José Eduardo Agualusa, 225 jaar Heinrich Heine

De Angolese schrijver José Eduardo Agualusa werd op 13 december 1960 in Huambo geboren. Zie ook alle tags voor José Eduardo Agualusa op dit blog.

Uit: Het genootschap van onvrijwillige dromers (Vertaald door Harrie Lemmens)

“Het werd serieus tussen ons in september 1992, tijdens de eerste verkiezingen. De euforie ging toen hand in hand met de terreur. Mijn dagen waren gevuld met manifestaties, feesten, reizen in de provincie en oeverloze gesprekken in cafés, op veranda’s en in achtertuinen. De mensen vielen in slaap in de zekerheid dat het land zich aan de rand van de afgrond bevond en werden wakker in de overtuiging dat ze de eerste dagen van een lang tijdperk van vrede en vooruitgang beleefden. Kort daarna laaide de oorlog echter weer op, gewelddadiger dan ooit, en wij trouwden. In die tijd had ik de leiding over de cultuurredactie van de Jornal de Angola. Daarnaast schreef ik boekrecensies en interviewde schrijvers, musici en filmmakers. Ik hield van mijn werk. Lucrécia had een opleiding binnenhuisarchitectuur gevolgd in Londen, maar veel tijd besteedde ze niet aan haar beroep.
Haar vader, Homero Dias da Cruz, was op mysterieuze wijze rijk geworden in de laatste jaren van het eenpartijstelsel en de centraal geleide economie, toen uitdrukkingen als “proletarisch internationalisme” en “democratisch-revolutionaire dictatuur” nog populair waren en niemand over “primitieve kapitaalaccumulatie” sprak als eufemisme voor corruptie.
Homero was in 1973 afgestudeerd in de rechten aan de universiteit van Coimbra. Onmiddellijk na de onafhankelijkheid werd hij benoemd tot directeur van een belangrijke staatsonderneming. In 1990 trok hij zich, steenrijk inmiddels en lid van het centraal comité van de partij, terug uit de publieke sector en begon een firma ter ondersteuning van de mijnbouw. Hij is hard, streng, soms grof jegens zijn werknemers en medewerkers. Maar hij is wel altijd een attente echtgenoot en liefdevolle vader geweest. Hij regelde alles voor zijn kinderen. Zo kregen wij een appartement van hem. In Maianga. We leidden daar een rustig leventje. De oorlog raakte ons niet.
Lucrécia werd zwanger. Onze dochter werd op een stralende ochtend in maart geboren in een privékliniek in Londen. We noemden haar Lúcia. Ze groeide op als een vrolijk, gezond kind dat al heel vroeg blijk gaf van een vurige liefde voor vogels. Homero had een enorme volière in zijn tuin, waarin tientallen briltirannen, blauwfazantjes, witsterdikbekjes, Sint-Helenafazantjes en kanaries luidruchtig rondfladderden. Lúcia kon daar urenlang blijven staan met haar handjes aan het gaas. Ze probeerde contact te maken met de vogeltjes, had lang voor ze kon praten al geleerd het zingen van allemaal na te bootsen. Ik heb jarenlang gedacht dat mijn vader haar daarom Karinguiri was gaan noemen, een klein vogeltje uit Benguela. Die bijnaam is blijven hangen.
Pas toen een Portugese krant mij als correspondent in dienst had genomen en ik was gaan schrijven over politiek en samenleving, begon het te wringen tussen Lucrécia en mij. Niet dat Lucrécia afkeurde wat ik allemaal schreef. Politiek heeft haar nooit geïnteresseerd. Nee, het kwam door Homero, die moest er niets van hebben.
“Je hangt de vuile was niet buiten,” oordeelde hij een keer. “Ik hou er niet van dat je ons land zo te kijk zet in een buitenlandse krant.”

 

José Eduardo Agualusa (Huambo, 13 december 1960)

 

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Dat is vandaag precies 225 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Heinrich Heine op dit blog.

 

Adam de eerste

U stuurde met het vlammend zwaard
Uw hemelse gendarme
En joeg mij uit het paradijs,
Zonder enig recht of erbarmen.

‘k Ga met mijn vrouw van hier op pad
Naar andere landen op aarde;
Maar dat ik de vrucht der kennis at,
Verhelpt u niet met zwaarden.

Geen zwaard verhelpt dat ik u zie
Als klein en te beklagen
Al doet u zich nog zo gewichtig voor
Met dood en donderslagen.

O God! hoe erbarmelijk is toch dit
Consilium abeundi!
Dat is me een mooie Magnificus
Der aard, een Lumen Mundi!

Dat ik ooit de domeinen van Eden mis,
Dat zal mij niet overkomen;
Dat was niet echt een paradijs,
Daar waren verboden bomen.

Volkomen vrijheid is mijn eis!
En is die maar iets beperkter,
Dan wordt voor mij het paradijs
Meteen tot hel en kerker.

 

Vertaald door Marko Fondse en Peter Verstegen

 

Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)
Portret door Moritz Daniel Oppenheim, 1831

 

Zie voor nog meer de schrijvers van de 13e december ook mijn blog van 13 december 2021 en ook mijn blog van 13 december 2018 en ook mijn blog van 13 december 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

Kader Abdolah, Helen Dunmore

De Iraans – Nederlandse schrijver Kader Abdolah (pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Zie ook alle tags voor Kader Abdolah op dit blog.

Uit: Wat je zoekt, zoekt jou

“Inleiding – Op zoek naar het eerste licht
Lezer! In mijn ouderlijk huis groeide Ik op met de poëzie van Rumi. Ik kende tientallen van zijn gedichten uit mijn hoofd, maar ik stond er nooit bij stil wie de persoon turnt’ was, Ik vroeg me nooit af hoe hij een van de grootste dichters en denkers van het Oosten Is geworden. Wie was Rumi? Die vraag ben ik mezelf de afgelopen jaren steeds vaker gaan stellen. Ik begon mijn zoektocht en was benieuwd wat ik zou vinden en wat ik daarvan kon maken. Een paar weken lang stortte ik me op een stapel boeken. Het bleek een onbegonnen werk, ik werd er een beetje bang van; er waren al zë• veel boeken over Rumi geschreven, wat kon ik daar nog aan toevoegen? Toen schoot opeens mijn eigen persoonlijke levensloop me te hulp. Een levensloop die gekenmerkt was door de vlucht. Door deze nieuwe blik kon ik een Rumi zien die anderen niet gezien hadden: een Rumi die op de vlucht was. Nu zag ik ook duidelijk de essentiële Invloed daarvan op zijn per-soon en op zijn werk
Dat werd mijn beginpunt: ik ging Rumi volgen vanaf het moment dat hij samen met zijn vader van de ene op de andere dag moest wegvluch-ten voor de terreur van de Mongolen. En ik volgde hem overal, terwijl hij onderweg de denkers van zijn tijd ontmoette en geleidelijk aan de wereld van zijn tijd leerde kennen. Dankzij al deze ervaringen werd hij wie hij moest worden. Elke nacht ging ik naar bed met mijn hoofd al bij de vroege morgen, wanneer ik weer zou opstaan om hem op zijn pad te volgen. Zo is dit boek ontstaan, zo neem ik de lezer mee naar zo’n achthonderd Jaar geleden, toen Dzjengis Khan met ongekend geweld de wereld pro-beerde te veroveren.
Ik was zelf verrast door het resultaat. Zonder dat Ik het van plan was, had ik de oosterse mens laten zien op zijn puurste en mooiste momen-ten. liet ging niet meer om de gebruikelijke oosterse bazaars, de ge-sluierde vrouwen, de moskeeën, de djinns, de hamams, ook niet over Aladin en de wonderlamp, zelfs niet over de mensen die daar wo-nen – het ging over ons, de mens. In onze tijd is die mens met een gigantische telescoop, de James Webb, op zoek naar het eerste licht, naar het moment dat de big bang heeft plaatsgevonden. Maar de mens is altijd op zoek geweest naar dat eerste licht en vooral op zoek naar degenen die achter dat licht beston-den. Nu kon men in Rumi’s tijd niet de ruimte In gaan. maar Rumi en de andere denkers in dit boek hebben wel een langdurige innerlijke reis gemaakt. En ik meen dat ze het eerste licht hebben gezien, dat wat James Webb probeert te vinden.
Laatst zei iemand tegen me ‘Kader, op deze leeftijd verwacht ik een blijvend werk van jou!’ Lezer! Bij dezen, dit boek blijft
Salam, Kader Abdolah”

 

Kader Abdolah (Arak, 12 december 1954)

 

De Britse dichteres en schrijfster Helen Dunmore werd geboren op 12 december 1952 in Beverley, Yorkshire. Zie ook alle tags voor Helen Dunmore op dit blog.

 

WILDE AARDBEIEN

Wat ik vind, breng ik naar huis:
een donkere handvol, zoet-gerand,
oplossend in één hap.

Ik neem de moeite om ze voor je mee te nemen
ook al zijn ze zo snel op,
pulploos, overglijdend in sap

een korrelige wrijving op de tong
en de smaak is weg. Als je je herinnert
we waren in het bos in de wilde aardbeientijd

en ik maakte een mand van zuringbladeren
om te bewaren
wat je had geplukt,
maar de koude bladeren ontvlochten zich

en gleden uit elkaar, en maakte zichzelf weer los
totdat ik het opgaf en wilde aardbeien at
uit je handen om het zoet.

Ik likte aan je handpalm:
de smalle zoutrand daar,
de zweem van geld dat je had geteld.

Terwijl we in het bos verbleven, verborgen,
hoorden we het geluidssysteem beneden ons
de winnaars op Chepstow omroepen,
gedempt toen de wind draaide.

De zon scheen op ons, de schaduwvlekken
kleurden hazelnootbruin: we hoorden namen
bubbelen als holenduiven boven het bos

toen jockeys in bevlekte zijde
die zweet-donkere, sidderende paarden
kalmeerden tot een bedaarde tred.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Helen Dunmore (12 december 1952 – 5 juni 2017)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e december ook mijn blog van 12 december 2021 en ook mijn blog van 12 december 2020 en eveneens mijn blog van 12 december 2018 en ook mijn blog van 12 december 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Johannes der Täufer (Johannes Kühn), Christoph W. Bauer 

 

Bij de derde zondag van de Advent

 

Sint Johannes de Doper in de Wildernis door Diego Velázquez,
tussen 1618 en 1625

 

Johannes der Täufer

Täufer,
es schreckt mich dein Heuschreckenessen,
dein Mut!
Es kamen die Seidenherrn
ausgeruht,
und du hast gegeißelt
mit Ruten ihr glattes Gesicht.
Noch ist es weit bis zu Herodias’ Schüssel,
wo dein abgeschlagenes Haupt
blutig glänzt, nach dem Tanze-
aber begonnen hat schon der Weg dorthin.
Hinter dir
Heiße Sonne,
so in Leidenschaft brennend dein Sinn
für des Herrn Gerechtigkeit.
Und vorbei
Glänzt der Fluss, so
lebendig dein Geist wie der Wellenschlag
und blitzend hell.
Ziegenfell,
deiner Bescheidenheit Kleid,
raues Haar, deiner Zunge
Ausweis, es gilt,
die Seidenherren zu strafen
und aufzurichten zu gutem Hosiannahgesang:
denn er ist gekommen
aus seinen Himmeln,
der Herr.

 

Johannes Kühn (Tholey, 3 februari 1934)
Adventsmarkt aan de voet van de Schaumbergturm bij Tholey

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Christoph W. Bauer werd geboren in Kolbnitz op 11 december 1968. Zie ook mijn blog van 26 september 2010 en ook alle tags voor Christoph W. Bauer op dit blog.

 

als een vreemde ben ik ingetrokken onder mijn huid

als een vreemde ben ik ingetrokken onder mijn huid
dat is de aanschouwelijkste manier om het te zeggen
in de spiegel blijft het tegenover onbekend
beter zo dan anders geen reden tot klagen

de hersenen volgepompt met drugs van verlangen
met hersenschimmen die de winter verpulveren
mijn blik heeft de ruimte verdraaid
om de deur niet uit het oog te verliezen

zit ik in met mijn rug naar de muur
doe net alsof het onvermijdelijk was
de koffers onder handbereik paspoort in de hand

als een dakloze in het lichaamseigen huis
geen idee wie mij drijft om zo te leven
ik weet maar één ding als vreemde trek ik er weer uit

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christoph W. Bauer (Kolbnitz, 11 december 1968)
Kerstmarkt op de binnenplaats van Schloss Porcia in het district Spittal/Drau, waar Kolbnitz toe behoort

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e december ook mijn blog van 11 december 2018 en eveneens mijn blog van 11 december 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Karl Heinrich Waggerl, Emily Dickinson

De Oostenrijkse schrijver Karl Heinrich Waggerl werd geboren op 10 december 1897 in Bad Gastein. Zie ook alle tags voor Karl Heinrich Waggerl op dit blog.

Uit: Die stillste Zeit im Jahr

„Aber ich selber bekam ihn ja nie, wahrscheinlich wegen der ungemein sorgfältigen Buchhaltung im Himmel, die alles genau verzeichnete, gestohlene Zuckerstücke und zerbrochene Fensterscheiben und ähnliche Missetaten, die sich durch ein paar Tage auffälliger Frömmigkeit vor Weihnachten auch nicht mehr abgelten ließen.
Wenn mein Wunschzettel endlich fertig vor dem Fenster lag, mußte ich aus brüderlicher Liebe auch noch den für meine Schwester schreiben. Ungemein zungenfertig plapperte sie von einer Schlafpuppe, einem Kramladen, lauter albernes Zeug. Da und dort schrieb ich wohl ein heimliches “Muß nicht sein” dazu, aber vergeblich. Am Heiligen Abend konnte sie doch eine Menge von Früchten ihrer Unverschämtheit ernten.
Der Vater, als Haupt und Ernährer unserer Familie, brauchte natürlich keinen Wunschzettel zu liefern. Für ihn dachte sich die Mutter in jedem Jahr etwas Besonderes aus. Ich erinnere mich noch an ein Sitzkissen, das sie ihm einmal bescherte, ein Wunderwerk aus bemaltem Samt, mit einer Goldschnur eingefaßt. Er bestaunte es auch sehr und lobte es überschwenglich, aber eine Weile später schob er es doch heimlich wieder zur Seite. Offenbar wagte es nicht einmal er, auf einem röhrenden Hirschen zu sitzen, mitten im Hochgebirge.
Für uns Kinder war es hergebracht, daß wir nichts schenken durften, was wir nicht selber gemacht hatten. Meine Schwester konnte sich leicht helfen, sie war ja immerhin ein Frauenzimmer und verstand sich auf die Strickerei oder sonst eine von diesen hexenhaften Weiberkünsten, die mir zeitlebens unheimlich gewesen sind. Einmal nun dachte auch ich etwas Besonderes zu tun. Ich wollte den Nähsessel der Mutter mit Kufen versehen und einen Schaukelstuhl daraus machen, damit sie ein wenig Kurzweil hätte, wenn sie am Fenster sitzen und meine Hosen flicken mußte. Heimlich sägte ich also und hobelte in der Holzhütte, und es geriet mir auch alles vortrefflich. Auch der Vater lobte die Arbeit und meinte, es sei eine großartige Sache, wenn es uns nur auch gelänge, die Mutter in diesen Stuhl hineinzulocken.
Aber aufgeräumt, wie sie am Heiligen Abend war, tat sie mir wirklich den Gefallen. Ich wiegte sie, sanft zuerst und allmählich ein bißchen schneller, und es gefiel ihr ausnehmend wohl. Niemand merkte jedenfalls, daß die Mutter immer stiller und blasser wurde, bis sie plötzlich ihre Schürze an den Mund preßte – es war durchaus kein Gelächter, was sie damit ersticken mußte. Lieber, sagte sie hinterher, weit lieber wollte sie auf einem wilden Kamel durch die Wüste Sahara reiten, als noch einmal in diesem Stuhl sitzen! Und tatsächlich, noch auf dem Weg zur Mette hatte sie einen glasigen Blick, etwas seltsam Wiegendes in ihrem Schritt.“

 

Karl Heinrich Waggerl (10 december 1897 – 4 november 1973)

 

De Amerikaanse dichteres Emily Dickinson werd geboren op 10 december 1830 in Amherst, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Emily Dickinson op dit blog.

 

Ik woon in het Mogelijke –

Ik woon in het Mogelijke –
Een mooier Huis dan Proza –
Met veel meer Ramen –
En nog meer – Deuren –

Met Kamers als Cederbomen –
Waar het oog niet binnendringt –
Haar Dak dat Eeuwig duurt
Is de Overkapping van de Lucht –

De Bezoekers – zijn het mooiste –
Wat mij Bezighoudt – is Dit –
Mijn smalle Handen wijd uitspreiden
Om het Paradijs te vergaren –

 

Vertaald door Adrie Lint

 

Emily Dickinson (10 december 1830 – 15 mei 1886)
Bronzen beeld door Irena Sedlecka uit 2007 in de Garden of Heroes & Villains, Warwickshire

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e december ook mijn blog van 10 december 2018 en ook mijn blog van 10 december 2017 deel 3.

Thomas Verbogt, Eileen Myles

De Nederlandse schrijver Thomas Verbogt werd op 9 december 1952 geboren in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Thomas Verbogt op dit blog.

Uit: Olifant van Zeep

“In bed zag ik dat het zomer begon te worden. Over dat besef dacht ik na. Het is net alsof het krachtiger is dan bijvoorbeeld lang geleden, terwijl er nauwelijks iets lang geleden is.
Ik pakte een boek dat ik gisteravond naast mijn bed legde nadat ik er een paar pagina’s in had gelezen, van de Britse kunstenaar Tracey Emin, van wie ik al veel verontrustend werk zag. Strangeland, zo heet haar boek. Op de achterkant staat: Strange things always happened when I
did not wear a watch… Dreams don’t have time. Neither does sleep, nor death. That’s why it is sometimes good to wear a watch.
Ik draag alleen maar een horloge als ik ergens op tijd moet zijn, want voordat ik daar arriveer, ben ik ergens anders, en soms weet ik niet hoe laat ik daar moet vertrekken. In huis is de enige klok de wekker naast mijn bed.
Ik zag dat die het niet deed. Dat zag ik gisteren al, maar ik dacht dat het vandaag anders kon zijn, dat ik me kon vergissen. Het was een nieuwe wekker en misschien was het nieuwigheid waardoor die het niet deed. Maar vanochtend bleef hij het niet doen.
Daarom ga ik ermee terug, naar de klantenservice van het warenhuis. Daar zit een mevrouw die eruitziet of alles haar kwaad maakt. Haar haar is oranje van kleur en het is net alsof zich in dat haar een kleine explosie heeft voor- gedaan. Ze zal begin veertig zijn, wat ze een weerzinwekkende leeftijd vindt. Het is duidelijk dat ze geen zin in de dag, geen zin in mij en geen zin in het leven heeft. Dat is
heel veel geen zin. Het is dus een beetje onduidelijk wie wie bij deze klantenservice service moet verlenen.
Ik denk echter: ik moet ergens over beginnen, want zij doet dat vast niet.
Ik zeg dus: ‘Goedemorgen, mevrouw. Deze wekker is kapot. Heb ik pas hier gekocht. Gisteren, geloof ik.’
Zij zegt: ‘Bon.’
Soms houd ik van korte instructies. Ik geef haar de aankoopbon.
‘Wat is er dan met die wekker?’ vraagt ze.
Ik antwoord: ‘Hij maakt geen geluid.’
‘Hij maakt geen geluid,’ herhaalt ze mat.
Ik moet dit toelichten, voel ik. ‘De wekker wekt niet.
Ik word er niet wakker van.’
‘U wordt er niet wakker van,’ zegt ze.
‘Nee,’ zeg ik.
Achter haar zijn smalle ramen waardoor je niets kunt zien. Toch komt er licht doorheen. De zomer is nauwelijks ergens tegen te houden.”

 

Thomas Verbogt (Nijmegen, 9 december 1952)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Eileen Myles werd geboren in Boston, Massachusetts, op 9 december 1949. Zie ook alle tags voor Eileen Myles op dit blog.

 

Beste Adam

Ik zei taart
Ik zei hoge hoed
Ik zei microfoon
vier kleine gouden babyhoofdjes
wacht ik zei piraat geest
wacht wacht ik zei lachende kat met gesloten ogen
hij krabbelde terug oh mijn god
Ik dacht: verdomme ja, ik kan dit lezen op de marathon
Hij zei Eileen glimlacht
ehhh ik kan het gebruiken
de bel van mijn computer ging
hetzelfde bericht
wacht de kat huilt van opluchting
de kat is een duivel nu
de kat is niet boos

de kat die geracialiseerde jazz maakt
uh of niet mijn witte handen
Ik praat nu met iedereen.
en ik gebruik een filter. Nee doe ik niet
Ik erken dat er
twee keer een foto van mij is. Pas sinds kort
ken ik de term jazzhanden
als we Pennsylvania verkloten, wat is dan onze
hoop om te leven in een gestolen land dat altijd werd gestolen
en grotendeels door gestolen mensen bewerkt werd. Uit een
conservatieve
diaspora kwam ik bastaard dichter uit Massachusetts
om mijn stempel te drukken
liefde & deze dingen en gelegenheden
om te spreken. We kunnen niet vallen, we krioelen van de nieuwe
gelegenheid
we ontdekken wat weerstand betekent
onze tijd & blazen de binnenkant van mijn computer op
bok studies
de telefoon zegt afgeleverd
wat is.
Adam zegt heb je mijn baard gezien.
We praten even over geld
Ik rijd op mijn fiets. Stap af de telefoon doet
ting. Het is zijn baard die belt. ik doe oh.
jij hebt wat ik wil.
hij zegt lol
dan doodshoofd
dan raket
dan Turkije
groen pistool
en een vlam. lk
weet niet wat ik daarop terug moet zeggen
Ik zeg fiets en ga.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Eileen Myles (Boston, 9 december 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e december ook mijn blog van 9 december 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Jamal Ouariachi, Delmore Schwartz

De Nederlandse schrijver Jamal Ouariachi werd geboren in Amsterdam op 8 december 1978. Zie ook alle tags voor Jamal Ouariachi op dit blog.

Uit: Herfstdraad

“Het leukste nieuwe geluid in mijn leven is dat van de trekbel. Een ouderwets mechaniek: van buitenaf trek je aan een hendel, die binnenshuis een systeem van stangetjes, scharnieren en metaaldraad in werking brengt waardoor een koperen bel tot klingelen wordt gebracht. Een hoopvol geluid.
Daar gaat-ie, de bel.
En daarmee stokt mijn zoektocht naar een schaartje om een gescheurde duimnagel bij te punten. Ik erger me al de halve dag dood aan dat brutale zeisje dat zich keer op keer vasthaakt in de stof van mijn kleding. Maar dat komt dan dadelijk wel.
Voor de deur staat een vrouw van middelbare leeftijd in een donkerblauw windjack. Asblond haar, haar gezichtshuid heeft de lijkgele kleur van een gepelde knoflookteen.
‘Goeiedag. Monique Sluiter, Belastingdienst. Bent u…’
De vrouw slaat een zwartleren foliomap open, speurt met haar wijsvinger een formulier af en noemt mijn naam. Met vertraging dringt het woord Belastingdienst tot me door. Het is herfst aan het worden, kille lucht glipt ongevraagd naar binnen.
Ik bevestig mijn identiteit, krijg de hand van het lijk aangereikt, die ik dan maar schud, waarna ze zegt: ‘Da’s mooi, want u moet ik hebben. Ik kom in verband met een openstaande schuld. Mag ik even binnenkomen? Dat praat wat makkelijker.’
Ik tuur snel even de straat in, links, rechts. Geen buren te zien. Geen getuigen. Monique Sluiter, Belastingdienst, mag binnenkomen. Het was te verwachten, maar nu al? En niet eerst een paar dreigbrieven, maar meteen, hopla, aan de deur? We hebben ons hier twee weken terug pas ingeschreven.
In de huiskamer ligt Liek op de bank Netflix te kijken. Die schrikt zich het apelazarus als ik met zo’n figuur kom binnenvallen. Ik weet hoe ze is als het om geld gaat.
‘Komt u maar even mee naar mijn werkkamer,’ zeg ik zacht.
De draaiknop van de souterraindeur maakt een geluid dat doet denken aan de soundtrack van de moordscènes in Psycho. Opendicht, iek! iek!
Er hapert iets in de motoriek van de vrouw: met háár ogen kijk ik naar het duistere trapgat. Licht aan: de spinnenwebben, de ongelakte traptreden. Voor haar ben ik nu de seriemoordenaar die het op belastingdeurwaarders heeft gemunt.
‘Ik heb daar geen lijken liggen, hoor.’ Poging tot een lachje van mij. Zij blijft stoïcijns. ‘Zal ik anders even voorgaan?’
‘Nee, het gaat wel,’ zegt ze. En monter waagt ze zich aan de afdaling, krakende trede na krakende trede.”

 

Jamal Ouariachi (Amsterdam, 8 december 1978)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Delmore Schwartz werd geboren op 8 december 1913 in New York. Zie ook alle tags voor Delmore Schwarz op dit blog.

 

Zulke antwoorden zijn een schrale troost voor de doden

‘Wat een holle retoriek,’ zei de stilte,
‘jij leert de jongens en meisjes dat brood en wijn,
waarop hun wellust spuugt als op de macht,
binnen handbereik zijn.
Het zijn waanbeelden van je schuldgevoel
dat je tot schande strekt als een leugen die uitkomt.
De andere jongens ploften als zoutzakken op wanhopige kusten.’

‘Maar je weet toch wat voor leven ik heb geleid,
dat werkelijk alles wat ik ben geweest me afsnijdt
van normale burgermansgenoegens.
Hoe vaak ben ik niet ’s nachts langs een feest gekomen
waar goedkope minachting getoeterd werd
en klokslag twaalf de gulle lach losbarstte,
het feest waar ze het nieuwe jaar ontkurkten
als champagne of als liefde, met een knal en schuim,
terwijl ik langdurig studeerde op de kunst
waarmee je in Amerika een muur van stilte verdient.
– Ik ben een onderzoeker van de typen licht,
ik ben een dichter van de waakzame nacht,
in het nieuwe en nog ongekende Amerika.
Ik ben een onderzoeker van de gedurige nederlaag van de liefde.
Ik schonk de jongens en meisjes mijn geest en mijn kunst,
ik leerde hun over het vroege morgenlicht:
kan ik dat niet aanvoeren als enigszins goed?’

 

Vertaald door Joep Stapel en Jur Koksma

 

Delmore Schwartz (8 december 1913 – 11 juli 1966)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e december ook mijn blog van 8 december 2020 en eveneens mijn blog van 8 december 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Dirk Stermann, Michael Krüger, Bernard Wesseling

De Duits-Oostenrijkse schrijver, presentator en cabaretier Dirk Stermann werd geboren op 7 december 1965 in Duisburg. Zie ook alle tags voor Dirk Stermann op dit blog.

Uit: Maksym

„In dieser Geschichte komme ich nicht gut weg. Vielleicht hätte ich ja doch meine Handschuhe ausziehen sollen?
Auf der Kärntner Straße hatte mich eine Wahrsagerin angesprochen. Die Dame mit dem bunten Halstuch und der tiefen Stimme fragte mich freundlich und in gebrochenem Deutsch, ob sie mir aus der Hand lesen dürfe. Es war Winter, und ich trug Handschuhe. Die Wollhandschuhe, die ich zu heiß gewaschen hatte. Jetzt waren sie verfilzt und eigentlich eine Nummer zu klein, aber ich trug sie trotzdem, obwohl ich meine Finger in dem steifen Gewebe kaum bewegen konnte. Handschuhe wie in Schockstarre. Trotzdem wärmten sie besser als keine Handschuhe, und ich wollte sie nicht ausziehen, und durch den Handschuh konnte sie nicht lesen.
«Ausziehen», sagte sie.
«Nein, zu kalt», entgegnete ich.
«Doch, ich will deine Hand sehen!»
«Nein, ich will nicht, dass Sie meine Hand sehen und dann irgendetwas Schlimmes vorhersagen. Ich will es lieber nicht wissen.»
«Doch, ich sage dir die Zukunft voraus. Ich bin Hellseherin.» Kalte Atemwolken drangen aus ihrem Mund. Als rauchte die Hexe ohne Zigarette.
«Nein, danke. Sehr freundlich. Und wenn Sie wirklich die Zukunft kennen, wissen Sie ja, dass ich meinen Handschuh nicht ausziehen werde.»
«Ich sehe die Zukunft, und ich sehe deine Hand in der Zukunft.»
«Na ja, vielleicht im Sommer mal. Aber jetzt hat es Minusgrade. Ich zieh den Handschuh nicht aus. Und wie gesagt, ich will es überhaupt nicht wissen.»
Sie starrte mich wütend an. I ihren überschminkten Wimpern funkelten Eiskristalle.
«Tja, also dann», sagte ich fröhlich und schritt ungelesen davon.
«Du wirst an der nächsten Straßenkreuzung totgefahren», schrie sie mir nach.
Vermummte Passanten schauten mich neugierig an. Ein Todgeweihter.
Ich ging über die nächste Straßenkreuzung bei der Staatsoper. Kein einziges Auto ringsumher. Vielleicht war sie gar keine echte Hellseherin, sondern einfach nur eine arme Frau aus einem südosteuropäischen Land. Ihr Fluch hatte auch eher etwas von Dunkelsehen. In Ungarn, der
Ostslowakei oder Rumänien hatte sie sich entscheiden müssen, ob sie als Hellseherin oder beinlos bettelnde Frau arbeiten wollte. Sie hatte sich für Beine entschieden.
Statt des Autos, das mich totfuhr, kam ein Anruf aus New York.“

 

Dirk Stermann (Duisburg, 7 december 1965)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Michael Krüger werd geboren op 9 december 1943 in Wittgendorf. Zie ook alle tags Michael Krüger op dit blog.

 

De reis naar Jeruzalem

Griekenlands stenen vuist zag ik
in de Middellandse Zee liggen en een schip
die het blauw uit het water trok
in gekrulde strepen. Verder naar het oosten
Turkse gedichten, onuitsprekelijk,
door golven ritmisch bewogen.
Ik zag hoe het water zich losmaakte
van het zout aan de boetvaardige kust.
Tussen alle knorrige stenen
ontstonden de heldendichten: het verhaal
van de distel en van het brood,
door de zon gebakken.
Daar beneden ging de taal aan land,
en elk ding kreeg een naam.
Ik kon het duidelijk zien –
de woorden beefden als een zwerm vogels
boven de woeste grond.
We moesten onze riemen vastmaken, vastgesjord,
met ingehouden adem,
bereikten wij het beloofde land.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Krüger (Wittgendorf, 9 december 1943)

 

Rectificatie. De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 7 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

Uit: Gezelschapsjongen

“Ik betrapte haar op de uitvaart. Na veel vijven en zessen was ik toch gekomen. `Om de grond aan te stampen,’ had ik tegen de taxichauffeur, een prater, gezegd. Bij een rotonde aan de rand van de stad was ik uitgestapt. Begonnen de laan uit te wandelen die leidde naar de begraafplaats. Veel te laat, maar zonder haast. Toen viel zij me op, onder een van de platanen stond ze, ertegenaan gedrukt, omgeven door schaduw. Ze was bezig door de split van haar jurk een geblindeerd been omhoog te brengen en krabde haar enkel door de panty. Ik geef toe, het gebaar dreigde even mijn medelijden te wekken.
De parasiet had schoonheid. Net als de rest van haar soort, zei ik bij mezelf. Nee, van een cultus was ze — de cultus van de huisvredebreuk. Vrouwen met onheilige dagboeken die bij het openslaan in vlammen zouden uitbarsten. Monddood, maar springlevend in testamenten. Achter de valse sluier die ze droeg, wist ik nu zeker dat haar mondhoek ironie spelde.
Ik had de drang om haar aanwezigheid vast te leggen als bewijslast. Wettelijk gezien was ze niet in overtreding. Een chantagemiddel dan misschien of beter: aan de digitale schandpaal met haar. Ik verborg me achter een heg vol kwetterende mussen. Fouilleerde mezelf, vond mijn telefoon, maakte een kijkgat tussen de bladeren. Sloot het scherm over haar persoon, als een net. Terwijl verderop de stoet zo’n beetje richting aula begon uit te waaieren (waartussen ook mijn moeder, geflankeerd door twee dragers), duwde ze zich van de boombast af. Geboren op hakken, liep ze zonder moeite over het grind. Wat evenmin verboden was: haar nu te schaduwen, te kijken waar ze ons heen zou leiden. Daarom besloot ik mezelf van andere verplichtingen te ontslaan. Dat was nog niet eerder vertoond. Ik was vooral braaf geweest. Na de middelbare school had ik kunstgeschiedenis gedaan, was afgestudeerd op oosterse kalligrafie, ik verzin het niet (mijn verwekker, de Grote Etymoloog, had zich nog laten ontvallen of ik niet liever wat `waardevaste kennis’ wilde opdoen), en voor ik er erg in had stond ik voor een collegezaal. Jongste docent van de universiteit. Van mijn eenendertigste tot mijn zesendertigste — voorbij in een vloek en een zucht.
Volgens de statuten was het lente. Ik smoorde in een zwart overhemd, de stropdas had ik in mijn zak gestoken. Ik bleef haar met gemak bij, verkoos het hoogpolige gras, verschanste me om de andere boom, al schuurden de broekspijpen van mijn pantalon bij het kruis zodat ik een bijna fluitend geluid voortbracht, en gedwongen was zo’n twintig meter afstand te houden. Ik volgde haar de laan uit, terwijl ze de zindering in liep aan het eind van de weg. Even stonden we stil nog — zij als alert wild, dat ergens van ophoort — alsof we overwogen toch een scène te maken, onze motieven onderzochten, ons verbeten en de kloof tussen doen en laten groeide, of om te luisteren naar een verdacht geluid, naar het koningsdrama van mijn ademhaling, waarna we verder liepen, merkbaar sneller.
Na laan, rotonde en twee straten met huizenrijen ontglipte ze me door een banketbakker binnen te stappen.”

 

Bernard Wesseling (Amsterdam, 7 december 1978)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e december ook mijn blog van 7 december 2020 en eveneens mijn blog van 7 december 2018 en eveneens mijn blog van 7 december 2014 deel 2.

Julia Kasdorf, Karl Ove Knausgård

De Amerikaanse dichteres Julia Mae Spicher Kasdorf werd geboren op 6 december 1962 in Lewistown, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Julia Kasdorf op dit blog.

 

Hens and Chicks

After I decided the spectacular sewer pipes
planted with hens and chicks were too tacky

to keep, I started to love those succulent
single moms, also called common houseleek

and long ago planted on thatched roofs
to protect homes from lightning bolts.

Stone rose, sacred to Jupiter in the south,
Thor in the north, emblem of security

and prosperity, remedy for rashes, shingles
and caterpillars. To cast a curse,

pay a stranger to pluck a houseleek
from your neighbor’s roof. Almost asleep

beside me in my bed, the child says,
I want to go home. Stone rose sends up

a stock of astral blooms then dies, surrounded
by the offsets it produced. Sempervivum,

Linnaeus called them: always life.
Under a roof with someone who loves you

is your only home, I try to tell her, though
you will always long for what’s not there.

 

Landscape with Desire

Next month maples along this lae will rage
orange and scarlet. Firs we barely discern
on that far shore will state their dark shapes,
so we are torn between taking it all in
from the porch and taking a swim. At night
we pull on sweatshirts, lie down on the dock,
heads nestled in life preservers, and wait
for meteors to streak the August sky
like runs in the blackest stocking against
the whitest thigh. With each plummeting light,
our voices rise like love cries, more urgent
and louder than any solitary loon or coyote
calling to its mate. Only we conflate
longing and loss like this; only we wait.

 

Double the Digits

we called the game Jenny made up driving
back roads through West Virginia

at twice the speed on signs. Foot on
the gas, foot on the brake, she’d take

a 25 mile-an-hour curve at 50, triumphant
until something thudded under the hood,

then hissed as we drifted to the berm;
engine black cracked, her dad’s Peugeot

left for the wrecker, sold for scrap.
She never could tell him how girls,

16 and 18, could get so bend on speed
they’d ignore an oil light’s warning.

When my dad’s Plymouth Fury hit 78,
weightless, on a crested curve of Route 136

and nearly flew into the grill
of a soda delivery truck, we swerved

toward a pole on Donna’s side then
were gone before the guy hit his horn.

We never said it, but close calls
like that made us see state troopers

on front porches, hats in hand, moments
before our mothers open the door. Yet

we played that game every chance
we got until college separated us

from our fathers’ cars. Jenny divorced,
then married a canoe guide up north.

 

Kippen en kuikens

Nadat ik had besloten dat de spectaculaire rioolbuizen,
neergezet met kippen en kuikens, te haveloos waren

om te laten staan, begon ik te houden van die
alleenstaande moeders, ook wel gewoon huislook genoemd

en lang geleden geplant op rieten daken
om huizen te beschermen tegen bliksemschichten.

Donderkruid, heilig voor Jupiter in het zuiden,
Thor in het noorden, embleem van veiligheid

en welvaart, remedie tegen huiduitslag, gordelroos
en rupsen. Om een vloek uit te spreken,

een vreemde te betalen, om huislook te plukken
van het dak van je buren. Bijna in slaap

naast mij in mijn bed, zegt het kind,
Ik wil naar huis. Donderkruid stuurt omhoog

een voorraad astrale bloemen, sterft dan, omringd
door de loten die het voortbracht. Sempervivum,

noemde Linnaeus ze: altijd leven.
Onder een dak met iemand die van je houdt

is je enige thuis, probeer ik haar te vertellen, maar
je zult altijd verlangen naar wat er niet is.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Julia Kasdorf (Lewistown, 6 december 1962)

 

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Engelen vallen langzaam (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Niets dan de laconieke constatering: ‘Dux maakte hij een maaltijd voor hen klaar; hij bakte brood en ze aten bij hem.’ Dat is alles. Maar die engelen moeten daar een hele tijd hebben gezeten, ten minste zo lang als het duurt om brood te bakken, en hun aanwezigheid moet Lot nerveus hebben gemaakt omdat hij de enige was die wist wat ze kwamen doen. 1k zie hem voor me terwijl hij bij de oven staat te wachten tot het brood klaar is, hoe hij steeds weer naar de twee engelen gluurt die zwijgend aan tafel zitten, hoe elke keer als er weer geluid van buiten tot hen doordringt zijn wanhoop groeit, want hij weet waartoe ze in staat zijn, de inwoners van de stad, die er lucht van hebben gekregen dat er vreemden zijn en die zich intussen buiten in het donker verzamelen. Gezien alle gebeurtenissen die hieraan zijn voorafgegaan, wijst veel erop dat de engelen een zekere tegenzin uitstralen — aanvankelijk sloegen ze de uitnodiging af, ze waren van plan de nacht buiten op straat door te brengen, maar Lot drong zo aan dat ze zich ten slotte lieten overhalen — terwij1 Lot op zijn beurt een wat overijverige en babbelzieke indruk maakt in zijn poging te verhinderen dat ze doorkrijgen wat er buiten gaande is. Dan is het brood eindelijk klaar. Hij haalt het uit de oven en legt het opzij om af te koelen, zet eten en drinken op tafel, voelt zijn hart tekeergaan door hun fysieke aanwezigheid, door de kilte die om hen heen hangt, maar hij verzet zich ertegen, wrijft zich in de handen en roept opgewekt uit: ten hapje eten zal wel smaken, denk ik!’ Hij krijgt geen antwoord. Hoewel er in de Bijbel niet meer staat dan dat ze eten, ben ik ervan overtuigd dat ze behoorlijk honger hadden en flink toetastten zonder te proberen hun gulzigheid te verbergen. De exacte formulering in de tekst is: `… en ze aten bij hem.’ De onverwachte punt maakt abrupt een eind aan de zin. Maar de taal is slechts een voertuig en wat hij vervoert, wordt voortgestuwd door de bereikte snelheid, tot voorbij de punt, tot buiten de zin, tussen de regels, waar het natuurlijk niet meer gelezen kan worden, alleen vermoed. Ze eten. Terwijl ze in hun ene hand een bot hebben, waar ze met hun tanden steeds weer stukken vlees af scheuren, tasten ze met hun andere over tafel om zeker te zijn dat er een stuk brood of kaas voorhanden is zodra de hap is doorgeslikt, als die hand al niet om een kroes wijn is gekromd, die Lot voortdurend bijschenkt zonder dat ze het lijken te merken, druk bezig als ze zijn zich vol te proppen met wat er voor hen staat.”

 

Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e december ook mijn blog van 6 december 2018 en ook mijn blog van 6 december 2017

William Stanley Braithwaite

De Amerikaanse dichter, bloemlezer en literair criticus William Stanley Beaumont Braithwaite werd geboren op 6 december 1878 in Boston, Massachusetts. Hij was de tweede van vijf kinderen. Zijn vader, William Smith Braithwaite, behoorde tot een vooraanstaande en rijke familie in Brits Guyana. Zijn moeder, Emma DeWolfe, was de dochter van een slaaf uit North Carolina. Tijdens zijn vroege jeugd genoot Braithwaite van comfort en privileges. Maar na de dood van zijn vader in 1886 raakte het gezin al snel verarmd. Emma Braithwaite werd gedwongen ongeschoold werk te aanvaarden, terwijl de jonge William op twaalfjarige leeftijd gedwongen werd de school te verlaten om werk te zoeken. Hij nam een ​​baan als letterzetter bij een uitgeverij in Boston, waardoor hij in aanraking kwam met de wereld van de literatuur. Braithwaite was vooral gefascineerd door het werk van de Britse dichters John Keats, William Wordsworth en Robert Burns. Braithwaite, grotendeels autodidact, breidde zijn kennis uit en streefde met grote vastberadenheid een carrière als dichter na. In deze context publiceerde hij zijn werk voor het eerst in de kranten van Boston. In 1904 publiceerde hij zijn eerste dichtbundel, “Lyrics of Life and Love”. In 1906 trad hij aan als literair schrijver bij de Boston Evening Transcript, een functie die hij bekleedde tot 1931. Gedurende deze tijd publiceerde hij een tweede dichtbundel, “The House of Falling Leaves”, in 1908, evenals af en toe essays en verzen in Atlantic Monthly, Scribner’s en The North American Review. In het begin van de twintigste eeuw werd hij een van de meest invloedrijke geleerden en critici op het gebied van poëzie. Via zijn krantencolumn bekritiseerde en becommentarieerde hij de meeste dichters, zowel zwarte als blanke, van het begin van de twintigste eeuw. Kort nadat hij aan zijn column was begonnen, publiceerde hij in 1906 zijn eerste van drie bloemlezingen, “The Book of Elizabethan Verse”. Deze bloemlezingen vestigden zijn reputatie als literatuurwetenschapper. Daarna, tussen 1913 en 1929, publiceerde hij een jaarlijkse verzameling nieuwe gedichten, de “Anthology of Magazine Verse”. Opname in de jaarlijkse bloemlezing van Braithwaite was in die tijd een onderscheiding voor jonge dichters. Onder hen waren Robert Frost en Amy Lowell, maar ook zwarte dichters als Langston Hughes, Countee Cullen en James Weldon Johnson. Braithwaite was een van de belangrijkste figuren in de Harlem Renaissance en bood jonge zwarte schrijvers advies, hulp en vaak een plek om te publiceren. Voor Braithwaite kwamen de grootste prestaties op het gebied van poëzie voort uit de uitdrukking van esthetische schoonheid, niet uit politieke polemiek of zelfs maar uit raciale identiteit. In 1935 trad Braithwaite toe tot Atlanta University als professor in creatief schrijven. Braithwaite bekleedde de functie tot 1945 en keerde daarna in 1946 terug naar Harlem. Daar werkte hij de rest van zijn leven aan zijn autobiografie en andere boekprojecten. Hij stierf in Harlem in 1962 op 83-jarige leeftijd.

 

The House Of Falling Leaves

I
OFF our New England coast the sea to-night
Is moaning the full sorrow of its heart:
There is no will to comfort it apart
Since moon and stars are hidden from its sight.
And out beyond the furthest harbor-light
There runs a tide that marks not any chart
Wherewith man knows the ending and the start
Of that long voyage in the infinite.

If change and fate and hapless circumstance
May baffle and perplex the moaning sea,
And day and night in alternate advance
Still hold the primal Reasoning in fee,
Cannot my Grief be strong enough to chance
My voice across the tide I cannot see?

II
We go from house to house, from town to town,
And fill the distance full of smiles and words;
We take all pleasure that our strength affords
And care not if the sun be up or down.
The way of it no man has ever known —
But suddenly there is a snap of chords
Within the heart that sounds like hollow boards,—
We question every shadow that is thrown.

O to be near when the last word is said!
And see the last reflection in the eye —
For when the word is brought our friend is dead,
How bitter is the tear that will not dry,
Because so far away our steps are led
When Love should draw us close to say Good-bye!

Ill
Four seasons are there to the circling year:
Four houses where the dreams of men abide —
The stark and naked Winter without pride,
The Spring like a young maiden soft and fair;
The Summer like a bride about to bear
The issue of the love she deified;
And lastly, Autumn, on the turning tide
That ebbs the voice of nature to its bier.

Four houses with two spacious chambers each,
Named Birth and Death, wherein Time joys and grieves.
Is there no Fate so wise enough to teach
Into which door Life enters and retrieves?
What matter since his voice is out of reach,
And Sorrow fills My House of Falling Leaves!

 

William Stanley Braithwaite (6 december 1878 – 8 juni 1962)

Sinterklaas – Kapoentje (Simon Franke), Hanif Kureishi, Christina Rossetti

 

Bij Sinterklaas

 

Illustratie uit Sinterklaas – Kapoentje door Freddie Langeler, 1928

 

Uit: Sinterklaas – Kapoentje

Het was in de stad een gedraaf van belang,
een hollen, een haasten, een jachten.
Men had in de winkels geen helpers genoeg
en moest er soms urenlang wachten.
De knecht van Sint-Niklaas ging overal rond,
naar winkels in stad en land
en kocht wat hij zag voor Sint-Nicolaas op,
om straks te geven met gulle hand.
Hij glom van de pret, en zo zwart als hij was,
hij had toch een kleur van het jachten.
Hij riep in het Moors, “voor het feest van mijn heer!”
en de ogen van Pieterman lachten.
Hij telde de blinkende goudstukken uit
en liet ze op tafel rinkelen.
Hij sloeg op zijn buidel, een buidel zo groot
en liet daar de tientjes in klinken.
En toen in de stad niets te kopen meer was,
geen bouwdoos, geen poppen, geen boeken,
toen ging hij terug naar ’t hotel van de Sint
om ’t eerste de stal te bezoeken.
Hij poetste de schimmel en roste hem glad
en wreef met een doek zijn benen,
gaf hem een extra schep haver uit ’t vat
en ook nog twee grote penen.
Toen bracht hij de Sint, die moe was, naar bed…
En overal werden de schoentjes gezet….

 

Simon Franke (18 maart 1880 – 24 september 1957)
De stoomboot legt aan in Volendam. Middelie, de geboorteplaats van Simon Franke behoort tegenwoordig to de gemeente Edam-Volendam.

 

De Britse schrijver en regisseur Hanif Kureishi werd geboren op 5 december 1954 in Bromley, Kent. Zie ook alle tags voor Hanif Kureishi op dit blog.

Uit: Intimacy

“It is the saddest night, for I am leaving and not coming back. Tomorrow morning, when the woman I have lived with for six years has gone to work on her bicycle, and our children have been taken to the park with their ball, I will pack some things into a suitcase, slip out of my house hoping that no one will see me, and take the tube to Victor’s place. There, for an unspecified period, I will sleep on the floor in the tiny room he has kindly offered me, next to the kitchen. Each morning I will heave the thin single mattress back to the airing cupboard. I will stuff the musty duvet into a box. I will replace the cushions on the sofa.
I will not be returning to this life. I cannot. Perhaps I should leave a note to convey this information. “Dear Susan, I am not coming back …” Perhaps it would be better to ring tomorrow afternoon. Or I could visit at the weekend. The details I haven’t decided. Almost certainly I will not tell her my intentions this evening or tonight. I will put it off. Why? Because words are actions and they make things happen. Once they are out you cannot put them back. Something irrevocable will have been done, and I am fearful and uncertain. As a matter of fact, I am trembling, and have been all afternoon, all day.
This, then, could be our last evening as an innocent, complete, ideal family; my last night with a woman I have known for ten years, a woman I know almost everything about, and want no more of. Soon we will be like strangers. No, we can never be that. Hurting someone is an act of reluctant intimacy. We will be dangerous acquaintances with a history. That first time she put her hand on my arm — I wish I had turned away. Why didn’t I? The waste; the waste of time and feeling. She has said something similar about me. But do we mean it? I am in at least three minds about all questions.
I perch on the edge of the bath and watch my sons, aged five and three, one at each end. Their toys, plastic animals and bottles float on the surface, and they chatter to themselves and one another, neither fighting nor whingeing, for a change. They are ebullient and fierce, and people say what happy and affectionate children they are. This morning, before I set out for the day, knowing I had to settle a few things in my mind, the elder boy, insisting on another kiss before I closed the door, said, “Daddy, I love everyone.”

Tomorrow I will do something that will damage and scar them.
The younger boy has been wearing chinos, a grey shirt, blue braces and a policeman’s helmet. As I toss the clothes in the washing basket, I am disturbed by a sound outside. I hold my breath.
Already!
She is pushing her bicycle into the hall. She is removing the shopping bags from the basket.
Over the months, and particularly the last few days, wherever I am — working, talking, waiting for the bus — I have contemplated this rupture from all angles. Several times I have missed my tube stop, or have found myself in a familiar place that I haven’t recognized. I don’t always know where I am, which can be a pleasurably demanding experience. But these days I tend to feel I am squinting at things upside down.”

 

Hanif Kureishi (Bromley, 5 december 1954)

 

De Engelse dichteres en schrijfster Christina Georgina Rossetti werd geboren in Londen op 5 december 1830. Zie ook alle tags voor Christina Rossetti op dit blog.

 

Lied

Wanneer ik dood ben, liefste,
zing dan geen droevig lied;
en plant geen rozen bij mijn hoofd,
en geen vergeetmeniet:
door druppels dauw en regen
is het gras groen en zacht;
en als je wilt, vergeet je me,
of denkt aan me, en lacht.

Ik voel dan niet de regen,
Ik ken dan niet de tijd;
Ik hoor dan niet de nachtegaal
die zingt alsof hij lijdt:
ik droom dan in het schemer
waar ik geen zonlicht weet;
misschien zal ‘k aan je denken,
misschien dat ‘k je vergeet.

 

Vertaald door H. F. H. Reuvers

 

Christina Rossetti (5 december 1830 – 27 december 1894)

 

Zie voor de schrijvers van de 5e december ook mijn blog van 5 december 2018.