd Henny gedoopt, naar de op Ambon overleden eerste vrouw van haar vader. In 1957 debuteerde zij als dichteres in het driemansbundeltje “Morgen mooi weer maken”, In 1959 ontving zij de Herman Gorterprijs (voorheen Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam) voor het gedicht “Een jong meisje droomt” uit de bundel “Met huid en hand” (poëziereeks De Windroos). Zij had toen al een kort verhaal in het toonaangevende literaire tijdschrift Podium gepubliceerd. Vanaf 1969 was zij genoodzaakt ‘van de pen te leven’; ze schreef onder meer columns voor de VARA radio, recenseerde kinderliteratuur voor NRC Handelsblad en hield voor het toenmalige bureau SSS lezingen door het hele land. Ook maakte zij (reis)verslagen voor onder anderen Vrij Nederland, Intermagazine en Elégance. Zie ook alle tags voor Mischa de Vreede op dit blog.

Thuiskomen

zullen ze wat zeggen
en wat zullen ze zeggen
als ik de deur door kom
wat zie je er uit
je bent ver weg geweest
of zullen ze niets zeggen
en alleen maar kijken
of niets zeggen zelfs niet kijken
maar doorgaan met doen
net of er niets gebeurd is

hier ben ik dan
hun vriendelijke vreemdeling
ik spreek de taal der mensen
hoe is het weer
het is weer ja
het is weer nee
het is weer mooi weer
buiten

 

Dit jaar november

de zomer gezeefd tot een heldere herfst
die droog en ritselend winter wordt

in het holle van dit huis
heb ik een wankele warmte gebouwd
zorgvuldig mijn eenzaamheid versierd
hier woon ik hier leef ik
hier speel ik val ik
sta op en speel verder

kijk onder mijn handen groeit een vrouw
ik ben de vrouw
kijk onder mijn handen groeit een kind
ik krijg het kind
kijk onder mijn handen groeit de dood
ik ben het die dood gaat

verwond en verwonderd heb ik gewonnen
ga slapen met open mijn handen
[de maan is een gat in de nacht]

 

Liefste: als ik dit zeg

liefste:
als ik dit zeg
is er een lichaam aan het woord
is er veel water
waar dorst was
is er een hemels bloot huis
moedertaal voertaal wordt voelbaar
ik ruik je gezicht
ik zie je genieten
vaderlands zingen je handen mij open
oh hoor toch hoor nou toch hier
een wereld wentelt zich zwijgend
een boom groeit waaiend naar boven
stromende stil
staat de tijd als een zee

zijn wij elkaar zeer bewoonbaa

 
Mischa de Vreede (Batavia, 17 september 1936)
In 1986

Dolce far niente, Silas Weir Mitchell, Breyten Breytenbach, Alfred Schaffer, Frans Kusters, Michael Nava, James Alan McPherson

 

Dolce far niente

 

Indian Summer door Jack Paluh, z.j.

 

Indian Summer

The stillness that doth wait on change is here,
Some pause of expectation owns the hour;
And faint and far I hear the sea complain
Where gray and answerless the headlands tower.

Slow fails the evening of the dying year,
Misty and dim the waiting forests lie,
Chill ocean winds the wasted woodland grieve,
And earthward loitering the leaves go by.

Behold how nature answers death! O’erhead
The memoried splendor of her summer eves
Lavished and lost, her wealth of sun and sky,
Scarlet and gold, are in her drifting leaves.

Vain pageantry! for this, alas, is death,
Nor may the seasons’ ripe fulfilment cheat
My thronging memories of those who died
With life’s young summer promise incomplete.

The dead leaves rustle ‘neath my lingering tread.
Low murmuring ever to the spirit ear:
We were, and yet again shall be once more,
In the sure circuits of the rolling year.

Trust thou the craft of nature. Lo! for thee
A comrade wise she moves, serenely sweet,
With wilful prescience mocking sense of loss
For us who mourn love’s unreturning feet.

Trust thou her wisdom, she will reconcile
The faltering spirit to eternal change
When, in her fading woodways, thou shalt touch
Dear hands long dead and know them not as strange.

For thee a golden parable she breathes?
Where in the mystery of this repose,
While death is dreaming life, the waning wood
With far-caught light of heaven divinely glows.

Thou, when the final loneliness draws near,
And earth to earth recalls her tired child,
In the sweet constancy of nature strong
Shalt dream again—how dying nature smiled.

 

Silas Weir Mitchell (15 februari 1829 – 4 januari 1914)
Philadelphia, de geboorteplaats van Silas Weir Mitchell

 

De Zuid-Afrikaanse schrijver en dichter Breyten Breytenbach werd geboren op 16 september 1936 in Bonnievale. Zie ook alle tags voor Breyten Breytenbach op dit blog.

Uit: Een seizoen in het paradijs (Vertaald door Adriaan van Dis)

“30 december
Halfzeven. Nog enkele uren, minuten bijna. De overgang tussen winter en zomer, leven en dood, Europa en Afrika, zijn een vervreemding, kastratie – balling-schap – en integratie. Buiten is geen geluid, geen vogel, geen wind of melkkar of auto. Niets. Doods. Alleen een klein stukje halve maan, dat als een schurftige koe op haar post, over haar kalf moet waken. Buiten is de dood.
Het is tijd om te vertrekken. Hij heeft niet geslapen, en de nacht van gisteren evenmin, en de nacht daarvoor nog minder. Je moet dood zijn voordat je kunt herrijzen. En met de vermoeienis wordt de opwinding in bedwang gehouden. Vermoeienis wordt in de aderen gespoten om het hart te kalmeren. Tegen de vroege morgen heeft hij zich verkleed, keek naar zijn naakte lichaam, naar de ribben en de knieën. Een oude monnik zit al rechtop, stil in meditatie. Als je niets wil worden moet je vroeg uit de veren. Een meditatie waar komen en gaan geen verschil maakt. Een stilte. Noch winter, noch zomer. Maar tussen geboorte en dood trappen we wat lol. Neem me niet kwalijk, meester, maar dit is een avontuur waarin je jezelf met heel’t hart en nieren en darmen moet storten. Je kunt hier niet afzijdig tegenover staan. Daar ginds moet een oude ik gehaald worden opdat hij finaal tot rust kan komen.
Alles is in orde; alles is opgeruimd. Hij heeft de pantoffels waarop hij al jaren rondsloft als aandenken aan zijn land – fetisjist – uiteindelijk ook in de vuilnisbak gegooid.
De dag zal grijs over de stad komen, over de winter; zal net genoeg licht maken om je weg uit dit koude hol te kunnen zien.
‘Kom lief Vlekje, word wakker! Sta op! We moeten gaan!’
Wanneer je erg moe bent is het alsof je je in zee bevindt. (Misschien is de zee wel de moeheid om jou.) Het ene ogenblik ben je zo paniekerig als kippevel, ervan overtuigd dat je iets essentieels hebt achtergelaten, dat je te laat zult aankomen enz. Dan ontspan je weer even argeloos, alles speelt over en om je heen alsof het jou niet aangaat, alsof je lichaam niet ter zake is.
De avond voor ons vertrek geven we de laatste instrukties en raad aan de sprieterige Amerikaanse die tijdens onze afwezigheid op het huis zal passen. We hebben alle mogelijke voorzorgsmaatregelen tegen burgeroorlog, de pest, staking, en zondvloed proberen te treffen en hopen stil (ík tenminste) dat, terwijl we weg zijn, een stier van een vent zijn opwachting en inbraak zal maken om onze loge van haar verbeten kuisheid, die aanleiding geeft tot een onooglijke staroogigheid, te genezen. Ons huis is een huis van de liefde. Ons vertrek – en vooral ons doel – hebben we voor al onze vrienden en kennissen geheim proberen te houden. Zij die wel de lont zagen smeulen, kwamen in de laatste nacht afscheid nemen met zachte glimlachen en warme handpalmen; geamuseerd door onze holderdebolder opwinding. Een journalist, van het journalistige Zuid-Afrikaanse soort dat hun werk ziet als strips zonder plaatjes, is ons vanuit Londen op het spoor gekomen en we konden zijn snuivende snor in de kier tussen voordeur en vloertegels angstig op en neer zien gaan.”

 

Breyten Breytenbach (Bonnievale, 16 september 1936)

 

De Nederlandse dichter Alfred Schaffer werd geboren in Leidschendam op 16 september 1973. Zie ook alle tags voor Alfred Schaffer op dit blog.

Leg eens uit hoe dat voelt

Heeft u gewonnen? Loop dan even mee naar achteren,
hier komt een willekeurig einde aan. Waar zijn uw adviseurs,
of bent u voorbereid? ‘Je komt er tegenwoordig
niet meer aan te pas.’ Een paleis voor uw gedachten.

Nu u zo weinig heeft te zeggen, laat ik vast verklappen
waar wij u niet op hebben gewezen: het tegenlicht,
het prijzengeld, de voorgeschreven zinnen, de herhaling
tot vervelens toe en de gevolgen desondanks.

Zoveel woordkeus komt er aan te pas als u bevatten kunt.
Wij schrappen niets, u bent van onschatbare waarde. Wij
kunnen u zelfs onmogelijk met droge ogen aanschouwen.

Blijft u hier maar even staan. Zo mist u alle hoogtepunten.
Fraai is dat: is het buitenaards genoeg, blijkt er altijd weer
een markt voor te vinden. Blij dat dit eruit is?

 

Land zo ver je kijken kunt

En dan gaat het doek op, het rode woordje exit stelt ons gerust.
Je concentreert je weer op de verkeerde dingen, in de verte doe je me
zelfs denken aan iemand anders. Zo met die sigaret in je mondhoek,
een reisgids in je linkerhand, je wapen in je rechter. Verdacht veel

aandacht voor het detail. Is deze verering wel terecht? Hoe ver draagt
je echo? Onze kijkzucht overtreft de stoutste verwachtingen, maar het is
niets om je zorgen over te maken, jouw schuld is het niet, zoals je daar
staat, de afstand ontmaskerd: het beeld is nauwelijks weg te denken.

Er stond iets te gebeuren? Of is het al voorbij, de vingers aan de trekker,
de kringelende rook – dat kan ik niet hebben gedaan denk je nog, dat
kán ik niet hebben gedaan. Al die achterdocht om niets, gekneed uit
het soort stof waar, in een uiterst verleden, dromen werden gemaakt.

 

Alfred Schaffer (Leidschendam, 16 september 1973)

 

De Nederlandse schrijver Frans Kusters werd geboren in Nijmegen op 16 september 1949. Zie ook alle tags voor Frans Kusters op dit blog.

Uit: De tranen van Daan Dativo

“Hier staan wij dan, in de striemende regen aan de rand van Medemblik, een handvol oude, verdrietige mannen die ooit avond aan avond barstensvolle zalen wisten te verbijsteren en door de kunstkritiek uit die dagen eenstemmig tot – ik citeer – ‘de paladijnen van een nieuw tijdperk’ werden uitgeroepen. Nieuw tijdperk, jawel! Nog geen drieënhalve maand duurde het of het hooggeëerde publiek gaf als vanouds overal weer de voorkeur aan het gladde vertoon en de gemakzucht van het tweede garnituur dat alleen per abuis misgrijpt, al doende moppen tapt en het liefst bovendien nog om het geslachtsdeel een hoepeltje of wat zou laten cirkelen, als het fatsoen dat toestond. En niet lang daarna zagen ook de kenners hun vergissing in en lazen wij over – ik citeer opnieuw – ‘behaagzieke dilettanten die door niemand serieus genomen zullen worden, aangezien het wezen van de behendigheidskunst hun ten enen male ontgaat’.
Nee, leuk was dat allemaal niet, om van hetgeen wij sedertdien te verduren hebben gekregen nog te zwijgen, maar het heeft ons in ieder geval niet verhinderd te blijven jongleren, zoals er volgens ons gejongleerd moet worden. En als het nieuwe tijdperk niet aan de wereld besteed blijkt te zijn, zo verzekerden wij elkaar onderwijl op onze zolders en in onze achtertuintjes tussen de waslijnen, dan moet de wereld het zelf maar weten. Zo verstreken de jaren en op zekere dag kwamen wij tot de ontdekking dat het tweede garnituur van vroeger vergeleken bij de ellendelingen die naderhand de podia veroverden gerust een stelletje onvervaarde avonturiers genoemd mocht worden. En die lamstralen waren weer een verademing, als je zag wat een volgende lichting ervan terechtbracht… Het zou van weinig smaak getuigen om uitgerekend hier verder nog een woord vuil te maken aan de wijze waarop er tegenwoordig met de kostbaarheden van de zwaartekracht wordt omgesprongen. Wat ik alleen maar wilde zeggen is dat men ons van alles en nog wat voor de voeten kan werpen, behalve dat wij ons met laf effectbejag hebben ingelaten, een enkele schnabbel wellicht niet meegerekend. En met gegoochel, ballet en lolbroekerij gelukkig evenmin. Wij zijn er, kortom, in geslaagd de weg van de minste weerstand te vermijden. En in nog heviger mate – van die intensiteit is dit einde het bewijs – geldt dit voor degene van wie wij vandaag afscheid nemen en die ons op zijn beurt keer op keer van virtuositeit heeft beschuldigd – jullie herinneren je hoe hij bij het uitspreken van dat woord de punt van zijn karakteristieke neus tussen de toppen van duim en wijsvinger placht te vatten, wat hij in de vele, veel te vele nadagen van zijn loopbaan als een prestatie van formaat aangemerkt wenste te zien-, eens ons voorbeeld, onze inspiratiebron en ons idool, Daan Dativo, God hebbe zijn ziel, als het Hem tenminste lukt daarop de nodige vat te krijgen!”

 

Frans Kusters (16 september 1949 – 20 november 2012)
Op de achterkant van de verhalenbundel “Paarse dingen”

 

De Amerikaanse schrijver Michael Nava werd geboren op 16 september 1954 in Stockton, Calefornië. Zie ook alle tags voor Michael Nava op dit blog.

Uit: Lay Your Sleeping Head

“Everyone in the Public Defender’s office had to take the jail rotation. Unlike my colleagues, I didn’t mind it. If, as my law school teachers had insisted, the law was a temple, it was a temple built on human misery and jails were the cornerstones. It was salutary to have to encounter the misery on a regular basis because otherwise it became too easy to believe that trials were a contest between lawyers to see who was the craftiest. It was good to be reminded that when I lost a case someone paid a price beyond my wounded pride. Not that I was in particular need of that memo at the moment.
A few months earlier, I’d lost a death penalty case where, rara avis, my client was innocent. Not generally innocent, of course—he had been in an out of juvie hall, jails and prison since he was 15—but innocent of the murder charge. After the jury returned its guilty verdict, I snapped. When the judge asked the usual, “Would you like to have the jury polled, Mr. Rios?” I jumped to my feet and shouted, “This isn’t a jury, it’s a lynch mob.” He warned me, “Sit down, counsel, or I’ll find you in contempt.” I unloaded on him. “You could never hold me in more contempt than I hold you, you reactionary hack. You’ve been biased against my client from day one . . .” I continued in that vein until the bailiff dragged me out of the courtroom and into the holding cell. Eventually, I was released, lectured, held in contempt, fined a thousand dollars, and relieved as my client’s lawyer. When word got around the criminal defense bar about my rampage, I received congratulatory calls but not from my boss, the Public Defender himself.
A death penalty trial is really two trials, the guilt phase where the jury decides whether the defendant committed the charged murder, and the penalty phase where the same jury decides whether to sentence him to death or life without parole. My outburst came at the end of the guilt phase. This meant another deputy public defender would have to be appointed to the case, get up to speed, and argue for my client’s life in front of the same jury I’d called a lynch mob.
“I should just fucking fire you,” Mike Burton told me, savagely rubbing his temples. The PD was a big man, an ex-cop in fact who had his own awakening about the criminal law system after he watched his partner beat a confession out of a suspect in the days before Miranda. “The only reason I’m not is that if Eloy does get death, at least you’ve handed us grounds for appeal.” He glared at me. “Ineffective assistance of counsel.

 

Michael Nava (Stockton, 16 september 1954)
Cover

 

De Amerikaanse schrijver James Alan McPherson werd geboren op 16 september 1943 in Savannah, Georgia. Zie ook alle tags voor James Alan McPherson op dit blog.

Uit: Hue and Cry (A Matter of Vocabulary)

“THOMAS BROWN STOPPED going to church at twelve after one Sunday morning when he had been caught playing behind the minister’s pul-pit by several deacons who had come up into the room early to count the money they had collected from the other chil-dren in the Sunday school downstairs. Thomas had seen them putting some of the change in their pockets and they had seen him trying to hide behind the big worn brown pul-pit with the several black Bibles and the pitcher of ice water and the glass used by the minister in the more passionate parts of his sermons. It was a Southern Baptist Church. “Come on down off of that, little Brother Brown,” one of the fat, black-suited deacons had told hint. “We see you tryin’ to hide. Ain’t no use tryin’ to hide in God’s House.” Thomas had stood up and looked at them; all three of them, big-bellied, severe and religiously righteous. “I wasn’t tryin’ to hide,” he said in a low voice.
“Then what was you done behind Reverend Stone’s pulpit?” “I was praying,” Thomas had said coolly After that he did not like to go to church. Still, his mother would make him go every Sunday morning; and since he was only thirteen and very obedient. he could find no excuse not to leave the house. But after leaving with his brother Edward, he would not go all the way to church again. He would make Edward, who was a year younger, leave him at a certain corner a few blocks away from the church where Saturday-night drunks were sleeping or wait-ing in misery for the bars to open on Monday morning. His own father had been that way and Thomas knew that the waiting was very hard. He felt good toward the men, being almost one of them, and liked to listen to them curse and threaten each other lazily in the hot Georgia sun. He liked to look into their faces and wonder what was in their minds that made them not care about anything except the bars opening on Monday morning. He liked to try to dis-tinguish the different shades of black in their hands and arms and faces. And he liked the smell of them. But most of all he liked it when they talked to hint and gave him an excuse for not walking down the street two blocks to the Baptist church. “Don’ you ever get married, boy,” Arthur, one of the meaner drunks with a missing eye, told him on several oc-casions. The first time he had said it the boy had asked: “Why nor?”

 

James Alan McPherson (Savannah, 16 september 1943)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e september ook mijn blog van 16 september 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

Saint Peter (Henry Lawson)

Bij de 24e zondag door het jaar

 

 
Het sacrament van de wijding
(Christus presenteert de sleutels aan de heilige Petrus) door Nicolas Poussin, ca. 1630

 

Saint Peter

Now I think there is a likeness
‘Twixt St. Peter’s life and mine,
For he did a lot of trampin’
Long ago in Palestine.
He was ‘union’ when the workers
First began to organise,
And — I’m glad that old St. Peter
Keeps the gate of Paradise.

When the ancient agitator
And his brothers carried swags,
I’ve no doubt he very often
Tramped with empty tucker-bags;
And I’m glad he’s Heaven’s picket,
For I hate explainin’ things,
And he’ll think a union ticket
Just as good as Whitely King’s.

He denied the Saviour’s union,
Which was weak of him, no doubt;
But perhaps his feet was blistered
And his boots had given out.
And the bitter storm was rushin’
On the bark and on the slabs,
And a cheerful fire was blazin’,
And the hut was full of ‘scabs.’

*****

When I reach the great head-station —
Which is somewhere ‘off the track’ —
I won’t want to talk with angels
Who have never been out back;
They might bother me with offers
Of a banjo — meanin’ well —
And a pair of wings to fly with,
When I only want a spell.

I’ll just ask for old St. Peter,
And I think, when he appears,
I will only have to tell him
That I carried swag for years.
‘I’ve been on the track,’ I’ll tell him,
‘An’ I done the best I could,’
And he’ll understand me better
Than the other angels would.

He won’t try to get a chorus
Out of lungs that’s worn to rags,
Or to graft the wings on shoulders
That is stiff with humpin’ swags.
But I’ll rest about the station
Where the work-bell never rings,
Till they blow the final trumpet
And the Great Judge sees to thin

 

 
Henry Lawson (17 juni 1867 – 2 september 1922)
De katholieke St Joseph’s Church in Grenfell, New South Wales, de geboorteplaats van Henry Lawson

 

Zie voor de schrijvers van de 16e september ook mijn volgende blog van vandaag.